I TJING

Uitgeverij AnkhHermes is pionier op het gebied van bewustwording,
spiritualiteit, gezondheid en nieuwe wetenschap.
Naar de Duitse vertaling met toelichting van Richard Wilhelm
Met een voorwoord van prof. Dr. C.G. Jung
21e druk

Naar de Duitse vertaling en met toelichting van RICHARD WILHELM.
Duitse titel: I GING: DAS BUCH DER WANDLUNGEN, Eugen Diederichs Verlag, Düsseldorf/Köln.
Vertaling: A. Hochberg-van Wallinga
Eindredactie en pinyin-transcriptie: Harmen Mesker
Vertaling Duitse versregels in voetnoten: Albert Bodde
Met een voorwoord van prof. dr. C.G. JUNG, overgenomen en vertaald uit de Engelse uitgave: The I CHING or BOOK OF CHANGES; Routledge & Kegan Paul Ltd., Londen.
De beide eerste drukken van dit boek verschenen bij Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam.
Eerste druk 1953
Eenentwintigste druk 2016
CIP-gegevens
ISBN: 9789020212969
ISBN e-book: 9789020212976
Trefwoord: ITjing
© Nederlandse vertaling 1971, Uitgeverij Ankh-Hermes bv, Deventer
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photoprint, microfilm, recording, or other means, chemical, elektronic or mechanical, with the written permission of the publisher.
Deze 21e druk is geheel opnieuw vormgegeven. Aan de oorspronkelijke tekst is vrijwel niets veranderd afgezien van de onderstaande wijzigingen.
– De Duyvendak-transcriptie van de Chinese karakters is omgezet naar de tegenwoordig meer gangbare pinyin-transcriptie, met uitzondering van de titel ‘I Tjing’ welke in deze schrijfwijze het meest bekend is.
– Voor de Chinese karakters is gebruikgemaakt van de klassieke schrijfwijze.
– Conform de Engelse vertaling is de verbinding van de westerse maanden aan de bijbehorende hexagrammen gecorrigeerd zodat deze meer overeenkomt met de Chinese zonnekalender die het uitgangspunt vormt van deze koppeling.
– Voor gebeurtenissen en persoonsnamen uit het oude China zijn de bijbehorende jaartallen toegevoegd.
– Enkele voetnoten zijn uit het Duits vertaald.
Harmen Mesker (redactie)
van de verschillende delen van het Boek der Veranderingen
DE TEKST:
Eerste Afdeling Boek 1, blz. 49
Tweede Afdeling Boek 1, blz. 133
Tuan Zhuan, Commentaar op de Beslissing
Boek III, bij de afzonderlijke hexagrammen
Xiang Zhuan, Commentaar op de Beelden I en II
Boek III, bij de afzonderlijke hexagrammen
Xici Zhuan of Da Zhuan, de Grote Verhandeling I en II (Commentaar)
Boek II, blz. 244 (Eerste afd.), blz. 276 (Tweede afd.)
Wen Yan, Commentaar op de tekstwoorden
Boek III, onder de hexagrammen nr. 1 en nr. 2.
Shuo Gua, Bespreking der Trigrammen
Boek II, blz. 231
Xu Gua, De volgorde der hexagrammen
Boek III, bij de afzonderlijke hexagrammen
Za Gua, Vermengde Tekens
Boek III, bij de afzonderlijke hexagrammen
Verantwoording (bij de 21e druk)
Schema voor het opzoeken der tekens van de I Tjing
3. TUN / De Aanvangsmoeilijkheid
9. XIAO XU / De Temmende Kracht van het Kleine
13. TONG REN / Gemeenschap met Mensen
14. DA YOU / Het Bezit van het Grote
18. GU / Het Werk aan het Bedorvene
20. GUAN / De Beschouwing (De Aanblik)
24. FU / De Terugkeer (Het Keerpunt)
25. WU WANG / De Onschuld (Het Onverwachte)
26. DA CHU / De Temmende Kracht van het Grote
27. YI / De Mondhoeken (De Voeding)
28. DA GUO / Het Overwicht van het Grote
30. LI / Het Zich-Hechtende, Het Vuur
31. XIAN / De Inwerking (Het Hofmaken)
34. DA ZHUANG / De Macht van het Grote
36. MING YI / De Verduistering van het Licht
37. JIA REN / Het Gezin (De Clan)
43. GUAI / De Doorbraak (De Vastberadenheid)
47. KUN / De Benauwenis (De Uitputting)
49. GE / De Omwenteling (Het Ruien)
51. ZHEN / Het Opwindende (De Schok, de Donder)
52. GEN / Het Stilhouden, de Berg
53. JIAN / De Ontwikkeling (Geleidelijke Vooruitgang)
54. GUI MEI / Het Huwende Meisje
57. XUN / Het Zachtmoedige, Het Indringende, de Wind
58. DUI / Het Blijmoedige, het Meer
61. ZHONG FU / Innerlijke Waarheid
62. XIAO GUO / Het Overwicht van het Kleine
64. WEI JI / Vóór de Voleinding
I Shuo Gua / Bespreking der tekens
II Da Zhuan / De grote verhandeling
EERSTE AFDELING – A. De Grondslagen
HOOFDSTUK I De veranderingen in de Schepping en in het Boek der Veranderingen
HOOFDSTUK II Over de redactie en het gebruik van het Boek der Veranderingen
– B. De Gedetailleerde Bespreking
HOOFDSTUK III Over de woorden bij de tekens en lijnen
HOOFDSTUK IV De diepere betekenis van het Boek der Veranderingen
HOOFDSTUK V Het Dao in zijn verhouding tot de lichte en de donkere kracht
HOOFDSTUK VI Toepassing van de verhoudingen van het Dao op het Boek der Veranderingen
HOOFDSTUK VII De uitwerking van het Boek der Veranderingen op de mensen
HOOFDSTUK VIII Over het gebruik van de bijgevoegde verklaringen
HOOFDSTUK X Het viervoudige gebruik van het Boek der Veranderingen
HOOFDSTUK XI Over duizendbladstelen, tekens en lijnen
HOOFDSTUK I Over tekens en lijnen, over scheppen en werken
HOOFDSTUK II Cultuurgeschiedenis
HOOFDSTUK III Over de structuur der tekens
HOOFDSTUK IV Over de aard der tekens
HOOFDSTUK V Verklaring van enkele lijnen uit het Boek der Veranderingen
HOOFDSTUK VI Over de aard van het Boek der Veranderingen in het algemeen
HOOFDSTUK VII De verhouding van sommige tekens tot de karaktervorming
HOOFDSTUK VIII Over het gebruik van het Boek der Veranderingen / De lijnen
HOOFDSTUK IX De lijnen (vervolg)
HOOFDSTUK X De lijnen (vervolg)
HOOFDSTUK XI De waarde van voorzichtigheid als leer van het Boek der Veranderingen
2. De acht oertekens en het gebruik ervan
6. De verhouding der lijnen onderling
OVER HET RAADPLEGEN VAN HET ORAKEL
3. TUN / De Aanvangsmoeilijkheid
9. XIAO XU / De Temmende Kracht van het Kleine
13. TONG REN / Gemeenschap met Mensen
14. DA YOU / Het Bezit van het Grote
18. GU / Het Werk aan het Bedorvene
20. GUAN / De Beschouwing (De Aanblik)
24. FU / De Terugkeer (Het Keerpunt)
25. WU WANG / De Onschuld (Het Onverwachte)
26. DA CHU / De Temmende Kracht van het Grote
27. YI / De Mondhoeken (De Voeding)
28. DA GUO / Het Overwicht van het Grote
30. LI / Het Zich-Hechtende, Het Vuur
31. XIAN / De Inwerking (Het Hofmaken)
34. DA ZHUANG / De Macht van het Grote
36. MING YI / De Verduistering van het Licht
37. JIA REN / Het Gezin (De Clan)
43. GUAI / De Doorbraak (De Vast beradenheid)
47. KUN / De Benauwenis (De Uitputting)
49. GE / De Omwenteling (Het Ruien)
51. ZHEN / Het Opwindende (De Schok, de Donder)
52. GEN / Het Stilhouden, de Berg
53. JIAN / De Ontwikkeling (Geleidelijke Vooruitgang)
54. GUI MEI / Het Huwende Meisje
57. XUN / Het Zachtmoedige, Het Indringende, de Wind
58. DUI / Het Blijmoedige, het Meer
61. ZHONG FU / Innerlijke Waarheid
62. XIAO GUO / Het Overwicht van het Kleine
64. WEI JI / Vóór de Voleinding
De hexagrammen gerangschikt volgens de huizen

Splits het te zoeken teken, in zijn beide onderdelen.
Het trefpunt der overeenkomstige kolommen geeft het nummer van het teken aan.
|
|
Nr. |
|
Blz. |
1 |
|
1. |
QIAN |
49 |
2 |
|
44. |
GOU |
167 |
3 |
|
13. |
TONG REN |
86 |
4 |
|
10. |
LÜ |
78 |
5 |
|
9. |
XIAO XU |
75 |
6 |
|
14. |
DA YOU |
88 |
7 |
|
43. |
GUAI |
164 |
8 |
|
33. |
DUN |
138 |
9 |
|
25. |
WU WANG |
118 |
10 |
|
61. |
ZHONG FU |
212 |
11 |
|
26. |
DA CHU |
120 |
12 |
|
34. |
DA ZHUANG |
140 |
13 |
|
6. |
SONG |
67 |
14 |
|
37. |
JIA REN |
148 |
15 |
|
38. |
KUI |
151 |
16 |
|
5. |
XU |
64 |
17 |
|
57. |
XUN |
202 |
18 |
|
30. |
LI |
130 |
19 |
|
58. |
DUI |
204 |
20 |
|
50. |
DING |
183 |
21 |
|
49. |
GE |
180 |
22 |
|
28. |
DA GUO |
125 |
23 |
|
12. |
PI |
83 |
24 |
|
42. |
YI |
161 |
25 |
|
41. |
SUN |
158 |
26 |
|
11. |
TA I |
80 |
27 |
|
59. |
HUAN |
207 |
28 |
|
22. |
BI |
110 |
29 |
|
54. |
GUI MEI |
194 |
30 |
|
53. |
JIAN |
191 |
31 |
|
21. |
SHI HE |
107 |
32 |
|
60. |
JIE |
209 |
33 |
|
18. |
GU |
99 |
34 |
|
55. |
FENG |
197 |
35 |
|
56. |
LÜ |
199 |
36 |
|
17. |
SUI |
97 |
37 |
|
32. |
HENG |
135 |
38 |
|
31. |
XIAN |
133 |
39 |
|
47. |
KUN |
175 |
40 |
|
48. |
JING |
177 |
41 |
|
63. |
JI JI |
219 |
42 |
|
64. |
WEI JI |
222 |
43 |
|
20. |
GUAN |
104 |
44 |
|
27. |
YI |
122 |
45 |
|
19. |
LIN |
102 |
46 |
|
4 |
MENG |
61 |
47 |
|
36. |
MING YI |
145 |
48 |
|
52. |
GEN |
188 |
49 |
|
51. |
ZHEN |
186 |
50 |
|
35. |
JIN |
143 |
51 |
|
3. |
TUN |
57 |
52 |
|
46. |
SHENG |
172 |
53 |
|
62. |
XIAO GUO |
215 |
54 |
|
45. |
CUI |
169 |
55 |
|
29. |
KAN |
127 |
56 |
|
39. |
JIAN |
153 |
57 |
|
40. |
JIE |
156 |
58 |
|
24. |
FU |
115 |
59 |
|
7. |
SHI |
69 |
60 |
|
15. |
QIAN |
91 |
61 |
|
16. |
YU |
94 |
62 |
|
8. |
BI |
72 |
63 |
|
23. |
BO |
113 |
64 |
|
2. |
KUN |
53 |
Aangezien ik geen sinoloog ben, moet een voorwoord voor het Boek der Veranderingen van mijn hand getuigenis afleggen van mijn eigen persoonlijke ervaring met dit groot en merkwaardig werk. Het geeft mij tevens een welkome gelegenheid, nog eens een welverdiende hulde te brengen aan de nagedachtenis van wijlen mijn vriend, Richard Wilhelm. Hij zelf was zich ten volle bewust van de culturele betekenis van zijn vertaling van de I Tjing, een in het Westen ongeëvenaarde bewerking.
Als de betekenis van het Boek der Veranderingen gemakkelijk te vatten was, zou dit werk geen voorwoord nodig hebben. Dit is echter geenszins het geval, want er is zoveel duisters in, dat sommige westerse geleerden de neiging vertoonden om het boek als een verzameling ‘toverformules’ te beschouwen, die of te diepzinnig waren voor het menselijk intellect, of in het geheel geen betekenis hadden. Legge’s vertaling van de I Tjing, tot dusverre de enige in het Engels verschenen vertaling, heeft er weinig toe bijgedragen het werk toegankelijk te maken voor de westerse geest.1 Wilhelm daarentegen heeft alles in het werk gesteld om ons de symboliek van de tekst begrijpelijk te maken. Hij kon dit doen, omdat hijzelf was onderricht in de filosofie en het gebruik van de I Tjing door de eerbiedwaardige wijze Lao Naixuan; bovendien had hij gedurende talrijke jaren dé merkwaardige orakel-techniek in praktijk gebracht. Dit stelde hem in staat in zijn versie van de I Tjing de levende zin van de tekst veel beter naar voren te brengen, dan iemand, die uitsluitend was toegerust met de academische kennis van de Chinese filosofie, dit had vermogen te doen.
Ik ben Wilhelm tot grote dank verplicht, niet alleen voor het licht, dat hij op het ingewikkelde probleem van de I Tjing heeft doen vallen, doch vooral ook voor het inzicht dat hij mij heeft gegeven in de praktische toepassing ervan. Gedurende meer dan dertig jaar heb ik mij nu al bezig gehouden met deze orakeltechniek, of methode om het onbewuste te verkennen, die mij ongemeen belangrijk voorkwam. Ik was reeds vrij vertrouwd met de I Tjing toen ik Wilhelm in het begin der twintiger jaren voor de eerste maal ontmoette; hij bevestigde mij wat ik al wist, en leerde mij nog vele andere dingen.
Ik ken geen Chinees en ben nooit in China geweest. Ik kan mijn lezers verzekeren, dat het in het geheel niet gemakkelijk is, het juiste inzicht te krijgen in dit monument van de Chinese gedachtewereld, die zo volslagen verschilt van onze denkwijze. Om te kunnen begrijpen waar het bij zulk een boek om gaat, is het beslist noodzakelijk bepaalde vooroordelen van de westerse geest over boord te gooien. Het is merkwaardig, dat zulk een begaafd en intelligent volk als de Chinezen nooit een, wat wij noemen ‘wetenschap’ heeft ontwikkeld. Onze wetenschap evenwel is gebaseerd op het causaliteits-principe, en causaliteit wordt beschouwd als een axiomatische waarheid. Een geheel andere zienswijze begint zich echter reeds baan te breken. Wat Kant’s Kritik der Reinen Vernunft niet vermocht te doen, is door de moderne natuurkunde tot stand gebracht. Het axioma van de causaliteit begint te wankelen op zijn grondvesten: wij weten thans, dat wat wij natuurwetten noemen slechts statistische waarheden zijn, die derhalve noodzakelijkerwijze ruimte openlaten voor uitzonderingen. Wij hebben niet voldoende rekening gehouden met de omstandigheid, dat we het laboratorium met zijn insnijdende restricties nodig hebben om de onveranderlijke geldigheid van een natuurwet te demonstreren. Als wij de dingen aan de natuur overlaten, zien we een geheel ander beeld: elk proces wordt geheel of gedeeltelijk doorkruist door het toeval, zodat het onder natuurlijke omstandigheden bijna een uitzondering is, wanneer de gebeurtenissen zich in volkomen overeenstemming met de speciale wetten voltrekken.
De Chinese mentaliteit, zoals ik deze aan het werk zie in de I Tjing, schijnt zich echter uitsluitend bezig te houden met het toevalsaspect der gebeurtenissen. Wat wij toeval noemen, schijnt de bijzondere belangstelling op te wekken van deze merkwaardige geest, terwijl er aan wat wij als causaliteit vereren, bijna geen aandacht wordt geschonken. Wij moeten toegeven, dat er iets te zeggen valt voor de enorme betekenis van het toeval. Een onberekenbare hoeveelheid menselijke energie is gericht op het bestrijden en beperken van het nadeel of het gevaar, dat door het toeval wordt vertegenwoordigd. Theoretische beschouwingen over oorzaak en gevolg lijken dikwijls bleek en stoffig in vergelijking met het praktische resultaat van het toeval. Het is goed en wel te zeggen, dat het kwartskristal een hexagonaal prisma is. Het is volkomen waar, zolang men een ideëel kristal op het oog heeft. Maar in de natuur vindt men geen twee kristallen, die volkomen gelijk aan elkaar zijn, hoewel ze allen onmiskenbaar hexagonaal zijn. Hun reële vorm nu, schijnt de Chinese geleerde meer te interesseren dan de ideële. Het mengelmoes van natuurwetten, dat samen de empirische realiteit vormt, heeft meer betekenis voor hem dan een causale verklaring van gebeurtenissen, die bovendien als regel nauwkeurig van elkaar onderscheiden dienen te worden, wil men ze op de juiste wijze kunnen waarderen.
De wijze waarop de I Tjing geneigd is de realiteit onder ogen te zien, schijnt niet veel op te hebben met onze causalistische procedures. Het ogenblik, dat momenteel onder observatie staat, is volgens het oude Chinese standpunt meer een toevallige constellatie, dan een scherp omlijnd resultaat van een causaal samenhangende keten van gebeurtenissen. De belangstelling schijnt uit te gaan naar de configuratie, die op het moment van de observatie door toevallige gebeurtenissen wordt gevormd, en niet naar al de hypothetische redenen, die ogenschijnlijk die samenloop verklaren. Terwijl de westelijke mentaliteit zorgvuldig schift, afweegt, uitkiest, classificeert, isoleert, omvat het Chinese beeld van het moment elke bijzonderheid, tot in het kleinste, absurdste detail, daar al deze ingrediënten tezamen het geobserveerde moment vormen.
Zo komt het, dat wanneer we de drie munten opgooien, of de negenenveertig duizendbladstelen doortellen, deze toevalsdetails deel uit zullen maken van het beeld op het moment van de observatie – een deel, dat ons onbelangrijk schijnt, doch in Chinese ogen van het hoogste belang is. Bij ons zou de bewering, dat wat er ook op een gegeven ogenblik gebeurt, onvermijdelijk de aan dit moment eigen hoedanigheid bezit, een banale en bijna zinloze opmerking zijn (oppervlakkig beschouwd, tenminste). Dit is geen abstractie, maar een bij uitstek praktische argumentatie. Er zijn bepaalde experts, die alleen uit het uiterlijk, de smaak en het gedrag van een wijn weten af te leiden waar hij vandaan komt, en van welke jaargang hij is. Er zijn antiquairs, die met een bijna angstwekkende nauwkeurigheid de naam, de plaats van herkomst en de maker van een ‘objet d’art’ of een meubelstuk weten te noemen, door er alleen maar naar te kijken. En er zijn zelfs astrologen, die U kunnen vertellen, zonder enige voorafgaande kennis omtrent Uw geboorte, hoe de positie van de zon en van de maan was, en welk teken van de dierenriem boven de horizon verrees op het moment van Uw geboorte. Dergelijke feiten in aanmerking nemende, moet men wel toegeven, dat momenten langdurige sporen kunnen achterlaten. Met andere woorden: wie ook de uitvinder geweest mag zijn van de I Tjing, hij was ervan overtuigd, dat het hexagram, dat op een gegeven moment werd gevormd, hiermee niet alleen in tijd, maar ook in hoedanigheid samenviel. Voor hem was het hexagram de weergave van het moment, waarin het geworpen werd – meer nog dan de wijzers van de klok of een kalenderdatum dit kon zijn – in zoverre men het hexagram beschouwde als de indicateur van de essentiële situatie, zoals deze was op het moment, dat het ontstond. Deze opvatting hangt samen met een bepaald merkwaardig principe, dat ik synchroniciteit genoemd heb, een begrip dat een standpunt formuleert, dat lijnrecht het tegenovergestelde is van dat van de causaliteit. Aangezien dit laatste alleen een statistische waarheid is en geen absolute, is het een soort werkhypothese hoe de gebeurtenissen uit elkaar voortkomen, terwijl de synchroniciteit de coïncidentie van gebeurtenissen in tijd en ruimte niet als louter toeval beschouwt, doch er een diepere betekenis aan toekent: namelijk deze, dat er een bijzondere onderlinge samenhang bestaat, zowel tussen de objectieve gebeurtenissen onder elkaar als tussen deze en de subjectieve (psychische) situaties van de waarnemer of de waarnemers.
De oude Chinese mentaliteit beschouwt de kosmos op een wijze, die men zou kunnen vergelijken met die van de moderne natuurkundige, die niet kan ontkennen, dat zijn model van de wereld een gedecideerd psycho-fysische structuur is. De microfysische uitslag sluit evenzeer de waarnemer in, als de realiteit, die aan de I Tjing ten grondslag ligt, de subjectieve (d.w.z. psychische) situaties in de totaliteit van de onderhavige situatie betrekt. Zoals de causaliteit de opeenvolging der gebeurtenissen verklaart, zo verklaart de synchroniciteit voor de Chinese mentaliteit het samenvallen der gebeurtenissen. Het causale gezichtspunt vertelt ons een dramatisch verhaal, hoe D in de wereld kwam: het stamde af van C, dat vóór D bestond, en C had op zijn beurt een vader, B, enz. Het synchronistisch gezichtspunt daarentegen tracht een even zinvol beeld te geven van coïncidentie. Hoe komt het, dat A’, B’, C’, D’, alle op het zelfde moment en op de zelfde plaats in verschijning treden? Dit komt in de eerste plaats doordat de fysieke gebeurtenissen A’ en B’ van dezelfde hoedanigheid zijn als de psychische gebeurtenissen C’ en D’, en verder omdat ze alle exponenten zijn van één en dezelfde situatie. Die situatie wordt verondersteld een leesbaar of begrijpelijk beeld te zijn. Nu zijn de vierenzestig hexagrammen van de I Tjing het instrument waardoor de betekenis van vierenzestig verschillende, nochtans typische situaties kunnen worden bepaald. Deze interpretaties zijn equivalent aan causale verklaringen. Causaal verband is statistisch noodzakelijk en kan dus worden onderworpen aan een experiment. Daar een situatie echter uniek is en niet herhaald kan worden, lijkt het onder normale omstandigheden onmogelijk, met synchroniciteit te experimenteren.2 In de I Tjing is het enige criterium voor de geldigheid van deze laatste hypothese gelegen in de opinie van de waarnemer, dat de tekst van het hexagram zijn psychische situatie werkelijk getrouw weergeeft. Men neemt aan, dat de val van de munten of de verdeling van het bundeltje duizendbladstelen juist zo uitvalt, als in een gegeven ‘situatie’ noodzakelijk het geval moet zijn, aangezien het evenals alles, wat op dat moment gebeurt er toe behoort als een onmisbaar deel van het beeld. Als men een handvol lucifers op de grond gooit, vormen ze de voor dat moment karakteristieke tekening. Maar zulk een voor de hand liggende waarheid als deze openbaart zijn zinvolle betekenis eerst, wanneer het mogelijk is de tekening te lezen en de interpretatie ervan te controleren, enerzijds door de bekendheid van de waarnemer met subjectieve en de objectieve situatie, anderzijds door bevestiging ervan door de erop volgende gebeurtenissen. Het ligt voor de hand dat een kritische geest, die gewend is aan experimenteel onderzoek der feiten of aan feitelijke bewijzen, voor een dergelijk procedé weinig zal voelen. Maar voor iemand, die de wereld graag eens uit dezelfde gezichtshoek wil bekijken als het oude China, zal de I Tjing wellicht iets aantrekkelijks hebben.
De boven uiteengezette argumentatie is natuurlijk nooit opgekomen in een Chinees brein. Verre van dat: volgens de oude traditie zijn het ‘geestelijke krachten’, die op mysterieuze wijze hun invloed doen gelden, en aldus bewerken, dat de duizendbladstelen een zinvol antwoord geven.3 Deze machten vormen als het ware de levende ziel van het boek. Waar dit laatste dus een soort van bezield wezen is, kan men volgens de traditie ook vragen stellen aan de I Tjing en mag men verwachten een verstandig antwoord te krijgen. Zo kwam de gedachte bij mij op, dat het voor de oningewijde lezer wellicht interessant zou zijn de I Tjing aan het werk te zien. Voor dat doel maakte ik een experiment, strikt in overeenstemming met de Chinese opvatting: ik personifieerde het boek in zekere zin, en vroeg zijn oordeel over zijn actuele situatie, d.w.z. over mijn voornemen het te introduceren in de westelijke wereld.
Hoewel dit procedé volkomen past in de geestelijke sfeer van de daoïstische filosofie, komt het ons buitengewoon vreemd voor. Ik moet echter eerlijk bekennen, dat ook de vreemdste waanvoorstellingen van krankzinnigen of de sterkste staaltjes van primitief bijgeloof mij nooit aanstoot hebben gegeven. Ik heb altijd getracht, onbevooroordeeld en nieuwsgierig te blijven – rerum novarum cupidus (gretig naar nieuwe dingen; red.). Waarom zou ik geen dialoog wagen met een oud boek, dat voorgeeft bezield te zijn? Daar kan geen kwaad bij zijn, en zo krijgt de lezer de gelegenheid, een psychologisch procedé gade te slaan, dat in vele duizenden jaren van Chinese beschaving oneindige malen werd toegepast, en dat voor een Confucius en een Laozi zowel de opperste geestelijke autoriteit als een filosofisch raadsel beduidde. Ik maakte gebruik van de munten-methode, en het antwoord, dat ik kreeg, was het hexagram nr. 50: Ding, de Spijspot.
In overeenstemming met de wijze, waarop mijn vraag was geformuleerd, moet de tekst van het hexagram worden beschouwd, alsof de I Tjing zelf de sprekende persoon was. Het beschrijft zichzelf dus als een spijspot,4 dat wil zeggen als een ritueel vat, dat gekookte spijzen bevat. Die spijzen moeten hier worden verstaan als geestelijk voedsel. Wilhelm zegt hierover: ‘De ding is een gebruiksvoorwerp, dat tot een verfijnde beschaving behoort, en suggereert dus de verzorging en voeding van bekwame mannen, hetgeen ten goede komt aan het welzijn van de staat … Wij zien hier hoe de beschaving zijn hoogtepunt bereikt in de religie. De ding dient tot aanbieden van het offer aan God … De opperste openbaring van God komt tot ons door profeten en heiligen. Hen te vereren is de ware godsverering. De wil van God, zoals die door hen wordt geopenbaard, dient in nederigheid te worden aanvaard.’
Overeenkomstig onze hypothese, moeten we daaruit concluderen, dat de I Tjing hier getuigenis over zichzelf aflegt.
Als één of meerdere lijnen van een hexagram de waarde van zes of negen hebben, betekent dit dat hierop speciaal de nadruk wordt gelegd, en dat ze dus van belang zijn voor de interpretatie.5 In mijn hexagram hebben de ‘geestelijke krachten’ de nadruk gelegd op de negens van de lijnen op de tweede en de derde plaats. De tekst luidt:
Negen op de tweede plaats betekent:
In de spijspot is voedsel.
Mijn kameraden zijn jaloers,
Maar ze kunnen mij niets doen.
Heil!
De I Tjing zegt dus van zichzelf: ‘Ik bevat (geestelijk) voedsel. Aangezien het bezit van iets groots altijd afgunst wekt, maakt het koor van de jaloersen6 deel uit van de schildering. De jaloersen willen de I Tjing beroven van zijn groot bezit, dat wil zeggen: ze trachten hem zijn betekenis te ontnemen, of zijn betekenis te vernietigen. Maar vijandschap kan hem niet schaden. De rijkdom van zijn betekenis is verzekerd; ofwel: hij is overtuigd van zijn positieve prestaties, die niemand te niet kan doen. De tekst vervolgt:
Negen op de derde plaats betekent:
Het handvat van de spijspot is veranderd.
Men wordt belemmerd in zijn handelingen.
Het vet van de fazant wordt niet gegeten.
Als eerst de regen maar valt, dan verdwijnt het berouw.
Eindelijk komt heil.
Het handvat – steel, greep (in het Duits Griff) – is het deel waarbij de spijspot kan worden aangevat of gegrepen (gegriffen). Het betekent dus het concept7 (Begriff), dat men van de I Tjing heeft (de spijspot, ting). In de loop der tijden is dit begrip klaarblijkelijk veranderd, zodat wij de I Tjing niet langer kunnen begrijpen (begreifen). Daardoor ‘wordt men belemmerd in zijn handelingen.’ Wij worden niet langer gesteund door de wijze raad en het diepe inzicht van het orakel; daardoor vinden wij niet langer de weg door de doolhof van het noodlot en door de duistere impulsen van onze eigen natuur. Het vet van de fazant, het beste en rijkste deel van een goede schotel, wordt niet langer gegeten. Doch wanneer de dorstige aarde eindelijk weer regen ontvangt, dat wil zeggen wanneer deze toestand van gebrek is overwonnen, dan verdwijnt het ‘berouw’, d.w.z. de spijt over de verloren wijsheid, en dan komt het lang verbeide heil.
Wilhelm tekent hierbij aan: ‘Hier wordt een man getekend, die zich in een tijd van hoge cultuur op een plaats bevindt, waar hij door niemand wordt opgemerkt en gewaardeerd. Dat is voor zijn werken een grote belemmering.’
De I Tjing beklaagt zich als het ware, dat zijn voortreffelijke hoedanigheden niet worden erkend, en dus braak liggen. Hij troost zichzelf met de hoop, dat hij nu op het punt staat grotere bekendheid te verwerven.
Het antwoord, dat in deze beide op de voorgrond tredende lijnen wordt gegeven op de vraag, die ik aan de I Tjing stelde, vereist geen uitzonderlijk subtiele interpretatie, geen kunstgrepen, geen buitengewone kennis; iedereen met een klein beetje gezond verstand kan de betekenis van het antwoord begrijpen; het is het antwoord van iemand, die zich van zijn gezag bewust is, doch wiens waarde niet algemeen erkend wordt, zelfs niet in ruimere kring bekend is.
Het antwoordende subject heeft een interessante mening over zichzelf: het beschouwt zich als een gewijd vat, waarin offers aan de Goden worden gebracht, rituele spijzen voor hun voeding.
Het ziet zichzelf als een religieus gebruiksvoorwerp dat ertoe dient, de onbewuste elementen of krachten (‘geestelijke krachten’) die als Goden zijn geprojecteerd, van geestelijk voedsel te voorzien – met andere woorden: aan deze krachten de aandacht te besteden, die ze nodig hebben om in het leven van het individu hun rol te spelen. Dit is inderdaad de oorspronkelijke betekenis van het woord religio – van religere:8 een zorgvuldig observeren en eerbiedigen van het numineuze.
De methode van de I Tjing houdt inderdaad rekening met de verborgen individuele hoedanigheden van dingen en mensen, alsook met ’s mensen onderbewuste persoonlijkheid. Ik heb de I Tjing geraadpleegd zoals men een persoon raadpleegt, die men aan zijn vrienden wil voorstellen: men vraagt hem of hem dit al dan niet aangenaam zal zijn. Als antwoord vertelt de I Tjing mij van zijn religieuze betekenis, van de omstandigheid dat hij op het ogenblik onbekend is en verkeerd beoordeeld wordt, van zijn hoop weer een eervolle plaats te zullen bekleden – dit laatste klaarblijkelijk met een zijdelingse blik op mijn vooralsnog ongeschreven voorwoord9, en bovenal op de Engelse vertaling. Dit lijkt een volkomen begrijpelijke reactie, zoals men ook van een menselijk wezen zou kunnen verwachten, die zich in dezelfde situatie bevond.
Maar hoe kwam deze reactie tot stand? Doordat ik drie kleine muntjes in de lucht gooide en ze liet vallen, rollen en tot rust komen, kruis of munt, zoals het toeval wilde. Dit zonderlinge feit, dat er een zinvolle reactie te voorschijn komt uit een techniek, die van het begin af aan loos schijnt te zijn, is de grote prestatie van de I Tjing. Het voorbeeld. dat ik zojuist gaf, staat niet alleen; zinvolle antwoorden zijn regel. Westerse sinologen en eminente Chinese geleerden hebben mij verzekerd, dat de I Tjing een verzameling is van in onbruik geraakte ‘toverformules’. In de loop van deze gedachtewisselingen gaf mijn gesprekspartner soms toe, dat hij het orakel had geraadpleegd door tussenkomst van een waarzegger, gewoonlijk een daoïstische priester. Dit zou natuurlijk ‘alleen maar nonsens’ kunnen zijn. Maar merkwaardigerwijze kwam het ontvangen antwoord blijkbaar opmerkelijk goed overeen met de psychologische blinde vlek van de vrager.
Ik ben het met de westerse mentaliteit eens, dat er talloze andere antwoorden op mijn vraag mogelijk waren geweest, en ik wil zeker niet beweren, dat een ander antwoord niet even veelzeggend had kunnen zijn. Doch dit antwoord was het eerste en het enige, dat ik ontving; wij weten niets van andere mogelijke antwoorden af. Dit beviel me en het voldeed me. Het zou tactloos geweest zijn dezelfde vraag een tweede keer te stellen, dus liet ik dat na: ‘De meester spreekt slechts één keer.’ Ik voel niets voor de zwaarwichtige pedagogische benaderingspogingen, die met alle geweld irrationele fenomenen in een vooropgezet rationeel schema willen wringen. Dingen als dit antwoord moet men werkelijk laten zoals ze waren, toen ze voor het eerst zichtbaar werden, want alleen dan kunnen we weten wat de natuur doet, wanneer ze aan zichzelf wordt overgelaten, ongestoord door de bemoeizucht der mensen. Om het leven te bestuderen moet men niet naar lijken gaan. Bovendien is een herhaling van het experiment onmogelijk, om de eenvoudige reden, dat de oorspronkelijke situatie niet gereconstrueerd kan worden. Daarom is er in elk geval alleen een eerste en één enkel antwoord.
Om op het hexagram zelf terug te komen. Er is niets vreemds in, dat de andere, niet bewegelijke lijnen (in dit geval de 1ste, 4de, 5de en 6de) van een hexagram reliëf geven aan het thema, dat door de bewegende lijnen (hier de 2de en 3de) naar voren wordt gebracht.10 De eerste lijn van het hexagram zegt:
Een spijspot met omgekeerde poten.
Bevorderlijk voor de verwijdering van de klonters.
Men neemt een concubine ter wille van haar zoon.
Geen blaam.
Een omgekeerde spijspot duidt aan, dat hij niet gebruikt wordt. De I Tjing is dus als het ware een ongebruikte spijspot. Het omkeren dient om de klonters te verwijderen, zoals de lijn zegt. Juist zoals een man een concubine neemt als zijn vrouw hem geen zoon schenkt, doet men een beroep op de I TJING als men geen andere uitweg ziet. Ondanks de quasi-legale positie van de concubine in China, neemt ze in werkelijkheid een vrij inferieure plaats in; zo is ook het magisch procedé van het orakel een uitweg, die eigenlijk voor een hoger doel gebruikt zou moeten worden. Geen blaam, hoewel het een exceptioneel geval is.
De tweede en derde lijn werden reeds besproken. De vierde lijn zegt:
De spijspot heeft zijn poten gebroken.
Het maal van de vorst wordt vermorst En de gestalte wordt bevlekt.
Onheil!
Hier is de spijspot in gebruik genomen, maar blijkbaar op een zeer onhandige manier; dat wil zeggen, dat het orakel is misbruikt of verkeerd uitgelegd. Op deze manier gaat het goddelijke voedsel verloren, en men brengt schande over zichzelf. Legge vertaalt als volgt: ‘Zijn persoon zal moeten blozen van schaamte.’ Misbruik van een offervat als de ding (m.a.w. de I Tjing) is een grote profanatie. De I Tjing staat hier blijkbaar op zijn eigen waardigheid als ritueel wijvat, en protesteert tegen een profaan gebruik ervan.
De vijfde lijn zegt:
De spijspot heeft gele handvatten, gouden draagringen.
Bevorderlijk is standvastigheid.
Men heeft blijkbaar een nieuw, correct begrip gekregen voor de I Tjing, dat wil zeggen dat deze een nieuw handvat (Begriff) heeft gekregen, waarbij hij aangevat kan worden. Dit handvat is van grote waarde (van goud). En inderdaad is er een nieuwe uitgave in het Engels, waardoor het boek weer toegankelijker wordt voor de westelijke wereld dan het vroeger was.
De zesde lijn zegt:
De spijspot heeft ringen van jade.
Groot heil!
Niets dat niet bevorderlijk zou zijn.
Jade onderscheidt zich door zijn schoonheid en zijn zachte glans. Als de draagringen van jade zijn, verhoogt zulks de schoonheid, het aanzien en de waarheid van het hele voorwerp. De I Tjing betoont zich hier niet alleen zeer voldaan, maar zelfs buitengewoon optimistisch. Men kan slechts de verdere gebeurtenissen afwachten en intussen tevreden zijn met de aangename conclusie, dat de I Tjing de nieuwe uitgave goedkeurt.
Met dit voorbeeld heb ik zo objectief mogelijk aangetoond, hoe het orakel in een bepaald geval te werk gaat. Natuurlijk verandert het procedé enigszins al naar de wijze waarop de vraag wordt gesteld. Wanneer iemand zich bijvoorbeeld in een gecompliceerde situatie bevindt, zal hij in het orakel misschien zelf als spreker verschijnen. Of wanneer de vraag over de verhouding met een andere persoon gaat, zal deze laatste wellicht de spreker zijn. De identiteit van de spreker hangt echter niet uitsluitend af van de wijze, waarop de vraag is geformuleerd, aangezien onze relaties met onze medemensen niet altijd door deze laatsten worden bepaald. Zeer vaak hangen deze relaties vrijwel uitsluitend af van onze eigen houdingen, al zijn wij ons hiervan misschien volkomen onbewust. Als wij ons niet bewust zijn van onze eigen rol in een verhouding, wacht ons misschien een grote verrassing; geheel tegen onze verwachting in zijn wij het zèlf, die in hoofdzaak verantwoordelijk zijn voor de situatie, gelijk de tekst ons soms onmiskenbaar te kennen geeft. Het kan ook voorkomen, dat wij een kwestie te ernstig opnemen en er te veel gewicht aan hechten, terwijl het antwoord, dat wij van de I Tjing krijgen, de aandacht vestigt op een ander onverwacht aspect van de zaak.
Zulke voorbeelden zouden misschien een ogenblik de indruk kunnen wekken, dat het orakel misleidend is. Maar men zegt, dat Confucius overtuigd was slechts één keer een niet toepasselijk antwoord te hebben gekregen, en wel het hexagram 22, de Bekoorlijkheid – een bij uitstek esthetisch hexagram. Dit doet denken aan de raad, die Socrates eens kreeg van zijn demon – ‘Je zou meer muziek moeten maken’ – met het gevolg, dat Socrates fluit begon te spelen. Waar het gaat om redelijkheid en opvoedkundige houding tegenover het leven, wedijveren Confucius en Socrates om de ereplaats; maar het lijkt niet waarschijnlijk, dat één van hen beiden zich moeite gaf om ‘zijn kinbaard bekoorlijk te maken’, zoals de tweede lijn van dit hexagram adviseert. Ongelukkigerwijze gaan redelijkheid en pedagogiek vaak mank aan een tekort aan charme en gratie, en het orakel heeft dus misschien niet eens zo geheel ongelijk.
Om nog eens op ons hexagram terug te komen. Hoewel de I Tjing dus niet alleen tevreden schijnt te zijn over de nieuwe uitgave, maar zich zelfs zeer optimistisch betoont, zegt zulks nog niets betreffende het effect van dit boek op het publiek, dat het bedoelt te bereiken. Aangezien in ons hexagram twee Yang-lijnen voorkomen, die de tendens hebben te veranderen, en wel de negens op de tweede en derde plaats, zijn we in de gelegenheid uit te vinden, welke prognose de I Tjing voor zichzelf stelt. Volgens de oude traditie hebben de lijnen, die door een zes of een negen worden aangeduid, een zo grote innerlijke spanning, dat ze omslaan in hun tegendeel, d.w.z. Yang in Yin en omgekeerd. Door deze verandering krijgen wij in het onderhavige geval hexagram 35, Jin, de Vooruitgang. Het onderwerp van dit hexagram is iemand, die op zijn weg omhoog alle mogelijke wisselingen van de fortuin ontmoet, en de tekst beschrijft, hoe hij zich dient te gedragen. De I Tjing verkeert in dezelfde situatie: hij komt op gelijk de zon en maakt zichzelf bekend, maar wordt afgewezen en ontmoet geen vertrouwen – hij is ‘voortschrijdend, maar in droefheid’. Doch ‘men verkrijgt groot geluk van zijn stammoeder’. De psychologie kan ons helpen, deze duistere passage te verklaren. In dromen en sprookjes vertegenwoordigt de grootmoeder of stammoeder dikwijls het onbewuste, omdat dit bij een man de vrouwelijke component van de psyche bevat. Al wordt de I Tjing dan niet aanvaard door het bewuste, het onbewuste komt hem tenminste halverwege tegemoet, en de I Tjing is nauwer verbonden met het onderbewustzijn dan met de rationele houding van het bewustzijn. Waar het onderbewuste in dromen vaak door een vrouwelijke figuur wordt gesymboliseerd, zou dit hier de verklaring kunnen zijn. De vrouwelijke figuur zou ook de vertaalster kunnen zijn, die aan het boek haar moederlijke zorg heeft gegeven, en dit zou de I Tjing licht kunnen beschouwen als een ‘groot geluk’. Hij verwacht algemeen begrip, maar is bang voor verkeerd gebruik. ‘Vooruitgang als een hamster.’ Hij is echter indachtig aan de vermaning: ‘Laat winst en verlies je niet aan het hart gaan.’ Hij houdt zich vrij van partijgeest en verlaat zich op niemand.
De I Tjing ziet dus zijn toekomst op de Amerikaanse boekenmarkt rustig tegemoet, en laat er zich juist zo over uit als een denkend mens dat zou doen ten aanzien van een zo omstreden werk. Deze voorspelling is zo buitengewoon verstandig en getuigt van zulk een gezond inzicht, dat men zich bezwaarlijk een passender antwoord kan denken.
Dit alles geschiedde voor ik het voorafgaande had geschreven. Toen ik op dit punt was aangekomen, wenste ik te weten, hoe de I Tjing tegenover deze nieuwe situatie stond. De toestand was anders geworden door hetgeen ik geschreven had, aangezien ik nu zelf op het toneel was verschenen, en daarom verwachtte ik iets te vernemen over mijn eigen werkzaamheid. Ik moet bekennen, dat ik mij niet overmatig gelukkig had gevoeld bij het schrijven van dit voorwoord. Met mijn gevoel van verantwoordelijkheid tegenover de wetenschap ligt het niet in mijn lijn iets te beweren, dat ik niet kan bewijzen, althans als redelijk aanvaardbaar kan voorstellen. Het is een verre van gemakkelijke taak, een verzameling van ‘toverformules’ te introduceren bij een kritisch, modern publiek, met de vooropgezette bedoeling ze daarvoor min of meer acceptabel te maken. Ik heb dit op mij genomen omdat ik zelf van mening ben, dat er voor de oude Chinese manier van denken meer te zeggen valt, dan zo oppervlakkig lijkt. Doch ik vind het enigszins pijnlijk, dat ik een beroep moet doen op de welwillendheid en de verbeeldingskracht van de lezer, daar ik hem in moet leiden in een onbegrijpelijk eeuwenoud magisch ritueel. Ongelukkigerwijze ben ik me maar al te zeer bewust van de argumenten, die er tegen in te brengen zijn. Wij weten niet eens zeker of het schip, dat ons over de onbekende zeeën moet brengen, niet ergens een lek heeft opgelopen. Zou de oude tekst niet verminkt kunnen zijn? Is de vertaling van Wilhelm wel juist? Misleiden wij ons zelf niet bij onze verklaringen?
De I Tjing dringt in alle opzichten aan op zelfkennis. De methode, waarop deze bereikt dient te worden, biedt de gelegenheid voor allerlei misbruiken. Het is dus niets voor een lichtzinnige of onrijpe geest; evenmin voor intellectualisten en rationalisten. Het is alleen iets voor nadenkende, bespiegelende mensen, die graag hun gedachten laten gaan over wat ze doen en over wat hun overkomt – een voorliefde, die vooral niet verward dient te worden met het ziekelijk gepieker van de hypochonder. Zoals ik hierboven reeds heb uiteengezet, weet ik geen antwoord op de talrijke problemen, die zich voordoen wanneer we het I Tjing-orakel in overeenstemming trachten te brengen met onze geijkte wetenschappelijke canons. Het spreekt echter vanzelf, dat alles wat naar occultisme zweemt, hier geheel buiten beschouwing blijft. Mijn standpunt in deze dingen is pragmatisch, en het praktisch nut daarvan is mij geleerd door de psychotherapie en de medische psychologie. Waarschijnlijk is er geen ander gebied, waar we met zoveel onbekende grootheden rekening dienen te houden, en nergens anders geraken we zó vertrouwd met de toepassing van methodes, die effect sorteren, hoewel wij misschien lange tijd niet zullen weten waaraan dat effect te danken is. Onverwachte genezingen kunnen het gevolg zijn van onzekere therapieën, en onverwachte mislukkingen komen voor bij algemeen als betrouwbaar bekend staande methodes. Bij de exploratie van het onbewuste stoten wij op zeer vreemde dingen, waar een rationalist zich met afschuw van afwendt, om achteraf te beweren, dat hij niets gezien heeft. De irrationele volheid van het leven heeft mij geleerd nooit iets uit te sluiten, zelfs wanneer het indruist tegen al onze theorieën (die in het beste geval toch maar een kort leven hebben) of niet direct verklaard kan worden. Natuurlijk is daar iets verontrustends in: men weet nooit, of het kompas de juiste richting wijst, of niet; maar veiligheid, zekerheid en vrede leiden niet tot ontdekkingen. Met deze Chinese manier van waarzeggen is het net hetzelfde. Het is overduidelijk, dat de methode op zelfkennis gericht is, hoewel ze door alle tijden heen evenzeer in dienst van het bijgeloof is gesteld.
Het spreekt vanzelf, dat ik ten volle overtuigd ben van de waarde van zelfkennis, maar heeft het enige zin daartoe op te wekken, als de grootste wijzen door alle eeuwen heen de noodzakelijkheid ervan gepredikt hebben zonder enig succes? Zelfs voor de meest vooringenomene moet het wel duidelijk zijn, dat dit boek één lange vermaning is tot het zorgvuldig bestuderen van eigen karakter, levenshouding en motieven. Daarom spreekt het boek mij aan en heb ik erin toegestemd het voorwoord te schrijven. Slechts eens tevoren heb ik mij over het probleem van de I Tjing uitgelaten: dit was in een gedenkrede ter nagedachtenis van Richard Wilhelm.11 Voor het overige heb ik een discrete stilte bewaard. Het is allesbehalve gemakkelijk zich op de tast een weg te zoeken en in te dringen in zulk een ver van ons afstaande en mysterieuze mentaliteit, als die aan de I Tjing ten grondslag ligt. Grote geesten als Confucius en Laozi kan men niet zo licht opzij schuiven, althans niet wanneer men het gehalte der ideeën, die ze vertegenwoordigen, naar waarde vermag te schatten; nog minder kan men het feit over het hoofd zien, dat de I Tjing de voornaamste bron van hun inspiratie was. Ik weet, dat ik vroeger niet de moed gehad zou hebben mij zo positief uit te laten ten aanzien van zulk een onzekere aangelegenheid. Ik kan dit risico nu op me nemen; ik ben de zeventig reeds gepasseerd, en de steeds wisselende opinies der mensen maken niet veel indruk meer op mij. De gedachten der oude meesters zijn van groter waarde voor mij dan de filosofische vooroordelen van de westelijke geest.
Ik zou mijn lezers liever niet lastig vallen met deze persoonlijke overwegingen; maar zoals gezegd is de eigen persoonlijkheid vaak betrokken bij het antwoord van het orakel. Ik had trouwens bij de formulering van mijn vraag het orakel zelf uitgenodigd, een direct oordeel over mijn onderneming uit te spreken. Het antwoord was hexagram nr 29: Kan, het Onpeilbare. Bijzondere nadruk wordt gelegd op de derde plaats, daar deze lijn door een zes wordt aangeduid. Deze lijn zegt:
Voorwaarts en achterwaarts, afgrond op afgrond.
In zulk een gevaar, blijf eerst stil staan en wacht,
Anders raak je in een gat in de afgrond.
Handel niet zo.
Vroeger zou ik onvoorwaardelijk de raadgeving ‘Handel niet zo’ hebben opgevolgd, en geweigerd hebben mijn opinie over de I Tjing ten beste te geven, en wel om de eenvoudige reden, dat ik er geen had. Nu kan deze raadgeving echter als voorbeeld dienen voor de manier, waarop de I Tjing functioneert. Het is een feit, dat wanneer men begint erover na te denken, de problemen van de I Tjing ‘afgrond op afgrond’ vertegenwoordigen; er valt niet aan te ontkomen, dat men ‘eerst moet stilstaan en wachten’, te midden van de gevaren van eindeloze en kritiekloze bespiegelingen; anders zou men werkelijk de weg kwijt raken in de duisternis. Kan men zich een onplezieriger geestestoestand denken dan het zweven in de ijle lucht van onbewezen mogelijkheden, niet wetende of wat men ziet waarheid of illusie is? Dit is de droomachtige sfeer van de I Tjing, en het enige, waarop men zich kan verlaten, is het eigen zo feilbare oordeel. Ik moet eerlijk bekennen, dat deze lijn zeer treffend de gevoelens vertolkt, die mij bij het schrijven van de voorafgaande passages bezielden. Even toepasselijk is het geruststellend begin van dit hexagram – ‘Als je oprecht bent, heb je welslagen in je hart’ – want dat betekent, dat ten slotte niet het uiterlijk gevaar het belangrijkste is, maar dat het gaat om de subjectieve situatie, dat wil zeggen, of men zelf gelooft oprecht te zijn, of niet.
Het hexagram vergelijkt de dynamische actie in deze situatie met het stromen van het water, dat niet bevreesd is voor gevaarlijke plaatsen, maar zich over rotsen stort en de gaten opvult, die het op zijn weg ontmoet (Kan symboliseert ook het water). Dit is de manier waarop ‘de edele’ handelt en ‘zich wijdt aan het onderricht’.
Kan is ongetwijfeld een van de minst plezierige hexagrammen. Het beschrijft een situatie waarin men ernstig gevaar schijnt te lopen, in alle mogelijke vallen te geraken. Evenals men bij de interpretatie yan een droom met de uiterste nauwgezetheid de droomtekst dient te volgen, moet men bij het raadplegen van het orakel de vorm waarin de vraag werd gesteld voor ogen houden, want dit stelt een definitieve limiet aan de interpretatie van het antwoord. De eerste lijn van het hexagram duidt de aanwezigheid van het gevaar aan: ‘Men geraakt in de afgrond in een gat.’ De tweede lijn doet hetzelfde, en voegt er dan de raadgeving aan toe: ‘Men moet slechts kleine dingen trachten te bereiken’. Men ziet, dat ik die raad reeds bij voorbaat in acht had genomen, daar ik er mij in dit voorwoord toe heb beperkt te demonstreren, hoe de I Tjing in de Chinese geesteswereld functioneert, en afzag van een eerzuchtiger project: het schrijven van een psychologische commentaar op het gehele boek. De vierde lijn zegt:
Een kruik wijn, een schaal rijst, aarden schotels,
Eenvoudig door het venster naar binnen gereikt.
Dat verdient volstrekt geen blaam.
Wilhelm geeft hierbij de volgende commentaar: ‘Een ambtenaar heeft gewoonlijk, vóór hij geïnstalleerd wordt, bepaalde geschenken en aanbevelingen nodig als introductie. Hier is alles tot het uiterste vereenvoudigd. De geschenken zijn armoedig, er is niemand, die hem introduceert, hij stelt zichzelf voor; toch hoeft men zich voor dit alles niet te schamen als men maar de eerlijke bedoeling heeft, elkaar bij te staan in het gevaar.
Het schijnt dat ook het boek zelf in zekere zin door deze lijn wordt gesymboliseerd.
De vijfde lijn zet het thema van de beperking voort. Als men de natuur van water bestudeert, ziet men dat het een gat slechts tot de rand vult, en dan verder stroomt. Het laat zich niet vasthouden:
De afgrond wordt niet tot overvol.
Hij wordt slechts gevuld tot aan de rand.
Doch als men, aangelokt door het gevaar en juist dóór die onzekerheid, tegen zijn eigen overtuiging in de zaak zou willen forceren en er zich toe zou zetten, uitvoerige commentaren te schrijven of iets anders in die geest te ondernemen, zou men alleen maar des te dieper verward raken in de moeilijkheden die de toplijn heel juist beschrijft als een situatie, waarin men aan alle kanten gebonden en ingesloten is. De laatste lijn laat trouwens heel vaak de consequenties zien, die men kan verwachten, wanneer men de betekenis van het geheel niet ter harte neemt.
In ons hexagram hebben wij een zes op de derde plaats. Deze Yin-lijn verandert door zijn steeds groter wordende spanning in een Yang-lijn, en er ontstaat een nieuw hexagram, dat een nieuwe mogelijkheid of tendens laat zien. Wij hebben nu nr. 48: Jing, de Waterput. Dit beduidt echter niet langer gevaar, doch veeleer iets heilzaams:
Zo moedigt de edele het volk aan bij het werk
En vermaant hij het, elkaar te helpen.
Het beeld van het volk, dat elkaar onderling behulpzaam is, schijnt betrekking te hebben op het herstellen van de waterput, want deze is afgebrokkeld en vol met puin. Zelfs de dieren drinken er niet uit. Er leven vissen in, die men kan vangen, maar de waterput wordt niet gebruikt om eruit te drinken, dat wil zeggen voor menselijke behoeften. Deze beschrijving doet denken aan de omgekeerde en niet gebruikte ding, die een nieuw handvat moet krijgen. Bovendien wordt deze waterput evenals de ding gereinigd. Maar niemand drinkt eruit:
Dit is mijn harteleed,
Want men zou eruit kunnen putten.
Het gevaarlijke gat vol met water – of de afgrond – wees op de I Tjing, en dit is ook het geval met de waterput, maar deze laatste heeft een positieve betekenis: hij bevat het water van het leven. Hij zou hersteld moeten worden, zodat men hem weer in gebruik kan nemen. Maar men heeft geen houvast (Begriff) en geen gereedschap om het water te putten; de kruik is gebroken en lekt. De ding heeft nieuwe oren en draagringen nodig, waarbij men hem kan aanvatten, en zo moet ook de Tjing van binnen opnieuw met metselwerk worden bekleed, want hij bevat ‘een heldere, koele bron, waaruit men kan drinken’. Men kan er water uit drinken, want hij is ‘betrouwbaar’.
Het is duidelijk, dat in deze prognose weer de I Tjing zelf als spreker het woord voert, zich voorstellende als een bron, als levend water. Het vorige hexagram beschreef in details het gevaar, dat iemand bedreigt die bij ongeluk in de put valt of die zich in de afgrond bevindt. Hij moet zich er uit zien te werken, om dan te ontdekken, dat het een oude, vervallen waterput is, die – hoewel vol met puin – zeer wel weer kan worden gerepareerd, zodat men hem gebruiken kan.
Ik onderwierp twee vragen aan de methode van het toeval door middel van het munten-orakel. De tweede vraag stelde ik pas nadat ik mijn analyse van het antwoord op de eerste had geschreven. De eerste vraag was als zodanig gericht tot de I Tjing: wat had het Boek te zeggen over mijn werkzaamheid in deze, d.w.z. over de situatie, waarin ik de handelende persoon was, de situatie die werd beschreven door het eerste hexagram, dat ik verkreeg? Op de eerste vraag antwoordde de I Tjing door zichzelf te vergelijken met een spijspot, een ritueel vat, dat nodig gerestaureerd moest worden en door het publiek niet met onverdeelde instemming werd ontvangen. Het antwoord op de tweede vraag was, dat ik in moeilijkheden was geraakt, want de I Tjing was als een diep en gevaarlijk gat, vol met water: men zou er licht in kunnen wegzakken. Het gat met water bleek echter een oude waterput te zijn, die alleen maar gerestaureerd behoefde te worden: dan zou men er weer een nuttig gebruik van kunnen maken.
Deze vier hexagrammen kloppen over het algemeen wel, zowel wat het thema (ritueel vat, gat, waterput) als ook wat de geestelijke inhoud betreft, ze lijken zinvol. Indien een menselijk wezen zulke antwoorden had gegeven, zou ik, als psychiater, hem gezond van geest dienen te verklaren, althans op basis van het aanwezige materiaal. Ik zou inderdaad niets ijlhoofdigs, idioots of schizofreens in de vier antwoorden hebben kunnen ontdekken. De hoge ouderdom van de I Tjing en zijn Chinese afkomst in aanmerking genomen, kan ik zijn archaïsche, symbolische en bloemrijke taal niet als abnormaal beschouwen. Verre van dat: ik zou deze hypothetische persoon slechts kunnen gelukwensen met zijn verregaand begrip van mijn onuitgesproken toestand van onzekerheid. Aan de andere kant kan iedereen, die wat handig is en over een soepel vernuft beschikt, de hele zaak wel zó draaien, dat het lijkt of ik mijn eigen subjectieve inhouden in de symboliek van de hexagrammen heb geprojecteerd. Zulk een kritiek, hoe catastrofaal ook vanuit het standpunt van het westerse rationalisme bezien, doet aan de functie van de I Tjing geen afbreuk. Integendeel, de Chinese wijze zou glimlachend tegen mij zeggen: ‘Ziet U niet, hoe nuttig de I Tjing zich maakt, door uw gedachten, die U zich tot dusverre nog niet had gerealiseerd – in zijn diepzinnig symbolisme te projecteren? U zou Uw voorwoord misschien hebben geschreven, zonder dat het tot U was doorgedrongen, welk een lawine van misverstanden dit zou kunnen ontketenen.’
Het Chinese standpunt bekommert zich niet om de houding, die men aanneemt ten opzichte van de verrichtingen van het orakel. Wij zijn het alleen maar, die niet weten hoe wij het hebben, omdat wij telkens weer struikelen over onze vooroordelen, oftewel ons causaliteitsbegrip. De oude oosterse wijsheid vindt het van belang, dat een denkend wezen zich zijn gedachten realiseert, maar de manier waarop hij dit doet, interesseert haar niet in het minst. Hoe minder men nadenkt over de theorie van de I Tjing, hoe gezonder men slaapt.
Het komt mij voor, dat op grond van dit voorbeeld een onbevooroordeeld lezer zich althans enigszins een oordeel zal kunnen vormen van de wijze, waarop de I Tjing werkt.12 Meer kan men van een eenvoudige introductie niet verwachten. Wanneer ik door deze demonstratie er in geslaagd ben de psychologische fenomenologie van de I Tjing duidelijk te maken, heb ik mijn doel bereikt.Wat betreft de duizenden vragen, onzekerheden en kritische opmerkingen die dit merkwaardige boek opwekken zal – daar kan ik niet nader op ingaan. De I Tjing biedt zich niet aan met bewijzen en klare resultaten: het maakt geen ophef van zichzelf en het is niet gemakkelijk te benaderen. Als een deel van de natuur wacht het tot het ontdekt wordt. Het leurt niet met feiten of macht, maar voor hen, die streven naar zelfkennis, naar wijsheid – als er zoiets bestaat – is het wellicht het juiste boek. Voor de één zal de geest, die het doordringt, zo klaar zijn als de dag, voor een ander wazig als de schemering, voor een derde duister als de nacht. Wie er niet voor voelt, hoeft het niet te gebruiken; wie er iets op tegen heeft, hoeft de waarheid ervan niet te erkennen. Laat het de wereld ingaan ten bate van degenen, die in staat zijn de betekenis ervan te begrijpen.
Zürich 1949
C.G. Jung
De vertaling van het Boek der Veranderingen werd bijna tien jaar geleden begonnen. Na de Chinese revolutie13, toen Qingdao de woonplaats werd van een groot aantal eminente Chinese geleerden van de oude school, vond ik onder hen mijn vereerde leermeester Lao Naixuan, aan wie ik niet alleen een dieper inzicht in de werken van Mengzi, ‘De Grote Leer’ en ‘Doctrine van het Midden’ te danken heb, doch die mij ook voor het eerst de wonderen van het Boek der Veranderingen openbaarde. Als betoverd zwierf ik onder zijn kundige leiding door deze vreemde en toch zo vertrouwde wereld. De vertaling ontstond na een uitvoerige bespreking van de tekst. Uit het Duits werd dan terugvertaald in het Chinees, en eerst wanneer de zin van de tekst volkomen tot uitdrukking was gebracht, beschouwden wij ons werk als een vertaling, die werkelijk die naam verdiende. Midden in deze werkzaamheid brak de wereldoorlog in zijn volle verschrikking uit. De Chinese geleerden werden naar alle windstreken uiteengejaagd, en ook de heer Lao reisde af, naar Qufu, de vaderstad van Confucius, met wiens familie hij verwant was. De vertaling van het Boek der Veranderingen bleef nu liggen, hoewel er geen dag voorbij ging, zonder dat ik een deel van mijn tijd aan de oude Chinese wijsheid wijdde ondanks mijn drukke bezigheden voor het Rode Kruis, waarvan ik gedurende de belegering van Qingdao de leiding op mij had genomen. Merkwaardige samenloop van omstandigheden: in het legerkamp buiten de stad las de belegerende Japanse generaal Kamio bij wijze van ontspanning in de werken van Mengzi (372-289 v.Chr.), terwijl ik als Duitser mij in mijn vrije uren eveneens in de Chinese wijsheid verdiepte. Het gelukkigste van ons allen echter was een oude Chinees, die zo verdiept was in zijn heilige boeken, dat zelfs een granaat, die naast hem neerviel, zijn rust niet kon verstoren. Hij greep er naar – het was een blindganger –, en trok zijn hand meteen weer terug, met de opmerking, dat ze erg heet was, om zich vervolgens weer in zijn boeken te verdiepen. Qingdao was veroverd. Hoewel ik nog allerlei ander werk had, vond ik nu ook weer tijd, mij intensief met de vertaling bezig te houden. Doch de leraar, met wie ik dit werk was begonnen, was nu ver weg, en mij was het onmogelijk, Qingdao te verlaten. Hoe verheugd was ik dus, toen er een brief van de heer Lao kwam, waarin hij mij schreef, dat hij bereid was de onderbroken lectuur met mij voort te zetten. Ook deze moeilijkheid was dus opgelost! De heer Lao kwam, en de vertaling, die zo lang was blijven liggen, werd nu voltooid. Het waren zeldzaam schone, verheffende uren, die ik met de oude meester mocht doorbrengen. Toen de vertaling in hoofdtrekken voltooid was, riep het lot me naar Duitsland terug. De oude meester scheidde intussen uit deze wereld.
Habent sua fata libelli (Boeken hebben hun eigen lotsbestemming; red.). In Duitsland leek de oude Chinese wijsheid oneindig ver weg – hoewel menige raadgeving uit het geheimzinnige boek ook in Europa in goede aarde viel. Hoe groot waren dus mijn vreugde en mijn verrassing, toen ik het Boek der Veranderingen – en wel in een prachtige uitgave, waarnaar ik in Beijing dagenlang in alle boekhandels vergeefs had gezocht – in Friedenau in het huis van een goede vriend ontdekte. Deze vriend was een werkelijk goede vriend, doordat hij deze gelukkige vondst tot mijn duurzaam bezit maakte: hij gaf mij het boek ten geschenke, dat mij sindsdien op menige reis, om de halve wereld heeft vergezeld.
Ik kwam terug in China. Nieuwe opgaven namen mij in beslag. In Beijing opende zich een geheel nieuwe wereld voor mij, met andere mensen en andere interessen. Doch ook hier kreeg ik van vele zijden hulp en in de warme dagen van een zomer in Beijing kon ik dit werk ten slotte voltooien, dat, nadat ik het herhaalde malen heb omgewerkt, nu eindelijk de vorm heeft gekregen, die weliswaar nog lang niet is, zoals ik het zou wensen, doch die dan toch zo ver is ontwikkeld, dat ik nu het gevoel heb, het boek de wereld in te mogen sturen. Moge dezelfde vreugde aan ware wijsheid ten deel vallen aan degenen, die deze vertaling lezen, als mij gewerd, terwijl ik eraan werkte.
BEIJING, ZOMER 1923
RICHARD WILHELM
Het Boek der Veranderingen – I Tjing in het Chinees – is ontegenzeggelijk een der belangrijkste boeken van de wereldliteratuur. Het eerste begin ervan stamt uit de mythische oudheid, en tot op de huidige dag houden de grootste geleerden van China er zich mee bezig. Bijna alles wat in de meer dan 3000 jaar oude Chinese culturele geschiedenis aan grote en belangwekkende gedachten werd gedacht, heeft of zijn inspiratie geput uit dit boek, of achteraf invloed uitgeoefend op de interpretatie van de tekst. Men kan dus gerust zeggen, dat in de I Tjing de rijpste wijsheid van duizenden jaren is verwerkt. Het is dan ook geen wonder, dat de beide takken van de Chinese filosofie, het Confucianisme en het Daoïsme, hier hun gemeenschappelijke wortels hebben. Een geheel nieuw licht valt van hieruit op menig geheim in de vaak duistere gedachtegangen van die mysterieuze oude wijze, Laozi, en diens leerlingen, alsook op veel denkbeelden, die men in de Confuciaanse traditie aantreft als axioma’s, die zonder nader onderzoek werden aangenomen.
Ja, niet alleen de filosofie, maar ook de natuurkunde en de staatkunde van China hebben steeds weer uit deze wijsheidsbron geput, en het is geen wonder, dat dit boek van alle klassieke werken uit de school van Confucius het enige was dat aan de grote boekenverbranding onder Qin Shihuang (213 v.Chr.) ontkwam. Zelfs het gewone alledaagse leven in China is doordrenkt met de invloed van de I Tjing. Als men door de straten van een Chinese stad loopt, kan men hier en daar op een hoek een waarzegger zien zitten aan een zindelijk gedekte tafel, met penseel en lei gewapend, om aan de hand van het oude wijsheidsboek raad te geven voor de kleine noden des levens. En dat niet alleen; zelfs de met goud beschilderde reclameborden, die de huizen sieren – loodrechte zwart gelakte houten panelen – zijn bedekt met inscripties, welker bloemrijke taal altijd weer herinnert aan gedachten en citaten uit dat boek. Zelfs de politiek van een zo moderne staat als Japan, die uitmunt door wijze voorzichtigheid, versmaadt het niet, in moeilijke situaties de raadgevingen van het oude geschrift in acht te nemen.
Wel heeft de hoge roep van wijsheid, waarin het Boek der Veranderingen staat, in de loop der tijden tot gevolg gehad dat een groot aantal occulte leerstelsels, die uit een geheel andere ideeënwereld zijn voortgekomen – ten dele misschien zelfs niet van Chinese oorsprong zijn – eraan zijn vastgekoppeld. Sinds de tijd van de Qin- en Han-dynastieën (221 v.Chr.-220 n.Chr.) kwam steeds meer een formalistische natuurfilosofie in zwang, die met een systeem van getalsymbolen de hele wereld van het denkbare trachtte te omvatten en door een streng doorgevoerde dualististische Yin-Yang-leer te combineren met de leer van de ‘vijf veranderingsfasen’ (die aan het Boek der Oorkonden ontleend was) de hele Chinese wereldbeschouwing steeds meer in starre vormen wrong. Zo is het gekomen, dat steeds spitsvondiger kabbalistische speculaties het Boek der Veranderingen met een waas van geheimzinnigheid omhulden en, door alles uit het verleden en uit het heden in hun getallenschema te betrekken, aan de I Tjing de reputatie bezorgden van een boek vol onbegrijpelijke diepzinnigheid. Deze speculaties hadden ook het ongewenste gevolg, dat het begin van een vrije Chinese natuurkunde, die in de tijd van Mo Di (±400 v.Chr.) en zijn leerlingen ongetwijfeld aanwezig was, in de kiem werd gesmoord, om plaats te maken voor een steriele traditie van boeken-schrijverij en boeken-lezerij, die zich door de werkelijkheid in geen enkel opzicht liet beïnvloeden. Dit is de reden, dat China in westerse ogen zo lang het beeld van een hopeloze verstarring bood. Men mag echter niet uit het oog verliezen, dat afgezien van deze mechanische getallensymboliek zich te allen tijde een levende stroom van diepe menselijke wijsheid langs de banen van dit boek heeft uitgegoten in het praktische leven; dat zij aan de grote Chinese cultuur de rijpe, bezonken levenswijsheid verleende, die we thans bijna weemoedig bewonderen in de overblijfselen van deze laatste werkelijk autochtone cultuur.
Wat is het Boek der Veranderingen nu eigenlijk? Om tot een juist begrip van het boek en zijn leringen te komen, moeten wij eerst de tekst energiek bevrijden van de overwoekering door interpretaties, die er alle mogelijke ideeën in trachten te leggen, welke er volstrekt niet in thuis horen. Dit geldt evenzeer voor het bijgelovige geheimzinnige gedoe van oude Chinese tovenaars als voor de niet minder bijgelovige theorieën van moderne Europese geleerden, die hun bij primitieve wilden opgedane ervaringen met alle geweld op alle historische culturen willen toepassen.14 We moeten ons hier houden aan het grondbeginsel, dat het Boek der Veranderingen uit zichzelf en uit zijn tijd verklaard dient te worden. Dan wordt de zaak veel minder duister, en wij komen tot de erkenning, dat het Boek der Veranderingen weliswaar een zeer diepzinnig boek is, doch aan het juiste begrip ervan geen groter moeilijkheden in de weg legt dan welk ander boek ook, dat in de loop van een lange geschiedenis uit de oudheid tot ons is gekomen.
a. Het Orakelboek
Het boek der Veranderingen was aanvankelijk een verzameling van tekens voor orakeldoeleinden.15 Orakels waren in de oudheid overal in gebruik, en de primitiefste soorten beperkten zich ertoe met ja of neen te antwoorden. Ook aan het Boek der Veranderingen ligt deze onderscheiding ten grondslag. Het ‘ja’ werd door een enkelvoudige hele lijn aangeduid
, het ‘neen’ door een gebroken lijn
. Reeds zeer vroeg schijnt men behoefte gevoeld te hebben aan een grotere differentiëring, en uit de enkelvoudige lijnen ontstonden door verdubbeling meerdere combinaties
, waaraan dan nog een derde lijnelement werd toegevoegd, waardoor de zogenaamde acht tekens of trigrammen ontstonden. Deze acht trigrammen werden beschouwd als beelden van al wat in de hemel en op aarde gebeurt. Men ging daarbij uit van de voorstelling, dat deze beelden voortdurend in elkaar overgaan, evenals in de wereld een voortdurende overgang van het ene verschijnsel in het andere plaatsvindt. Dit vormt de grondidee van het Boek der Veranderingen. De acht trigrammen zijn symbolen voor elkaar afwisselende overgangstoestanden, beelden, die aan voortdurende verandering onderhevig zijn. Het oog was niet gericht op de dingen in hun zijn – zoals dat in het Westen hoofdzakelijk het geval was – maar op de beweging der dingen in hun verandering. De acht trigrammen zijn dus geen afbeeldingen der dingen, maar afbeeldingen van hun bewegingstendensen. Deze acht beelden hebben dan ook velerlei betekenissen gekregen. Ze stelden bepaalde processen in de natuur voor, die met hun wezen overeenstemden; voorts een gezin van vader, moeder, drie zoons en drie dochters, niet in mythologische zin (zoals b.v. de Griekse Olympus met Goden bevolkt is) maar eveneens in de meer abstracte zin dat niet dingen, maar functies worden voorgesteld. Gaan we deze acht symbolen, die aan het Boek der Veranderingen ten grondslag liggen, eens na, dan krijgen we de volgende classificatie:

Wij hebben bijgevolg in de zonen het bewegende element in zijn verschillende stadia: begin van de beweging, gevaar in de beweging, rust en voleinding van de beweging. In de dochters hebben wij het element van de toewijding in zijn verschillende stadia: zachtmoedig indringen, klaarheid en aanpassing, blijmoedige rust.
Om nu een nog grotere differentiatie te verkrijgen, werden deze acht beelden reeds zeer vroeg met elkaar gecombineerd, waardoor men in totaal 64 tekens verkreeg. Deze 64 tekens bestaan alle uit zes positieve en/of negatieve lijnen. Deze lijnen zijn veranderlijk gedacht; zo vaak een lijn verandert, gaat de door het hexagram weergegeven toestand over in een andere. Nemen we bijvoorbeeld het hexagram
Kun, het Ontvangende, de aarde: 
Het stelt de natuur van de aarde voor, het krachtig toegewijde; onder de seizoenen de late herfst, als alle levenskrachten rusten. Als zich nu de onderste lijn verandert, dan krijgen wij het hexagram
Fu, de Terugkeer: 
Dit stelt de donder voor, de beweging die zich in de tijd van de zonnewende weer bemerkbaar maakt in de aarde, de terugkeer van het lichte.
Zoals uit dit voorbeeld blijkt, behoeven niet alle lijnen te veranderen. Het hangt er geheel van af, welk karakter de lijn heeft. Een lijn, die van nature positief is en daarbij dynamisch geladen, slaat om in het tegendeel, het negatieve. Een positieve lijn van geringe kracht daarentegen blijft onveranderd, en evenzo is het gesteld met de negatieve lijnen.
Over de lijnen, die zó sterk met positieve of negatieve kracht geladen zijn dat ze als bewegend beschouwd dienen te worden, geeft hoofdstuk IX van het eerste deel van de Grote Commentaar in Boek II, alsook het gedeelte dat speciaal aan het raadplegen van het orakel gewijd is (aan het slot van deel II) nader uitsluitsel. Hier zij slechts vermeld, dat de zich bewegende positieve lijnen door een negen, en de zich bewegende negatieve lijnen door een zes worden weergegeven, terwijl de lijnen die rusten en dus alleen dienst doen als materiaal voor de opbouw van het hexagram zonder een intrinsieke zelfstandige betekenis te hebben, door een zeven, resp. een acht worden weergegeven.
Luidt dus de tekst: ‘In het begin een negen betekent’, dan wil dat zeggen: Als de positieve lijn op de beginplaats door een negen wordt voorgesteld, dan betekent dit het volgende:... Wordt deze lijn daarentegen door een zeven voorgesteld, dan blijft ze voor het orakel buiten beschouwing. Hetzelfde principe geldt voor de zessen en achten. In ons vorig voorbeeld hebben wij het hexagram Kun, het Ontvangende, dat als volgt is samengesteld:
8 bovenaan |
|
8 op de vijfde plaats |
|
8 op de vierde plaats |
|
8 op de derde plaats |
|
8 op de tweede plaats |
|
Aan het begin 6 |
|
De vijf bovenste lijnen blijven dus buiten beschouwing, en alleen de zes aan het begin heeft een zelfstandige betekenis. Doordat ze omslaat in het tegendeel, gaat de toestand van het Ontvangende:
over in de toestand Fu, de Terugkeer: 
Op deze wijze hebben wij dus een reeks symbolisch uitgedrukte toestanden, die door de beweging der lijnen in elkaar kunnen overgaan. Noodzakelijk is dit echter niet; want als een hexagram uit louter zevens en achten is samengesteld, beweegt het zich niet, en komt alleen de toestand in zijn geheel in aanmerking.
Behalve deze wet van verandering en de beelden van de veranderingstoestanden, die door de 64 hexagrammen worden weergegeven, is er nog een andere factor, waarmee men rekening dient te houden. Elke situatie verlangt een bijzondere wijze van handelen, wil men er zich aan kunnen aanpassen. In elke situatie is er een juiste, en een verkeerde manier van handelen. Het is duidelijk, dat de juiste handelwijze geluk, de verkeerde ongeluk brengt. Welke handelwijze is nu in elk speciaal geval de juiste? Die vraag was de beslissende factor. Zij is het, die ertoe heeft geleid, dat de I Tjing meer is geworden dan een gewoon waarzegboek. Als een kaartlegster haar cliënte vertelt, dat ze over acht dagen een geldzending uit Amerika zal krijgen, dan kan deze niets anders doen dan afwachten, of de brief werkelijk komt. Het is het noodlot, dat verkondigd wordt en dat onafhankelijk is van het doen of laten der mensen. Daarom blijft alle waarzeggerij zonder morele betekenis. Doordat het in China voor het eerst gebeurde, dat iemand zich niet tevreden stelde met de tekenen die de toekomst voorspelden, doch vroeg: wat moet ik doen? kon het geschieden, dat het waarzegboek een wijsheidsboek werd. Voor koning Wen, die omstreeks het jaar 1000 v.Chr. leefde, en voor zijn zoon, de hertog van Zhou, was het weggelegd, deze verandering tot stand te brengen. Zij voorzagen de tot dusverre zwijgende tekens en lijnen – waaruit de toekomst telkens van geval tot geval bij wijze van divinatie moest worden geraden – met duidelijke raadgevingen, die de juiste wijze van handelen aangaven. Daardoor kreeg de mens deel aan de vorming van zijn eigen noodlot; zijn handelingen grepen als beslissende factoren in het wereldgebeuren in: te beslissender naarmate men door het Boek der Veranderingen de kiemen van dit gebeuren vroeger kon onderkennen; want op die kiemen kwam het aan. Zolang de dingen nog in wording zijn, kunnen ze geleid worden, doch wanneer ze zich eenmaal tot hun volle consequenties hebben ontwikkeld, groeien ze uit tot overmachtige wezens, waar de mens machteloos tegenover staat. Op deze wijze werd het Boek der Veranderingen dus tot een waarzegboek van een heel bijzondere soort. De hexagrammen en lijnen gaven in hun bewegingen en veranderingen op geheimzinnige wijze de bewegingen en veranderingen in de macrokosmos weer. Door het gebruik der duizendbladstelen kon men het punt verkrijgen van waaruit het mogelijk was, de situatie te overzien. Als men dit overzicht had, gaven de woorden uitsluitsel over hetgeen men te doen had om in harmonie met de tijd te zijn. Wat ons modern gevoel hierbij vreemd aandoet, is de methode van het manipuleren met duizendbladstelen om deze situatie te ontdekken. Dit procedé werd echter gezien als een mystieke handeling waardoor het onbewuste in de mens gelegenheid kreeg actief te worden. Niet iedereen is even goed in staat, het orakel te raadplegen. Men dient hiertoe te beschikken over een helder en rustig gemoed, dat ontvankelijk is voor de kosmische invloeden, verborgen in de eenvoudige orakelstelen, die, als producten van de plantenwereld, in verbinding staan met de bronnen van het leven. Het duizendblad was een heilige plant.
b. Het Wijsheidsboek.
Veel belangrijker nog dan het gebruik van het Boek der Veranderingen als orakelboek is echter het gebruik ervan als wijsheidsboek geworden.
Laozi (±500 v.Chr.) kende dit boek en sommige van zijn diepste aforismen werden erdoor geïnspireerd. Zijn hele gedachtewereld is zelfs doordrongen met de denkbeelden van dit boek. Confucius (551-479 v.Chr.) kende het Boek der Veranderingen en wijdde er zijn aandacht aan. Waarschijnlijk schreef hij enkele van zijn verklaringen erover op, terwijl hij andere mondeling doorgaf aan zijn leerlingen. Deze door Confucius uitgegeven en van commentaren voorziene versie van het Boek der Veranderingen is het, die tot in onze tijd bewaard is gebleven.
Bij de vraag naar de filosofische beschouwingen, die aan het boek ten grondslag liggen, kunnen wij ons beperken tot heel enkele maar grootse gedachten. De grondgedachte van het geheel is de idee van de Verandering. In de Gesprekken (Lunyu IX, 16) wordt verteld, hoe Confucius eens bij een rivier stond en sprak: ‘Zo vliedt alles voort gelijk deze stroom, zonder ophouden, dag en nacht.’ Dit drukt de idee van de verandering uit. Degene, die de betekenis hiervan begrepen heeft, richt zijn blik niet langer op de voorbijvliedende objecten uit de buitenwereld, maar op de onveranderlijke, eeuwige wet, die aan alle verandering ten grondslag ligt. Deze wet is het Dao van Laozi, de loop der dingen, het Ene in al het vele. Voor de verwezenlijking hiervan is een beslissing, een zetting nodig. Deze grondzetting is de grote oeraanvang van al het zijnde: Tai Ji eigenlijk: de nokbalk. De latere filosofie heeft zich met deze oeraanvang intensief beziggehouden. Men heeft de Wu Ji, de oeraanvang, als cirkel getekend, en Tai Ji was dan de in licht en donker (Yin en Yang) verdeelde cirkel, die ook in Indië en Europa een rol speelde:
. Speculaties van gnostisch-dualistische aard zijn echter geheel vreemd aan de grondgedachte van de I Tjing, Wat het poneert is eenvoudig de lijn, de nokbalk. Met deze lijn, die op zichzelf één is, komt een tweeheid in de wereld, want hiermee ontstaat tegelijkertijd een boven en een onder, een rechts en een links, een voor en een achter, kortom de wereld der tegenstellingen.
Deze tegenstellingen zijn bekend geworden onder de namen Yin en Yang, en hebben veel opzien gebaard, vooral in de overgangsperiode tussen de Qinen de Han-dynastie (±200 v.Chr.), in de eeuwen die aan onze tijdrekening voorafgingen, toen er een hele school van de Yin-Yang-leer bestond. In die tijd werd het Boek der Veranderingen vooral als toverboek gebruikt, en werden er talloze geheimzinnige betekenissen in de tekst gelegd, die er in wezen niets mee te maken hadden. Natuurlijk heeft deze leer van Yin en Yang, van het vrouwelijke en het mannelijke als oerprincipes, ook de belangstelling getrokken van buitenlandse sinologen. Volgens het beproefde recept meende men er fallische oersymbolen in te zien, met alles wat daarmee samenhangt. Tot grote teleurstelling van zulke ontdekkers moet worden gezegd, dat in de oorspronkelijke betekenis van de woorden Yin en Yang niets ligt opgesloten, dat daarop wijst. Yin betekent oorspronkelijk ‘het bewolkte’, het ‘sombere’; Yang betekent eigenlijk ‘in de zon waaiende banieren’16, dus iets waar het licht op valt, iets lichts. Overdrachtelijk werden de beide begrippen gebruikt voor de belichte en de donkere (d.w.z. zuidelijke en noordelijke) kant van een berg of rivier (bij welke laatste echter de noordkant licht is omdat die het licht weerspiegelt, en de zuidkant in de schaduw). Van hieruit werden de beide uitdrukkingen dan in het Boek der Veranderingen overgebracht op de beide elkaar afwisselende oertoestanden in de uiterlijk zichtbare wereld. Er dient echter de aandacht op te worden gevestigd, dat de termen Yin en Yang in deze betekenis in de eigenlijke tekst van het Boek in het geheel niet voorkomen, evenmin in de oudste commentaren; wel wèl daarentegen in de Grote Commentaar die in sommige delen reeds onder Daoïstische invloed staat. In de Commentaar op de Beslissing wordt niet van Yang en Yin, maar van vast en week gesproken.
Hoe dit ook zij, zoveel is zeker, dat deze krachten – welke naam men er ook aan moge geven – in hun verandering en overgang oorzaak zijn van het ontstaan van de zichtbare wereld. Hierbij is de verandering deels een aanhoudend omslaan van het ene in het andere, deels een kringvormig gesloten verloop van onderling samenhangende gebeurtenis-complexen, zoals dag en nacht, zomer en winter. Deze verandering is echter niet zinneloos, – indien dat het geval was, zou men er niets van af kunnen weten – doch onderworpen aan de universele wet, het Dao.
De tweede grondgedachte van het Boek der Veranderingen is zijn ideeënleer. De acht trigrammen zijn beelden, niet zozeer van voorwerpen als van veranderingstoestanden. Daarmee is de opvatting verbonden, die zowel in de leer van Laozi als in die van Confucius tot uiting komt: dat alles wat in de zichtbare wereld geschiedt het uitvloeisel is van een ‘beeld’, een idee in de onzichtbare wereld. In zoverre is al het aardse gebeuren als het ware slechts een afspiegeling van een bovenzinnelijk gebeuren, die zich wat de tijd betreft ook later afspeelt dan dat bovenzinnelijke gebeuren. De heiligen en wijzen, die met deze hogere sferen in contact staan, hebben door hun intuïtie directe toegang tot deze ideeën, en zijn daardoor in staat in de wereldgebeurtenissen beslissend in te grijpen. De mens is verbonden met de hemel, de bovenzinnelijke wereld der ideeën, en met de aarde, de materieel zichtbare wereld, en vormt daarmee een drieëenheid der oermachten. Deze ideeënleer wordt in tweeërlei zin toegepast. Het Boek der Veranderingen toont de beelden van het gebeuren en daarmee het worden der toestanden in statu nascendi (in prille vorm; red.). Doordat men nu met behulp van het Boek de kiemen onderkent, leert men de toekomst vooruit te zien, evenals men het verleden leert begrijpen. De bedoeling van deze beelden, waarop de hexagrammen gebaseerd zijn, is juist: in de door hen aangeduide situaties het voorbeeld te geven, hoe men in overeenstemming met de tijd dient te handelen. Niet alleen de aanpassing aan het natuurlijk verloop wordt echter op deze wijze mogelijk gemaakt: in de Grote Commentaar (Boek II, hoofdstuk II) wordt tevens de ongemeen belangwekkende poging gewaagd, de oorsprong van alle culturele instellingen van de mensheid tot zulke ideeën en beelden terug te brengen. Hoe men nu ook over de gedetailleerde uitwerking hiervan moge denken, het staat wel vast dat de grondgedachte waarheid bevat.17
Het derde fundamentele element van het Boek der Veranderingen wordt gevormd door de oordelen, die de beelden als het ware in woorden kleden. De oordelen duiden aan of een handeling heil of onheil, berouw of beschaming met zich brengt. Daardoor stellen ze de mens in de gelegenheid zelfstandig te besluiten, een bepaalde richting, die natuurlijkerwijze uit de situatie van de tijd zou voortvloeien, te verlaten, wanneer deze verderfelijk voor hem zou zijn. Op deze wijze vermag hij zich onafhankelijk te maken van de dwang der gebeurtenissen. In de oordelen en in de interpretaties, die zich sinds Confucius daaraan hebben aangesloten, biedt het Boek der Veranderingen de lezer de rijkste schat van Chinese wijsheid; tegelijkertijd verschaft het hem een samenvattend overzicht over de verschillende levensvormingen en stelt het hem in staat, aan de hand daarvan met zijn eigen soevereine wil zijn leven tot een organisch geheel te vormen, zodat het in harmonie komt met de laatste zin, het Dao, dat aan al het bestaande ten grondslag ligt.
In de Chinese literatuur worden vier heiligen als auteurs van het Boek der Veranderingen aangegeven: Fu Xi, koning Wen, de hertog van Zhou en Confucius.
Fu Xi is een mythische figuur, de vertegenwoordiger van het tijdperk van de jacht, de visvangst en de uitvinding van het koken. Wanneer hij wordt genoemd als de uitvinder van de tekens van het Boek der Veranderingen, dan wil dat zeggen, dat men ze voor ouder hield, dan de historische herinnering reikt. Ook hebben de acht oertekens namen, die anders niet voorkomen in de Chinese taal, zodat men zelfs wel eens gedacht heeft, dat ze van vreemde oorsprong waren. In elk geval zijn deze figuren geen oude schrifttekens, zoals sommigen uit de half toevallige, half bewuste overeenkomst met het een of andere oude schriftteken hebben willen afleiden.18
Zeer vroeg kwamen deze acht trigrammen reeds in combinatie met elkaar voor. Er worden uit oude tijden twee verzamelingen vermeld: het Boek der Veranderingen van de Xia-dynastie (ca. 2070-1600 v.Chr.), Lian Shan genaamd, dat volgens de overlevering met het hexagram Gen, (het Stilhouden, de berg) begon, en het Boek der Veranderingen van de Shang-dynastie (1600-1046 v.Chr.), Gui Cang genaamd, dat met het hexagram Kun (het Ontvangende) aanving. Deze laatste omstandigheid wordt door Confucius zelf vermeld als een historisch feit. Of de namen der 64 hexagrammen toen reeds bestonden, en zo ja, of ze dan gelijk waren aan die in het tegenwoordige Boek der Veranderingen, is moeilijk te zeggen.
De tegenwoordige verzameling van 64 hexagrammen is volgens de algemene traditie – en er is geen reden hieraan te twijfelen – afkomstig van koning Wen, de stamvader van de Zhou-dynastie (ca. 1046-256 v.Chr.), die de tekens van korte Oordelen voorzag, toen hij door de tiran Zhou Xin in de gevangenis was opgesloten. De tekst bij de afzonderlijke lijnen is afkomstig van zijn zoon, de hertog van Zhou. Dit boek was onder de naam: De Veranderingen van Zhou (Zhou Yi) gedurende de hele Zhou-tijd als orakelboek in gebruik, hetgeen door verschillende oude aantekeningen wordt bevestigd. Zo was de toestand van het boek, toen Confucius (551-479 v.Chr.) het ontdekte. Op hoge leeftijd hield hij er zich intensief mee bezig, en het is hoogst waarschijnlijk, dat de ‘Commentaar op de Beslissing’ van hem afkomstig is. Ook de commentaar op de beelden stamt van hem, zij het ook minder direct. Van een derde, zeer waardevolle en uitvoerige commentaar op de afzonderlijke lijnen, die in de vorm van vragen en antwoorden door zijn leerlingen en hun opvolgers was samengesteld, zijn thans nog slechts fragmenten bewaard gebleven. (b.v. in de afdeling Wen Yan en ook in de Xici Zhuan).
In de school van Confucius werd het Boek der Veranderingen naar het schijnt hoofdzakelijk door Bu Shang (Zixia, ±500 v.Chr.) in ruimere kring bekend gemaakt. Met de ontwikkeling van de filosofische speculatie, zoals deze in de ‘Grote Leer’ en in ‘Doctrine van het Midden’ naar voren treedt, begon deze soort filosofie steeds meer invloed uit te oefenen op de interpretatie van het Boek der Veranderingen. Rondom het boek vormde zich een literatuur, waarvan nog overblijfselen – oude en latere – te vinden zijn in de zogenaamde ‘Tien Vleugels’. De innerlijke waarde en het gehalte daarvan zijn zeer uiteenlopend.
Bij de befaamde boekenverbranding onder Qin Shihuang (213 v.Chr.) ontkwam het Boek aan het noodlot der andere klassieke boeken. Maar als er iets is, dat de legende kan weerleggen, als zou de tekst der oude boeken speciaal door die verbranding hebben geleden, dan is het wel de toestand van de I Tjing, die dan toch eigenlijk intact moest zijn. In werkelijkheid is het aan de nood der eeuwen, het verval van de oude beschaving en aan de verandering van het schriftsysteem te wijten, dat alle oude werken schade geleden hebben.
Nadat het Boek der Veranderingen echter onder Qin Shihuang zijn roem als waarzeg- en toverboek had bevestigd, kwam tijdens de Qin- en de Han-dynastie de hele school van de tovenaars (fangshi) er op af, en de waarschijnlijk door Zou Yan (305-240 v.Chr.) opgekomen, later door Dong Zhongshu (179-104 v.Chr.) en Liu Xin (50 v.Chr.-23 n.Chr.) en Liu Xiang (77-6 v.Chr.) voortgezette Yin-Yang-leer vierde haar orgieën bij de verklaring van het Boek der Veranderingen.
Voor Wang Bi (226-249) was het weggelegd, die hele warboel op te ruimen. Deze grote en wijze geleerde schreef over de betekenis van het Boek der Veranderingen als wijsheidsboek, niet als orakelboek. Al spoedig vond hij navolging, en in plaats van de toverlessen van de Yin-Yang-leraren sloot zich nu steeds meer de opkomende staatsfilosofie bij het boek aan. In de Song-tijd werd het boek als grondslag voor de (waarschijnlijk niet Chinese) Tai Ji Tu speculatie gebruikt, totdat Chengzi de Oude (1032-1085) een uitstekende commentaar bij het boek schreef. Het was gewoonte geworden de oude commentaren, die in de Tien Vleugels vervat waren, uiteen te halen en ze bij de betreffende hexagrammen te plaatsen. Zodoende was het boek geleidelijk aan geheel tot het leerboek van de staats- en levenswijsheid geworden. Toen ondernam Zhu Xi (1130-1200) een poging om toch ook het karakter van orakelboek niet verloren te laten gaan; hij publiceerde behalve een korte, nauwkeurige commentaar ook een introductie in zijn studies over het waarzeggen.
De kritische, historische richting tijdens de laatste dynastie hield zich ook bezig met het Boek der Veranderingen, doch met haar oppositie tegen de Song-geleerden en haar voorkeur voor de Han-commentatoren, die wat de tijd betreft dichter bij de compilatie van het Boek der Veranderingen stonden, had ze minder succes dan met haar behandeling van de andere klassieken. Want de Han-commentatoren wáren nu eenmaal tovenaars, of stonden op zijn minst onder invloed van tovenarij-ideeën. Een zeer goede uitgave kwam onder Kang Xi (1662-1722 n.Chr.) tot stand onder de titel: Zhouyi Zhezhong, die de tekst en de Vleugels afzonderlijk brengt en daarenboven de beste commentaren uit alle tijden. Dit is de uitgave waarop onze vertaling is gebaseerd.
Een uiteenzetting van de principes, die bij de vertaling van het Boek der Veranderingen in acht werden genomen, kan voor de lezer wellicht van groot nut zijn.
De vertaling van de tekst is zo kort en bondig mogelijk gegeven, ten einde de archaïsche indruk, die deze ook in het Chinees maakt, tot zijn recht te laten komen. Daarom was het des te noodzakelijker niet alleen de tekst, maar ook een excerpt uit de belangrijkste Chinese commentaren te geven. Dit excerpt is zo beknopt mogelijk gehouden; het geeft een overzicht van de belangrijkste bijdragen van Chinese geleerden tot een juist begrip van het werk. Eigen ideeën en vergelijkingen met geschriften van het Westen, die zich vaak aan ons opdrongen, werden zo spaarzaam mogelijk aangebracht en steeds als zodanig kenbaar gemaakt, zodat de lezer tekst en commentaar veilig kan beschouwen als een zuivere weergave van de Chinese gedachtewereld. Hier wordt speciaal de aandacht op gevestigd, aangezien sommige der fundamentele waarheden zo opvallend met de Christelijke leerstellingen overeenstemmen, dat het de lezer ongetwijfeld zal frapperen.
Om voor de leek het juiste begrip van de I Tjing zo gemakkelijk mogelijk te maken, werd in het eerste boek begonnen met de tekst van de 64 hexagrammen en een zakelijke verklaring daarvan. Men leze eerst dit deel door, en richte zijn aandacht voornamelijk op de gedachten, die erin worden uitgesproken, zonder zich veel te storen aan de vormen- en beeldenwereld. Men vervolge bijvoorbeeld het Scheppende in zijn trapsgewijze vooruitgang – zoals deze met meesterlijke hand geschilderd wordt – en de draken neme men dan voorlopig maar op de koop toe, zoals ze er nu eenmaal staan. Op deze manier krijgt men enige voorstelling van wat Chinese levenswijsheid over de verschillende levensomstandigheden te zeggen heeft.
In het tweede en derde boek volgt dan de verklaring waarom alles zo is. Daarin is het noodzakelijkste materiaal voor het juiste begrip van de structuur der hexagrammen bijeengebracht, d.w.z. het absoluut noodzakelijke, en voor zover mogelijk werd alleen het oudste materiaal verstrekt zoals dit in de zogenaamde Tien Vleugels bewaard is gebleven. Deze Vleugels – waarvan de zakelijke aanwijzingen ook reeds in het eerste deel waren verwerkt in de commentaren aldaar – worden dan voor zover mogelijk gesplitst en over de tekst verdeeld, om deze begrijpelijker te maken. Als men dus de diepe wijsheid in het Boek der Veranderingen werkelijk wil doorgronden, zijn het tweede en derde deel onontbeerlijk. Anderzijds was het ongewenst, het bevattingsvermogen van de Europese lezer dadelijk met al te veel ongewoons te belasten. Bijgevolg bleken enkele herhalingen niet te vermijden, doch deze kunnen een werkelijk gedegen begrip van het werk slechts ten goede komen. Dit ene kan als vaste overtuiging worden uitgesproken: dat een ieder, die het wezen van het Boek der Veranderingen volledig in zich opgenomen heeft, rijker zal zijn aan ervaring en werkelijk begrip van het leven.
EERSTE BOEK
DE TEKST
1. QIAN / HET SCHEPPENDE![]() |
boven Qian, het Scheppende, de hemel beneden Qian, het Scheppende, de hemel |
Het teken is samengesteld uit zes ongebroken lijnen. De ongebroken lijnen symboliseren de lichte, sterke, geestelijke, actieve oerkracht. Het teken is in zijn gesloten eenheid sterk van natuur. Daar het vrij is van elke zwakheid, is zijn intrinsieke eigenschap de kracht. Zijn beeld is de hemel. De kracht wordt voorgesteld als niet gebonden aan vaste ruimteverhoudingen, en wordt daarom opgevat als beweging. Als grondslag van deze beweging komt de tijd in aanmerking. Op deze wijze komt dan ook de macht van de tijd en de macht van het volharden in de tijd, de duur, in het teken tot uitdrukking.
Bij de verklaring van het teken dient men steeds het bestaan van een dubbele uitlegging in het oog te houden: de macrokosmische en de uitwerking ervan in de mensenwereld. Toegepast op het wereldgebeuren wordt in het teken de sterke scheppende werkzaamheid van de Godheid uitgedrukt. Toegepast op de mensenwereld betekent het de scheppende werkzaamheid van de heilige en wijze, van de gebieder en leider der mensen, die door zijn kracht hun hoger wezen wekt en ontwikkelt.19
HET OORDEEL
Het Scheppende bewerkt verheven welslagen,
Bevorderend door standvastigheid.
Volgens de oorspronkelijke betekenis behoren de hier genoemde begrippen of eigenschappen paarsgewijze bij elkaar. Voor degeen, die dit orakel verkrijgt, betekent dit, dat hem uit de oerdiepten van het wereldgebeuren welslagen van zijn streven zal geworden, en dat het er in de eerste plaats op aankomt, dat hij uitsluitend door standvastigheid in het goede zijn eigen geluk en dat van anderen zoekt. Zeer vroeg heeft men reeds nagedacht over de betekenis van elk der vier eigenschappen in het bijzonder. Het Chinese woord, dat wij met ‘verheven’ hebben weergegeven, betekent: ‘hoofd, oorsprong, groot’. Daarom staat er in de verklaring van Confucius: ‘Waarlijk, groot is de oerkracht van het Scheppende, alle wezens hebben hieraan hun ontstaan te danken. En deze kracht doordringt de gehele hemel.’ Want deze eerste eigenschap doordringt ook de drie andere.
Het begin van alle dingen ligt als het ware nog in de andere wereld besloten, als een veelheid van ideeën, die nog verwezenlijkt moeten worden. Maar in het Scheppende leeft tevens de kracht, aan deze oerbeelden van de ideeën vorm te geven, wat wordt aangeduid door het woord ‘welslagen’. Dit proces wordt weergegeven door een aan de natuur ontleend beeld.20 ‘De wolken gaan, en de regen werkt, en alle wezens vloeien in hun eigen, afzonderlijke gestalte.’
Op de menselijke wereld toegepast wijzen deze eigenschappen een groot man de weg naar groot succes: ‘Doordat hij met grote klaarheid de oorsprong en de werkingen onderkent, beklimt hij te rechter tijd de hoogste der zes treden, op welke hij te rechter tijd, als op zes draken, ten hemel vaart.’
De zes treden zijn de zes afzonderlijke lijnen van het teken, die verderop symbolisch als draken worden voorgesteld. Als weg naar het succes wordt hier de kennis en het verwezenlijken van de Universele Zin genoemd, die als eeuwig-werkzame vaste wet alle aan tijd gebonden vormen van begin tot eind bepaalt. Zo wordt elke bereikte trede tegelijkertijd de voorbereiding voor de volgende; de tijd is geen belemmering meer, doch slechts middel om het mogelijke te verwezenlijken.
Kwam door de begrippen ‘verheven’ en ‘welslagen’ de scheppingsdaad tot uiting in verband met de termen ‘bevorderend’ (woordelijk: datgene scheppend, wat met het wezen in overeenstemming is) en ‘standvastigheid’ (woordelijk: recht en vast) wordt het werk van het in stand houden gekenschetst als een zich aanhoudend voltrekkende vormgeving. ‘De loop van het Scheppende vormt en vervormt de wezens tot elk zijn juiste, voor hem bestemde natuur heeft verkregen, en houdt hen dan in overeenstemming met de Grote Harmonie. Zo betoont het zich ‘bevorderend door standvastigheid’.’
Op het menselijke plan overgebracht blijkt hieruit, hoe de grote man door zijn ordenende werkzaamheid vrede en veiligheid brengt aan de wereld: ‘Doordat hij zich met het hoofd boven de menigte der wezens verheft, komen alle landen tezamen tot rust.’
Een andere interpretatie gaat met de onderscheiding der begrippen ‘verheven’, ‘welslagen’, ‘bevorderend’ en ‘standvastig’ nog verder door ze te vergelijken met de vier hoofddeugden: Het ‘verhevene’, dat tegelijkertijd als fundamenteel principe alle andere eigenschappen in zich bevat, wordt in verband gebracht met de liefde. De zeden, die de uitingen van de liefde ordenen, organiseren en aldus tot positief resultaat brengen, komt overeen met het ‘welslagen’. De rechtvaardigheid, die toestanden schept, waarin een ieder datgene krijgt, wat bij zijn wezen past en voor hem het geluk betekent, uit, zich als ‘bevorderend’. De wijsheid, die de vaste wetten van elk gebeuren ontdekt, en daardoor in staat is duurzame toestanden te scheppen, blijkt uit de ‘standvastigheid’.
Deze bespiegelingen (reeds ter sprake gebracht in de commentaar Wen Yan, in het derde deel van het Boek der Veranderingen) hebben later de brug gevormd tussen de filosofie van de Vijf Veranderingsfasen (elementen), die in het Boek der Oorkonden verankerd ligt, en de filosofie van het Boek der Veranderingen, die uitsluitend gebaseerd is op de polariteit van positieve en negatieve principes. In de loop der tijden werd door de combinatie van deze beide systemen de poort geopend voor een steeds verder doorgevoerde getallensymboliek.21
HET BEELD
De beweging van de hemel is vol kracht.
Zo maakt de edele zich sterk en onvermoeibaar.
Aangezien er maar één hemel is, wijst de verdubbeling van het teken Qian welks beeld de hemel is, op de beweging van de hemel. Een complete omwenteling van de hemel is een dag. De verdubbeling van het teken betekent, dat elke dag gevolgd wordt door een andere. Dit wekt de voorstelling van de tijd, en ook – waar het steeds dezelfde hemel is, die zich met onvermoeide kracht beweegt – van de krachtige duur in en boven de tijd, van een beweging, die nooit stilstaat of verslapt, zoals onafgebroken de ene dag op de andere volgt. Deze duur in de tijd is het beeld van de kracht, die inherent is aan het Scheppende.
De wijze neemt zich dit tot voorbeeld, en vermag zich op deze wijze zover te ontwikkelen, dat er een duurzame werking van hem uitgaat. Hij moet zichzelf vormen tot een gaaf mens uit één stuk, door alles wat omlaag trekt – al het minderwaardige – bewust uit te schakelen. Zo verwerft hij de onvermoeidheid, die op een vast omraamd arbeidsveld berust.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN22
In het begin een negen betekent:
Verborgen draak. Handel niet.
De draak heeft in China een geheel andere betekenis dan in het Westen. Daar is de draak het symbool van de beweeglijk-elektrische, sterke en stimulerende kracht, die in het onweer tevoorschijn komt. Deze kracht trekt zich des winters in de aarde terug, wordt weer actief in de lente en verschijnt als bliksem en donder aan de hemel. Als gevolg daarvan doen zich dan ook op aarde de scheppende krachten weer gelden.
Hier is de scheppende kracht nog verborgen onder de aarde en heeft zij dus nog geen effect. Op menselijke verhoudingen toegepast betekent dit, dat een man van betekenis nog niet als zodanig wordt erkend. Niettemin blijft hij trouw aan zichzelf. Hij laat zich niet beïnvloeden door uiterlijke zege of mislukking, maar wacht sterk en onbekommerd zijn tijd af.
Wie deze afzonderlijke lijn verkrijgt, dient dus rustig, sterk en geduldig te wachten. Zijn tijd zal komen. Men behoeft niet bang te zijn, dat men met een sterke wil zijn doel niet bereikt. Men moet zijn krachten echter niet voorbarig verspillen, en niet iets willen forceren waarvoor de tijd nog niet rijp is.
Negen op de tweede plaats betekent:
Op het veld verschijnende draak.
Het is bevorderlijk, de grote man te zien.
Hier beginnen de werkingen van de lichte kracht aan de dag te komen. Toegepast op menselijke verhoudingen betekent dit, dat de grote man op het veld van zijn werkzaamheid verschijnt. Nog heeft hij geen leidende positie, hij steekt nog niet boven zijn gelijken uit. Maar wat hem van anderen onderscheidt is zijn ernst, zijn absolute betrouwbaarheid, de invloed die hij zonder bewuste inspanning op zijn omgeving uitoefent. Zulk een mens is voorbestemd om grote invloed te krijgen en orde in de wereld te brengen. Daarom is het bevorderlijk hem te zien.
Negen op de derde plaats betekent:
De edele is de hele dag scheppend bezig.
Ook ’s avonds nog is hij van zorg vervuld. Gevaar.
Geen blaam.
Voor de man van betekenis doet zich een mogelijkheid voor om zijn invloed te doen gelden. Zijn roem begint zich te verbreiden. De massa’s vallen hem toe. Zijn innerlijke kracht is opgewassen tegen de verhoogde uiterlijke werkzaamheid. Hij heeft de handen vol werk en zelfs ’s avonds nog, wanneer anderen rusten, dringen zich de plannen en de zorgen aan hem op. Er dreigt echter ook gevaar in het gezicht van de overgang uit de laagte naar de hoogte. Reeds menig groot man ging te gronde doordat de massa’s hem toevielen en hem meesleepten in hun eigen baan. Eerzucht bedierf de innerlijke reinheid. Maar ware grootheid wordt door verleidingen niet geschaad. Als men voeling houdt met de kiemen van de nieuwe tijd en met de eisen, die deze stelt, is men voorzichtig genoeg om alle gevaren te vermijden en blijft men smetteloos.
Negen op de vierde plaats betekent:
Aarzelende opzwaai over de diepte. Geen blaam.
Hier is de plaats van de overgang bereikt, waar men een vrije keus kan doen. Twee mogelijkheden staan hier open voor de man van betekenis: hij kan zich opwerken en in de wereld een vooraanstaande positie gaan innemen, of zich in de stilte terugtrekken om aan zichzelf te werken: de weg van de held of van de verborgen heilige. Er is geen algemeen geldende wet, die hiervoor de juiste oplossing geeft. De keuze staat een ieder vrij, als men maar handelt overeenkomstig zijn eigen innerlijke wetten. Als degene, die zich in deze situatie bevindt, maar volkomen oprecht en consequent handelt, zal hij de hem passende weg wel vinden; deze weg is dan voor hem de juiste en hem treft geen blaam.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Vliegende draak aan de hemel.
Het is bevorderlijk, de grote man te zien.
De grote man heeft hier de sfeer van het hemelse bereikt. Zijn invloed is al van verre zichtbaar en strekt zich uit over de gehele wereld. Ieder die hem ziet, kan zich gelukkig prijzen. Confucius zegt over deze lijn: ‘Wat in toon overeenstemt, trilt met elkander mede. Wat in het diepste wezen verwant is, zoekt elkander. Het water stroomt naar het vochtige, het vuur wendt zich naar het droge toe. De wolken (de adem van de hemel) volgen de draak, de wind (de adem van de aarde) volgt de tijger. Zo verheft zich de wijze en alle anderen richten hun blik op hem. Wat van de hemel stamt, voelt zich verwant met wat daarboven is. Wat van de aarde stamt, voelt zich verwant met wat beneden is. Elk volgt het hem verwante.’
Bovenaan een negen betekent:
Hoogmoedige draak zal reden hebben tot berouw.
Wanneer men zo hoog wil stijgen, dat men het contact met de andere mensen verliest, vereenzaamt men, en dat leidt noodzakelijkerwijze tot mislukking. Hier ligt een waarschuwing tegen een titanisch omhoogstreven, dat de krachten te boven gaat. Een val in de diepte zou het gevolg zijn.
Het verschijnen van louter negens betekent:
Er verschijnt een schare draken zonder hoofd. Heil!
Als alle lijnen negens zijn, komt het hele teken in beweging, dan verandert het in het teken Kun, het Ontvangende, welks karakter de overgave is. De kracht van het Scheppende en de mildheid van het Ontvangende verenigen zich. De schare van draken wijst op kracht; de omstandigheid, dat hun hoofden verborgen zijn, op mildheid. Dat wil zeggen: mildheid in de wijze van handelen, verbonden met de kracht van het besluit, brengt heil.
2. KUN / HET ONTVANGENDE![]() |
boven Kun, het Ontvangende, de aarde beneden Kun, het Ontvangende, de aarde |
Het teken bestaat uit louter gebroken lijnen. De gebroken lijn symboliseert de donkere, weke, receptieve oerkracht van het Yin. De eigenschap van het teken is de overgave, zijn beeld is de aarde. Het is het volmaakte tegenstuk van het Scheppende: het tegenstuk, niet het tegendeel; een aanvulling, geen bestrijding. Het is de natuur tegenover de geest, de aarde tegenover de hemel, de ruimte tegenover de tijd, het vrouwelijk-moederlijke tegenover het mannelijk-vaderlijke. Overgedragen op menselijke verhoudingen vindt men het grondbeginsel van dit tegenstuk echter niet alleen in de betrekkingen tussen man en vrouw, maar ook tussen vorst en minister, of vader en zoon; ja zelfs in de enkele mens leeft deze tweeheid, in het samengaan van het geestelijke en het zinnelijke.
Toch kan hier niet gesproken worden van een werkelijk dualisme, want er bestaat een duidelijk hiërarchische verhouding tussen de beide grootheden. Op zichzelf is het Ontvangende natuurlijk even belangrijk als het Scheppende. Maar door de eigenschap van de overgave is de plaats van deze oerkracht tegenover het Scheppende duidelijk gekarakteriseerd. Ze moet onder de leiding en de aansporing van het Scheppende staan, dan werkt zij heilzaam. Alleen wanneer zij met deze positie niet tevreden is en zich als gelijke aan de zijde van het Scheppende wil scharen, werkt ze verkeerd. Het gevolg ervan is dan oppositie en strijd tegen het Scheppende, hetgeen voor beide partijen nadelig is.
HET OORDEEL
Het Ontvangende bewerkt verheven welslagen,
Bevorderend door de standvastigheid van een merrie.
Heeft de edele iets te ondernemen en wil hij vooruit,
Dan verdwaalt hij; volgt hij, dan vindt hij leiding.
Bevorderlijk is het, in het Westen en Zuiden vrienden te vinden,
In het Oosten en Noorden vrienden te ontberen.
Rustige standvastigheid brengt heil!
De vier fundamentele aspecten van het Scheppende: ‘verheven welslagen, bevorderend door standvastigheid’ vindt men hier terug om het Ontvangende te kenschetsen. Alleen wordt de standvastigheid hier nader gedefinieerd als de standvastigheid van een merrie. Het Ontvangende kenschetst de ruimtelijke werkelijkheid tegenover de geestelijke mogelijkheid van het Scheppende. Als het mogelijke reëel of het geestelijke ruimtelijk wordt, dan geschiedt dat altijd door een beperkende, individuele werking. Vandaar, dat aan de uitdrukking ‘standvastigheid’ de nadere bepaling ‘van een merrie’ is toegevoegd. Het paard behoort bij de aarde gelijk de draak bij de hemel. Door zijn onvermoeide beweging over de vlakte symboliseert het de wijde ruimte van de aarde. Het symbool ‘merrie’ is gekozen, omdat de merrie de kracht en de snelheid van het paard verenigt met de zachtheid en de gedweeheid van de koe.
Alleen doordat de natuur tegen het wezen van het Scheppende opgewassen is, kan ze de ontvangen impulsen verwezenlijken. Haar rijkdom bestaat daarin, dat ze alle wezens voedt; haar grootheid, dat ze alles mooier en heerlijk maakt. Zo schept zij voorspoed voor alles wat leeft. Terwijl het Scheppende dingen verwekt, brengt het Ontvangende ze ter wereld.23 Overgedragen op menselijke verhoudingen gaat het erom dat men zich gedraagt zoals de situatie dit verlangt. Men is niet in een zelfstandige positie, maar werkzaam als hulpkracht. Dan is het zaak, iets te presteren. Men moet geen leiding willen geven, daardoor zou men alleen maar van de weg afdwalen. Men moet zich làten leiden, dat is hier de opgave. Wie zich aan het lot weet over te geven vindt stellig de juiste leiding. De edele laat zich leiden. Hij gaat niet blindelings voorwaarts, maar leidt uit de omstandigheden af wat er van hem verlangd wordt, en volgt deze vingerwijzing van het lot. Als de denkbeelden die men ten uitvoer moet brengen, eenmaal vastliggen, heeft men helpers en vrienden nodig in het uur van arbeid en inspanning. De tijd van arbeid en inspanning wordt door het Westen en het Zuiden uitgedrukt. Deze vormen het symbool voor de plaats, waar het Ontvangende aan het werk is voor het Scheppende, gelijk de natuur in de zomer en in de herfst; als men dan niet alle beschikbare krachten samenvat, komt men niet klaar met het werk, dat men heeft te verrichten. Daarom betekent ‘vrienden krijgen’ hier bepaaldelijk, dat men leiding vindt. Maar behalve de arbeid en de inspanning is er ook een tijd voor het maken en uitwerken van plannen; daarvoor heeft men de eenzaamheid nodig. Het Oosten symboliseert de plaats, waar men de opdrachten van zijn meester ontvangt, en het Noorden de plaats, waar men verslag uitbrengt over hetgeen men heeft gepresteerd. Daar moet men alleen zijn, en objectief. In dit heilig uur moet men het zonder kameraden stellen, opdat de reinheid niet vertroebeld worde door partijhaat of partijgunst.
HET BEELD
De toestand van de aarde is de ontvangende overgave.
Zo draagt de edele de buitenwereld in de wijde ruimte van zijn wezen.
Evenals er slechts één hemel is, is er slechts één aarde. Terwijl echter bij de hemel de verdubbeling van het teken de duur in de tijd aangeeft, betekent deze bij de aarde de uitbreiding in de ruimte en de vastheid, waarmee zij het daar levende en strevende draagt en in stand houdt. In haar overgave draagt de aarde gelijkelijk goed en kwaad. Zo maakt de edele zijn karakter ruim, degelijk en draagkrachtig, zodat hij mensen en dingen vermag te dragen en te verdragen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Trapt men op rijp, dan is het vaste ijs nabij.
Gelijk de lichte kracht het leven vertegenwoordigt, zo vertegenwoordigt de donkere kracht de dood. In de herfst, als de eerste rijp valt, begint de kracht van de duisternis en de koude zich geleidelijk te ontplooien. Na de eerste sporen zullen volgens vaste wetten de uitingen van de dood gaandeweg toenemen, tot eindelijk de starre winter met zijn ijs is aangebroken.
Precies zo gaat het in het leven. Als zich bepaalde, nauwelijks merkbare tekenen van verval beginnen te vertonen, dan gaat het verder, tot eindelijk de ondergang niet meer te vermijden is. Maar in het leven kan men zulks verhinderen, wanneer men op de eerste tekenen van het verval let, en tijdig zijn tegenmaatregelen neemt.
Zes op de tweede plaats betekent:
Recht, rechthoekig, groot.
Zonder opzettelijkheid is er toch niets dat niet bevorderd wordt.
De hemel heeft als symbool de cirkel, de aarde het vierkant met zijn rechte hoeken. Bijgevolg is het rechthoekige een oorspronkelijke eigenschap van de aarde. Daarentegen is de rechtlijnige beweging oorspronkelijk een eigenschap van het Scheppende, evenals de grootte. Maar alle rechthoekige dingen gaan uit van de rechte lijn en vormen op hun beurt ook weer lichamen. Waar men in de wiskunde lijnen, vlakken en lichamen onderscheidt ontstaan uit rechte lijnen rechthoekige vlakken en uit rechthoekige vlakken kubieke grootheden. Het Ontvangende richt zich naar de eigenschappen van het Scheppende en maakt zich deze eigen. Zo ontstaat uit een rechte lijn een kwadraat en uit een kwadraat een kubus. Dit is de eenvoudige overgave aan de wetten van het Scheppende, zonder er iets af- of bij te doen. Daarom is het voor het Ontvangende niet nodig, iets opzettelijk na te streven of zich ergens voor in te spannen; alles komt toch terecht. De natuur brengt de wezens voort zonder list of bedrog, dat is haar (op)recht-heid; ze is rustig en stil, dat is haar rechthoekigheid; ze weigert niet, enig wezen te dulden, dat is haar grootheid. Daarom bereikt ze zonder uiterlijk misbaar of bijzondere bedoelingen voor allen het rechte. Voor de mens betekent het de hoogste wijsheid, in zijn werken zo ‘natuurlijk’ te worden als de natuur.
Zes op de derde plaats betekent:
Verborgen lijnen; men vermag standvastig te blijven.
Mocht je in dienst zijn van een koning,
Zoek dan geen werken, maar volbreng!
Als men vrij van ijdelheid is, vermag men zijn voortreffelijke eigenschappen zo te verbergen, dat ze niet te vroeg de publieke belangstelling op zich vestigen. Zo kan men in stilte rijpen. Als de omstandigheden er toe leiden, kan men wel in het openbaar optreden, maar ook dan met de nodige terughoudendheid. De wijze zal gaarne anderen de roem gunnen. Het is er hem niet om te doen, iets te volbrengen, dat hem als verdienste wordt aangerekend, maar hij hoopt, dat datgene, waartoe hij de grondslagen heeft gelegd, verder zal doorwerken; d.w.z. hij brengt zijn werken zo tot stand, dat ze in de toekomst vruchten zullen afwerpen.
Zes op de vierde plaats betekent:
Toegebonden zak. Geen blaam, geen lof.
Het donkere gaat open als het zich beweegt, en sluit zich wanneer het rust. Hier is de strengste geslotenheid getekend. De tijd is gevaarlijk: elk optreden naar buiten leidt of tot vijandschap van oppermachtige tegenstanders indien men hen zou willen bestrijden, of tot verkeerd begrepen waardering indien men de dingen op hun beloop zou laten. Het is daarom zaak, zich in zichzelf terug te trekken, hetzij in de eenzaamheid, hetzij in het gewoel van de wereld: want ook daar kan men zich zo goed verbergen, dat men in het geheel niet wordt opgemerkt.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Geel onderkleed brengt verheven heil!
Geel is de kleur van de aarde en van het midden: symbool van het betrouwbare en echte. Het onderkleed is onopvallend versierd: symbool van voorname reserve. Als iemand geroepen wordt om in een vooraanstaande, doch niet onafhankelijke positie te werken, dan berust het ware welslagen op de hoogste discretie. Echtheid en fijnheid mogen zich niet rechtstreeks manifesteren, doch alleen indirect als werking van-binnen-uit.
Bovenaan een zes betekent:
Draken vechten op het veld.
Hun bloed is zwart en geel.
Op de bovenste plaats behoorde het duister te wijken voor het licht. Wil het zich handhaven op de plaats, waarop het geen recht heeft, en beheersen in plaats van te dienen, dan wekt het de toorn van het sterke op. Er ontstaat een gevecht, waarin het ten val gebracht wordt en waarin beide partijen schade lijden.
De draak, het symbool van de hemel, komt naderbij en bestrijdt de valse (aardse) draak, die zich heeft opgewerkt tot een plaats, die hem niet toekomt. Zwartblauw is de kleur van de hemel, geel is de kleur van de aarde. Als er dus zwart en geel bloed vloeit, dan is dat een teken, dat door deze onnatuurlijke strijd de oerkrachten beide schade lijden.24
Als er louter zessen verschijnen, betekent dat:
Bevorderlijk is duurzame standvastigheid.
Als er louter zessen verschijnen, verandert het teken van het Ontvangende in het teken van het Scheppende. Door in het goede te volharden, verkrijgt het de kracht om te blijven voortbestaan. Er is weliswaar geen vooruitgang, maar ook geen achteruitgang.
3. TUN / DE AANVANGSMOEILIJKHEID![]() |
boven Kan, het Onpeilbare, het water beneden Zhen, het Opwindende, de donder |
De naam van het teken, Tun, stelt eigenlijk een gras voor, dat bij zijn ontspruiten uit de aarde op een hindernis stoot. Vandaar de benaming: Aanvangsmoeilijkheid. Het teken laat zien, hoe hemel en aarde de afzonderlijke wezens voortbrengen. Het is hun eerste ontmoeting, die met moeilijkheden verbonden is. Het onderste teken, Zhen, is het Opwindende: zijn beweging gaat naar boven; als beeld heeft het de donder. Het bovenste teken, Kan, is het Onpeilbare, het Gevaarlijke: zijn beweging gaat naar beneden; als beeld heeft het de regen. De situatie wijst dus op dichte, chaotische volheid. Donder en regen vervullen de lucht. Maar er komt licht in de chaos. De beweging, die naar boven gericht is, terwijl het onpeilbare omlaag zinkt, komt ten slotte boven het gevaar uit. In het onweer ontladen zich de spanningen, en alles herademt verlicht.
HET OORDEEL
De Aanvangsmoeilijkheid bewerkt verheven welslagen.
Bevorderend door standvastigheid.
Men moet niets ondernemen.
Het is bevorderlijk, helpers aan te stellen.
De tijd, waarin iets aan het worden is, heeft zijn moeilijkheden. Het is als een eerste bevalling. Maar de moeilijkheden zijn een gevolg van de grote overvloed van al wat daar worstelt om een vorm te vinden. Alles is in beweging, en daarom mag men, ondanks het bestaande gevaar, groot succes verwachten, als men standvastigheid bezit. Als iemand door het lot geroepen wordt zulk een moeilijk begin te maken, is alles nog ongevormd en duister. Daarom moet men afwachten, want elk voorbarig ingrijpen zou mislukking ten gevolge kunnen hebben. Ook is het van groot belang, dat men niet alleen blijft. Men moet helpers hebben, om samen met hen de chaos te overwinnen. Dat wil echter geenszins zeggen, dat men zelf passief moet blijven toezien: integendeel, men moet meehelpen en steeds klaar staan om aan te moedigen en leiding te geven.
HET BEELD
Wolken en donder: het beeld van de Aanvangsmoeilijkheid.
Zo werkt de edele ontwarrend en ordenend.
Wolken en donder worden voorgesteld door bepaalde lijnornamenten; dat wil zeggen, dat de chaos van de aanvangsmoeilijkheid de orde reeds impliceert. Zo moet de edele de chaotische overvloed in zulke aanvangstijden indelen en ordenen, gelijk men de zijden draden van een kluwen ontwart en tot koorden samenvlecht. Men moet, om in het oneindige de weg te vinden, weten te onderscheiden en te verbinden.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Aarzeling en geremdheid.
Bevorderlijk is het, standvastig te blijven.
Bevorderlijk is het, helpers aan te stellen.
Als men bij het begin van een onderneming op een hinderpaal stoot, moet men de doorgang niet willen forceren, maar voorzichtig halt houden. Men mag zich niet van de wijs laten brengen, doch moet aanhoudend en standvastig zijn doel voor ogen houden. Belangrijk is, dat men de juiste helpers weet te vinden. Daarvoor moet men bescheiden met de mensen omgaan en zichzelf niet op een voetstuk plaatsen. Alleen op deze wijze zal men zich de medewerking kunnen verzekeren van mensen, met wier hulp men de moeilijkheden het hoofd zal kunnen bieden.
Zes op de tweede plaats betekent:
Moeilijkheden hopen zich op.
Paard en wagen gaan uit elkaar.
Geen rover is hij,
Hij wil een aanzoek doen op de juiste tijd.
Het meisje is kuis, doet geen beloften.
Tien jaren, dan geeft zij haar jawoord.
Men bevindt zich in moeilijkheden en ontmoet hinderpalen op zijn weg. Dan komt er plotseling een nieuwe wending in de situatie, als of er iemand nadert met paard en wagen, die dan uitspant. Dit geschiedt zo onverwachts, dat men de nieuw aangekomene ervan verdenkt een rover te zijn. Gaandeweg blijkt echter, dat hij geen kwade bedoelingen heeft, maar vriendschappelijke aansluiting zoekt en gaarne wil helpen. Toch neemt men het aanbod niet aan, daar het niet van de goede kant komt, doch men wacht tot de juiste tijd gekomen is. Tien jaren zijn een besloten tijdruimte, een vervulde tijd. Dan keren vanzelf de normale verhoudingen terug en wij kunnen ons verenigen met de vriend, die voor ons bestemd is.
Onder het beeld van een verloofde, die in zware conflicten haar geliefde trouw blijft, wordt hier een raad gegeven voor een bijzondere levensomstandigheid: in moeilijke tijden, wanneer men hinderpalen op zijn weg ontmoet, moet men voorzichtig zijn, als er onverwachts hulp geboden wordt van een kant, waarmee men geen contact heeft. Men moet dan geen verplichtingen op zich nemen, zoals het aanvaarden van een dergelijke hulp zou meebrengen, daar men hierdoor de mogelijkheid van een eigen vrije beslissing zou inboeten. Als men kalm afwacht, komen de rustige tijden vanzelf terug, en men bereikt, wat men gehoopt heeft.25
Zes op de derde plaats betekent:
Wie het hert jaagt zonder boswacht,
Die verdwaalt slechts in het woud.
De edele verstaat de tekenen des tijds
En houdt zich liever afzijdig.
Zo doorgaan brengt beschaming.
Als men geen gids heeft en in een vreemd bos wil gaan jagen, verdwaalt men. Men moet niet – onbedacht en onberaden – trachten, de moeilijkheden, waarin men zich bevindt, heimelijk te ontlopen. Het noodlot laat zich niet verschalken. Voorbarig handelen zonder het nodige inzicht leidt tot mislukking en schande. Daarom zal de edele, die de kiemen van het komende vermag te onderscheiden, liever afstand doen van een wens, dan met alle geweld iets doorzetten, waardoor mislukking en beschaming zijn deel zouden worden.
Zes op de vierde plaats betekent:
Paard en wagen gaan uit elkaar.
Zoek naar vereniging.
Heengaan brengt heil.
Alles werkt bevorderend.
Men is in een situatie, dat men de plicht heeft om te handelen, doch de krachten zijn niet toereikend. Er biedt zich echter een gelegenheid tot het vinden van aansluiting. Die moet men aangrijpen zonder zich door valse schaamte en misplaatste gereserveerdheid te laten weerhouden. Men geeft blijk van innerlijke zuiverheid, als men de moed heeft, de eerste stap te doen, zelfs wanneer dit met een zekere zelfverloochening gepaard gaat. In een moeilijke situatie is het geen schande zich te laten helpen. Met de juiste helper gaat alles goed.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Moeilijkheden bij het zegenen.
Geringe standvastigheid brengt heil,
Grote standvastigheid brengt onheil.
Men bevindt zich in een situatie, waarin men geen enkele mogelijkheid heeft, zijn goede bedoelingen zo uit te drukken, dat ze werkelijk naar buiten toe blijken en begrepen worden. Anderen schuiven zich ertussen en leggen alles, wat men doet, verkeerd uit. In zo’n geval moet men voorzichtig zijn en niet te haastig voorwaarts gaan. Men mag niet met alle geweld iets groots willen doorzetten, want iets dergelijks gelukt alleen, wanneer men het algemene vertrouwen reeds geniet. Slechts in alle stilte, door trouwe, consciëntieuze arbeid, kan men geleidelijkaan bewerken, dat de situatie beter wordt en de hinderpalen wegvallen.
Bovenaan een zes betekent:
Paard en wagen gaan uit elkaar.
Bloedige tranen worden vergoten.
Er zijn mensen voor wie de aanvangsmoeilijkheden te zwaar worden. Ze blijven steken en vinden de weg niet meer. Zij leggen het bijltje erbij neer en geven de strijd op. Zulk een verzaking van zijn streven behoort tot het treurigste wat een mens kan overkomen. Daarom maakt Confucius hierbij de opmerking: ‘Bloedige tranen worden vergoten: dat mag men niet te lang doen.’26
4. MENG / DE JEUGDDWAASHEID![]() |
boven Gen, het Stilhouden, de berg beneden Kan, het Onpeilbare, het water |
Op tweeërlei wijze wordt in dit teken de jeugd en de dwaasheid27 aangeduid. Het bovenste teken, Gen, heeft als beeld een berg, het benedenste, Kan, heeft als beeld het water. De bron die aan de voet van de berg ontspringt, is het beeld van de onervaren jeugd. De eigenschap van het bovenste teken is het Stilhouden (verbergen, verzwijgen), die van het benedenste de afgrond, het gevaar. Het stilhouden voor een gevaarlijke afgrond is ook een symbool voor de dwaasheid van de jeugd die van geen raad wil weten. De beide tekens geven echter tevens aan, hoe de jeugdige dwaasheden overwonnen kunnen worden: het water is iets, dat noodzakelijkerwijze verder stroomt. Al weet het water bij zijn eerste opwellen nog niet waarheen het zal gaan, door aanhoudend voort te stromen vult het de diepte, die zijn loop belemmert en kan aldus zijn doel bereiken.
HET OORDEEL
Jeugddwaasheid heeft welslagen.
Niet ik zoek de jonge dwaas,
De jonge dwaas zoekt mij.
Bij het eerste orakel geef ik antwoord.
Twee-, driemaal vragen is lastigvallen.
Wie mij lastigvalt, geef ik geen antwoord.
Bevorderlijk is standvastigheid.
In de jeugd is dwaasheid niet erg – men kan desondanks slagen. Men moet alleen een ervaren leraar weten te vinden en hem op de juiste wijze tegemoet treden. Dit betekent in de eerste plaats, dat de jeugdige dwaas zichzelf bewust moet zijn van zijn gebrek aan ervaring en een leraar moet raadplegen. Indien hij deze bescheidenheid en deze belangstelling mist, is er geen waarborg dat hij zijn leraar met de nodige eerbied en bescheidenheid tegemoet treedt en ontvankelijk zal zijn voor diens lessen.
Daarom moet de leraar wachten tot men hem opzoekt en zich niet uit eigen beweging aanbieden: alleen zó zal hij zijn lessen op de juiste tijd en op de juiste wijze kunnen geven.
Het antwoord, dat de leraar op de vragen van de leerling geeft, moet duidelijk en beslist zijn, evenals het antwoord dat men van een orakel wenst te ontvangen. Het moet dan worden aanvaard als een positieve beslissing, die een eind maakt aan alle twijfel. Wantrouwend of gedachteloos verder vragen is niet anders dan de leraar lastigvallen, en deze doet er dan maar beter het zwijgen toe, gelijk het orakel ook slechts één antwoord geeft en niet reageert op experimentele vragen van een twijfelaar.
Als hierbij nog de volharding komt, die niet rust voor men de lering punt voor punt in zich opgenomen heeft, kan men zeker zijn van een goed resultaat. Het teken bevat dus raadgevingen zowel voor de leerling als voor de leraar.
HET BEELD
Aan de voet van de berg ontspringt een bron: het beeld van de jeugd.
Zo ontwikkelt de edele zijn karakter door grondig te handelen.
Het water uit de bron begint te vloeien en kan de stilstand overwinnen, door alle diepe plaatsen, die het op zijn weg ontmoet, van de grond af op te vullen. Evenzo is grondigheid de weg tot karaktervorming: grondigheid, die niets overslaat, maar gaandeweg en gestadig, gelijk het water, alle leemten aanvult en aldus vooruit komt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Om de dwaas te ontwikkelen
Is het bevorderlijk, hem discipline bij te brengen.
Men moet de boeien afnemen.
Zo doorgaan brengt beschaming.
Aan het begin van de opvoeding staat de wet. De onervarenheid van de jeugd is geneigd, eerst alles licht op te nemen, als een spel. Men moet haar wijzen op de ernst van het leven. Door strenge tucht moet zij leren haar krachten enigermate te concentreren. Wie het leven als een spel beschouwt, komt nooit goed terecht. De tucht mag echter niet ontaarden in drillen: dat werkt op den duur vernederend en verlammend.
Negen op de tweede plaats betekent:
De dwazen in mildheid verdragen, brengt heil!
De vrouwen weten te nemen, zoals zij zijn, brengt heil!
De zoon is opgewassen tegen de huiselijke aangelegenheden.
Hier is een man getekend, die geen uiterlijke macht bezit, maar de nodige geestkracht heeft om de op hem rustende verantwoordelijkheid te dragen. Hij bezit het innerlijk overwicht en de kracht, die de menselijke dwaasheden en onvolkomenheden in mildheid vermag te dragen. Deze zelfde gezindheid legt hij aan den dag tegenover de vrouwen. Men moet het zwakke geslacht weten te nemen en te waarderen met een zekere ridderlijke toegeeflijkheid. Alleen met deze vereniging van innerlijke kracht en uiterlijke terughoudendheid is het verantwoord, de leiding van een groter maatschappelijk organisme op zich te nemen, en is het mogelijk, daar werkelijk succes mee te hebben.
Zes op de derde plaats betekent:
Neem geen meisje,
Dat zich niet weet te beheersen
Als zij een man ziet van ijzer en staal.
Niets is gunstig.
Een zwak, onervaren mens, die naar hoge dingen streeft, verliest licht zijn persoonlijk karakter wanneer hij, opziend naar een krachtige persoonlijkheid, deze slaafs imiteert. Hij gelijkt op een meisje, dat zich vergooit, als zij een sterke man ontmoet. Tegenover zulk een onvrije toenadering past geen toegevendheid. Daarmee zou noch de jongeling noch de opvoeder gebaat zijn.
Een meisje is het aan haar waardigheid verschuldigd, een aanzoek af te wachten. In beide gevallen is het onwaardig, zichzelf aan te bieden, en het is niet goed zulk een aanbod aan te nemen.
Zes op de vierde plaats betekent:
De jeugddwaasheid van een beperkte geest brengt beschaming.
Voor jeugdige dwazen is niets hopelozer dan in hersenschimmen verstrikt te raken. Hoe eigenzinniger ze vasthouden aan de ideeën, die ze zich eenmaal in het hoofd hebben gezet en die met de realiteit niets te maken hebben, des te zekerder zal beschaming hun deel zijn. Wanneer de opvoeder zulk een beperkte geest tegenover zich heeft, kan hij vaak niets anders doen dan hem een tijdlang aan zijn lot overlaten en hem de beschaming, die het gevolg zal zijn van zijn gedragingen, niet besparen. Dat is vaak de enige weg tot behoud.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Kinderlijke dwaasheid brengt heil.
Een onervaren mens, die kinderlijk en zonder pretenties onderricht zoekt, verkeert in een gunstige positie. Want wie zich zonder aanmatiging overgeeft aan de leiding van zijn leraar, zal zeker vooruit komen.
Bovenaan een negen betekent:
Bij het bestraffen van de dwaasheid is het niet bevorderlijk,
Overtredingen te begaan.
Bevorderlijk is alleen, overtredingen te weren.
Onder bepaalde omstandigheden moet een onverbeterlijke dwaas worden bestraft: wie niet horen wil, moet voelen. Straf is iets anders dan het wakker schudden in het begin. Maar het opleggen ervan mag niet in toorn geschieden: men moet zich beperken tot een objectieve afweer van onrechtmatige excessen. Straf is nooit doel op zichzelf, doch mag slechts dienen om de normale toestand te herstellen.
Dit geldt zowel voor de opvoeding, alsook voor de maatregelen van een regering tegenover een bevolking, die zich aan overtredingen heeft schuldig gemaakt. Het ingrijpen van de regering dient nooit anders dan corrigerend te zijn en het herstel van de openbare veiligheid en rust tot enig doel te hebben.
5. XU / HET WACHTEN![]() |
boven Kan, het Onpeilbare, het water beneden Qian, het Scheppende, de hemel |
Alle wezens moeten door de hemel gevoed worden. Maar het voedsel daalt neer op een tijd, die men moet afwachten. Het teken toont de wolken aan de hemel, beladen met de regen, die al wat groeit verheugt en de mens van voedsel en drank voorziet. Die regen zal komen zodra de tijd ervoor is aangebroken. Men kan hem niet dwingen, men moet erop wachten. De gedachte aan het wachten wordt bovendien gesuggereerd door de eigenschappen van de beide oertekens: van binnen kracht, daarbuiten gevaar. Kracht laat zich door gevaar niet overhaasten, maar neemt de tijd, terwijl zwakte erdoor in opwinding geraakt en het geduld verliest.
HET OORDEEL
Het Wachten.
Als je waarachtig bent, heb je licht en welslagen.
Standvastigheid brengt heil.
Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
Het wachten is geen ijdel hopen, maar bevat de innerlijke zekerheid, dat het doel bereikt zal worden. Slechts deze innerlijke zekerheid geeft het licht, dat de voorwaarde is voor het welslagen. Dat leidt tot de standvastigheid, die heil brengt en de kracht verleent om het grote water over te steken.
Men heeft een gevaar voor zich, dat men dient te overwinnen. Zwakheid en ongeduld richten niets uit. Alleen wie sterk is, kan zijn moeilijkheden aan; zijn innerlijke zekerheid geeft hem de kracht tot geduldig wachten. Deze kracht uit zich in onwankelbare waarachtigheid. Slechts wanneer men de dingen onder ogen durft te zien zoals ze nu eenmaal zijn, zonder enig zelfbedrog en zonder enige illusie, ontwikkelt zich uit de gebeurtenissen een licht, dat de weg naar het welslagen wijst. Is men eenmaal zover, dan moet men ook consequent volhouden; want alleen, wie zijn noodlot vastberaden tegemoet treedt, zal zijn leven in goede banen kunnen leiden. Dan kan men het grote water oversteken, d.w.z. de beslissende stap doen en het gevaar te boven komen.
HET BEELD
Wolken stijgen op aan de hemel: het beeld van het Wachten.
Zo voedt en laaft zich de edele, blijmoedig en opgeruimd.
Wanneer de wolken aan de hemel opstijgen, is dat een teken dat er regen komt. Dan kan men niet anders doen dan wachten tot de regen valt. Zo is het ook in het leven, wanneer de door het lot voorbeschikte gebeurtenissen in voorbereiding zijn. Zolang de tijd nog niet vervuld is, moet men geduld oefenen en niet trachten door eigenmachtig ingrijpen de toekomst naar zijn hand te zetten. Men moet het lichaam versterken door spijs en drank, de geest door blijmoedig en opgeruimd te zijn. Dan is men bereid wanneer de ure komt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Wachten op het veld.
Bevorderlijk is het, in het duurzame te blijven.
Geen blaam.
Het gevaar is nog ver weg. Men wacht nog op een wijde vlakte. De situatie is nog eenvoudig. Maar er hangt iets in de lucht; men voelt, dat er iets gaande is. Nu is het zaak, het leven zo lang mogelijk zijn gewone gang te laten gaan. Dit is de enige manier om ontijdige krachtverspilling te voorkomen en vrij te blijven van fouten en misslagen, die voor later een verzwakking zouden beduiden.
Negen op de tweede plaats betekent:
Wachten op het zand.
Er wordt wat gepraat.
Het einde brengt heil.
Het gevaar komt langzamerhand naderbij. Het zand is dicht bij de oever van de rivier, die het gevaar symboliseert. Er begint zich enige wrijving te vertonen. In zulk een tijd ontstaat er licht een algemene onrust; men geeft elkaar wederkerig de schuld. Wie dan kalm blijft, zal weten te bereiken, dat ten slotte alles goed gaat. Alle kwaadsprekerij moet tenslotte verstommen, als men haar niet het genoegen doet, beledigd te antwoorden.
Negen op de derde plaats betekent:
Wachten in de modder.
Bewerkt de komst van de vijand.
De modder, die reeds door het water van de stroom wordt bespoeld, is geen gunstige plaats voor het wachten. In plaats van krachten te vergaren om het water ineens te kunnen oversteken, heeft men te vroeg een aanloop genomen, zodat men niet verder is gekomen dan de modder. Zulk een ongunstige situatie lokt van buitenaf de vijanden naderbij, die er uiteraard hun voordeel mee doen. Alleen door ernst en voorzichtigheid is het mogelijk zich van schade te vrijwaren.
Zes op de vierde plaats betekent:
Wachten in het bloed.
Het gat uit, naar buiten.
De situatie is uiterst gevaarlijk. Het is bittere ernst geworden, het is nu een kwestie van leven of dood en elk moment kan een bloedbad verwacht worden. Men kan voor- noch achteruit. Men is van alles afgesneden, als in een gat. Dan moet men zijn ziel in lijdzaamheid bezitten en zijn lot eenvoudig aanvaarden. Deze gelatenheid, die niet door eigen handelen de zaak nog maar erger maakt, is de enige manier om uit het gevaarlijke gat te komen.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Wachten bij wijn en spijs.
Standvastigheid brengt heil.
Ook midden in het gevaar zijn er rustpozen, waarin men het betrekkelijk goed heeft. Wanneer men de ware innerlijke kracht bezit, zal men deze rustpozen gebruiken om zich te sterken voor de nieuwe strijd. Men is in staat van het ogenblik te genieten, zonder zich van zijn doel te laten afbrengen; want men heeft volharding en standvastigheid nodig, wil men overwinnaar blijven.
Ook in het openbare leven is het zo. Alles gaat niet opeens. Het is hoogste wijsheid, de mensen zulke rustpozen te gunnen, die hun weer de nodige arbeidsvreugde geven om het werk te voltooien. Hierin ligt het geheim van het hele teken verborgen. Het onderscheidt zich van het teken ‘de Hindernis’, doordat men bij het wachten zeker is van zijn zaak en zich zodoende zijn innerlijke rust en blijmoedigheid niet laat ontnemen.
Bovenaan een zes betekent:
Men komt in het gat terecht.
Daar komen ongenode gasten, drie in getal.
Eer hen, dan komt ten slotte heil.
Het wachten is voorbij: het gevaar kan niet meer worden afgewend. Men komt terecht in het gat, en moet zich schikken in het onvermijdelijke. Alles schijnt vergeefs te zijn geweest. Maar juist in deze hoogste nood nemen de gebeurtenissen een onverwachte wending. Zonder dat men zelf ingrijpt, gebeurt er iets van buiten af. Aanvankelijk is het niet duidelijk, wat de bedoeling ervan is: redding of algehele vernietiging. Dan komt het er op aan, dat men innerlijk beweeglijk blijft. Men moet zich niet stug en afwijzend in zichzelf opsluiten, maar de nieuwe wending eerbiedig welkom heten: dat is de juiste houding. Zo komt men tenslotte uit de gevarenzone, en alles gaat goed. Ook gelukkige wendingen komen vaak in een vorm, die op het eerste gezicht verontrustend lijkt.28
6. SONG / DE STRIJD![]() |
boven Qian, het Scheppende, de hemel beneden Kan, het Onpeilbare, het water |
Het bovenste oerteken, welks beeld de hemel is, heeft de bewegingsrichting naar boven, het onderste oerteken, ‘water’, is overeenkomstig zijn natuur naar beneden gericht. De bewegingsrichtingen van de beide helften gaan uit elkaar, dat wekt de gedachte aan verwijdering, aan strijd op.
De eigenschap van het Scheppende is de kracht, die van het Onpeilbare, het gevaar, de arglist. Waar list geweld tegenover zich heeft, daar ontstaat strijd. Ook binnen de grenzen van de menselijke persoonlijkheid zelf kan deze combinatie zich voordoen: gevaarlijke arglist naar binnen, onwrikbare vastberadenheid naar buiten. Een dergelijk karakter zal zeker strijdlustig zijn.
HET OORDEEL
De Strijd: je bent oprecht en wordt geremd.
Voorzichtig stilhouden halverwege brengt heil.
Tot het einde gaan brengt onheil.
Bevorderlijk is het, de grote man te zien.
Niet bevorderlijk, het grote water over te steken.
Strijd ontstaat, wanneer men het gevoel heeft in zijn recht te zijn en op tegenstand stuit. Als men niet overtuigd is van zijn eigen goed recht, leidt tegenstand tot arglist of onrechtmatig ingrijpen, maar niet tot openlijke strijd. Eenmaal in een strijd gewikkeld, is het enige wat uitkomst kan brengen: krachtige bezonnenheid, die te allen tijde bereid is de onenigheid bij te leggen en de ander halverwege tegemoet te komen tot een vergelijk. Het is verkeerd de strijd tot het bittere einde uit te vechten, zelfs wanneer men gelijk zou krijgen, daar men op deze wijze de vijandschap bestendigt. Het is van belang de grote man te zien, d.w.z. een onpartijdig man, wiens autoriteit groot genoeg is om de strijd in der minne te schikken of rechtvaardig te beslechten. Anderzijds moet men het in tijden van onenigheid vermijden ‘het grote water over te steken’, d.w.z. gevaarlijke ondernemingen te beginnen, want daarvoor heeft men de samenwerking van alle krachten nodig, willen ze slagen. Inwendige strijd verlamt de kracht om het gevaar, dat van buiten af dreigt, de baas te worden.
HET BEELD
Hemel en water verwijderen zich van elkaar:
Het beeld van de Strijd.
Zo overweegt de edele bij alles wat hij onderneemt
Zorgvuldig het begin.
Het beeld wijst erop, dat de oorzaak van de strijd ligt in de bij voorbaat reeds bestaande tegengestelde tendensen van de beide delen. Zijn zulke tegenstellingen eenmaal aanwezig, dan is altijd strijd het noodzakelijk gevolg. Dit impliceert, dat men om strijd te voorkomen in het allereerste begin zorgvuldig elke stap moet overwegen. Als rechten en plichten nauwkeurig zijn omschreven – als in een mensengroep de geestelijke richting der individuele leden dezelfde is – dan is de oorzaak van de strijd bij voorbaat geelimineerd.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Als men de zaak niet vereeuwigt,
Ontstaat een kleine woordentwist.
Ten slotte komt heil.
Zolang de meningsverschillen nog gering zijn, moet men ze maar over zijn kant laten gaan. Vooral tegenover een sterkere tegenstander kan men het beter niet op een uitvechten van de strijd laten aankomen. Misschien komt het dan wel tot een kleine woordentwist, maar ten slotte gaat alles goed.
Negen op de tweede plaats betekent:
Men kan niet strijden, keert huiswaarts en wijkt uit.
De mensen van zijn stad – driehonderd huizen
Blijven vrij van schuld.
In de strijd met een overmachtige vijand is terugtocht geen schande. Wanneer men zich tijdig terugtrekt, vermijdt men nadelige gevolgen. Als men zich door misplaatst eergevoel tot een ongelijke strijd liet verleiden, zou men zich in het ongeluk storten. Een wijze inschikkelijkheid in zulk een geval komt de gehele omgeving ten goede, daar die dan niet in de strijd betrokken wordt.
Zes op de derde plaats betekent:
Van oude deugd zich voeden geeft standvastigheid.
Gevaar, ten slotte komt heil.
Mocht je in dienst zijn van een koning,
Zoek dan geen werken.
Hier wordt gewaarschuwd tegen het gevaar, dat de neiging om overal beslag op te leggen met zich meebrengt. Slechts datgene, wat door vroegere inspanning eerlijk is verdiend blijft duurzaam bezit. Zulk een bezit kan wel worden betwist, maar niet geroofd, daar het werkelijk eigendom is. Want wat iemand ingevolge de kracht van zijn eigen wezen toebehoort, kan hij niet verliezen. Wanneer men in dienst treedt van een hoger geplaatste, kan men alleen strijd vermijden, door geen spectaculaire werken voor zichzelf uit te zoeken. Dat het werk gedaan wordt, moge voldoening schenken, de eer ervan late men aan anderen.
Negen op de vierde plaats betekent:
Men kan niet strijden,
Keert om en schikt zich in zijn lot,
Verandert zijn houding en vindt vrede in standvastigheid.
Heil!
Aanvankelijk mist men de innerlijke rust. Men heeft geen vrede met zijn omstandigheden en zou zich door strijd graag een betere positie veroveren. Men heeft met een zwakkere tegenstander te maken, en zou er daarom wel toe in staat zijn – in tegenstelling tot negen op de tweede plaats – maar men kan niet strijden, omdat men er zich innerlijk niet toe gerechtigd voelt en het niet met een goed geweten zou kunnen doen. Daarom keert men om en schikt zich in zijn lot. Men komt tot een andere instelling en vindt aldus een duurzame vrede in harmonie met de eeuwige wet. Dat brengt heil.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Strijden voor hem brengt verheven heil!
Hier wordt degene getoond, die de strijd beslecht. Hij is machtig en rechtvaardig, en bezit de kracht, het recht te doen gelden. Hem kan men het beslechten van een geschil gerust toevertrouwen. Als men gelijk heeft, verkrijgt men groot heil.
Bovenaan een negen betekent:
Al heeft iemand ook een lederen gordel verworven,
Vóór het einde van een morgen wordt die hem driemaal ontrukt.
Hier is iemand getekend, die de strijd tot het bittere einde heeft gevoerd en overwinnaar is gebleven. Hij krijgt een onderscheiding. Maar het geluk is niet van lange duur. Het wordt hem niet gegund en strijd zonder einde is het gevolg.
7. SHI / HET LEGER![]() |
boven Kun, het Ontvangende, de aarde beneden Kan, het Onpeilbare, het water |
Het teken is samengesteld uit het oerteken Kan, het water, en Kun, de aarde; het symboliseert het grondwater, dat zich binnen in de aarde verzamelt. Evenzo verzamelt zich de legermacht binnen de grote massa van een volk: in vredestijd is er weinig van te zien, maar het is te allen tijde beschikbaar als bron van macht. De strekking der oertekens is: van binnen gevaar en van buiten gehoorzaamheid. Dit tekent het wezen van het leger, dat in de kern iets gevaarlijks is, terwijl aan de buitenkant tucht en discipline moeten heersen.
Als men de afzonderlijke lijnen beschouwt, is de sterke negen op de tweede plaats de heer van het teken, waaraan de andere, zwakke lijnen zich onderwerpen. Deze lijn duidt de gebieder aan, daar ze in het centrum van een der beide oertekens staat. Daar dit echter het onderste, niet het bovenste teken is, verschijnt hier niet het beeld van een heerser, maar van een bekwaam generaal, die door de autoriteit van zijn persoonlijkheid het leger gehoorzaamheid afdwingt.
HET OORDEEL
Het Leger heeft standvastigheid nodig en een sterke man.
Heil zonder blaam.
Een leger is een massa, die, om een leger te worden, organisatie nodig heeft. Zonder vaste discipline is niets te bereiken. Deze discipline laat zich echter niet door gewelddadige middelen dwingen: daarvoor is een sterke man nodig, naar wien de harten zich toewenden, en die geestdrift weet te wekken. Opdat hij zijn krachten ten volle ontplooien kan, heeft hij het onbeperkte vertrouwen van zijn vorst nodig, die aan hem, zolang de oorlog duurt, de volle verantwoordelijkheid moet geven. Een oorlog is echter altijd iets gevaarlijks, dat schade en verwoesting met zich meebrengt. Daarom mag men zich niet lichtzinnig in een oorlog storten. Het is ermee als met een giftige artsenij: men mag er slechts in het uiterste geval toe overgaan. Door een ervaren leider moet het volk duidelijk worden gemaakt, dat de motieven gerechtvaardigd zijn, en dat er een vastomlijnd en redelijk doel wordt beoogd met de oorlog. Alleen wanneer de oorlog een doorslaggevend doel heeft, waarvoor het volk welbewust bereid is te vechten, ontstaat de eenheid, de kracht van de overtuiging, die naar de overwinning voert. Maar de leider dient er tevens voor te zorgen, dat in de opwinding van het gevecht en in de roes van de overwinning geen onrechtmatigheden geschieden, die de algemene goedkeuring niet zouden wegdragen. Rechtvaardigheid en standvastigheid zijn de allereerste voorwaarden voor een goede afloop.
HET BEELD
Binnen in de aarde is het water: het beeld van het Leger.
Zo vermeerdert de edele zijn massa’s
Door grootmoedigheid jegens het volk.
Het grondwater is onzichtbaar in de schoot van de aarde aanwezig. Zo is ook de krijgsmacht van een volk onzichtbaar in zijn massa’s aanwezig.
Wanneer er gevaar dreigt, wordt elke boer soldaat en na het einde van de oorlog keert hij terug achter zijn ploeg. Door grootmoedigheid, wint men de liefde van het volk; onder een mild regime wordt het sterk en krachtig. Slechts een economisch sterk volk kan als krijgsmacht iets te betekenen hebben. Men moet derhalve, wil men die macht versterken, de algemene welstand bevorderen en humaan regeren. Alleen waar deze onzichtbare band tussen regering en volk aanwezig is, zodat het volk zich geborgen voelt als het grondwater in de aarde, is het mogelijk een oorlog tot een zegevierend einde te brengen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Een leger moet in goede orde uitrukken.
Is de orde niet goed, dan dreigt er onheil.
Bij de aanvang van een oorlogsonderneming moet orde heersen. Er moet een rechtvaardige en afdoende reden voor bestaan, en de gehoorzaamheid en het samenwerken der troepen moeten goed georganiseerd zijn, anders is mislukking onvermijdelijk.
Negen op de tweede plaats betekent:
Te midden van het leger!
Heil! Geen blaam!
De koning verleent drievoudige onderscheiding.
De leider moet te midden van zijn leger zijn. Hij moet er contact mee hebben, en goed en kwaad delen met de massa’s, die hij aanvoert. Alleen op deze wijze is hij opgewassen tegen de zware taak, die op hem rust. Hij heeft daarbij de waardering van de heerser nodig. De onderscheidingen, die hij krijgt, komen hem eerlijk toe, niet als persoonlijke bevoorrechting doch als gevolg van het feit, dat in de aanvoerder het hele leger wordt geëerd, in welks midden hij vertoeft.
Zes op de derde plaats betekent:
Het leger voert wellicht lijken mee in de wagen.
Onheil!
De ene verklaring wijst op een nederlaag ten gevolge van de omstandigheid, dat een ander dan de bevoegde aanvoerder zich met het commando gaat bemoeien. De andere verklaring komt in wezen op hetzelfde neer, alleen wordt de uitdrukking ‘lijken in de wagen meevoeren’ hier anders uitgelegd. Bij begrafenissen en dodenoffers was het in China de gewoonte, dat de afgestorvene, voor wie geofferd werd, vertegenwoordigd werd door een knaap uit zijn familie, die op de plaats van het lijk zat en in plaats van de afgestorvene werd geëerd. Daaraan ontleent deze verklaring de betekenis, dat op de wagen een ‘lijk-knaap’ zit, d.w.z. dat de autoriteit niet van de bevoegde ambtenaar uitgaat, maar dat anderen zich die aanmatigen. Misschien kan men de gehele moeilijkheid omzeilen door aan te nemen, dat er een schrijffout is ingeslopen (fan
= alle, voor shi
= lijk). Dan zou de betekenis ongetwijfeld zijn: Als in het leger de massa de baas speelt (op de wagen rijdt), dan is dat rampspoedig.
Zes op de vierde plaats betekent:
Het leger trekt zich terug. Geen blaam.
Als men een overmachtige vijand tegenover zich vindt, zodat men niet de geringste kans heeft de overwinning in de strijd te behalen, dan is een geordende terugtocht het enig juiste, aangezien daardoor het leger voor nederlaag en vernietiging wordt gespaard. Het is geenszins een teken van moed of kracht, onder hopeloze omstandigheden de strijd te willen aanbinden.
Zes op de vijfde plaats betekent:
In het veld is wild. Het is bevorderlijk, het te vangen.
Zonder blaam.
De oudste voere het leger aan.
De jongere rijdt met lijken,
Dan brengt standvastigheid onheil.
Het wild is in het veld d.w.z. het heeft zijn gewone verblijfplaats, het bos, verlaten en is verwoestend de velden binnengedrongen. Dat duidt op een binnenvallen van de vijand. In dit geval zijn energieke maatregelen tot bestraffing volkomen gerechtvaardigd. Alleen moet de strijd volgens de regelen van de kunst worden gevoerd. Het mag geen woeste chaos worden, waarin ieder zich op zijn eigen houtje weert – dat zou ondanks de grootste doorzetting en dapperheid tot een catastrofe leiden. Het leger heeft een ervaren aanvoerder nodig. Er moet oorlog worden gevoerd. De massa mag niet eenvoudig maar doodslaan wat ze in handen krijgt, anders lijdt men een nederlaag, en ondanks alle standvastigheid dreigt dan onheil.
Bovenaan een zes betekent:
De grote vorst vaardigt bevelen uit,
Sticht staten, geeft families leenbezit;
Gemene mensen moet men niet gebruiken.
Men heeft de oorlog gewonnen. De overwinning is behaald, de koning verdeelt onder zijn getrouwen leengoederen en familiebezit. Daarbij is het echter van belang dat mensen, die zulks niet waard zijn, geen machtspositie verkrijgen. Als ze hebben meegeholpen, moet men hen liever schadeloos stellen met geld. Maar men mag hun geen grondgebied en soevereine rechten verlenen, opdat ze geen misbruik maken van hun macht.
8. BI / DE AANEENGESLOTENHElD![]() |
boven Kan, het Onpeilbare, het water beneden Kun, het Ontvangende, de aarde |
Het water op aarde vloeit samen waar het maar kan, b.v. in de zee, waarin alle rivieren zich verzamelen. Dit is een symbool dat betrekking heeft op de aaneengeslotenheid en de wetten daarvan. Dezelfde gedachte wordt aan de hand gedaan door de omstandigheid, dat alle lijnen week zijn, uitgezonderd de vaste lijn op de vijfde plaats, de plaats van de heerser. De weke lijnen blijven elkaar trouw, doordat ze beïnvloed worden door de vaste wil op de heersersplaats, die het middelpunt van hun vereniging vormt. Maar ook deze sterke, leidende persoonlijkheid is solidair met de anderen, in wie hij een aanvulling van zijn eigen wezen vindt.
HET OORDEEL
Aaneengeslotenheid brengt heil.
Peil het orakel nog eens,
Of je verhevenheid, duurzaamheid en standvastigheid bezit;
Dan is er geen blaam.
De onzekeren komen gaandeweg naderbij.
Wie te laat komt, heeft ongeluk.
Het gaat erom, zich met anderen één te weten. Op deze wijze vult men elkaar wederkerig aan en helpt men elkaar vooruit. Voor zulk een onderlinge verbondenheid moet er een middelpunt zijn, waar de anderen zich omheen scharen. Middelpunt te worden van zulk een aaneengesloten groep mensen, is niet gemakkelijk en brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Er is innerlijke grootheid, consequentie en kracht voor nodig. Daarom moet degene, die anderen om zich heen verzamelen wil, zich eerst terdege afvragen, of hij tegen die taak is opgewassen; want wie zonder het zegel van de bevoegdheid ertoe te bezitten, anderen om zich heen verzamelen wil, sticht meer verwarring dan wanneer er in het geheel geen aaneensluiting had plaatsgevonden. Waar echter een werkelijk middelpunt aanwezig is, komen de onzekeren, die aanvankelijk nog aarzelden, gaandeweg vanzelf naderbij. Degenen die te laat komen, hebben zelf de nadelige gevolgen ervan te dragen, want ook bij het zich aaneensluiten moet men het juiste tijdstip weten te kiezen. Relaties worden aangeknoopt en bestendigd volgens vaste innerlijke wetten. Gemeenschappelijke belevenissen bestendigen ze; wie te laat komt en geen deel meer kan hebben aan deze fundamentele, gemeenschappelijke ervaringen, die vindt tot zijn schade de deur gesloten.
Wie echter de noodzaak van aaneengeslotenheid heeft ingezien en niet de kracht in zich voelt om zelf als middelpunt op te treden, die heeft de plicht zich bij een andere organische gemeenschap aan te sluiten.29
HET BEELD
Op de aarde is water: het beeld van de Aaneengeslotenheid.
Zo hebben de koningen van de voortijd de afzonderlijke
Staten als leengoederen vergeven, en met de leenvorsten
Vriendschappelijke betrekkingen onderhouden.
Het water op de aarde vult alle leemten op, en blijft er hecht mee verbonden. De sociale organisatie van de oudheid was gebaseerd op dit principe van nauwe verbondenheid tussen ondergeschikten en heerser. Het water vloeit vanzelf samen, omdat het in al zijn delen onderhevig is aan dezelfde wetten. Zo moet ook de menselijke maatschappij op de basis van gemeenschappelijke belangen één gesloten geheel vormen, waarin elk lid zich een deel van het geheel voelt. De centrale macht van een sociaal organisme moet ervoor zorgen, dat elk lid zijn werkelijke belang ziet in solidariteit, zoals dat in de vaderlijke verhouding van grootvorst tot leenmannen in de Chinese oudheid het geval was.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Sluit je trouw en oprecht bij hem aan,
Dan treft je geen blaam.
Waarheid als een volle aarden schotel:
Zo komt ten slotte van buiten af het heil!
Bij het aanknopen van relaties is volkomen oprechtheid de enig juiste basis. Deze gezindheid – die door het beeld van een gevulde aarden schotel wordt weergegeven: inhoud, geen lege vorm – uit zich niet in mooie woorden, maar treedt aan de dag door de kracht van het innerlijk, en deze kracht is zo sterk, dat ze met onweerstaanbare macht het heil van buitenaf tot zich trekt.
Zes op de tweede plaats betekent:
Sluit je innerlijk bij hem aan. Standvastigheid brengt heil!
Als men op de aansporingen, die men van boven af krijgt, juist reageert en er consequent naar handelt, is de verhouding met anderen voornamelijk van innerlijke aard; men verliest zichzelf niet. Wanneer men daarentegen als een kruiperige baantjesjager aansluiting zoekt, volgt men niet het pad van de edele, die steeds zijn waardigheid bewaart, doch gooit men zichzelf weg.
Zes op de derde plaats betekent:
Je sluit je aan bij de verkeerde mensen.
We bevinden ons vaak te midden van mensen, die geen van allen tot onze eigen sfeer behoren. Dan mag men zich niet door de macht van de gewoonte tot een verkeerde vertrouwelijkheid laten verleiden. Het behoeft geen betoog dat zulks totaal verkeerd zou zijn. Gezelschapsverkeer zonder intimiteit is tegenover zulke mensen het enig juiste; op deze wijze houdt men de mogelijkheid open om later omgang met mensen van zijn eigen soort te krijgen.
Zes op de vierde plaats betekent:
Sluit je ook uiterlijk bij hem aan.
Standvastigheid brengt heil!
De relaties met een man, die het middelpunt van de vereniging is, zijn hier reeds vastgelegd. Dan mag en moet men zijn aanhankelijkheid ook openlijk tonen. Men moet voet bij stuk houden en zich door niets op een dwaalspoor laten brengen.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Openbaring van de aaneengeslotenheid.
De koning laat bij de jacht slechts van drie kanten drijven
En doet afstand van het wild, dat aan de voorzijde ontwijkt.
De burgers hebben geen waarschuwing nodig. Heil!
Bij de koninklijke drijfjachten in het oude China was het gebruikelijk, dat het wild van drie kanten werd opgedreven. Aan de vierde kant kon het opgedreven wild ontwijken. De dieren, die van deze kans om te ontsnappen geen gebruik maakten, moesten dan door een hek heen, waarachter de koning gereed stond voor de jacht. Alleen op de dieren die hier binnendrongen, werd geschoten. De anderen liet men ontsnappen. Dit gebruik was in overeenstemming met de gezindheid van de koninklijke jager, die van de jacht geen slachting wilde maken, doch slechts het wild doodde, dat zich als het ware vrijwillig had aangeboden.
Er verschijnt hier een heerser – althans een invloedrijk man – ten tonele, die de mensen tot zich trekt. Wie tot hem komen neemt hij op, de anderen laat hij lopen. Hij verplicht niemand, hij vleit niemand: ze komen uit eigen beweging. Op deze wijze vormt zich een vrijwillige volgzaamheid bij degenen die hun lot aan het zijne verbinden. De mensen behoeven zich geen geweld aan te doen, doch kunnen spontaan van hun gezindheid blijk geven. Er zijn geen politiemaatregelen nodig: ze zijn hun heer spontaan toegedaan. Ook voor het leven in het algemeen geldt deze vrijheid. Men moet niet om de gunst van de mensen bedelen. Als wij in ons zelf de reinheid en de kracht ontwikkelen, die nodig zijn om als middelpunt van een vereniging te dienen, dan komen de mensen, die bij ons horen, vanzelf naar ons toe.
Bovenaan een zes betekent:
Hij vindt voor de aaneengeslotenheid geen hoofd. Onheil.
Het hoofd is het begin. Zonder goed begin is er geen goed einde. Wie de aansluiting gemist heeft en verder maar blijft dralen, terugschrikkend voor volle, ware overgave – die zal zijn fout berouwen, als het te laat is.
9. XIAO XU DE TEMMENDE KRACHT VAN HET KLEINE![]() |
boven Xun, het Zachtmoedige, de wind beneden Qian, het Scheppende, de hemel |
Het hexagram tekent de kracht van het kleine, in de schaduw levende, die tegenhoudt, temt, remt. Op de vierde plaats, de plaats van de minister, bevindt zich een zwakke lijn, die alle overige, sterke lijnen in toom houdt. Vanuit het beeld beschouwd, is het de wind, die hoog aan de hemel waait. Hij houdt de opstijgende adem van het Scheppende, de wolken, tegen, zodat ze zich verdichten. Maar hij is niet dadelijk sterk genoeg om ze tot neerslag te brengen. Het teken geeft een constellatie aan, waar voor korte tijd iets sterks in toom gehouden wordt door iets zwaks. Dit kan slechts door zachtmoedigheid geschieden, wil het met succes bekroond worden.
HET OORDEEL
De Temmende Kracht van het Kleine brengt welslagen.
Dichte wolken, geen regen van ons westelijk gebied.
De gelijkenis stamt uit de situatie, zoals die in China was ten tijde van koning Wen. Hij stamde uit het Westen, was echter toentertijd in het Oosten aan het hof van de grootvorst, de tiran Zhou Xin. De tijd voor handelend optreden in het groot was nog niet gekomen. Hij kon de tiran slechts enigermate in toom houden door vriendelijk met hem te praten. Vandaar het beeld, dat er wolken in overvloed opstijgen, die het land vochtigheid en zegen beloven, hoewel er voorlopig nog geen regen valt. De situatie is niet ongunstig. Er is kans op een uiteindelijk gunstig resultaat. Maar er staan nog hindernissen in de weg. Men kan nog slechts voorbereidend werk verrichten, invloed uitoefenen in het kleine, door vriendelijke overreding. De tijd van doortasten in het grote is nog niet gekomen. Maar het gelukt tenminste, in beperkte mate remmend en temmend te werken. Daarbij is vastberadenheid van binnen en zachtmoedige aanpassing naar buiten noodzakelijk, om zijn wil te kunnen doorzetten.
HET BEELD
De wind jaagt langs de hemel:
Het beeld van de Temmende Kracht van het Kleine.
Zo verfijnt de edele de uiterlijke vorm van zijn wezen.
De wind drijft de wolken aan de hemel weliswaar voort, maar daar hij slechts lucht is, zonder vast lichaam, heeft hij geen grote, duurzame uitwerking. Ook de mens kan in tijden, dat een grote activiteit naar buiten niet mogelijk is, niets anders doen dan in het klein zijn wezen verfijnen in zijn uitingen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Terugkeer tot de weg. Hoe zou dat te laken zijn? Heil!
Het ligt in de aard van de sterke, vooruit te willen. Zijn voortvarendheid heeft hem echter op een dood spoor gebracht. Daarom keert hij terug tot de weg, die bij zijn situatie past, waarop hij vrij is voort te gaan of zich terug te trekken. Het is goed en verstandig dat men iets niet met geweld wil doorzetten; dit brengt heil overeenkomstig de aard van de betrokken aangelegenheid.
Negen op de tweede plaats betekent:
Hij laat zich overhalen tot terugkeer. Heil!
Eigenlijk zou men het liefst verder gaan. Maar nog voor men daartoe komt, ziet men aan het voorbeeld van andere, gelijkgezinde mensen, dat deze weg versperd is. Een verstandig en besluitvaardig mens zal zich in zulk een geval niet eerst aan een persoonlijk échec blootstellen, maar zich mèt de anderen terugtrekken, daar het tijdstip voor het voorwaarts dringen niet gunstig gekozen blijkt te zijn. Dat brengt heil, daar hij op deze wijze zichzelf niet prijsgeeft.
Negen op de derde plaats betekent:
De spaken schieten van de wagen af.
Man en vrouw verdraaien de ogen.
Hier wordt een poging gewaagd om met geweld voorwaarts te dringen, in de veronderstelling, dat de remmende macht slechts gering is. Daar echter de omstandigheden van dien aard zijn, dat het zwakke in feite de macht bezit, is deze overrompelingspoging tot mislukking gedoemd. Uiterlijke omstandigheden maken, dat men niet vooruit komt, gelijk een wagen niet vooruit komt, als de spaken uit het wiel springen. Deze waarschuwing van het noodlot slaat men vooralsnog in de wind. Daarom is driftig geharrewar het gevolg, als tussen twee echtelieden. Dat is natuurlijk geen gunstige toestand. Want al is de situatie ook zo, dat de zwakste partij erin slaagt zich te handhaven, dan brengt dit toch te veel moeilijkheden mee, om er veel plezier aan te beleven. Het gevolg is, dat ook de sterke zijn kracht niet kan aanwenden om de juiste invloed op zijn omgeving uit te oefenen. Hij heeft een nederlaag geleden, waar hij op een gemakkelijke overwinning had gerekend; dat heeft zijn waardigheid geen goed gedaan.
Zes op de vierde plaats betekent:
Ben je waarachtig, dan verdwijnt bloed en wijkt angst.
Geen blaam.
In een moeilijke, verantwoordelijke positie moet men de machtige, die men leidend ter zijde staat, zó in toom houden, dat het juiste geschiedt. Daarin ligt een groot gevaar, waarbij zelfs de kans op bloedvergieten niet is uitgesloten. Maar de macht van de waarheid, die niet zichzelf zoekt, is groter dan al deze hindernissen, en maakt zulk een diepe indruk, dat men zijn bemoeiingen met succes bekroond ziet; zo verdwijnt elk gevaar voor bloedvergieten en daarmee alle angst.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Ben je waarachtig en trouw verbonden,
Dan ben je rijk in je naaste.
De trouw leidt tot een vaste binding, omdat deze op wederzijdse aanvulling berust. Bij de zwakste partij bestaat de trouw in overgave, bij de sterkste partij in betrouwbaarheid. Deze onderlinge aanvulling leidt tot ware rijkdom, die te meer tot uiting komt doordat men hem niet alleen voor zichzelf houdt, maar hem met zijn naaste deelt. Gedeelde vreugd is dubbele vreugd.
Bovenaan een negen betekent:
Het komt tot regen, het komt tot rust.
Dat is te danken aan de duurzame werking van het karakter.
De vrouw komt door standvastigheid in gevaar.
De maan is bijna vol. Als de edele zo doorgaat, komt er onheil.
Het succes is er. De wind heeft zoveel wolken aangevoerd dat er regen komt. Een vast standpunt is bereikt. Dit is tot stand gekomen door de gestadige opeenhoping van kleine werkingen, die het gevolg zijn van de verering voor een hoogstaand karakter. Een succes, dat zo geleidelijk aan is opgebouwd, maant echter tot behoedzaamheid. Zou men zich aan de illusie overgeven dat men er prat op kon gaan, dan zou dat een gevaar betekenen. Het vrouwelijke, zwakke, dat de overwinning heeft behaald, mag zich daar nooit hardnekkig op beroemen. Dat zou gevaarlijk zijn. De donkere kracht van de maan is het sterkst wanneer ze bijna vol is. Staat ze als volle maan precies tegenover de zon, dan moet ze onvermijdelijk weer afnemen. In zulke omstandigheden moet men tevreden zijn met wat er bereikt is. Voort willen gaan eer de tijd daartoe gekomen is, zou onheil brengen.
10. LÜ / HET OPTREDEN![]() |
boven Qian, het Scheppende, de hemel beneden Dui, het Blijmoedige, het meer |
Het Optreden betekent enerzijds de juiste manier van zich te gedragen. Boven is de hemel, de vader, beneden het meer, de jongste dochter. Dat toont het onderscheid tussen hoog en laag, dat de grondslag vormt voor de juiste manier van optreden in de samenleving. Optreden kan echter ook betekenen: ‘op iets treden’. Het kleine, ‘blijmoedige’, treedt hier op het grote ‘sterke’. De bewegingsrichting van beide oertekens is naar boven; zij gaan dus dezelfde kant op – wat het sterke zou kunnen kwetsen. Dat het sterke op het zwakke treedt, is iets vanzelfsprekends, dat in het Boek der Veranderingen niet in het bijzonder wordt vermeld. Het treden van het zwakke op het sterke is hier echter niet gevaarlijk, daar het in blijmoedigheid (vrolijkheid) geschiedt, zonder aanmatiging, zodat de sterke er zich niet over ergert, maar het zich goedmoedig laat welgevallen.
HET OORDEEL
Treden op de staart van de tijger.
Hij bijt de mens niet. Welslagen.
De situatie is eigenlijk moeilijk. Het sterkste en het zwakste zijn vlak bij elkaar. Het zwakke gaat achter het sterke aan, en bezorgt het last. Maar het sterke laat het zich welgevallen en doet het zwakke geen kwaad, want het contact is blijmoedig en niet kwetsend.
Er doen zich in het leven situaties voor, waarin men te maken krijgt met mensen uit een ander milieu. In zo’n geval is het gewenst, in zijn optreden de goede toon te bewaren. Goede, aangename omgangsvormen hebben succes, ook tegenover prikkelbare mensen.
HET BEELD
Boven de hemel, beneden het meer:
Het beeld van het Optreden.
Zo onderscheidt de edele hoog en laag
En daardoor versterkt hij de geest van het volk.
Hemel en aarde vertonen een hoogteverschil, dat uit de aard van hun wezen voortvloeit, en daarom geenszins door jaloezie wordt vertroebeld. Zo moet er ook onder de mensen verschil zijn in rang en stand. Een algehele gelijkheid is onmogelijk door te voeren. Het gaat er echter om, dat deze verschillende rangen in de menselijke maatschappij niet willekeurig en onrechtvaardig verdeeld mogen zijn, want dan zijn naijver en klassenstrijd het onvermijdelijke gevolg. Als daarentegen de uiterlijke verschillen in rang door een innerlijke grond gerechtvaardigd zijn, en innerlijke waardigheid de maatstaf voor de uiterlijke rang is, dan hebben de mensen er vrede mee en de maatschappij komt in goede banen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Eenvoudig optreden. Voortschrijden zonder blaam.
Men bevindt zich in een situatie, waarin men nog niet gebonden is door maatschappelijke verplichtingen. Als men eenvoudig optreedt, laadt men geen maatschappelijke verplichtingen op zich; men kan rustig de neigingen van het eigen hart volgen, daar men geen eisen aan de mensen stelt, maar tevreden is. Het optreden betekent niet blijven staan, maar voortschrijden. Men bevindt zich als beginneling in een zeer nederige positie. Maar men bezit de innerlijke kracht, die het vooruitkomen waarborgt. Wie de eenvoud voor lief neemt, kan zonder blaam voortschrijden. Wie er geen vrede mee kan hebben, in bescheiden omstandigheden te moeten leven, tracht vooruit te komen; hij is ambitieus en onrustig, omdat hij zich door zijn optreden uit zijn armoede en zijn nederige positie omhoog wil werken, niet omdat hij iets wil presteren. Als hij zijn doel bereikt heeft, zal hij ongetwijfeld hoogmoedig worden en een weelderig leven gaan leiden. Daarom oogst hij blaam bij zijn voortschrijden. Een degelijk man daarentegen is tevreden bij een eenvoudig optreden. Hij wil vooruit om iets te presteren. Heeft hij dan zijn doel bereikt, dan presteert hij ook iets, en alles is in orde.
Negen op de tweede plaats betekent:
Optreden op eenvoudige, effen baan.
De standvastigheid van een donkere man brengt heil.
Hier wordt de situatie van een eenzame wijze geschilderd. Hij houdt zich van alle werelds gedoe afzijdig, zoekt niets, verlangt van niemand iets en laat zich niet verblinden door verleidelijke mogelijkheden. Hij is trouw aan zichzelf en gaat aldus op een effen weg onaangevochten door het leven. Omdat hij met weinig tevreden is en het noodlot niet tart, blijft hij vrij van onaangename verwikkelingen.
Zes op de derde plaats betekent:
Een eenogige kan zien, een lamme kan optreden.
Hij treedt op de staart van de tijger. Die bijt de mens.
Onheil!
Zo handelt een krijgsman voor zijn grote vorst.
Een eenogige kan wel zien, maar niet voldoende om klaar te onderscheiden. Een lamme kan wel optreden, maar niet voldoende om vooruit te komen. Als iemand, die met zulke gebreken behept is, toch sterk meent te zijn en zich daardoor in gevaar begeeft, berokkent hij zichzelf kwaad, want hij onderneemt iets, dat boven zijn krachten gaat. Zulk een doldriest voorwaarts stormen, zonder rekening te houden met zijn eigen krachten, kan er hoogstens mee door in het geval van een krijgsman, die vecht voor zijn grote vorst.
Negen op de vierde plaats betekent:
Hij treedt op de staart van de tijger.
Voorzichtigheid en behoedzaamheid leiden ten slotte tot heil.
Het betreft hier een gevaarlijke onderneming. De innerlijke kracht, om die tot een goed einde te brengen, is aanwezig. Maar naar buiten gaat de innerlijke kracht samen met remmende voorzichtigheid, in tegenstelling tot de vorige lijn, die innerlijk zwak is, maar naar buiten voorwaarts dringt. Daarom is het uiteindelijk succes verzekerd: men kan zijn wil doorzetten en door voortschrijden het gevaar overwinnen.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Beslist optreden.
Standvastigheid bij het zich bewust zijn van gevaar.
Het betreft de heer van het gehele teken. Men ziet zich genoodzaakt, beslist op te treden. Daarbij moet men echter steeds bedacht zijn op het gevaar, dat met zulk een optreden verbonden is, vooral wanneer men standvastig daaraan houdt. Slechts het zich bewust blijven van het gevaar maakt het welslagen mogelijk.
Bovenaan een negen betekent:
Blik terug op je optreden, en toets de gunstige tekens.
Is alles volmaakt, dan komt verheven heil.
Het werk is ten einde. Wil men weten, of heil het gevolg ervan zal zijn, dan moet men terugblikken op zijn optreden, en op de gevolgen, die het heeft gehad. Is de uitwerking goed, dan is het heil gewaarborgd. Niemand kent zichzelf. Alleen uit de gevolgen van zijn handelingen, uit de vruchten van zijn werk kan men afleiden, wat men te verwachten heeft.
11. TAI / DE VREDE![]() |
boven Kun, het Ontvangende, de aarde beneden Qian, het Scheppende, de hemel |
Het Ontvangende, welks beweging nederwaarts gericht is, bevindt zich boven; het Scheppende, welks beweging omhoog stijgt, is beneden. Hun invloeden ontmoeten elkaar derhalve en zijn in harmonie, zodat alle wezens bloeien en gedijen. Het teken houdt verband met de eerste maand (4 februari-4 maart), waarin de krachten van de natuur de nieuwe lente voorbereiden.
HET OORDEEL
De Vrede. Het kleine gaat heen, het grote komt naderbij.
Heil! Welslagen!
Het teken duidt in de natuur op een tijd, waarin men wel zegt dat ‘de hemel op aarde’ is. De hemel heeft zich onder de aarde gesteld. Zo verenigen hun krachten zich in innige harmonie. Daardoor ontstaat vrede en zegen voor alle wezens.
In de mensenwereld is het een tijd van sociale eendracht. De hooggeplaatsten buigen zich over naar de laaggeplaatsten, de laaggeplaatsten en de eenvoudige lieden zijn de hooggeplaatsten vriendschappelijk gezind, zodat er een einde komt aan alle veten.
Binnen, in het centrum, op de doorslaggevende plaats, is het lichte; het donkere is buiten. Zo heeft het lichte een krachtige werking, en het donkere is meegaand. Op deze wijze zijn beide partijen gebaat. Als de goeden in de maatschappij een centrale positie innemen en de macht in handen hebben, worden ook de slechten beter onder hun invloed. Als in de mens de van de hemel komende geest heerst, dan komt ook de zinnelijkheid onder zijn invloed, en vindt zij de haar passende plaats. De afzonderlijke lijnen komen van beneden af het teken binnen en verlaten het van boven weer. De kleinen, de zwakken, de slechten zijn hier dus aan het weggaan, en de groten, de sterken, de goeden zijn bezig omhoog te komen. Dat brengt heil en welslagen.
HET BEELD
Hemel en aarde verenigen zich: het beeld van de Vrede.
Zo verdeelt en voltooit de heerser
De loop van hemel en aarde;
Hij bestuurt en ordent de gaven van hemel en aarde
En staat zo het volk bij.
Hemel en aarde verkeren met elkaar en verenigen hun werkingen. Dat geeft een periode van algemene bloei en voorspoed. Deze krachtstroom moet door de opperheer der mensen worden geregeld. Dat geschiedt door indeling. Zo wordt de eenvormige tijd overeenkomstig de verschijnselen, die hij teweegbrengt, door de mens in jaargetijden ingedeeld, en de ongedifferentieerde ruimte door menselijke bepalingen in windstreken onderscheiden. Op deze wijze wordt de natuur, met haar overweldigende overvloed van verschijnselen, begrensd en bedwongen. Aan de andere kant moet de natuur worden ondersteund bij haar voortbrengen. Dat geschiedt wanneer men de voortbrengselen aanpast aan de juiste tijd en de juiste plaats. Daardoor wordt de natuurlijke opbrengst verhoogd. Deze activiteit, die de natuur bedwingt en helpt, is het werken aan de natuur, dat de mens ten goede komt.30
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Trekt men kweekgras uit, dan gaat de graszode mee.
Elk op zijn manier. Ondernemingen brengen heil.
In tijden van bloei trekt een bekwaam man, die tot de vervulling van een ambt geroepen wordt, meteen anderen, gelijkgezinden aan, evenals men bij het uittrekken van z.g. kweekgras altijd meerdere door de wortels met elkaar verbonden halmen mee uittrekt. In zulke tijden – als er een ruim arbeidsveld voor hem open ligt – is de geest van een bekwaam man erop gericht, de wereld in te gaan en iets te presteren.
Negen op de tweede plaats betekent:
De onbeschaafden in mildheid verdragen,
Vastberaden de rivier doorwaden,
Niet verwaarlozen wat veraf is,
Geen rekening houden met kameraden:
Zo speelt men het wellicht klaar,
In het midden te wandelen.
In tijden van bloei is het vóór alles van belang, dat men de innerlijke grootheid bezit, ook onvolwaardigen te verdragen. Immers een groot meester kent geen onbruikbaar materiaal. Hij kan van alles nog iets maken. Deze breedheid van opvatting is echter geenszins nalatigheid of zwakte. Men moet juist in tijden van bloei steeds bereid zijn, zo nodig ook gevaarlijke ondernemingen, zoals het doorwaden van een rivier, te wagen. Evenzo is het van belang, wat veraf is niet te verwaarlozen, maar met stiptheid voor alles te zorgen. Vooral moet men zich hoeden voor partijgeest en clique-heerschappij. Al komen gelijkgezinden tezamen naar voren, zij mogen niet in onderlinge solidariteit een afzonderlijk blok vormen, maar elk moet zijn plicht doen. Deze vier dingen zijn het, waardoor men het verborgen gevaar, dat in elke vredesperiode op de loer ligt – het gevaar van het gaandeweg en ongemerkt verslappen – kan overwinnen. Op deze wijze vindt men de juiste middenweg voor zijn handelingen.
Negen op de derde plaats betekent:
Geen vlakte waarop geen helling volgt,
Geen heengaan waarop geen terugkeer volgt.
Wie standvastig blijft in gevaar, treft geen blaam.
Beklaag je niet over deze waarheid,
Geniet van het geluk, dat je nog hebt.
Al het aardse is aan verandering onderhevig. Op bloei volgt verval. Dat is de eeuwige wet hier op aarde. Het boze kan wel worden teruggedrongen, maar niet blijvend worden uitgeschakeld. Het komt terug. Deze overtuiging zou iemand zwaarmoedig kunnen maken, maar dat moet niet. Het moet er ons alleen voor behoeden, ons door het geluk te laten verblinden. Als men zich bewust blijft van het gevaar, blijft men standvastig en maakt men geen fouten. Zolang ons innerlijke wezen sterker en voller blijft dan het uiterlijke geluk, zolang we innerlijk boven het noodlot staan, zolang blijft het geluk ons trouw.
Zes op de vierde plaats betekent:
Hij fladdert omlaag, niet pochend op rijkdom,
Tezamen met zijn naaste, argeloos en oprecht.
In tijden van wederkerig vertrouwen komen hooggeplaatste personen heel eenvoudig, en zonder zich op hun rijkdom te beroemen, in contact met lagergeplaatsten. Ze worden daartoe niet door de omstandigheden gedwongen, het komt voort uit hun eigen innerlijke overtuiging. Zodoende geschiedt de toenadering geheel ongedwongen.
Zes op de vijfde plaats betekent:
De souverein Yi huwelijkt zijn dochter uit.
Dat brengt zegen en verheven heil!
De souverein Yi is Tang, de Voltooier. Hij had bepaald, dat de keizerlijke prinsessen, hoewel zij in rang hoger stonden dan de mannen aan wie zij werden uitgehuwelijkt, toch gehoorzaamheid aan hen waren verschuldigd, evenals gewone vrouwen. Ook hier wordt weer gezinspeeld op een oprecht bescheiden vereniging van hoog en laag, die geluk en zegen brengt.
Bovenaan een zes betekent:
De wal valt terug in de vestinggracht.
Gebruik geen legers nu.
Vaardig je bevelen uit in je eigen stad.
Standvastigheid brengt beschaming.
De reeds in het midden van het teken aangeduide terugslag is ingetreden. De stadswal zinkt weer terug in de vestinggracht, waaruit hij was opgeworpen. Het noodlot voltrekt zich. In zulk een geval moet men in zijn lot berusten, en er niet aan trachten te tornen door er zich met alle geweld tegen te verzetten. Het enige wat nog overblijft, is zich in eigen, zeer beperkte kring te handhaven. Door zich op de gewone manier hardnekkig tegen het kwaad te weer te stellen zou men de toestand slechts verergeren, en beschaming zou het gevolg zijn.
12. PI / DE STILSTAND![]() |
boven Qian, het Scheppende, de hemel beneden Kun, het Ontvangende, de aarde |
Dit teken is precies het tegenovergestelde van het vorige. De hemel boven trekt zich steeds verder terug, de aarde beneden zinkt steeds verder in de diepte. De scheppende krachten hebben geen contact. Het is de tijd van stilstand en verval. Het teken hoort bij de zevende maand (7 augustus-6 september) als het jaar zijn hoogtepunt heeft overschreden en het herfstachtig verwelken wordt voorbereid.
HET OORDEEL
De Stilstand.
Slechte mensen zijn niet bevorderlijk
Voor de standvastigheid van de edele.
Het grote gaat heen, het kleine komt naderbij.
Hemel en aarde hebben geen contact met elkaar, en alle dingen verstarren. Er is geen wisselwerking tussen hoog en laag, op aarde heerst verwarring en wanorde. Binnen is het donker, en het lichte is buiten. Binnen is zwakte, buiten is hardheid. Binnen zijn de gemenen, de edelen zijn buiten. De mentaliteit van de gemenen is aan het opkomen, die van de edelen is bezig het onderspit te delven. Maar de edelen laten zich niet van hun principes afbrengen. Als ze niet meer de gelegenheid hebben hun invloed uit te oefenen, trekken ze zich in de verborgenheid terug en blijven ondanks alles trouw aan hun beginselen.
HET BEELD
Hemel en aarde verenigen zich niet:
Het beeld van de Stilstand.
Zo trekt de edele zich terug op zijn innerlijke waarde
Om de moeilijkheden te ontgaan.
Hij laat zich niet door toelagen eren.
Als er ten gevolge van de invloed van de gemene man in het openbare leven wederzijds wantrouwen heerst, is het onmogelijk vruchtbaar werk te verrichten, daar de grondslag niet deugt. Daarom weet de edele wat hem onder zulke omstandigheden te doen staat. Hij laat zich niet door schitterende aanbiedingen verleiden tot het bekleden van een openbaar ambt. Dit zou voor hem alleen maar gevaarlijk zijn, daar hij aan de gemeenheid der anderen niet kan mee doen. Daarom verbergt hij zijn waarde, en trekt zich terug in de verborgenheid.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Trekt men kweekgras uit, dan gaat de graszode mee.
Elk op zijn manier.
Standvastigheid brengt heil en welslagen.
De tekst is bijna dezelfde als bij de eerste lijn van het vorige teken, alleen in omgekeerde zin. Hier trekt de een de ander mee bij het terugtreden uit het openbare leven, daar trekt de een de ander mee op de weg van de ambtelijke loopbaan. Daarom heet het hier niet: ‘ondernemingen brengen heil’, maar ‘standvastigheid brengt heil en welslagen’. Alleen door zich bijtijds terug te trekken als er geen mogelijkheid meer bestaat om nog iets te bereiken, bespaart men zichzelf beschaming en heeft men in hogere zin succes, daar men de waardigheid van zijn persoonlijkheid niet tekort doet.
Zes op de tweede plaats betekent:
Hen dragen en dulden, dat betekent voor de gemene man heil.
De stilstand dient de grote man tot welslagen.
De gemene man is bereid op kruiperige wijze zijn superieuren te vleien. Hij zou ook de edele dulden, als deze hem zou helpen om uit de verwarring te geraken. Dat is voor hem heilzaam. Maar de grote man draagt rustig de gevolgen van de stilstand. Hij mengt zich niet onder het gewone volk. Daar is zijn plaats niet. Zodoende heeft hij persoonlijk wel te lijden, maar zijn grondbeginselen verschaft hij succes.
Zes op de derde plaats betekent:
Zij dragen schaamte.
De gemene man, die op onrechtmatige wijze omhoog is gekomen, voelt zich niet opgewassen tegen de verantwoording die hij op zich heeft geladen. Hij begint – voorlopig nog zonder het naar buiten te laten merken – zich in stilte te schamen. Dat is het begin van de verandering ten goede.
Negen op de vierde plaats betekent:
Wie op bevel van het hoogste werkt, blijft vrij van blaam.
De gelijkgezinden genieten van de zegen.
De tijd van stilstand nadert de ommekeer. Wie weer orde wil scheppen, moet daartoe geroepen zijn en het nodige aanzien bezitten. Wie zich naar eigen goeddunken als hervormer zou willen opwerpen, zou licht fouten maken en de zaak doen mislukken. Wie echter geroepen is, die wordt geholpen door de tijdsomstandigheden, en alle gelijkzinden zullen delen in zijn zegen.
Negen op de vijfde plaats betekent:
De stilstand wordt minder. Heil de grote man!
‘Als het eens mislukte, als het eens mislukte!’
Daardoor bindt hij het vast aan een bos moerbeiloten.
De tijden veranderen. De juiste man is gekomen, die in staat is orde te scheppen. Daarom heil! Maar juist in zulke overgangstijden is het nodig bevreesd te zijn en te sidderen. Slechts door de uiterste bezorgdheid, die aanhoudend denkt: ‘als het eens mislukte, als het eens mislukte!’ wordt het succes duurzaam. Als een moerbeistruik wordt afgesneden, schieten uit haar wortel een reeks jonge loten op, die bijzonder stevig zijn. Daarom is de consolidering van het succes symbolisch weergegeven door het beeld, dat men iets vastbindt aan een bos moerbeiloten.
Confucius zegt daarover:
‘Gevaar ontstaat waar iemand zich veilig voelt op zijn plaats. Ondergang dreigt waar iemand zijn rang en fortuin tracht te handhaven. Verwarring ontstaat waar iemand alles in orde heeft. Daarom blijft de edele indachtig aan het gevaar als hij veilig is; aan de ondergang als hij zich handhaaft; en aan de verwarring als hij zijn zaken in orde heeft. Daardoor komt hij persoonlijk in veiligheid en is hij in staat het rijk te beschermen.’
Bovenaan een negen betekent:
De stilstand houdt op.
Eerst stilstand, dan heil!
Stilstand duurt niet eeuwig. Weliswaar komt er niet vanzelf een eind aan: daarvoor is de hulp van de juiste man nodig. Dat is het onderscheid tussen de vrede en de stilstand. De vrede kan slechts worden bewaard ten koste van aanhoudende inspanning. Aan zichzelf overgelaten zou de vrede overgaan in stilstand en verval. De tijd van verval verandert niet vanzelf in vrede en bloei; er is inspanning voor nodig om dit te bewerkstelligen. Hiermee wordt de scheppende houding gekenschetst, die de mens moet aannemen opdat de wereld in orde komt.
13. TONG REN GEMEENSCHAP MET MENSEN![]() |
boven Qian, het Scheppende, de hemel beneden Li. het Zich-Hechtende, de vlam |
Het beeld van het bovenste oerteken, Qian, is de hemel; dat van het onderste, Li, is de vlam. De natuur van het vuur is: oplaaien naar de hemel. Dat geeft het idee van gemeenschap. De tweede lijn is het, die door haar centraal wezen de vijf sterken om zich heen verzamelt. Het teken is het tegenstuk van nr. 7, het Leger. Daar: binnen gevaar, buiten gehoorzaamheid als wezen van het krijgsleger, dat voor zijn cohesie de éne sterke onder de vele zwakken nodig heeft. Hier: binnen klaarheid, buiten kracht, als wezen van de vreedzame vereniging van mensen, die daarvoor de éne zwakke onder de vele sterken nodig heeft.
HET OORDEEL
Gemeenschap met Mensen in de open lucht: Welslagen.
Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
Bevorderlijk is standvastigheid van de edele.
De werkelijke gemeenschap der mensen moet tot stand komen op de basis van kosmische belangstelling. Niet speciale doeleinden van het Ik, maar doeleinden van de gehele mensheid brengen duurzame gemeenschap onder de mensen teweeg. Daarom staat er: Gemeenschap met mensen in de open lucht geeft welslagen. Als er zulk een eendracht heerst, kunnen ook moeilijke en gevaarlijke opgaven, zoals het oversteken van het grote water, worden volbracht. Om echter zulk een gemeenschap tot stand te kunnen brengen, is er een standvastig en volhardend leider nodig, die duidelijke, begrijpelijke en bezielende oogmerken heeft, die hij met kracht weet na te streven. (Het binnenste trigram betekent klaarheid, het buitenste kracht.)
HET BEELD
Hemel tezamen met vuur:
Het beeld van de Gemeenschap met Mensen.
Zo deelt de edele de stammen in en onderscheidt hij de dingen.
De hemel heeft dezelfde bewegingsrichting als het vuur en is er toch van onderscheiden. Gelijk de lichtende lichamen aan de hemel voor de ordening en de indeling van de tijd dienen, zo moeten ook de menselijke samenleving en alle werkelijk bij elkaar horende dingen organisch gerangschikt zijn. De gemeenschap moet geen vermenging van de enkelingen, geen vermenging der dingen zijn – dat zou chaos betekenen, geen gemeenschap – maar heeft behoefte aan een organisch gerangschikte menigvuldigheid, wil ze tot orde kunnen leiden.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Gemeenschap met mensen in de poort. Geen blaam.
Het begin van een vereniging met mensen moet vóór de deur plaatsvinden. Allen zijn elkaar even na, voor particulier belang is nog geen plaats. Zo maakt men geen fouten. De grondslagen van elke vereniging moeten gelijkelijk toegankelijk zijn voor alle deelhebbers. Geheime afspraken brengen onheil.
Zes op de tweede plaats betekent:
Gemeenschap met mensen in de clan: beschaming.
Hier is het gevaar van cliquevorming op grond van persoonlijke en zelfzuchtige belangen. Zulke aaneensluitingen, die exclusief zijn en geen plaats voor allen hebben – die een deel der mensheid moeten verdoemen om te bereiken, dat de anderen zich aaneen kunnen sluiten – ontstaan uit lage motieven en leiden daarom op den duur tot beschaming.
Negen op de derde plaats betekent:
Verbergt wapens in het struikgewas,
Klimt op de hoge heuvel daarvóór.
Drie jaar lang verheft hij zich niet.
Hier is de gemeenschap omgeslagen in wantrouwen. Men wantrouwt de anderen, legt een geheime hinderlaag en tracht van verre de anderen te bespioneren. Men heeft te maken met een hardnekkige tegenstander, op wie men aldus geen vat kan krijgen. Hier wordt gewezen op hinderpalen, die de gemeenschap met anderen in de weg staan. Men heeft zelf bijbedoelingen en tracht de ander te overrompelen wanneer de gelegenheid zich voordoet. Maar juist hierdoor wordt men wantrouwig: men veronderstelt dezelfde listen bij de tegenstander, en tracht erachter te komen, wat hij in zijn schild voert. Op deze wijze raakt men steeds verder van de ware gemeenschap af. Hoe langer het duurt, des te meer vervreemdt men van elkaar.
Negen op de vierde plaats betekent:
Hij klimt op zijn muur, hij kan niet aanvallen. Heil!
Hier nadert de verzoening na de onenigheid. Weliswaar zijn er nog scheidende muren, waarop men tegenover elkaar staat. Maar de moeilijkheden zijn te groot. Men geraakt in nood, en door de nood komt men tot bezinning. Men kan niet vechten, en juist daarop berust het heil.
Negen op de vijfde plaats betekent:
De gemeenschapsleden wenen eerst en klagen,
Maar later lachen zij.
Na grote strijd gelukt het hen, elkaar te ontmoeten.
Twee mensen zijn uiterlijk gescheiden, maar in hun harten zijn ze één. Door hun plaats in het leven kunnen ze niet samenkomen. Vele hindernissen en obstakels staan hun geluk in de weg, en dat maakt hen treurig. Maar ze laten zich door niets scheiden, ze blijven elkaar trouw. En hoewel de overwinning van deze hindernissen grote strijd kost, zullen ze uiteindelijk zegevieren; en als ze elkaar dan vinden, zal hun droefheid veranderen in blijdschap.
Confucius zegt daarover:
‘Het leven voert een ernstig man op bonte kronkelpaden.
Vaak wordt geremd de forse loop, dan gaat de weg weer effen.
Hier mag een welbespraakte geest in woorden vrij zich uiten,
Daar dient de zware wetenslast in zwijgzaamheid gedragen.
Doch waar twee mensenkind’ren het eens zijn, in hun hart,
Daar breken zij de hardheid zelfs van ijzer of van brons.
Waar twee diep in hun hart elkaar volmaakt begrijpen,
Zijn woorden zoet en sterk als geur van orchideeën.’
Bovenaan een negen betekent:
Gemeenschap met mensen op het veld. Geen berouw.
Hier ontbreekt de ware hartelijkheid. Men staat eigenlijk reeds buiten de gemeenschap met anderen. Maar men sluit zich aan. De gemeenschap omvat niet allen, doch alleen de uiterlijk samenwonenden. Het ‘veld’ is de weide buiten de stad. Het uiteindelijk doel van de vereniging van de mensheid is hier nog niet bereikt. Men behoeft zich echter geen verwijten te maken. Men sluit zich bij het gezelschap aan zonder bijbedoelingen.
14. DA YOU / HET BEZIT VAN HET GROTE![]() |
boven Li, het Zich-Hechtende, de vlam beneden Qian, het Scheppende, de hemel |
Het vuur hoog aan de hemel straalt zo ver, dat alle dingen aan het licht komen en zich manifesteren. De zwakke vijfde lijn bevindt zich op de ereplaats, en al de sterke lijnen corresponderen ermee. Een hooggeplaatst persoon, die mild en bescheiden is, verkrijgt alles vanzelf.31
HET OORDEEL
Het Bezit van het Grote: verheven welslagen!
De beide oertekens tonen aan, dat kracht en klaarheid zich verenigen. Het Bezit van het Grote is door het lot bepaald en komt overeen met de tijd. Hoe is het mogelijk, dat de zwakke lijn de kracht heeft de sterken vast te houden en te bezitten? Door haar onbaatzuchtige bescheidenheid. Het is een gunstige tijd. Kracht van binnen, klaarheid en cultuur van buiten. De kracht uit zich fijnzinnig en beheerst. Dat geeft verheven welslagen en rijkdom.32
HET BEELD
Het vuur hoog aan de hemel:
Het beeld van het Bezit van het Grote.
Zo beteugelt de edele het boze en bevordert hij het goede,
Aldus gehoorzamend aan de goede wil van de hemel.
De zon aan de hemel, die al het aardse beschijnt, is het beeld van het bezit van het grote. Maar zulk een bezit moet goed worden beheerd. De zon brengt het boze en het goede aan de dag. Door de mens moet het boze bestreden en beteugeld, het goede bevorderd en begunstigd worden. Alleen op deze wijze handelt men overeenkomstig de goede wil van God, die slechts het goede wil en niet het boze.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Geen betrekking tot het schadelijke, dat is geen blaam.
Blijft men zich van de moeilijkheid bewust,
Dan blijft men zonder blaam.
Groot bezit, dat nog in het aanvangsstadium is en nog niet is aangevochten, is zonder blaam, er is eenvoudig nog geen gelegenheid geweest tot het maken van fouten. Maar er zijn nog veel moeilijkheden te overwinnen. Alleen door zich van die moeilijkheden bewust te blijven, wordt men innerlijk werkelijk vrij van elke mogelijkheid hoogmoedig of verkwistend te worden, en heeft men in principe elke smet overwonnen.
Negen op de tweede plaats betekent:
Een grote wagen om te beladen.
Men kan gerust iets ondernemen. Geen blaam.
Groot bezit bestaat niet alleen in de hoeveelheid der goederen, die iemand ter beschikking staan, maar vooral in hun verplaatsbaarheid en bruikbaarheid. Dan kan men ze gerust voor ondernemingen gebruiken en blijft men vrij van moeilijkheden en misslagen. Onder de grote wagen, waarop men veel kan laden en waarmee men ver kan rijden, moet men verstaan: bekwame helpers, die de behulpzame hand bieden en tegen hun taak opgewassen zijn. Zulke lieden kan men gerust een grote verantwoordelijkheid op de schouders leggen, zoals bij belangrijke ondernemingen noodzakelijk is.
Negen op de derde plaats betekent:
Een vorst stelt het ter beschikking van de zoon des hemels.
Een klein mens kan dat niet.
Het is kenmerkend voor een grootmoedig, vrijzinnig man, dat hij zijn bezit niet als zijn uitsluitend persoonlijk eigendom beschouwt, maar het zijn gebieder, resp. de gemeenschap, ter beschikking stelt. Daardoor plaatst hij zich ten opzichte van het bezit op het juiste standpunt: als persoonlijk eigendom kan het nooit duurzaam zijn. Een bekrompen mens is daartoe echter niet in staat. Voor hem loopt groot bezit op schade uit, daar hij, in plaats van te offeren, wil behouden.33
Negen op de vierde plaats betekent:
Hij maakt onderscheid tussen zich en zijn naaste.
Geen blaam.
Hier wordt een situatie getekend, waarin men tussen rijke en machtige buren in staat. Dat brengt gevaar mee. Dan komt het erop aan, dat men rechts noch links kijkt, dat men niet jaloers is en niet tracht met anderen te concurreren. Zo blijft men vrij van fouten.34
Zes op de vijfde plaats betekent:
Wiens waarheid minzaam is en toch waardig,
Die heeft heil.
De situatie is zeer gunstig. Zonder uiterlijke dwang, alleen door zijn spontane oprechtheid, neemt men de mensen voor zich in, zodat ook hun genegenheid oprecht is. Doch mildheid alleen is niet voldoende in de tijd van het bezit van het grote. Dat zou op den duur allicht de brutalen een te grote kans geven. Als men door innerlijk overwicht paal en perk weet te stellen aan het opkomen van brutaliteit, is het heil verzekerd.
Bovenaan een negen betekent:
Vanuit de hemel wordt hij gezegend, heil!
Niets, dat niet bevorderlijk is.
In de volheid van het bezit en van de macht blijft men bescheiden en eert men de wijze, die buiten het gewoel van de wereld staat. Daardoor stelt men zich onder de zegenrijke invloed vanuit de hemel, en alles gaat goed.
Confucius zegt over deze lijn: ‘Zegenen betekent helpen. De hemel helpt de toegewijde, de mensen helpen de waarachtige. Wie in waarheid wandelt en toegewijd is in zijn denken, en tevens de waardigen hoog houdt, die wordt van uit de hemel gezegend. Hij vindt heil, en niets is er, dat niet bevorderlijk is.’
15. QIAN / DE BESCHEIDENHEID![]() |
boven Kun; het Ontvangende, de aarde beneden Gen, het Stilhouden, de berg |
Dit teken is samengesteld uit Gen – het Stilhouden, de berg – en Kun. De berg is de jongste zoon van het Scheppende, de hemelse vertegenwoordiger op aarde. Hij laat de zegeningen van de hemel – de wolken en de regen, die zich om zijn top verzamelen – rijkelijk neerdalen op de aarde, om dan te schitteren in een aureool van hemels licht. Dat toont wat bescheidenheid is, en hoe ze werkt in hoogstaande en sterke mensen. Bovenaan staat Kun, de aarde. De eigenschap van de aarde is de nederigheid, maar juist daarom wordt ze in dit teken voorgesteld als verhoogd, nl. hoog boven de berg. Dat toont de werking van de bescheidenheid bij nederige, eenvoudige mensen: ze worden erdoor verhoogd.
HET OORDEEL
Bescheidenheid bewerkt welslagen.
De edele brengt ten einde.
De wet van de hemel maakt het volle leeg en het bescheidene vol: als de zon op het hoogste punt staat, neigt ze volgens de hemelse wet weer ten ondergang, en als ze het diepst onder de aarde is, gaat ze een nieuwe opkomst tegemoet. Als de maan vol is, neemt ze volgens dezelfde wet af, en als ze donker is, neemt ze weer toe. Deze hemelse wet komt ook tot uitdrukking in het lot van de mensen. De wet van de aarde is, van het volle af te nemen en aan het bescheidene toe te voegen: de hoge bergen worden door de wateren afgesleten, de dalen worden opgevuld. De wet van de noodlotsmachten is, aan het volle afbreuk te doen en aan het bescheidene geluk te schenken. Ook de mensen haten het volle en houden van het bescheidene.
De lotsbestemmingen volgen vaste wetten, die zich noodzakelijk moeten uitwerken. Maar de mens heeft het in eigen hand, zijn lot gestalte te geven, al naar dat hij zich door zijn gedragingen openstelt voor de zegenrijke of voor de destructieve krachten. Als de mens hoog staat en zich bescheiden betoont, straalt hij in het licht der wijsheid. Als hij een weinig aanzienlijke positie bekleedt en zich bescheiden betoont, kan hij niet onopgemerkt blijven. Zo gelukt het de edele, zijn werk tot een goed einde te brengen, en hij beroemt er zich niet op wanneer het volbracht is.
HET BEELD
Binnen in de aarde is een berg:
Het beeld van de Bescheidenheid.
Zo vermindert de edele wat te veel is
En vermeerdert hij wat te weinig is.
Hij weegt de dingen tegen elkaar af en brengt ze in evenwicht.
De aarde, waarin een berg verborgen is, ziet men haar rijkdom niet aan: het hoge van de berg dient tot het nivelleren van de diepten. Zo vult hoog en laag elkaar aan, en het resultaat is de vlakte. Als beeld van de bescheidenheid geldt hier de omstandigheid, dat iets wat lange tijd nodig heeft gehad om tot stand te komen, dàn heel natuurlijk en gemakkelijk lijkt. Zo doet de edele, als hij orde schept op aarde. Hij nivelleert de sociale contrasten, die een bron van onenigheid zijn, en schept daardoor rechtvaardige en gelijke verhoudingen.35
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Een bescheiden-bescheiden edele
Mag gerust het grote water oversteken. Heil!
Een gevaarlijke onderneming, zoals het oversteken van een groot water, wordt zeer bemoeilijkt als er veel pretenties en consideraties aan te pas komen. Daarentegen valt ze gemakkelijk, als ze vlug en eenvoudig wordt afgedaan. Daarom is de volmaakt pretentieloze gemoedstoestand van de bescheidenheid geschikt om ook moeilijke ondernemingen tot een goed einde te brengen, omdat men dan geen eisen en condities stelt, maar de zaak afhandelt zonder er veel ophef van te maken; immers waar men geen eisen stelt, ontmoet men geen tegenstand.
Zes op de tweede plaats betekent:
Zich uitende bescheidenheid. Standvastigheid brengt heil.
Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Als iemand innerlijk zó bescheiden is, dat zich deze gezindheid in zijn optreden openbaart, dan strekt hem dat tot heil: op deze wijze heeft hij vanzelf de mogelijkheid tot duurzame invloed, zonder door iemand te worden verdrongen.
Negen op de derde plaats betekent:
Een verdienstelijk-bescheiden edele brengt ten einde. Heil!
Dit is het centrum van het teken, waar het geheim ervan wordt onthuld. Door belangrijke prestaties verwerft men zich alras een grote naam. Als men zich door roem laat verblinden, zal de kritiek niet lang op zich laten wachten, en beginnen de moeilijkheden. Als men daarentegen ondanks zijn verdienste bescheiden blijft, maakt men zich bemind en verkrijgt men de hulpkrachten, die nodig zijn om het werk, dat men heeft ondernomen, tot een goed einde te brengen.
Zes op de vierde plaats betekent:
Niets, dat niet bevorderlijk zou zijn
Voor bescheidenheid in de beweging.
Alles heeft zijn maat. Ook de bescheidenheid in het optreden kan overdreven worden. Hier is ze op haar plaats, daar de verhouding tussen een verdienstelijk helper beneden en een welwillend heerser boven zeer grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Het vertrouwen van de superieur mag niet worden misbruikt, de verdienste van de ondergeschikte mag niet over het hoofd worden gezien. Er zijn wel ambtenaren, die niet uitblinken. Ze dekken zich met de letter der verordeningen, ze wijzen elke verantwoording af, ze nemen betaling aan zonder er voldoende voor te presteren, ze dragen soms hoge titels, terwijl hun positie in wezen volstrekt niet zo belangrijk is. De hier bedoelde bescheidenheid echter is het tegendeel. Die blijkt in zulk een positie juist daaruit, dat men vol interesse bij zijn werk is.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Niet pochen op rijkdom tegenover zijn naaste.
Bevorderlijk is het, met kracht aan te vallen.
Niets, dat niet bevorderlijk zou zijn.
Bescheidenheid is iets anders dan zwakke goedigheid, die over zich laat lopen. Wie een verantwoordelijke positie bekleedt, moet in bepaalde omstandigheden wel eens energiek optreden. Maar daarvoor is het nodig, dat men niet iets tracht te bereiken door op zijn eigen superioriteit te pochen – die moet in zijn omgeving genoegzaam bekend zijn. Ingrijpen moet zuiver objectief geschieden en mag niets persoonlijk kwetsends hebben. Zo uit zich de bescheidenheid ook in de gestrengheid.
Bovenaan een zes betekent:
Zich uitende bescheidenheid.
Bevorderlijk is het, legers te laten oprukken
Om de eigen stad en het eigen land te tuchtigen.
Als het iemand werkelijk ernst is met zijn bescheidenheid, dan moet hij ervoor zorgen, dat deze in de realiteit tot uiting komt. Daarbij moet hij zeer energiek te werk gaan. Wanneer er vijandschap ontstaat, is niets gemakkelijker dan de schuld bij anderen te zoeken. Een zwakke persoonlijkheid trekt zich dan misschien beledigd in zichzelf terug, heeft medelijden met zichzelf en houdt het voor bescheidenheid, dat hij zich niet verweert. Werkelijke bescheidenheid echter uit zich daarin, dat ze zich energiek opmaakt om orde te scheppen, en met de tuchtiging begint bij zichzelf en eigen enge kring. Men kan alleen iets waardevols bereiken indien men de moed heeft, zijn legers tegen zichzelf te laten optrekken.36
16. YU / DE GEESTDRIFT![]() |
boven Zhen, het Opwindende, de donder beneden Kun, het Ontvangende, de aarde |
De sterke lijn op de vierde plaats, de plaats van de ambtenaar in een leidende positie, vindt bij al de andere, zwakke lijnen welwillendheid en gehoorzaamheid. Het bovenste teken – Zhen –heeft de beweging als eigenschap, het onderste – Kun – de gehoorzaamheid, de overgave. Er begint dus een beweging, die overgave ontmoet en daardoor meeslepend, bezielend werkt. Van groot belang is verder de wet van de beweging langs de lijn van de minste weerstand; deze wordt in dit teken uitgesproken als wet voor het gebeuren in de natuur en in het mensenleven.
HET OORDEEL
De Geestdrift. Bevorderend is het,
Helpers aan te stellen en legers te laten oprukken.
De tijd van de geestdrift steunt op het feit, dat er een man van betekenis is, die voeling houdt met de volksziel en in overeenstemming daarmee handelt. Daarom vindt hij overal gewillige gehoorzaamheid. Voor het wekken van geestdrift is het dan ook noodzakelijk, dat men zich met zijn beschikkingen richt naar de aard dergenen, die men wil leiden. Op deze regel van de beweging langs de lijn van de minste weerstand berust de onverbrekelijkheid der natuurwetten. Ze zijn niet iets buiten de dingen, maar de aan de dingen immanente harmonie van de beweging. Daarom wijken de hemellichamen niet af van hun baan, en voltrekt elk gebeuren in de natuur zich met vaste regelmaat. Zo liggen de dingen ook in de menselijke samenleving. Ook hier zal men slechts die wetten kunnen doorvoeren, welke in het volksbewustzijn wortelen, terwijl wetten, die tegen dit gevoel indruisen, slechts verbittering wekken.
De Geestdrift maakt het dan ook mogelijk helpers aan het werk te zetten om de werken tot stand te brengen, zonder dat men geheime tegenwerking zal hebben te vrezen. De Geestdrift is het ook, die massabewegingen, gelijk in de oorlog, zulk een eenheid vermag te geven, dat ze de overwinning behalen.
HET BEELD
De donder komt uit de aarde opklinken:
Het beeld van de Geestdrift.
Zo maakten de oude koningen muziek
Om de verdiensten te eren;
Zij wijdden haar als een heerlijke offerande
Aan de hoogste God,
Terwijl zij hun voorvaderen daarbij uitnodigen.
Als de donder, de elektrische kracht, in het begin van de zomer weer uit de aarde tevoorschijn snelt en het eerste onweer de natuur verfrist, lost zich een lange spanning op. Verlichting en vreugde zijn er het gevolg van. Zo bezit ook de muziek de macht om de spanning in het hart, de kracht der sombere gevoelens te verbreken. De geestdrift van het hart uit zich onwillekeurig in gezang, in dans en in ritmische bewegingen van het lichaam. Van oudsher werd de bezielende werking van de onzichtbare klank, die de harten der mensen beweegt en verenigt, als een raadsel gevoeld. De heersers maakten gebruik van deze natuurlijke neiging voor de muziek. Ze gaven haar een eervolle plaats en stelden er regels voor vast. De muziek gold als iets ernstigs en heiligs, ze moest de gevoelens der mensen reinigen. Ze moest de deugden der helden prijzen, en zo een brug slaan naar de bovenzinnelijke wereld. In de tempel naderde men de Godheid met muziek en gebarenspel (waaruit zich later het theater heeft ontwikkeld). De religieuze gevoelens ten opzichte van de Schepper der wereld werden verenigd met de heiligste menselijke aandoeningen: de gevoelens van eerbied jegens de voorvaderen. Deze laatsten werden tot bijwoning dezer godsdienstoefeningen uitgenodigd als gasten van de Heer des Hemels en als vertegenwoordigers der mensheid in die hogere regionen. Terwijl zo het eigen verleden met de Godheid werd verweven in plechtige momenten van religieuze extase, werd de band tussen Godheid en mensheid geconsolideerd. De heerser, die in zijn voorouders de Godheid vereerde, was daardoor de Zoon des Hemels, in wie de hemelse en de aardse wereld in mystiek contact met elkaar kwamen. Deze gedachten zijn de laatste en hoogste samenvatting van de Chinese cultuur. Confucius zelf zei van het grote offer, waarbij het ritueel deze gebruiken in ere hield: ‘Wie dit offer volkomen begreep, zou de wereld kunnen regeren, als wentelde die zich rond op zijn hand.’ (Lunyu 3:11.)
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Geestdrift, die zich uit, brengt onheil.
Iemand in een ondergeschikte positie heeft voorname relaties, waarop hij zich geestdriftig beroemt. Door deze aanmatiging brengt hij onvermijdelijk onheil over zichzelf. Geestdrift mag nooit een zelfzuchtig gevoel zijn, doch is slechts gerechtvaardigd als algemene stemming, die met anderen verbindt.
Zes op de tweede plaats betekent:
Vast als een steen. Geen hele dag.
Standvastigheid brengt heil.
Hier wordt iemand getekend, die zich niet door illusies laat verblinden. Terwijl anderen zich door hun enthousiasme van de wijs laten brengen, onderkent hij duidelijk de eerste tekenen des tijds. Zodoende is hij naar boven toe niet vleierig, naar beneden toe niet nalatig. Hij is vast als een steen. Zodra een zweem van ontstemming zich vertoont, weet hij zich terug te trekken, zonder ook maar een dag te verliezen. Standvastigheid bij zulk een handelwijze brengt heil. Confucius zegt daarover: ‘De kiemen te kennen, dat is inderdaad goddelijk. De edele is in de omgang naar boven toe niet vleierig, in de omgang naar beneden toe niet aanmatigend. Hij kent de kiemen goed. De kiemen zijn het eerste onmerkbare begin van de beweging, datgene wat van heil (en onheil) het eerst aan het licht komt. De edele ziet de kiemen en handelt ogenblikkelijk. Hij wacht niet eerst de gehele dag. In het Boek der Veranderingen staat:
‘Vast als een steen. Geen hele dag. Standvastigheid brengt heil.
Vast als een steen, waartoe een hele dag?
Het oordeel kan men weten.
De edele kent het verborgene en het zichtbare.
Hij kent het zwakke, kent het sterke ook:
Daarom zien de myriaden naar hem op.’
Zes op de derde plaats betekent:
Naar boven blikkende geestdrift schept berouw.
Dralen brengt berouw.
Wij hebben hier het tegengestelde van de vorige lijn. Daar zelfstandigheid, hier geestdriftig omhoogblikken. Draalt men te lang, dan loopt dat uit op berouw. Men moet in de toenadering het juiste moment weten te kiezen. Alleen dan treft men het juiste.
Negen op de vierde plaats betekent:
De oorsprong van de Geestdrift. Hij bereikt iets groots.
Twijfel niet.
De vrienden scharen zich om je heen als om een haarspang.
Iemand, die geestdrift vermag te wekken door zijn eigen zekerheid, en die vrij is van bedenkingen: doordat hij niet twijfelt en volkomen oprecht is, trekt hij de mensen aan. Zijn vertrouwen in hen beweegt hen tot geestdriftige samenwerking, en zo heeft hij succes. Gelijk een haarspang de haren steun geeft en ze bijeen houdt, zo verenigt hij de mensen door de steun die hij hen geeft.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Aanhoudend ziek en sterft toch altijd niet.
De geestdrift kan zich hier niet uiten. Men leeft onder een voortdurende druk, met het gevolg, dat men nooit vrij kan ademen. Maar deze druk kan onder zekere omstandigheden ook iets goeds hebben: men wordt er zodoende voor bewaard, zijn krachten in ijdel enthousiasme te verspillen. Zo kan de voortdurende druk er juist toe dienen, dat men in leven blijft.
Bovenaan een zes betekent:
Verblinde geestdrift.
Maar als men na de voltooiing tot verandering komt,
Dan is dat geen blaam.
Als men zich door de geestdrift laat verblinden, dan is dat verkeerd. Maar ook wanneer deze verblinding reeds een voldongen feit is, en men kan zich nog veranderen, dan wordt men vrij van smetten. Ontnuchtering na een misplaatst enthousiasme is zeer wel mogelijk en is zeer gunstig.
17. SUI / HET NAVOLGEN![]() |
boven Dui, het Blijmoedige, het meer beneden Zhen, het Opwindende, de donder |
Boven is het Blijmoedige, welks karakter de vreugde is, beneden het Opwindende, welks karakter de beweging is. Vreugde bij de beweging leidt tot navolging. Het Blijmoedige is de jongste dochter, het Opwindende de oudste zoon. Een oudere man stelt zich onder een jong meisje en houdt rekening met haar verlangens. Daardoor beweegt hij haar ertoe hem te volgen.
HET OORDEEL
Het Navolgen heeft verheven welslagen.
Bevorderlijk is standvastigheid. Geen blaam.
Om te bereiken, dat men wordt nagevolgd, moet men zich eerst zelf weten aan te passen. Slechts door dienen komt men tot heersen; want slechts op deze wijze krijgt men van de lagergeplaatsten de blijde instemming, die noodzakelijk is, opdat zij navolgen. Wie met list of geweld, door samenzwering of partijvorming navolging wil afdwingen, stoot altijd op weerstand, die het bereidwillig navolgen in de weg staat. Blijmoedige beweging kan echter ook verkeerde gevolgen hebben. Daarom wordt er als voorwaarde aan toegevoegd: ‘Bevorderlijk is standvastigheid’, d.w.z. volharding in het goede en ‘Geen blaam’. Evenals men zelf alleen op deze voorwaarde navolging mag verlangen, mag men anderen ook slechts op deze voorwaarde volgen, wil men geen schade lijden.
Het denkbeeld van navolging onder aanpassing aan dat, wat de tijd verlangt, is groot en belangrijk, daarom luidt ook het bijgevoegde oordeel zo gunstig.
HET BEELD
Binnen in het meer is de donder: het beeld van het Navolgen.
Zo keert de edele tegen de tijd der avondschemering
Naar huis terug voor ontspanning en rust.
In de herfst trekt de elektriciteit zich weer in de aarde terug en rust. De donder te midden van het meer is als beeld genomen; niet de donder in beweging, maar de donder van de winterrust. Navolging volgt uit dit beeld in de zin van aanpassing aan de eisen van de tijd. De donder te midden van het meer wijst op tijden van duisternis en rust. Zo gunt zich de edele, nadat hij overdag onvermoeid bezig is geweest, gedurende de nacht rust en verkwikking. Elke situatie wordt eerst dan goed, wanneer men er zich aan vermag aan te passen en zich niet afmat door verkeerd verzet.37
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Het toonaangevende verandert.
Standvastigheid brengt heil.
De deur uitgaan en met mensen verkeren brengt tot werken.
Er zijn uitzonderingstoestanden, waarin de verhouding tussen leider en geleide verandert. Het ligt in de lijn van aanpassing en navolging, dat men, wanneer men anderen wil leiden, toegankelijk blijft voor en zich laat beïnvloeden door de meningen der ondergeschikten. Wel moet men daarbij vaste principes hebben, zodat men niet onzeker wordt als het alleen maar om voorbijgaande meningen gaat. Heeft men eenmaal besloten, zich voor de meningen van anderen open te stellen, dan moet men niet uitsluitend samenblijven met gelijkgezinden en partijgenoten; men moet de deur uit gaan en met mensen van allerlei slag, hetzij vriend, hetzij vijand, verkeren. Slechts daardoor brengt men iets tot stand.
Zes op de tweede plaats betekent:
Hecht men zich aan de kleine knaap,
Dan verliest men de sterke man.
Bij vriendschap en intieme verhoudingen moet men voorzichtig zijn met zijn keus. Het gezelschap, dat men zich kiest, is of goed of slecht. Men kan niet allebei hebben. Wie zich vergooit aan onwaardigen, verliest aansluiting aan mensen, die een geestelijke waarde hebben en in staat zijn iemand vooruit te helpen in het goede.
Zes op de derde plaats betekent:
Hangt men de sterke man aan,
Dan verliest men de kleine knaap.
Door na te volgen vindt men wat men zoekt.
Bevorderlijk is het, standvastig te blijven.
Als men de juiste aansluiting bij mensen van betekenis heeft gevonden, dan is daarmee uiteraard een verlies verbonden: men moet zich distantiëren van het lagere, oppervlakkige. Toch zal men zich innerlijk bevredigd voelen doordat men vindt, wat men zoekt en nodig heeft voor de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Men behoeft alleen maar standvastig te blijven. Men moet weten wat men wil en zich niet van de wijs laten brengen door verlangens van het ogenblik.
Negen op de vierde plaats betekent:
Het navolgen heeft resultaat.
Standvastigheid brengt onheil.
In waarachtigheid de weg bewandelen brengt klaarheid.
Hoe zou dat een smet kunnen zijn?
Wanneer men een zekere invloed bezit, verwerft men zich vaak een zekere aanhang door minzaam te zijn jegens lagergeplaatsten. Zulke volgelingen menen het echter niet eerlijk. Ze zoeken hun persoonlijk voordeel en trachten zich door vleierijen en onderdanigheid onmisbaar te maken. Als men zich zó aan dergelijke partijgangers went dat men niet meer buiten hen kan, brengt dat onheil. Slechts wanneer men geheel vrij is van zelfzucht en met volle overtuiging slechts bedacht is op het objectieve, het rechtvaardige, krijgt men de klare blik om zulke mensen te doorzien en wordt men vrij van smetten.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Waarachtig in het goede. Heil!
Ieder mens moet een ideaal voor ogen hebben, dat hem als leidstar dient. Wie het schone en goede met volle overtuiging navolgt, kan zich door dit woord gesterkt voelen.
Bovenaan een zes betekent:
Hij vindt hechte aanhankelijkheid
En wordt daar zelfs nog door gebonden.
De koning stelt hem voor aan de Westelijke Berg.
Het gaat hier om een man, die persoonlijk reeds met het wereldse gewoel heeft afgerekend, een verheven wijze. Maar hij ontmoet een volgeling, die hem begrijpt en hem niet laat gaan. Hij keert dus in de wereld terug om de ander bij zijn werk te helpen en zo ontstaat een verbintenis die tot over dit leven reikt. De gelijkenis is gekozen uit de geschiedenis van de Zhou-dynastie. Deze dynastie eerde verdienstelijke helpers door hun een plaats te geven in de tempel van de voorvaderen van de heersersfamilie op de Westelijke Berg. Daardoor werd zulk een man opgenomen in de lotskring van het heersershuis.
18 GU / HET WERK AAN HET BEDORVENE![]() |
boven Gen, het Stilhouden, de berg beneden Xun, het Zachtmoedige, de wind |
Het Chinese teken Gu stelt een schotel voor, in welks inhoud zich wormen ontwikkelen. Dat betekent het bedorvene. Het bederf is ontstaan doordat de zachtmoedige onverschilligheid van het onderste trigram is samengekomen met de starre traagheid van het bovenste; het resultaat is lauwheid, verwaarlozing. Hier is dus sprake van schuld, en deze toestanden houden de aansporing in, dat weer goed te maken. Daarom is de betekenis van het teken niet eenvoudig ‘het bedorvene’, maar ‘het bedorvene als taak’, het ‘Werk aan het Bedorvene’.
HET OORDEEL
Het Werk aan het Bedorvene heeft verheven welslagen.
Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
Vóór het beginpunt drie dagen,
Ná het beginpunt drie dagen.
Wat door schuld van mensen is bedorven, kan door werk van mensen weer worden goedgemaakt. Het is geen onverbiddelijk noodlot, zoals gedurende de tijd van de Stilstand (Teken 12: Pi), maar misbruik van de menselijke vrijheid, wat de toestand van het verderf heeft veroorzaakt. Bij het werk van de verbetering zijn de vooruitzichten dan ook gunstig, daar ze in overeenstemming zijn met de door de tijd geboden mogelijkheden. Men mag alleen niet terugschrikken voor werk en gevaar – gesymboliseerd door het oversteken van het grote water – men moet energiek aanpakken. Een eerste vereiste voor het welslagen is echter, dat men alles goed overlegt. Dat is uitgedrukt in de toevoeging: ‘Vóór het beginpunt drie dagen, ná het beginpunt drie dagen.’ Eerst moet men de oorzaken kennen, die tot het verderf hebben gevoerd, anders kan men ze niet opheffen: daarom moet men waakzaam zijn gedurende de tijd vóór het beginpunt. Vervolgens moet men zorgen, dat men goed in het nieuwe gareel komt, zodat een terugval wordt vermeden: daarom moet men waakzaam zijn gedurende de tijd ná het beginpunt. In plaats van de onverschilligheid en de traagheid, die tot het bederf hebben geleid, moeten nu vastberadenheid en energie aan de dag treden, opdat het einde gevolgd worde door een nieuw begin.
HET BEELD
Aan de voet van de berg waait de wind:
Het beeld van het bederf.
Zo wekt de edele de mensen op en sterkt hij hun geest.
Als de wind aan de voet van de berg waait, wordt hij erdoor teruggeworpen en beschadigt hij de planten. Dat houdt een aansporing tot verbetering in. Zo is het ook met de platvloerse stemmingen en manieren van doen: ze brengen bederf in de menselijke samenleving. Om daar een einde aan te maken moet de edele de maatschappij vernieuwen. De manieren om dat te bereiken worden eveneens uit de beide oertekens afgeleid, maar hun werkingen moeten zich in goede orde ná elkaar ontplooien. Hij moet eerst de lauwheid uit de weg ruimen door de openbare mening wakker te schudden (zoals de wind alles door elkaar schudt); daarna het karakter der mensen versterken en hen kalmeren (zoals de berg rust en voedsel geeft aan alles wat in zijn omgeving groeit).
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
In orde brengen van wat door de vader is bedorven.
Als er een zoon is,
Blijft op de overleden vader geen smet rusten.
Gevaar. Ten slotte heil!
Het starre vasthouden aan de traditie heeft bederf ten gevolge gehad. Het bederf is evenwel nog niet diep ingeworteld, daarom kan het nog gemakkelijk worden hersteld. Het is ermee als met een zoon, die de ongerechtigheden delgt, welke onder het beheer van zijn vader zijn binnengeslopen: dan blijft op de vader geen smet rusten. Maar men mag het gevaar niet over het hoofd zien, niet de zaak te licht opvatten. Alleen wanneer men zich bewust is van het gevaar, dat met elke hervorming verbonden is, gaat ten slotte alles goed.
Negen op de tweede plaats betekent:
In orde brengen van wat door de moeder is bedorven.
Men mag niet te standvastig zijn.
Het gaat hier om fouten, die uit zwakheid het bederf hebben doen ontstaan. Vandaar het beeld van wat door de moeder is bedorven. Als men de zaak weer in orde wil brengen, moet men in zo’n geval een zekere delicate consideratie gebruiken. Men moet geen al te drastische maatregelen willen nemen, opdat men door zijn ruwheid geen wonden toebrengt.
Negen op de derde plaats betekent:
In orde brengen van wat door de vader is bedorven.
Een weinig berouw zal er wel zijn. Geen grote blaam.
Hier wordt iemand getekend, die bij het in orde brengen van wat er vroeger verkeerd is geweest, een beetje tè energiek te werk gaat. Daardoor kan het niet uitblijven, dat er nu en dan kleine wrijvingen en ontstemmingen ontstaan. Al zal men daarom af en toe ook al iets te berouwen hebben, men blijft toch vrij van elke ernstige blaam.
Zes op de vierde plaats betekent:
Dulden van wat door de vader is bedorven.
Zo voortgaande ondervindt men beschaming.
Hier doet zich de situatie voor, dat iemand uit zwakheid het bederf, dat uit het verleden stamt en nu aan de dag begint te treden, niet stuit, maar laat voortwoekeren. Als dat zo doorgaat, zal beschaming het gevolg zijn.
Zes op de vijfde plaats betekent:
In orde brengen van wat door de vader is bedorven.
Men vindt waardering.
Men ziet zich geplaatst tegenover een bederf, dat in vroeger tijden door nalatigheid is ontstaan. Men bezit niet de kracht om daar alleen tegen op te treden, doch men vindt bekwame helpers, met wier steun men geen nieuw begin kan scheppen maar dan toch in elk geval een grondige hervorming tot stand brengt, hetgeen ook prijzenswaardig is.
Bovenaan een negen betekent:
Hij dient geen koningen en vorsten;
Hij stelt zich hogere doeleinden.
Niet iedereen is verplicht zich in het wereldgebeuren te mengen. Er zijn mensen, die innerlijk reeds zover ontwikkeld zijn, dat ze het recht hebben de wereld op zijn beloop te laten zonder hervormend in het politieke leven in te grijpen. Maar dat wil niet zeggen, dat ze stil moeten blijven toekijken, of alleen maar kritiek mogen uitoefenen. Alleen wanneer we ernaar streven in onszelven de hogere bestemming van de mensheid te verwezenlijken, is zulk een teruggetrokken leefwijze gerechtvaardigd. Want ook al houdt de wijze zich ver van het gewoel van de wereld, hij schept desalniettemin onvergelijkelijke menselijke waarden voor de toekomst.38
19. LIN / DE TOENADERING![]() |
boven Kun, het Ontvangende, de aarde beneden Dui, het Blijmoedige, het meer |
Het Chinese woord Lin heeft een reeks betekenissen, die onze taal niet in één enkel woord kan samenvatten. De oude verklaringen van het Boek der Veranderingen geven als eerste betekenis ‘groot worden’ aan. Wat groot wordt zijn de beide sterke lijnen, die van onderen af het teken ingroeien. Met hen breidt de lichte kracht zich uit. Van daaruit richt de gedachte zich op het begrip van de toenadering, en wel van de toenadering van het sterke, hogerstaande, naar het lagere. Het betekent verder het overbuigen van een hogere naar het volk, en ten slotte het aanpakken van zijn eigen zaken. Het teken hoort bij de twaalfde maand (5 januari-3 februari), als na de zonnewende de lichte kracht weer aan het opkomen is.
HET OORDEEL
De Toenadering heeft verheven welslagen.
Bevorderlijk is standvastigheid.
Komt de achtste maand, dan betekent dat onheil.
Het teken als geheel wijst op een tijd van vooruitgang vol blijde verwachtingen. De lente nadert. Vreugde en inschikkelijkheid brengen hoog en laag nader tot elkaar. Het succes is verzekerd. Alleen is er vastberaden, volhardende arbeid nodig om ten volle te profiteren van de gunst der tijden. En nog iets: de lentetijd duurt niet eeuwig. In de achtste maand zijn de aspecten omgekeerd. Dan zijn er nog maar twee sterke, lichte lijnen over, die echter niet aan het opkomen, maar aan het terugtrekken zijn (vgl. het volgende teken). Aan deze omslag dient men bijtijds te denken. Als men zó het kwade tegemoet treedt, nog voordat het zich manifesteert, ja zelfs nog voordat het in werking getreden is, zal men het de baas kunnen worden.
HET BEELD
Boven het meer is de aarde: het beeld van de Toenadering.
Zo is de edele onuitputtelijk in zijn wens te onderrichten
En grenzeloos in het verdragen en beschermen van het volk.
De aarde grenst van bovenaf aan het meer, dat is het beeld van de toenadering en het overbuigen van een hooggeplaatste naar de lagerstaanden. Uit de beide delen van het beeld blijkt zijn gedrag ten opzichte van deze mensen. Gelijk de zee onuitputtelijke diepte vertoont, zo is de wijze onuitputtelijk in zijn bereidwilligheid, de mensen te onderrichten; en gelijk de aarde onbegrensd alle schepselen draagt en verzorgt, zo verdraagt ook de wijze de mensen en zorgt hij voor hen, zonder door grenzen van welke aard ook enig deel van de mensheid uit te sluiten.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Gemeenschappelijke toenadering.
Standvastigheid brengt heil.
Het goede begint zich door te zetten en vindt ingang in invloedrijke kringen. Van daar gaat de actie uit, die de man van betekenis ertoe beweegt naderbij te komen. Men doet goed, zich bij deze opwaartse drang aan te sluiten. Alleen moet men ervoor zorgen, zich in deze tijdstroming niet te verliezen, doch standvastig te volharden in het goede: dat brengt heil.
Negen op de tweede plaats betekent:
Gemeenschappelijke toenadering. Heil! Alles is bevorderlijk.
Daar men zich in de situatie bevindt waarin men van bovenaf aangespoord wordt, naderbij te komen, en men in zichzelf de kracht en de consequentie bezit, waarvoor geen waarschuwing nodig is, heeft men succes. Ook voor de toekomst behoeft men zich niet bezorgd te maken. Men is zich ervan bewust, dat al het aardse vergankelijk is en dat op elke stijging een daling volgt: maar men laat zich door dit universele lot der mensheid niet uit het lood slaan. Alle aspecten zijn gunstig. Daarom zal men snel, flink en dapper zijn levensweg vervolgen.
Zes op de derde plaats betekent:
Behaaglijke toenadering. Niets dat bevorderlijk zou zijn.
Als men zover komt, daar berouw over te hebben,
Dan wordt men vrij van smetten.
Het gaat voor de wind: men komt tot macht en invloed. Daarin schuilt echter het gevaar, dat men zich in het vertrouwen op zijn positie behaaglijk voelt en deze behaaglijk-nonchalante stemming laat doorschemeren in zijn omgang met de mensen. Dat is onder alle omstandigheden schadelijk. Doch de mogelijkheid bestaat, dat deze stemming omslaat. Als men deze verkeerde houding betreurt, en de verantwoordelijkheid beseft, die een invloedrijke positie met zich meebrengt, ontdoet men zich van zijn fouten.
Zes op de vierde plaats betekent:
Volkomen toenadering. Geen blaam.
Terwijl de drie onderste lijnen het omhoog komen tot macht en invloed kenschetsen, wijzen de drie bovenste op de houding van de hoger-geplaatsten tegenover de lager-geplaatsten, aan wie ze invloed verschaffen. Hier is de volkomen onpartijdige toenadering geschetst van een hoger-geplaatste tot een bekwaam man, die hij in zijn kring opneemt zonder zich door standsvooroordelen te laten weerhouden. Dat is zeer gunstig.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Wijze toenadering. Dat is goed voor een groot vorst.
Heil!
Een vorst of iemand in een leidende positie moet de wijsheid bezitten zich te omringen met bekwame mensen, die ter zake kundig zijn in de leiding der diverse aangelegenheden. Zijn wijsheid houdt niet alleen in, dat hij de juiste mensen weet uit te kiezen, maar ook dat hij degenen, die hij heeft uitgekozen, laat begaan zonder zich persoonlijk in de zaken te mengen. Alleen door deze terughouding zal hij de personen vinden, die hij nodig heeft voor de behartiging van al zijn belangen.
Bovenaan een zes betekent:
Grootmoedige toenadering. Heil. Geen blaam.
Een wijze die de wereld heeft overwonnen en innerlijk reeds met het leven heeft afgedaan, kan onder bepaalde omstandigheden tot de aardse sfeer terugkomen en toenadering zoeken tot andere mensen. Dit is voor die anderen, aan wie hij zijn lering en zijn hulp ten goede laat komen, van groot voordeel. Maar ook hem zelf treft geen blaam voor deze grootmoedige zelfvernedering.
20. GUAN / DE BESCHOUWING (DE AANBLIK)![]() |
boven Xun, het Zachtmoedige, de wind beneden Kun, het Ontvangende, de aarde |
De Chinese naam van het teken heeft met een lichte verandering van de klemtoon een dubbele betekenis: enerzijds het (be)schouwen, anderzijds het gezien worden, het voorbeeld, de schouw (show). Deze gedachten worden gesuggereerd door de omstandigheid, dat het teken kan worden opgevat als het beeld van een toren
). zoals deze in het oude China vaak voorkwamen. Van zulke torens had men naar alle kanten een wijd uitzicht, en omgekeerd was zulk een toren op een berg van verre zichtbaar. Zo wordt dan door het teken een heerser aangeduid, die naar boven de wet van de hemel, en naar beneden de zeden van het volk opmerkzaam gadeslaat, en die met zijn goede regering een verheven voorbeeld voor de massa is.
Het teken hoort bij de achtste maand (7 september-7 oktober). De lichte kracht trekt zich terug, de donkere is weer aan het opkomen, doch dit aspect speelt geen rol bij de interpretatie van het hexagram in zijn geheel.
HET OORDEEL
De Beschouwing (Contemplatie).
De wassing is geschied, maar het offer is nog niet gebracht.
Vol vertrouwen zien zij naar hem op.
De offerhandeling in China begon met een wassing en een plengoffer, waardoor de Godheid werd aangeroepen. Daarna werden de offers aangeboden. Het tijdstip tussen de beide handelingen is het heiligste, het ogenblik van de hoogste innerlijke concentratie. Als de vroomheid vol oprecht geloof in God is, zal de aanblik daarvan op hen, die er getuige van zijn, transformerend werken en hen met eerbied vervullen.
Zo ziet men in de natuur een heilige ernst in de regelmaat waarmee alle natuurverschijnselen zich voltrekken. De beschouwing van de goddelijke Zin van het wereldgebeuren doet de man, die geroepen is om invloed uit te oefenen op de mensheid, de middelen aan de hand om dezelfde werkingen teweeg te brengen. Daarvoor is innerlijke concentratie nodig, zoals de religieuze contemplatie die teweegbrengt in mensen, die groot zijn en sterk in hun geloof. Daardoor krijgen zij een inzicht in de geheimzinnige, goddelijke levenswetten, en weten ze deze door de hoge ernst van hun innerlijke concentratie in hun eigen persoonlijkheid te verwezenlijken. Zo gaat er van hun aanblik een geheimzinnige geestelijke kracht uit, die op de mensen werkt en hen onderwerpt, zonder dat ze er zich van bewust worden hoe dat in zijn werk gaat.
HET BEELD
De wind waait over de aarde: het beeld van het Schouwen.
Zo bezochten de oude koningen de streken van de wereld.
Zij beschouwden het volk en onderrichtten het.
Als de wind over de aarde waait, komt hij overal, en het gras moet zich buigen voor zijn macht. Deze beide processen vinden in dit teken hun bevestiging. Ze werden in werkelijkheid omgezet in de instellingen van de koningen van de oudheid, die zich enerzijds door geregelde reizen een blik op hun volk verschaften, waarbij niets van wat als zede in het volk leefde hun kon ontgaan, en die daarbij anderzijds hun invloed gebruikten om de zeden, die niet juist waren, te veranderen.
Het geheel wijst op de macht van een superieure persoonlijkheid. Zulk een persoonlijkheid zal een helder inzicht hebben in de werkelijke gevoelens van de grote massa, zodat men hem niet zal kunnen bedriegen; anderzijds zal hij door zijn tegenwoordigheid alleen al zulk een indruk op hen maken, dat ze zich naar hem richten als het gras naar de wind.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Jongensachtige beschouwing.
Voor een man van geringe betekenis geen blaam.
Voor een edele beschamend.
Het beschouwen vanuit de verte, zonder juist begrip, wordt hier getekend. Er is iemand aan het werk, wiens invloed door de gewone mensen niet wordt begrepen. Dat doet er voor de grote massa niet zo veel toe. Of ze de handelingen van de wijze heerser nu begrijpen of niet, deze komen hun toch ten goede. Maar voor de hogere mens is dat een schande. Hij mag zich niet vergenoegen met een dwaas, gedachteloos gadeslaan van de heersende invloeden. Hij moet ze in hun onderlinge samenhang beschouwen en trachten te begrijpen.
Zes op de tweede plaats betekent:
Aanblik door de deurspleet.
Bevorderlijk is de standvastigheid van een vrouw.
Door de deurspleet heeft men een beperkt gezichtsveld: men ziet van binnen naar buiten. De beschouwingswijze is subjectief beperkt. Men betrekt alles op zichzelf. Men kan zich niet in de ander en diens beweegredenen verplaatsen. Dat is voor een goede huisvrouw op zijn plaats: die hoeft niets te begrijpen van wat er in de wereld omgaat. Voor een man echter, die actief aan het openbare leven moet deelnemen, is zulk een beperkt-egoïstische manier van beschouwen natuurlijk verkeerd.39
Zes op de derde plaats betekent:
Beschouwing van mijn leven
Beslist over vooruitgang of terugtocht.
Dit is de plaats van de overgang. Men kijkt niet meer naar buiten om min of meer beperkte of verwarde beelden te verkrijgen, maar men richt de blik op zichzelf om een richtlijn voor zijn beslissingen te vinden. Deze zelfbeschouwing betekent het overwinnen van het naïeve egoïsme van de mens, die van nature geneigd is, alles alleen vanuit zijn eigen gezichtshoek te zien. Hij begint nu na te denken en komt zodoende tot objectiviteit. Zelfkennis wil echter niet zeggen, dat men zijn eigen gedachten ontleedt: het betekent veeleer, dat men nagaat welke invloed men op zijn medemensen uitoefent. Alleen de resultaten van ons leven geven ons het recht te beslissen, of er voor- dan wel achteruitgang te constateren valt.
Zes op de vierde plaats betekent:
Beschouwing van het licht van het rijk.
Bevorderlijk is het, als gast van een koning werkzaam te zijn.
Hier is een man getekend, die de geheimen verstaat, waardoor men een rijk tot bloei brengt. Zulk een man moet een verantwoordelijke positie bekleden, waar hij invloed kan uitoefenen. Hij moet als het ware ‘gast’ zijn, d.w.z. hij moet zelfstandig kunnen optreden en geëerd worden, niet als werktuig gebruikt.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Beschouwing van mijn leven.
De edele treft geen blaam.
Een man in een verantwoordelijke positie, naar wie de anderen opzien, moet altijd bereid zijn tot zelfonderzoek. De juiste manier van zelfonderzoek bestaat echter niet in een werkeloos mijmeren over zichzelf; het is nodig dat we letten op de invloed die er van ons uitgaat. Alleen wanneer deze invloed goed is – wanneer we gunstig op anderen inwerken – zal de beschouwing van ons eigen leven ons de bevrediging geven, vrij van fouten te zijn.
Bovenaan een negen betekent:
Beschouwing van zijn leven.
De edele treft geen blaam.
Terwijl de vorige lijn een man voorstelt, die zichzelf beschouwt, is hier op de hoogste plaats al het persoonlijke, op het eigen ik betrekking hebbende, uitgeschakeld. Hier is een wijze getekend, die buiten de wereldse dingen staat. Bevrijd van zijn ik-zucht, beschouwt hij de wetten van het leven en zodoende komt hij tot de erkenning, dat het hoogste goed bestaat in het weten, hoe we ons van alle smetten kunnen bevrijden.
21. SHI HE / HET DOORBIJTEN![]() |
boven Li, het Zich-Hechtende, het vuur beneden Zhen, het Opwindende, de donder |
Het teken stelt een geopende mond voor (vgl. nr. 27:Yi), tussen welks tanden een belemmering is (op de vierde plaats). Ten gevolge daarvan kunnen de lippen zich niet verenigen. Om die vereniging tot stand te brengen, moet men energiek door het obstakel heenbijten. Het teken bestaat verder uit de trigrammen voor donder en voor bliksem (het hemelvuur), om aan te duiden hoe hinderpalen in de natuur met geweld verwijderd worden. Het energieke doorbijten overwint de hindernis, die de vereniging der lippen in de weg staat. Het onweer met donder en bliksem overwint de storende spanning in de natuur. Proces en straf overwinnen de door misdadigers en lasteraars veroorzaakte verstoringen van een harmonisch samenleven. In tegenstelling met het teken nr. 6, de Strijd, waar het over civiele processen gaat, behandelt dit hexagram het strafproces.
HET OORDEEL
Het Doorbijten heeft welslagen.
Het is bevorderlijk, het gerecht voortgang te doen hebben.
Wanneer een hindernis de vereniging in de weg staat, brengt energiek doorbijten succes. Dat geldt voor alle situaties. Het is altijd een verklikker en verrader, die het tot stand komen van de eenheid verhindert en tegenhoudt. Dan moet men energiek doortasten, opdat er geen blijvende schade ontstaat. Zulke bewuste tegenkantingen verdwijnen niet vanzelf. Gerecht en straf zijn nodig om de boosdoeners af te schrikken of te elimineren.
Men moet daarbij echter op de juiste wijze te werk gaan. Het teken is samengesteld uit Li, klaarheid, en Zhen, opwinding. Li is week, meegaand, Zhen is hard, onbuigzaam. Louter hardheid en opwinding bij het straffen zou te heftig zijn. Louter klaarheid en weekheid zou te zwak zijn. In vereniging met elkaar scheppen ze de juiste maat. Belangrijk is dat de man, die de beslissingen neemt (die hier door de vijfde lijn wordt vertegenwoordigd), van nature mild is terwijl hij door zijn positie eerbied afdwingt.
HET BEELD
Donder en bliksem: het beeld van het Doorbijten.
Zo consolideerden de vroegere koningen
De wetten door duidelijk omschreven straffen.
De straffen zijn de afzonderlijke toepassingen van de wet. De wetten houden een opsomming der straffen in. Klaarheid heerst, wanneer bij de vaststelling der straffen de lichtere en de zwaardere duidelijk worden omschreven, al naar de aard van het misdrijf. Dat wordt gesymboliseerd door de klaarheid van de bliksem. De consolidering der wetten is een gevolg van de rechtvaardige toepassing der straffen. Dit wordt gesymboliseerd door de verschrikking van de donder. Deze klaarheid en gestrengheid hebben ten doel, dat de mensen hun eerbied voor de wet bewaren; de straf als zodanig heeft geen belang. Alle hindernissen in de samenleving der mensen worden groot door onduidelijkheid der strafbepalingen en laksheid in de uitvoering ervan. De enige manier om de wet te handhaven is een duidelijke omschrijving der straffen en een overtuigde, snelle rechtspleging.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN40
In het begin een negen betekent:
Steekt met de voeten in het blok,
Zodat de tenen verdwijnen.
Geen blaam.
Als iemand direct bij de eerste poging iets verkeerds te doen, straf oploopt, dan is de straf slechts licht. Alleen de tenen worden door het blok bedekt. Hij wordt daardoor verhinderd opnieuw te zondigen, en wordt derhalve vrij van smetten. Dit houdt een vermaning in, tijdig op het goede pad terug te keren.
Zes op de tweede plaats betekent:
Bijt door week vlees, zodat de neus verdwijnt.
Geen blaam.
Het is in dit geval gemakkelijk, goed en kwaad van elkaar te onderscheiden. Het is, alsof men door week vlees bijt. Maar men stoot op een verstokt zondaar. Daarom gaat men in zijn opwinding uit toorn wat te ver. Het verdwijnen van de neus bij het toebijten, betekent dat men zijn fijne speurzin (voor de motieven) ten gevolge van zijn verontwaardiging (over de daad) verliest. Doch dat hindert niet, daar de straf op zichzelf rechtvaardig is.
Zes op de derde plaats betekent:
Bijt op oud gedroogd vlees en stoot op iets giftigs.
Geringe beschaming. Geen blaam.
Hier moet iemand een straf voltrekken, waartoe hij geen voldoende macht en aanzien bezit. Daarom onderwerpen de gestraften er zich niet aan. Het gaat hier om een oude zaak – gesymboliseerd door gezouten wild – en daarbij stoot men op moeilijkheden, het oude vlees is bedorven. Men haalt zich giftige haat op de hals door zich met de zaak in te laten. Daardoor komt men in een ietwat beschamende situatie. Maar daar het een eis van de tijd was, dat er gestraft zou worden, blijft men toch vrij van blaam.
Negen op de vierde plaats betekent:
Bijt op gedroogd kraakbenig vlees.
Krijgt metalen pijlen.
Bevorderlijk is het,
Zich de moeilijkheden bewust te blijven
En standvastig te zijn. Heil!
Er zijn zeer grote moeilijkheden te overwinnen. Machtige tegenstanders moeten bestraft worden. Dat is niet gemakkelijk, doch het gelukt. Men moet echter de hardheid van metaal en de rechtheid van een pijl bezitten, om de weerstand te overwinnen. Als men de moeilijkheden kent en standvastig blijft, verkrijgt men heil. De zware opgave gelukt tenslotte.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Bijt op gedroogd spiervlees.
Krijgt geel goud.
Standvastig zich bewust zijn van het gevaar. Geen blaam!
Men moet een kwestie oplossen, die weliswaar niet gemakkelijk, maar toch duidelijk is. Van nature is men tot goedmoedigheid geneigd. Daarom moet men met zichzelf te rade gaan, en als ‘geel goud’, d.w.z. onpartijdig zijn – geel is de kleur van het midden – en trouw als goud. Alleen als men zich voortdurend bewust blijft van de gevaren, voortspruitend uit de verantwoordelijkheid die men op zich heeft genomen, kan men het maken van fouten vermijden.
Bovenaan een negen betekent:
Steekt met de hals in de houten kraag,
Zodat de oren verdwijnen.
Onheil!
In tegenstelling tot de beginlijn wijst deze laatste op iemand, die onverbeterlijk is. Voor straf draagt hij de houten kraag. Maar zijn oren verdwijnen daarin. Hij luistert niet meer naar waarschuwingen, maar is er doof voor. Deze verstoktheid brengt onheil over hem.41
22. BI / DE BEKOORLIJKHEID![]() |
boven Gen, het Stilhouden, de berg beneden Li, het Zich-Hechtende, het vuur |
Het teken toont een vuur, dat uit de geheime diepten van de aarde tevoorschijn breekt en oplaaiend de berg, de hemelse hoogte, verlicht en verfraait. De bekoorlijkheid, de schone vorm is onmisbaar bij elke vereniging, opdat ze ordelijk en aantrekkelijk wordt, niet chaotisch en rommelig.
HET OORDEEL
Bekoorlijkheid heeft welslagen.
In het klein is het bevorderlijk, iets te ondernemen.
De bekoorlijkheid brengt succes. Zij is echter niet het wezenlijke, de grondslag, ze vormt slechts het ornament. Daarom mag ze slechts spaarzaam, in het klein worden aangewend. In het onderste teken – Vuur – treedt een weke lijn tussen twee sterke en maakt ze mooi; de sterke lijnen echter zijn het wezen, de zwakke lijn is de verfraaiende vorm. In het bovenste teken – Berg – treedt de sterke lijn beslissend aan de spits, zodat ze ook hier als toonaangevend beschouwd moet worden. In de natuur ziet men aan de hemel het sterke licht van de zon. Op haar berust het leven van onze wereld. Maar dit sterke, wezenlijke, wordt getransformeerd en vindt bekoorlijke afwisseling door maan en sterren. In het mensenleven bestaat de schone vorm daarin, dat er als bergen vaststaande, sterke ordeningen bestaan, die door de stralende schoonheid aantrekkelijk worden gemaakt. De waarneming van de vormen aan de hemel verleent het vermogen, de tijd in zijn steeds wisselende eisen te begrijpen. De waarneming van de vormen in het mensenleven verleent de mogelijkheid, de wereld te vormen.
Opmerking: Het teken toont de rustende schoonheid: binnen klaarheid en buiten stilte. Dat is de rust van de reine contemplatie. Als de begeerte zwijgt, de wil tot rust komt, dan manifesteert zich de wereld als voorstelling. Als zodanig is ze schoon en aan de strijd om het bestaan ontrukt. Dat is de wereld van de kunst. Maar door louter contemplatie wordt de wil niet definitief tot rust gebracht. Hij zal weer ontwaken, en al het schone blijkt dan slechts een voorbijgaand verheffend moment geweest te zijn. Daarom is dit nog niet de eigenlijke weg naar de verlossing. Confucius voelde zich daarom dan ook zeer onbehaaglijk, toen hij bij het raadplegen van het orakel eens het teken ‘De Bekoorlijkheid’ als antwoord kreeg.
HET BEELD
Beneden aan de berg is het vuur:
Het beeld van de Bekoorlijkheid.
Zo gaat de edele te werk bij de opheldering
Van de lopende zaken,
Maar hij waagt het niet,
Op deze wijze strijdvragen te beslissen.
Het vuur, welks schijn de berg verlicht en bekoorlijk maakt, straalt niet op grote afstand. Zo is een bekoorlijke vorm wel geschikt om minder belangrijke aangelegenheden op te vrolijken en te verlichten, maar belangrijke kwesties kunnen op deze wijze niet worden opgelost. Daar is grotere ernst voor nodig.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Maakt zijn tenen bekoorlijk, verlaat het rijtuig en
Gaat te voet.
De positie aan het begin en op een ondergeschikte plaats brengt met zich mee, dat men de moeite van de voortbeweging zelf op zich moet nemen. Men zou de gelegenheid hebben zich op slinkse wijze de gang te vergemakkelijken – voorgesteld onder het beeld van het rijtuig – maar een zelfstandig mens versmaadt dergelijke, op twijfelachtige manier verkregen faciliteiten. Hij vindt er meer bekoring in, te voet te gaan, dan op onrechtmatige wijze in een rijtuig te rijden.
Zes op de tweede plaats betekent:
Maakt zijn kinbaard bekoorlijk.
De baard is niet iets zelfstandigs. Hij kan alleen samen met de kin worden bewogen. Het beeld betekent derhalve, dat de vorm alleen nà de inhoud en als een begeleidend verschijnsel ervan in aanmerking komt.
De baard is een overbodig sieraad. Buitensporige zorg daaraan te besteden – zonder zich te bekommeren om de innerlijke waarden – zou een teken zijn van een zekere ijdelheid.
Negen op de derde plaats betekent:
Bekoorlijk en vochtig.
Duurzame standvastigheid brengt heil.
Het is een uiterst aantrekkelijke situatie, waarin men zich bevindt. Men is omringd door bekoorlijkheid, stralend als een dauwdruppel, waar de zon in valt. Deze bevalligheid kan wel een sieraad zijn, maar ze doet gemakkelijk afglijden tot een lager peil. Daarom de waarschuwing, niet te vervallen tot indolentie, maar steeds standvastig te blijven. Daarop berust het heil.
Zes op de vierde plaats betekent:
Bekoorlijkheid of eenvoud?
Een wit paard komt als gevlogen:
Geen rover is hij,
Hij wil een aanzoek doen op de juiste tijd.
Men geraakt in een situatie waarin men twijfelt, of men nog langer de bekoring van uiterlijke glans mag zoeken, of dat het misschien beter zou zijn terug te keren tot de eenvoud. In die vraag ligt het antwoord reeds opgesloten. Van buitenaf wordt men in die langzaam groeiende overtuiging gesterkt. Het is alsof er iets als een wit gevleugeld paard naderbij komt. De witte kleur wijst op eenvoud. En al zou het aanvankelijk ook als een teleurstelling worden gevoeld, dat men afstand moet doen van al de gemakken, die men zich langs andere wegen zou kunnen verschaffen: men vindt rust en bevrediging in de trouwe band met vriend en minnaar. Het vliegende paard is het symbool voor de gedachten, die alle grenzen van ruimte en tijd overschrijden.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Bekoorlijkheid op heuvels en in tuinen.
Het zijden bundeltje is armelijk en klein.
Beschaming, doch ten slotte heil!
Men trekt zich uit de omgang met mensen van laag allooi, die slechts pracht en luxe zoeken, terug in de eenzaamheid der hoogten. Daar vindt men een mens tegen wie men opziet en die men tot zijn vriend zou willen maken. Maar de gastgeschenken, die men te bieden heeft, zijn zo gering en armoedig, dat men zich ervoor schaamt. Het komt echter niet aan op de uiterlijke gave, maar op de innerlijke gezindheid; daarom gaat tenslotte alles goed.
Bovenaan een negen betekent:
Eenvoudige bekoorlijkheid.
Geen blaam.
Hier op de hoogste trap van ontwikkeling wordt elke opsmuk afgelegd. De vorm verbergt niet langer de inhoud, maar doet deze volmaakt tot zijn recht komen. De hoogste schoonheid bestaat niet in een uiterlijke versiering van het materiaal, maar in een eenvoudige, doeltreffende vormgeving.
23. BO / DE VERSPLINTERING![]() |
boven Gen, het Stilhouden, de berg beneden Kun, het Ontvangende, de aarde |
De donkere lijnen hebben bijna de top bereikt en staan op het punt, ook de laatste vaste en lichte lijn ten val te brengen door de vernietigende invloed, die ze op haar uitoefenen. Het lage, donkere bestrijdt het edele, sterke niet rechtstreeks, maar holt het ongemerkt gaandeweg uit, zodat het ten slotte ineenstort.
Het teken stelt het beeld van een huis voor. De bovenste lijn is het dak. En daar het dak nu versplinterd wordt, stort het huis in elkaar. Het teken hoort bij de negende maand (8 oktober-6 november). De Yin-kracht dringt met steeds groter geweld naar voren en is op het punt de Yang-kracht geheel te verdringen.
HET OORDEEL
De Versplintering.
Het is niet bevorderlijk, waar ook heen te gaan.
Dit is een tijd waarin het lagere volk zich op de voorgrond dringt en zich opmaakt, de laatste sterke en edele mensen te verjagen. Onder deze omstandigheden, die een gevolg zijn van de tijd, is het voor de edele niet gewenst iets te ondernemen. Uit de gegeven beelden en hun eigenschappen kan men afleiden, hoe men zich in zulke ongunstige tijden dient te gedragen. Het benedenste teken betekent de aarde, die van nature meegaand en vol overgave is. Het bovenste teken beduidt de berg, welks eigenschap de stilte is. Dat houdt de raad in, zich in de kwade tijd te schikken en stil te zijn. Hier is geen sprake van mensenwerk, maar van tijdsomstandigheden, die overeenkomstig de hemelse wetten ook een wisseling van toename en afname, van volheid en leegte vertonen. Tegen deze tijdsomstandigheden kan men niet op. Daarom is het geen lafheid, maar wijs inzicht, wanneer men berust en vermijdt te handelen.
HET BEELD
De berg rust op de aarde: het beeld van de Versplintering.
Zo kunnen de hogeren alleen door rijke gaven aan de lageren
Hun positie verzekeren.
De berg rust op de aarde. Als hij steil en smal is en geen brede basis heeft, moet hij omvallen. Alleen wanneer hij zich breed en groot uit de aarde verheft, niet trots en steil, is zijn positie verzekerd. Zo rusten ook de heersers op de brede grondslag van het volk. Ook voor hen komt het erop aan, dat ze vrijgevig en grootmoedig zijn, gelijk de aarde, die alles draagt; dan zullen ze hun positie even hecht maken als een berg in zijn rust.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Het bed wordt versplinterd bij de poot.
De standvastigen worden vernietigd. Onheil.
Onedele mensen komen naderbij en beginnen in het geheim van onderen af met hun destructief gewroet om op deze wijze de plaats, waarop de edele rust, te ondergraven. De aanhangers van de heerser, die hem trouw blijven, worden door laster en alle mogelijke intriges vernietigd. De toestand is onheilspellend. Doch men kan niets doen dan wachten.
Zes op de tweede plaats betekent:
Het bed wordt versplinterd aan de rand.
De standvastigen worden vernietigd. Onheil.
De macht der onedelen groeit. Het gevaar nadert de eigen persoon. Er zijn reeds duidelijke aanwijzingen daarvoor. De rust wordt verstoord. Terwijl men in deze gevaarlijke positie verkeert, ondervindt men noch van boven, noch van beneden hulp of sympathie. In deze isolatie is uiterste voorzichtigheid geboden. Men moet zich richten naar de tijd en bijtijds de wijk nemen. Wanneer men onbuigzaam en halsstarrig op zijn stuk zou blijven staan, zou dat tot de ondergang leiden.
Zes op de derde plaats betekent:
Hij versplintert zich met hen. Geen blaam.
Men bevindt zich in een slechte omgeving, waaraan men ook door uiterlijke banden gebonden is. Doch men heeft innerlijk contact met een hoogstaand mens, zodat men de kracht in zich voelt om zich vrij te maken van de mentaliteit van de mensen in zijn omgeving. Men komt daardoor wel met hen in conflict, maar dat is niet verkeerd.
Zes op de vierde plaats betekent:
Het bed wordt versplinterd tot op de huid. Onheil.
Het ongeluk bereikt hier het eigen lijf, niet meer alleen de rustplaats. Verdere waarschuwing of opmerking wordt hier niet gegeven. Het onheil heeft zijn hoogtepunt bereikt. Het kan niet meer worden afgewend.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Een school vissen. Door de paleisdames komt gunst.
Alles is bevorderlijk.
Hier, in de onmiddellijke nabijheid van het bovenste sterke en lichte principe, ondergaat de natuur van het donkere een verandering. Het spant niet langer samen tegen het sterke principe, maar onderwerpt zich aan zijn leiding. Deze bovenste der zwakke lijnen weet zelfs alle overigen naar de sterke lijn aan de top te leiden, gelijk een vorstin haar dienaressen ‘als een school vissen’ naar haar man voert en aldus zijn gunst verovert. Door zich op deze wijze vrijwillig in dienst van het hogere te stellen, vindt het lagere zijn geluk, en ook het hogere komt tot zijn recht. Zo werkt alles mede ten goede.
Bovenaan een negen betekent:
Een grote vrucht ligt nog onaangeroerd.
De edele krijgt een rijtuig.
Het huis van de gemene wordt versplinterd.
Hier is het einde van de versplintering bereikt. Als het onheil heeft uitgewoed, komen er weer betere tijden. Het zaad van het goede is bewaard gebleven. Juist doordat de vrucht ter aarde valt, ontkiemt uit haar zaad opnieuw het goede. De edele krijgt weer invloed en kan zich weer doen gelden. Hij wordt door de openbare mening gedragen als zat hij op een wagen. De ‘gemene’ echter krijgt de straf voor zijn vermetelheid: zijn huis wordt versplinterd. Daarin voltrekt zich een natuurwet. Het boze is niet alleen verderfelijk voor het goede, maar het vernietigt in laatste consequentie zichzelf; immers het boze, dat slechts leeft door negatie, kan uit eigen kracht niet bestaan. Ook de onedele is er het best aan toe, wanneer hij door de edele in toom wordt gehouden.
24. FU / DE TERUGKEER (HET KEERPUNT)![]() |
boven Kun, het Ontvangende, de aarde beneden Zhen, het Opwindende, de donder |
De tijd van het keerpunt blijkt uit het feit, dat – nadat de donkere lijnen al de lichte naar boven toe uitgedreven hebben – nu weer een lichte lijn van beneden af het teken binnentreedt. De tijd van de duisternis is voorbij. De zonnewende brengt de overwinning van het Licht. Het teken hoort bij de elfde maand, de maand van de winterzonnewende (7 december-4 januari).
HET OORDEEL
De Terugkeer. Welslagen.
Feilloos uitgaan en ingaan.
Vrienden komen zonder blaam.
Her en der gaat de weg.
Op de zevende dag komt de terugkeer.
Het is bevorderlijk, een plaats te hebben
Waar men heen kan gaan.
Na een tijd van verval komt het keerpunt. Het sterke licht, dat voorheen was verjaagd, keert terug. Er is beweging. Deze beweging is echter niet geforceerd. Het bovenste teken Kun heeft als karakter de overgave. Er is dus een natuurlijke beweging, die vanzelf ontstaat. Daarom gaat de omvorming van het oude ook heel gemakkelijk. Oude dingen worden afgeschaft, nieuwe dingen worden ingevoerd; beide maatregelen zijn in overeenstemming met de tijd en hebben daardoor geen schadelijke gevolgen. Er worden verenigingen van gelijkgezinden gevormd. Maar deze aaneensluiting voltrekt zich volkomen openlijk, de tijd ervoor is gunstig; daarom is er geen sprake van zelfzuchtig particularisme en worden er geen fouten gemaakt. De terugkeer ligt in de loop van de natuur. De beweging is kringvormig, de weg is in zichzelf besloten. Daarom behoeft men niets kunstmatig te overhaasten. Alles komt vanzelf, als het de tijd ervoor is. Dat is de zin van hemel en aarde. Alle bewegingen voltrekken zich in zes etappes. De zevende etappe brengt dan de terugkeer. Zo komt in de zevende maand na de zomerzonnewende (waarna het jaar bergafwaarts gaat) de winterzonnewende; evenzo komt in het zevende dubbele uur na zonsondergang de zonsopgang. Daarom is de zeven het getal van het jonge licht, die ontstaat doordat de zes, het getal van de grote duisternis, met één vermeerderd wordt. Daarmee komt er beweging in de stilstand.
HET BEELD
De donder binnen in de aarde: het beeld van het Keerpunt.
Zo sloten de oude koningen de passen
Ten tijde van de zonnewende.
Handelaren en vreemdelingen reisden niet,
En de heerser bereisde niet de provincies.
De winterzonnewende werd in China van oudsher gevierd als de rusttijd van het jaar, een gebruik, dat nog altijd bewaard is gebleven in de nieuwjaars-rustdag. In de winter is de levenskracht – gesymboliseerd door het Opwindende, de Donder – nog onder de aarde. De beweging is nog maar in het allereerste begin. Daarom moet men haar door rust versterken, opdat ze niet verloopt door voortijdig verbruik. Dit principe, dat men de weer opkomende kracht door rust versterkt, geldt voor alle soortgelijke situaties. De terugkeer van de gezondheid na een ziekte, het terugkerend wederzijds begrip na een vervreemding: alles moet in het eerste begin met tederheid behandeld en ontzien worden, opdat de terugkeer bloesem draagt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Terugkeer van geringe afstand.
Berouw is onnodig.
Groot heil!
Kleine afwijkingen van het goede zijn niet te vermijden. Men moet alleen tijdig omkeren, voordat men te ver is gegaan. Dat is vooral bij de vorming van het karakter van groot belang. Elke boze gedachte, hoe gering ook, moet meteen worden verbannen, opdat men daar niet te ver mee gaat, er zich niet in vastbijt. Zo hoeft men geen berouw te hebben, en alles gaat opperbest.
Zes op de tweede plaats betekent:
Rustige terugkeer. Heil!
Voor de ommekeer is altijd een besluit nodig, het is een daad van zelfoverwinning. Dit wordt vergemakkelijkt, wanneer men in goed gezelschap is. Als men het over zich kan verkrijgen, zijn trots op zij te zetten en het voorbeeld van goede mensen te volgen, brengt dat heil.
Zes op de derde plaats betekent:
Veelvuldige terugkeer. Gevaar. Geen blaam.
Er zijn mensen van een zekere innerlijke onbestendigheid. Voor hen is aanhoudend een omkeer van de wilsrichting noodzakelijk. In dit voortdurend zich afkeren van het goede doordat men toegeeft aan onbeheerste verlangens, en het er zich weer heen wenden doordat men een beter besluit neemt, ligt een gevaar. Maar aangezien op deze manier het boze althans niet tot een vaste gewoonte wordt, is het toch niet uitgesloten, dat de algemene tendens erop gericht zal zijn, deze fout af te leggen.
Zes op de vierde plaats betekent:
Te midden der anderen wandelend,
Keert men alleen terug.
Men bevindt zich in een gezelschap van onbeduidende mensen, maar men heeft innerlijk contact met een sterke en goede vriend. Dientengevolge keert men alleen om. Ofschoon er geen sprake is van loon of straf, is deze terugkeer zeer zeker gunstig; want zulk een besluit ten goede wordt uiteraard beloond.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Grootmoedige terugkeer. Geen berouw.
Als de tijd voor de ommekeer gekomen is, mag men zich niet achter kleingeestige uitvluchten verschuilen, maar moet men met zichzelf te rade gaan en onderzoeken, hoe het er van binnen uitziet. Heeft men iets verkeerd gedaan, dan moet men een grootmoedig besluit nemen en zijn fouten afleggen. Dat is een weg die niemand zal berouwen.
Bovenaan een zes betekent:
Gemiste terugkeer. Onheil.
Ongeluk van buiten en van binnen.
Als men zo legers laat oprukken,
Zal men ten slotte een grote nederlaag lijden,
Wat voor de heer van het land rampspoedig is.
Tien jaar lang is men niet meer tot een aanval in staat.
Als men de juiste tijd voor de ommekeer verzuimt, komt men in het ongeluk. Het ongeluk heeft zijn innerlijke oorzaak in een verkeerde houding tegenover de wereldstructuur. Het ongeluk dat van buitenaf tot ons komt, is het gevolg van deze verkeerde instelling. Wat hier geschilderd wordt, is de verstoktheid en de straf, die daar op volgt.
25. WU WANG / DE ONSCHULD (HET ONVERWACHTE)![]() |
boven Qian, het Scheppende, de hemel beneden Zhen, het Opwindende, de donder |
Boven is Qian, de hemel, onder is Zhen, de beweging. Het onderste teken, Zhen, wordt bepaald door de sterke lijn, die het van boven, van de hemel heeft ontvangen. Als dienovereenkomstig de beweging de wet van de hemel volgt, is de mens onschuldig en zonder valsheid. Dat is het echte, natuurlijke, niet vertroebeld door sluw overleg of heimelijke bijbedoelingen. Waar men de opzet merkt, daar is de waarheid, de natuurlijke onschuld verloren gegaan. Natuur die niet door de geest wordt geleid, is geen ware, maar gedegenereerde natuur. De gedachte van het natuurlijke wordt gedeeltelijk nog verder uitgesponnen; zodoende omvat het hexagram ook nog de voorstelling van het onopzettelijke, het onverwachte.
HET OORDEEL
De Onschuld. Verheven welslagen.
Bevorderlijk is standvastigheid.
Als iemand niet is zoals hij behoorde te zijn,
Dan heeft hij ongeluk,
En is het voor hem niet bevorderlijk
Wàt dan ook te ondernemen.
De mens heeft van de hemel zijn oorspronkelijk goede natuur gekregen als leidstar bij alles wat hij doet. Door zich over te geven aan dit goddelijke in hem, verkrijgt de mens een loutere onschuld, die, zonder heimelijk te speculeren op beloning en persoonlijk voordeel, eenvoudig met instinctieve zekerheid het juiste doet. Deze instinctieve zekerheid bewerkt verheven welslagen en is bevorderlijk door standvastigheid. Doch niet àl het instinctieve is natuur, in deze hogere zin des woords; alleen het goede, dat in harmonie is met de wil van de hemel. Anders bewerkt een onoverlegde instinctieve handeling slechts ongeluk. Confucius zegt hierover: ‘Wie van de onschuld afwijkt, waar komt die terecht? De wil en de zegen des hemels rusten niet op zijn daden.’
HET BEELD
Onder de hemel rolt de donder:
Alle dingen verkrijgen de natuurlijke staat van de Onschuld.
Zo verzorgden en voedden de oude koningen,
Rijk aan deugd, in harmonie met de tijd, alle wezens.
Als de donder – de levenskracht – in het voorjaar weer in beweging komt onder de hemel, dan ontluikt en groeit alles, en alle schepselen krijgen van de scheppende natuur de kinderlijke onschuld van het oorspronkelijke wezen. Zo doen ook de goede heersers van de mensheid: uit de innerlijke rijkdom van hun wezen zorgen ze voor al het leven en alle cultuur, en doen ze alles wat hiervoor nodig is op de juiste tijd.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Onschuldige levenswandel brengt heil!
De eerste spontane opwellingen van het hart zijn altijd goed, zodat men er veilig gevolg aan kan geven en er verzekerd van kan zijn, dat men geluk heeft en zijn doel bereikt.
Zes op de tweede plaats betekent:
Als men bij het ploegen niet aan het oogsten denkt
En bij het rooien niet aan het gebruik van het veld:
Dan is het bevorderlijk, iets te ondernemen.
Wij moeten elk werk doen uit liefde voor het werk op zichzelf, zoals tijd en plaats dat verlangen, en niet met het oog op het resultaat. Dan gelukt elke opgave, en alles wat we ondernemen heeft succes.
Zes op de derde plaats betekent:
Onverdiend ongeluk:
De koe, die door iemand getuierd was,
Is winst voor de zwerver, voor de burger verlies.
Soms wordt iemand getroffen door een ongeluk, dat hij niet heeft verdiend, doch dat hem door een ander wordt aangedaan; zoals bijvoorbeeld gebeurt, wanneer er een man voorbijkomt en een getuierde koe meeneemt. Zijn winst is het verlies van de eigenaar. Bij alle, ook bij onschuldige handelingen, moet men zich richten naar de juiste tijd, anders ondervindt men onverwachte rampspoed.
Negen op de vierde plaats betekent:
Wie standvastig vermag te blijven
Zal geen blaam oplopen.
Een mens kan niet verliezen wat hem werkelijk toebehoort, zelfs al zou hij het wegwerpen. Daarover behoeft men zich volstrekt niet bezorgd te maken. Men moet er alleen voor zorgen, dat men zijn eigen wezen trouw blijft en niet naar anderen luistert.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Gebruik geen artsenij bij onverdiende ziekte.
Het zal vanzelf wel weer goed worden.
Als er van buitenaf, door een toeval, een onverwacht ongeluk over iemand komt, dat niet voortkomt uit zijn eigen natuur en daarin ook geen aanknopingspunt vindt, moet men niet naar uiterlijke geneesmiddelen grijpen, maar de natuur rustig haar gang laten gaan; dan wordt men vanzelf beter.
Bovenaan een negen betekent:
Onschuldig handelen brengt ongeluk. Niets is bevorderlijk.
In een periode, die geen kans biedt op vooruitgang, is het enige wat men kan doen: rustig en zonder bijgedachten afwachten. Als men onberaden stappen doet om het noodlot te verschalken, zal men geen succes hebben.
26. DA CHU / DE TEMMENDE KRACHT VAN HET GROTE![]() |
boven Gen, het Stilhouden, de berg beneden Qian, het Scheppende, de hemel |
Het ‘Scheppende’ wordt door het ‘Stilhouden’ getemd. Daaruit resulteert een grote kracht, heel anders dan bij nr. 9, waar slechts het ‘Zachtmoedige’ het ‘Scheppende’ in toom houdt. Terwijl daar één zwakke lijn de vijf sterke moet temmen, zijn het er hier twee: behalve de minister ook nog de vorst. Daarom is hun temmende kracht veel groter. Er ligt een drievoudige betekenis in het teken opgesloten: De hemel onder (te midden van) de berg wekt de gedachte op aan het vasthouden = bijeenhouden; het teken Gen, dat het teken Qian stilhoudt, wekt de gedachte op aan het vasthouden = tegenhouden. Het feit ten slotte, dat een sterke lijn bovenaan de heer van het teken is, die als wijze geëerd en verzorgd wordt, suggereert de gedachte aan het vasthouden = verzorging, voeding. Deze laatste gedachte komt speciaal bij de heer van het teken – de sterke bovenste lijn, die de wijze representeert – tot uiting.
HET OORDEEL
De Temmende Kracht van het Grote.
Bevorderlijk is standvastigheid.
Niet thuis eten brengt heil.
Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
Het vasthouden en samentrekken van grote, scheppende krachten, gelijk in dit teken wordt weergegeven, vereist een sterk man met een helder verstand, die door de heerser wordt geëerd. Het teken Qian wijst op sterke scheppingskracht, het teken Gen op degelijke waarden; beide duiden op licht en klaarheid en op een dagelijkse vernieuwing van het karakter. Alleen door zulk een dagelijkse zelfvernieuwing bestendigt men het hoge peil van zijn kracht. Terwijl in rustige perioden de macht der gewoonte tot het handhaven van de orde bijdraagt, komt in grote tijden van krachtconcentratie alles aan op de macht van de persoonlijkheid. Maar daar degenen die het waard zijn, geëerd worden – zoals de sterke persoonlijkheid, door de heerser met de leiding belast, dat bewijst – is het gunstig niet thuis te eten, maar in het openbare leven zijn brood te verdienen met het bekleden van een betrekking. Men is in harmonie met de hemel; daarom gelukken ook moeilijke, gevaarlijke ondernemingen, bijvoorbeeld het oversteken van het grote water.
HET BEELD
De hemel te midden van de berg:
Het beeld van de Temmende Kracht van het Grote.
Zo leert de edele vele woorden uit vroeger tijd
En daden uit het verleden kennen,
Om daardoor zijn karakter te stalen.
De hemel te midden van de berg wijst op verborgen schatten. Zo ligt in de woorden en daden van het verleden een schat verborgen, die men gebruiken kan om zijn eigen karakter te stalen en te versterken. Dit is de juiste wijze van studeren: zich niet te beperken tot historische kennis, maar het historische door het toe te passen steeds weer actueel te maken.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Er dreigt gevaar. Het is bevorderlijk zich afzijdig te houden.
Men zou wel graag energiek voorwaarts willen gaan, maar de omstandigheden werken niet mee. Men ziet zich de weg versperd. Door de voortgang te willen forceren, zou men zich in het ongeluk storten. Daarom is het beter zich te beheersen, totdat zich een uitweg opent voor de samengebalde krachten.
Negen op de tweede plaats betekent:
Van de wagen worden de aslagers afgenomen.
Hier is het voortschrijden belemmerd, op dezelfde wijze als bij de Temmende Kracht van het Kleine (nr. 9, negen op de derde plaats). Maar terwijl daar de tegenwerkende kracht gering is en er een conflict ontstaat tussen het voorwaarts dringende en het tegenwerkende, waardoor de spaken van de wagen afspringen, is hier de tegenwerkende kracht ongetwijfeld het sterkst. Daarom vindt er geen gevecht plaats. Men berust en neemt vooreerst maar de aslagers weg, d.w.z. men bereidt zich voor op een tijd van wachten. Daardoor verzamelt zich de nodige spankracht om later energiek te kunnen voortschrijden.
Negen op de derde plaats betekent:
Een goed paard, dat anderen volgt.
Bevorderlijk is bewustzijn van het gevaar
En standvastigheid.
Oefen je dagelijks in wagenmennen
En verdediging met wapens.
Het is bevorderlijk een plaats te hebben,
Waar men heen kan gaan.
De weg gaat open. De hinderpaal is verdwenen. Men staat in contact met een sterke wil, die in dezelfde richting werkt. Men komt vooruit als een goed paard, dat een ander volgt. Maar er dreigt nog gevaar. Wil men zijn kracht niet inboeten, dan moet men zich van dat gevaar bewust blijven. Enerzijds moet men zich dus bekwamen in datgene wat vooruit brengt, anderzijds in datgene wat tegen een onverhoedse aanval beschermt. Dan is het goed een doel te hebben, waar men op afstuurt.
Zes op de vierde plaats betekent:
De schutplank van een jonge stier.
Groot heil!
Deze lijn en de hierop volgende zijn het, die de voorwaarts strevende onderste lijnen temmen. Voordat bij een stier de horens zijn gegroeid, brengt men op zijn voorhoofd een schutplank aan, die ervoor zorgt, dat de horens, wanneer ze er eenmaal zijn, niemand kunnen verwonden. Het is een goede wijze van temmen, als men de uitbrekende wildheid reeds aan banden legt, nog voor ze zich manifesteert. Daardoor kan men verzekerd zijn van een gemakkelijk en groot succes.
Zes op de vijfde plaats betekent:
De tand van een gecastreerd everzwijn. Heil!
Hier is de temming van het onstuimig voorwaarts dringende op indirecte wijze bereikt. De tand van het everzwijn is op zichzelf gevaarlijk, maar als de natuur van het dier veranderd is, verliest het zijn gevaarlijkheid. Zo moet men ook bij mensen de wilde kracht niet rechtstreeks bestrijden; in plaats daarvan moet men de wortels ervan uitroeien.
Bovenaan een negen betekent:
Men vindt de weg naar de hemel. Welslagen.
De tijd van de belemmering is voorbij. De door de belemmering sinds lang opgehoopte kracht breekt zich baan en heeft groot succes. Hier is een wijze, die door de heerser wordt geëerd en wiens doorwerkende principes nu de wereld vormen.
27. YI / DE MONDHOEKEN (DE VOEDING)![]() |
boven Gen, het Stilhouden, de berg beneden Zhen, het Opwindende, de donder |
Dit teken is het beeld van een geopende mond: boven en beneden de vaste lippen met daartussen de opening van de mond. Van het beeld van de mond, waardoor men de spijzen opneemt om zich te voeden, gaan de gedachten op de voeding zelf over. In de drie onderste lijnen wordt de eigen voeding, en wel de lichamelijke uitgebeeld; in de drie bovenste lijnen daarentegen de voeding en de verzorging der anderen, speciaal op geestelijk – hoger – niveau.
HET OORDEEL
De Mondhoeken. Standvastigheid brengt heil.
Zie naar het voedsel en de dingen waarmee iemand zelf
Tracht zijn mond te vullen.
Bij het verschaffen van verzorging en voeding is het belangrijk, dat de zorg ten goede komt van degenen, die het verdienen, en dat men voor zijn eigen voeding op de juiste wijze zorgt. Als men iemand wil leren kennen, behoeft men er maar op te letten, aan wie hij zijn zorgen wijdt en welke kanten van zijn eigen wezen hij tot ontwikkeling brengt. De natuur voedt alle wezens. De grote man voedt en verzorgt de mensen van betekenis, om door hen voor alle mensen te zorgen. Mengzi, Boek VI/A.14 zegt hierover: Als men wil weten of iemand bekwaam is of tot niets deugt, hoeft men er maar op te letten, welk deel van zijn wezen hij bijzonder belangrijk vindt. Het lichaam heeft edele en onedele, belangrijke en onbeduidende delen. Men mag ter wille van het onbeduidende het belangrijke niet schaden, en ter wille van het onedele niet het edele tekortdoen. Wie voor de onbeduidende delen van zijn wezen zorgt, is zelf onbeduidend. Wie aan de edele delen van zijn wezen zijn zorgen wijdt, is een edel mens.
HET BEELD
Beneden aan de berg is de donder: het beeld van de Voeding.
Zo slaat de edele acht op zijn woorden,
En hij is matig in eten en drinken.
‘God treedt tevoorschijn in het teken van de Opwinding.’ Als in de lente de levenskrachten weer in actie komen, ontstaan alle dingen opnieuw. ‘Hij voleindigt in het teken van het Stilhouden.’ Zo worden in de vroege lente, als de zaden ter aarde vallen, alle dingen gereed gemaakt. Dat geeft het beeld van de voeding door beweging en stilte. De edele neemt dat tot voorbeeld voor de voeding en de zorg voor zijn karakter. De woorden zijn beweging die van binnen naar buiten gaat, eten en drinken is beweging, die van buiten naar binnen gaat. Beide soorten van beweging moet men door stilte matigen. Zo bewerkt de stilte, dat de van de mond uitgaande woorden de maat niet overschrijden en dat ook de door de mond binnenkomende voeding de maat niet overschrijdt. Hierdoor wordt het karakter gevormd.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Je laat je toverschildpad lopen
En kijkt naar mij met je mondhoeken omlaag. Onheil!
De toverschildpad is een wezen, dat geen aards voedsel nodig heeft, doch zulk een toverkracht bezit, dat het van de lucht kan leven. Het beeld wil zeggen dat men, gezien zijn aard en zijn positie, heel goed vrij en onafhankelijk zijn eigen leven zou kunnen leven. In plaats daarvan geeft men deze innerlijke zelfstandigheid prijs en kijkt men met afgunst en wrevel naar anderen, die het uiterlijk beter hebben. Deze kleingeestige jaloezie wekt echter bij de anderen slechts hoon en verachting. Dit is uit den boze.
Zes op de tweede plaats betekent:
Zich wenden naar de top voor voeding,
Van de weg afwijken, om op de heuvel voeding te zoeken:
Zo voortgaan brengt onheil.
Het normale is, dat men voor zijn voeding zelf zorgt of zich door degenen, die de plicht en het recht daartoe hebben, op redelijke wijze laat onderhouden. Wie door innerlijke zwakheid niet in staat is voor zijn eigen onderhoud te zorgen, zal zich onrustig en onvoldaan voelen wanneer hij zich zijn levensonderhoud door hoger geplaatsten als een gunst laat schenken, in plaats van het zelf rechtmatig te verwerven. Dat is onwaardig, want zo verloochent men zijn afkomst. Als men daar een gewoonte van maakt, brengt dat rampspoed.
Zes op de derde plaats betekent:
Afwijken van de voeding. Standvastigheid brengt onheil.
Handel in tien jaar niet zo. Niets is bevorderlijk.
Wie voedsel zoekt, dat niet voedt, tuimelt van begeerte naar genot en in het genot wordt hij verteerd door de dorst naar begeerte. Hartstochtelijk jagen op dat wat de zinnen bevredigt, leidt nooit tot het doel. Nooit (tien jaar is een complete cyclus) mag men zo handelen. Daar komt niets goeds uit voort.
Zes op de vierde plaats betekent:
Naar de top zich wenden om voedsel brengt heil.
Met felle ogen als een tijger om zich heen spieden
In onstilbaar begeren. Geen blaam.
Anders dan bij de zes op de tweede plaats, waar een mens wordt voorgesteld die vol ijver alleen op zijn eigen voordeel bedacht is, tekent deze lijn een mens die er op uit is, vanuit zijn hoge positie zijn licht te laten schijnen. Daarvoor heeft hij hulpkrachten nodig, omdat hij zijn verheven doel niet alleen kan bereiken. Begerig als een hongerige tijger is hij op zoek naar de juiste mensen. Maar omdat hij voor het welzijn van allen zorgt en niet uitsluitend voor zichzelf, is zulk een ijver niet verkeerd.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Afwijken van de weg. Blijven in standvastigheid brengt heil.
Men moet niet het grote water oversteken.
Men is zich bewust, dat men tekort schiet. Men zou voor de verzorging der mensen moeten zorgen, doch men heeft er de kracht niet toe. Daarom is het goed, van de gewone weg af te wijken en raad en hulp in te roepen van iemand, die geestelijk hoger staat, al is hij uiterlijk onaanzienlijk. Door in deze houding te volharden, heeft men succes en geluk. Men moet zich echter van zijn afhankelijkheid bewust blijven, dus: zich niet persoonlijk op de voorgrond dringen en geen grote werken willen ondernemen, bijvoorbeeld het oversteken van het grote water.
Bovenaan een negen betekent:
De bron van de voeding.
Bewustzijn van het gevaar brengt heil.
Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
Hier is een wijze van de hoogste orde, van wie alle invloeden uitgaan tot voeding van anderen. Zulk een positie brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Blijft hij zich daarvan bewust, dan is het geluk met hem, en kan hij ook zonder bezwaar grote en zware werken ondernemen, zoals het oversteken van het grote water. Die werken brengen dan algemeen geluk, voor hem en voor anderen.
28. DA GUO / HET OVERWICHT VAN HET GROTE![]() |
boven Dui, het Blijmoedige, het meer beneden Xun, het Zachtmoedige, de wind, het hout |
Het teken bestaat uit vier sterke lijnen in het midden en twee zwakke lijnen aan de buitenkant. Als de sterken buiten en de zwakken binnen zijn, is het goed; dan is er geen sprake van overwicht en is er niets bijzonders aan de hand. Hier is het omgekeerde het geval. Het teken stelt een balk voor, die van binnen dik en zwaar, maar aan de uiteinden te zwak is. Dat is geen toestand, die kan voortduren. Die moet veranderd of opgeheven worden, anders dreigt er onheil.
HET OORDEEL
Het Overwicht van het Grote. De nokbalk buigt door.
Het is bevorderlijk een plaats te hebben,
Waar men heen kan gaan.
Welslagen.
Het Overwicht van het Grote is excessief. De belasting is te groot voor de dragende krachten. De nokbalk, waarop het gehele dak rust, buigt door, omdat de dragende uiteinden ervan te zwak zijn. De tijd en de situatie zijn van dien aard, dat er buitengewone maatregelen nodig zijn om de eveneens buitengewone toestand meester te worden. Daarom moet men erop bedacht zijn, zo spoedig mogelijk een overgang te vinden en te handelen: dat belooft succes; want hoewel het sterke te zwaar drukt, is het toch in het midden, dat wil zeggen in het innerlijk zwaartepunt, zodat er geen gevaar is voor revolutie. Met gewelddadige maatregelen bereikt men evenwel niets. Men moet de knoop ontwarren door zachtjesaan tot de kern van de situatie door te dringen (zoals dat door de eigenschap van het ‘indringende’ teken Xun wordt aangeduid), dan zal de overgang naar andere toestanden gelukken. Daar is groot meesterschap voor nodig; daarom is de tijd van het Overwicht van het Grote een grote tijd.
HET BEELD
Het meer gaat over de bomen heen.
Het beeld van het Overwicht van het Grote.
Zo is de edele, als hij alleen staat, onbezorgd,
En als hij afstand moet doen van de wereld, onversaagd.
De buitengewone tijden van het Overwicht van het Grote zijn als een overstroming, waarbij het meer over de bomen heengaat. Maar zulke toestanden gaan voorbij. In de afzonderlijke tekens is de juiste houding voor zulke uitzonderlijke tijden aangegeven: het beeld van Xun is de boom, die vast staat ook als hij eenzaam is, en de eigenschap van Dui is de blijmoedigheid, die onversaagd blijft ook al moet ze afstand doen van de wereld.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Wit struisriet eronder leggen. Geen blaam.
Als men in buitengewone tijden iets wil beginnen, moet men uiterst voorzichtig te werk gaan, zoals men voorzichtig riet legt onder iets zwaars, dat op de vloer gezet moet worden, opdat er niets breekt. Deze voorzorgsmaatregel mag misschien overdreven lijken, maar het is geen fout. Alle buitengewone ondernemingen kunnen alleen dan slagen, wanneer men bij de aanvang en bij de grondslagen de uiterste voorzichtigheid betracht.
Negen op de tweede plaats betekent:
Een dorre populier bot uit aan de wortel.
Een oudere man krijgt een jonge vrouw.
Alles is bevorderlijk.
Het hout staat aan het water, vandaar het beeld van een populier, die aan de wortel nieuwe loten krijgt. Dat is een buitengewone reactivering van het groeiproces. Dezelfde buitengewone situatie ontstaat, wanneer een oudere man een jong meisje tot vrouw krijgt, die bij hem past. Ondanks het ongebruikelijke van de situatie gaat alles goed. Van politiek standpunt bekeken is de betekenis deze, dat het in buitengewone tijden verstandig is zich bij degenen aan te sluiten, die weinig in tel zijn, want hier staat de mogelijkheid van een vernieuwing open.
Negen op de derde plaats betekent:
De nokbalk buigt door. Onheil.
De persoon, die hier getekend wordt, is gedurende het Overwicht van het Grote geneigd tot heftig doordrijven. Hij neemt van anderen geen raad aan, zodat die van hun kant ook niet bereid zijn, hem steun te verlenen. Daardoor groeit de last, het wordt: buigen of barsten. In tijden van gevaar zal eigenzinnig drijven de ineenstorting slechts verhaasten.
Negen op de vierde plaats betekent:
De nokbalk wordt gestut. Heil.
Zijn er bijbedoelingen, dan is dat beschamend.
Door een goede verstandhouding met de onderste lagen gelukt het een verantwoordelijk man, de situatie de baas te worden. Als hij echter van zijn relaties gebruik zou willen maken om voor zich persoonlijk macht en invloed te verkrijgen, in plaats van slechts bedacht te zijn op de redding van het geheel, dan zou dat beschamend zijn.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Een dorre populier krijgt bloesems.
Een oudere vrouw krijgt een man.
Geen blaam. Geen lof.
Een dorre populier, die bloesems krijgt, put daarmee zijn krachten uit en komt daardoor alleen maar dichter bij zijn einde. Een oudere vrouw neemt opnieuw een man. Maar er vindt geen vernieuwing plaats, alles blijft steriel. Zo’n geval wekt altijd bevreemding ook al gaat alles in eer en deugd.
In de politiek wijst dit beeld erop, dat wanneer men in onzekere tijden zijn verbondenheid met de onderste lagen van het volk opgeeft, en uitsluitend werk maakt van zijn relaties met de hogere standen, hierdoor een toestand wordt geschapen, die niet duurzaam is.
Bovenaan een zes betekent:
Men moet door het water.
Het reikt tot boven het hoofd.
Onheil. Geen blaam.
Hier is de situatie getekend, dat het ongebruikelijke zijn toppunt heeft bereikt. Men is moedig en wil zijn taak volvoeren, koste wat het kost. Daardoor komt men in gevaar, men wordt door het water overspoeld. Dat is het onheil. Maar hem, die zijn leven laat om het goede en het rechtvaardige te doen zegevieren, treft geen blaam. Er zijn dingen van hoger waarde dan het leven.
29. KAN / HET ONPEILBARE![]() |
boven Kan, het Onpeilbare, het water beneden Kan, het Onpeilbare, het water |
Dit hexagram bestaat uit de herhaling van het trigram Kan. Het is een der acht dubbeltekens. Het teken Kan betekent het naar binnen storten. Een Yang-lijn is tussen twee Yin-lijnen naar binnen gestort en wordt door hen ingesloten als het water in een ravijn. Dit is de middelste zoon. Het Ontvangende heeft de middelste lijn van het Scheppende gekregen, en zo ontstaat Kan. Als beeld is het het water, en wel het water dat van boven komt, zich op de aarde voortbeweegt in rivieren en stromen, en dat alle leven op aarde wekt. In de menselijke verhoudingen stelt Kan het hart voor, de ziel, die in het lichaam is opgesloten, het lichte dat in het donkere besloten is, het verstand. De naam van het teken heeft, omdat het wordt herhaald, de toevoeging: herhaling van het gevaar. Daarmee doelt het teken op een objectieve situatie, waaraan men dient te wennen, niet op een subjectieve gezindheid. Want gevaar als subjectieve gezindheid betekent of roekeloosheid of arglist. Daarom wordt het gevaar ook als ravijn aangeduid, d.w.z. een toestand waarin men zich bevindt zoals het water in een ravijn, en waaruit men evenals het water weer tevoorschijn komt, wanneer men zich op de juiste wijze gedraagt.
HET OORDEEL
Het herhaalde Onpeilbare.
Als je waarachtig bent, heb je welslagen in je hart,
En al wat je doet, heeft succes.
Door de herhaling van het gevaar raakt men eraan gewend. Het water geeft het voorbeeld, hoe men zich in zulke omstandigheden dient te gedragen. Het stroomt altijd verder en vult alle plaatsen, waar het door stroomt, eenvoudig op; het schrikt voor niets terug – geen gevaarlijke plek, geen val in de diepte – en verliest door niets zijn eigen essentiële aard. Onder alle omstandigheden blijft het zichzelf trouw. Zo bewerkt de waarachtigheid in moeilijke omstandigheden, dat men met zijn hart tot de kern van het probleem doordringt. En als men eenmaal innerlijk de situatie meester is geworden, dan loopt alles geheel vanzelf en zullen de uiterlijke handelingen succes met zich meebrengen. In ogenblikken van gevaar gaat het er allereerst om, dat we met de grootst mogelijke grondigheid te werk gaan, en niets verwaarlozen; vervolgens dat wij steeds voorwaarts gaan, opdat we niet in het gevaar blijven steken en er in omkomen.
Actief gebruikt kan het gevaar een belangrijke betekenis hebben als beschermingsmaatregel. Zo heeft de hemel zijn gevaarlijke hoogte, die hem tegen elke invasiepoging beveiligt. Zo heeft de aarde haar bergen en wateren, die door hun gevaren de landen van elkaar scheiden. Evenzo wenden de heersers het gevaar aan als beschermingsmaatregel, om zich naar buiten toe tegen agressie, naar binnen toe tegen onlusten te beschermen.
HET BEELD
Het water stroomt ononderbroken en komt aan het doel:
Het beeld van het herhaalde Onpeilbare.
Zo wandelt de edele in voortdurende deugd
En wijdt hij zich aan het onderricht.
Het water bereikt zijn doel door ononderbroken te stromen. Het vult elke diepte op, voordat het verder stroomt. Zo doet ook de edele. Hij hecht er waarde aan, dat het goede tot een vaste karaktereigenschap wordt, en niet iets toevalligs en op-zich-zelf-staands blijft. Ook bij het onderrichten van anderen komt alles aan op consequent zijn. Want alleen door herhaling neemt de leerling de stof in zich op.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Herhaling van het Onpeilbare.
Men geraakt in de afgrond in een gat. Onheil.
Als men gewend raakt aan het gevaar, brengt dit licht met zich mee, dat ook het eigen wezen ervan doordrongen wordt. Men weet er alles van en raakt gewend aan het boze. Daarmee is men van de rechte weg afgeraakt, en onheil is het natuurlijk gevolg.
Negen op de tweede plaats betekent:
De afgrond is gevaarlijk.
Men moet slechts kleine dingen trachten te bereiken.
In gevaar verkerend, mogen we niet zonder meer trachten er tot elke prijs uit te komen; vooreerst moeten we al blij zijn, wanneer het gevaar ons niet overweldigt. We moeten rustig de tijdsomstandigheden onder de ogen zien en ons tevreden stellen met kleinigheden, daar er voorlopig geen kans is op een groot succes. Ook een bron vloeit eerst maar spaarzaam, en het duurt een tijd eer ze zich een weg naar buiten baant.
Zes op de derde plaats betekent:
Voorwaarts en achterwaarts, afgrond op afgrond.
Blijf in zulk een gevaar eerst stilstaan en wacht,
Anders raak je in de afgrond in een gat.
Handel niet zo.
Elke stap voor- of achteruit is gevaarlijk. Aan ontkomen valt niet te denken. Daarom mag men zich niet laten verleiden tot daden waardoor men alleen nog dieper in het gevaar zou geraken. Hoe onaangenaam het ook is in zulk een positie te verkeren, men moet zich inhouden tot zich een uitweg voordoet.
Zes op de vierde plaats betekent:
Een kruik wijn, een schaal rijst als toegift, aarden schotels,
Eenvoudig door het venster naar binnen gereikt.
Dat verdient volstrekt geen blaam.
In tijden van gevaar houden de ceremoniële vormen op. Hoofdzaak is de oprechte gezindheid. Een ambtenaar heeft gewoonlijk, voor hij geïnstalleerd wordt, bepaalde geschenken en aanbevelingen als introductie nodig. Hier is alles tot het uiterste vereenvoudigd. De geschenken zijn armoedig, er is geen bijstand of introductie, men stelt zichzelf voor; toch hoeft men zich voor dit alles niet te schamen, als men maar de eerlijke bedoeling heeft, elkaar bij te staan in het gevaar. Nog een andere gedachte wordt hier gesuggereerd. Het venster is de plaats waardoor het licht in de kamer komt. Als men in moeilijke tijden iemand wil voorlichten, moet men beginnen met wat volkomen klaar en duidelijk is, en van daaruit heel eenvoudig verder gaan. Opmerking: De gebruikelijke vertaling: ‘twee rijstschalen’ werd verbeterd op grond van Chinese commentaren.
Negen op de vijfde plaats betekent:
De afgrond wordt niet overvol,
Hij wordt slechts vol tot aan de rand.
Geen blaam.
Het gevaar ontstaat doordat men te hoog wil klimmen. Het water in het ravijn hoopt zich niet op, maar gaat slechts tot de laagste rand om eruit te kunnen komen. Zo heeft men in gevaar ook slechts de weg van de minste weerstand te volgen, dan bereikt men zijn doel. Grote werken kunnen in zulke tijden niet tot stand worden gebracht; het is voldoende als men uit het gevaar geraakt.
Bovenaan een zes betekent:
Met koorden en touwen gebonden,
Ingesloten tussen met doornen omheinde kerkermuren;
Drie jaren vindt men de weg niet.
Onheil!
Een mens, die in het uiterste gevaar van de goede weg is afgedwaald en hopeloos verstrikt is in zijn zonden, heeft geen uitzicht uit het gevaar te geraken. Hij lijkt op een misdadiger, die geboeid achter met doornen omgeven kerkermuren zit.
30. LI / HET ZICH-HECHTENDE, HET VUUR![]() |
boven Li, het Zich-Hechtende, het vuur beneden Li, het Zich-Hechtende, het vuur |
Ook dit teken is een dubbel-teken. Het enkelvoudige trigram Li betekent ‘aan iets gehecht zijn’, ‘afhankelijk zijn’, ‘op iets berusten’, ‘klaarheid’. Een donkere lijn hecht zich aan een lichte lijn boven en beneden: het beeld van een lege ruimte tussen twee sterke lijnen, waardoor deze licht worden. Het is de middelste dochter. Het Scheppende heeft de centrale lijn van het Ontvangende in zich opgenomen, en zo ontstaat Li. Als beeld is dit het vuur. Het vuur heeft geen bepaalde vorm, maar hecht zich aan de brandende voorwerpen en is daardoor licht. Zoals het water van de hemel naar beneden komt, zo laait het vuur van de aarde omhoog. Terwijl Kan de ziel symboliseert die in het lichaam is opgesloten, betekent Li de natuur in haar verheerlijking.
HET OORDEEL
Het Zich-Hechtende. Bevorderlijk is standvastigheid.
Die brengt succes.
Zorg voor de koe brengt heil.
Het donkere hecht zich aan het lichte en vervolmaakt zo de helderheid ervan. Doordat het lichtende licht uitstraalt, heeft het van binnen iets nodig, dat standvastig is, opdat het niet geheel opbrandt, maar voortdurend licht kan geven. Al het lichtende in de wereld is afhankelijk van iets waaraan het zich gehecht heeft om te kunnen blijven schijnen.
Zo zijn zon en maan nauw verbonden met de hemel; koren, gras en bomen met de aarde. De dubbele klaarheid van de man, die geroepen is een taak te vervullen, is onafscheidelijk verbonden met het goede en rechtvaardige en vermag daardoor de wereld te vormen. Een mens, die onvrij en afhankelijk in de wereld staat, maar deze afhankelijkheid erkent en zich in dienst stelt van de harmonische en goede krachten van de kosmos, zal slagen. De koe is het symbool van de opperste volgzaamheid. Als de mens deze volgzaamheid en vrijwillige afhankelijkheid in zichzelf aankweekt, maakt hij zich klaarheid zonder scherpte eigen, en vindt hij zijn plaats in de wereld. Opmerking: Het is een merkwaardige, uiterst frappante coïncidentie, dat hier evenals in de Parsische religie het vuur en de cultus van de koe met elkaar verbonden zijn.
HET BEELD
Het lichte verheft zich tweemaal: het beeld van het Vuur.
Zo verlicht de grote man door voortzetting van dit licht
De vier wereldstreken.
Elk der beide trigrammen stelt de zon in een dagloop voor. Er wordt dus een zich steeds herhalende bezigheid van de zon voorgesteld. Daarmee wordt de werking van het licht in de tijd aangeduid. De grote man zet het werk van de natuur in de mensenwereld voort. Door de klaarheid van zijn wezen bewerkt hij dat het licht zich steeds verder uitbreidt en steeds meer het innerlijk wezen der mensen doordringt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
De voetsporen lopen schots en scheef.
Als men ernstig bezig is: geen blaam.
Het is vroeg in de morgen. Nadat in de slaap de ziel afgesloten is geweest van de buitenwereld, vangt nu het contact met de buitenwereld weer aan. Schots en scheef lopen de sporen der indrukken. Er heerst een haastige bedrijvigheid. Dan is het van belang, dat men zijn innerlijke rust bewaart, dat men zich niet mee laat sleuren door het gewoel van het leven. Wie ernstig en bedaard is, verkrijgt de nodige klaarheid om de verschillende indrukken, die op hem instormen, te verwerken. Juist in het begin is zulk een rustige ernst bijzonder belangrijk; want het begin bevat de kiemen voor al het verdere.
Zes op de tweede plaats betekent:
Gele glans. Verheven heil.
De middag van de dag is aangebroken. De zon straalt in gele glans. Geel is de kleur van het midden en van de maat. Gele glans is daarom het symbool van volmaakte cultuur en kunst, die hun hoogste harmonie bereiken in de maat.
Negen op de derde plaats betekent:
Bij het schijnsel van de ondergaande zon
Slaan de mensen al zingend op de pan,
Of zij zuchten luid over de naderende ouderdom. Onheil.
Hier is het einde van de dag gekomen. Het schijnsel van de ondergaande zon herinnert aan onze staat van afhankelijkheid, en aan de vergankelijkheid van het leven. In deze uiterlijke onvrijheid worden de mensen meestal ook innerlijk onvrij. De vergankelijkheid is voor hen een aanleiding tot des te uitgelatener vrolijkheid, om het leven te genieten zolang het er nog is, of ze geven zich over aan hun verdriet en bederven hun kostbare tijd met weeklagen over de naderende ouderdom. Beide levenshoudingen zijn verkeerd. De edele laat het onverschillig of hij vroeg of laat sterft. Hij cultiveert zijn persoonlijkheid, beidt zijn tijd en consolideert daardoor zijn lot.
Negen op de vierde plaats betekent:
Plotseling is zijn komen;
Het brandt op, dooft uit, wordt weggeworpen.
De klaarheid van het verstand staat tot het leven als het vuur tot het hout. Het vuur hecht zich aan het hout, maar het verteert het hout ook. De verstandelijke klaarheid wortelt in het leven, maar kan het leven ook verteren. Het hangt er van af hoe het wordt gebruikt. Hier is het beeld van een strovuur of van een meteoor getekend. Iemand met een nerveus, onrustig karakter kan misschien snel carrière maken, maar brengt geen blijvende werking tot stand. Onder deze omstandigheden is het verkeerd zijn energie te snel te verbruiken en zich als een meteoor op te teren.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Wenend in stromen, zuchtend en klagend. Heil!
Hier is het hoogtepunt van het leven. Zonder waarschuwing zou men zich in deze positie verteren als een vlam. Als men in plaats daarvan vrees en hoop laat varen, wenend en zuchtend de ijdelheid van alles inziet, en er vóór alles op bedacht is de helderheid van zijn geest te bewaren, dan komt uit dit verdriet geluk voort. Het gaat hier om een werkelijke ommekeer, niet zoals bij negen op de derde plaats om een voorbijgaande stemming.
Bovenaan een negen betekent:
De koning gebruikt hem bij het uitrukken en tuchtigen.
Het beste is dan, de aanvoerders te doden
En de meelopers gevangen te nemen. Geen blaam.
Het doel van de tuchtiging is: tucht te scheppen, niet in het wilde weg te straffen. Het kwaad moet bij de wortels worden aangepakt en genezen. In het openbare leven gaat het erom, dat men de belhamels onschadelijk maakt, maar de meelopers spaart. Bij de zelfontwikkeling gaat het erom, dat men zijn slechte gewoonten radicaal aflegt, maar onschuldige gewoonten duldt. Al te strenge ascese immers heeft geen enkel nut, evenmin als al te strenge straf.
31. XIAN / DE INWERKING (HET HOFMAKEN)![]() |
boven Dui, het Blijmoedige, het meer beneden Gen, het Stilhouden, de berg |
De naam van het teken betekent ‘algemeen’, ‘universeel’ en in over-dnachtelijke zin ‘beïnvloeden’, ‘stimuleren’. Het bovenste teken is Dui, het Blijmoedige, het onderste Gen, het Stilhouden. Het onderste (starre) teken oefent een aanhoudende, stille drang uit op het bovenste (zwakke) teken, dat blijmoedig en vrolijk op deze stimulans reageert. Gen, het onderste trigram, is de jongste zoon; het bovenste, Dui, de jongste dochter. Op deze wijze wordt hier de wederkerige aantrekking der geslachten weergegeven. Daarbij moet het manlijke het initiatief nemen en zich bij het hofmaken onder het vrouwelijke plaatsen.
Juist zoals het eerste deel van dit boek begint met de tekens voor Hemel en Aarde als de grondslagen van al het bestaande, begint het tweede deel met de tekens voor hofmaken en huwelijk, als de grondslagen van alle sociale verhoudingen.
HET OORDEEL
De Inwerking. Welslagen.
Bevorderlijk is standvastigheid.
Een meisje nemen brengt heil.
Het zwakke is boven, het sterke onder; daardoor trekken hun krachten elkaar aan, zodat ze zich verenigen. Dat brengt welslagen. Want elk welslagen berust op de werking van wederkerige aantrekking. Innerlijk stilhouden bij uiterlijke vreugde bewerkt, dat de vreugde niet de maat te buiten gaat, maar binnen de grenzen van het behoorlijke blijft. Dat is de zin van de bijgevoegde vermaning: ‘bevorderlijk is standvastigheid’. Want daardoor onderscheidt zich de hofmakerij, waarbij de sterke man zich onder het zwakke meisje plaatst en haar respecteert, van de verleiding. Deze aantrekking tussen onderling verwante elementen is een algemene natuurwet. Hemel en aarde trekken elkaar wederkerig aan en zo ontstaan alle wezens. De wijze werkt door deze aantrekking op de harten der mensen, zo komt de wereld tot vrede. Uit de aantrekkingen die zij uitoefenen, kan men de aard van alle wezens in de hemel en op de aarde afleiden.
HET BEELD
Op de berg is een meer. Het beeld van de Inwerking.
Zo laat de edele door de bereidheid hen op te nemen
De mensen tot zich komen.
Een berg met een meer op de top ontvangt een stimulans door de vochtigheid van dat meer. Dit voordeel valt hem te beurt doordat zijn top niet als een piek omhoog steekt, maar verdiept is. Het beeld bevat de raad, zijn geest innerlijk nederig en vrij te houden, zodat men ontvankelijk blijft voor goede raad. Wie alles beter wil weten, krijgt al gauw geen goede raad meer van de mensen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
De inwerking uit zich in de grote teen.
Een beweging uit zich, voordat ze werkelijk wordt uitgevoerd, het eerst in de tenen. De gedachte aan de inwerking is er reeds. Maar voor de anderen is er nog niets van te zien. Zolang de bedoeling nog geen zichtbare uitwerkingen heeft, is zij voor de buitenwereld van geen belang. Er komt goed noch kwaad uit voort.
Zes op de tweede plaats betekent:
De inwerking uit zich in de kuiten.
Onheil!
Blijven brengt heil!
De kuit volgt de voet in de beweging. Ze kan niet zelfstandig vooruit en niet alleen blijven staan. Het is een beweging, die geen meester is over zichzelf en door die onzelfstandigheid verkeerde gevolgen heeft. Men moet rustig wachten, tot men door wezenlijke inwerking tot handelen wordt opgewekt. Dan lijdt men geen schade.
Negen op de derde plaats betekent:
De inwerking uit zich in de dijen.
Houdt zich aan dat wat hem volgt.
Zo doorgaan is beschamend.
Elke stemming van het hart prikkelt tot bewegen. Waar het hart naar streeft, daarheen gaan de dijen (benen), zonder na te denken; zij houden zich aan het hart, dat ze volgen. Maar in het menselijk leven is deze manier van doen – zich maar meteen in beweging te zetten onder de invloed van de eerste de beste luim – niet de juiste; zij leidt tot beschaming als men daaraan blijft toegeven. Hieruit kan men een drievoudige conclusie trekken: Men mag niet zonder meer alle mensen nalopen, op wie men invloed zou willen uitoefenen, maar moet zich zo nodig ook kunnen terughouden. Evenmin mag men onvoorwaardelijk alle grillen inwilligen van degenen in wier dienst men is. En ten slotte moet men zich tegenover de stemmingen van het eigen hart steeds de zelfbeheersing blijven opleggen, waarop de menselijke vrijheid berust.
Negen op de vierde plaats betekent:
Standvastigheid brengt heil! Berouw verdwijnt.
Als men opgewonden zijn gedachten her- en derwaarts zendt,
Volgen alleen de vrienden,
Op wie men zijn bewuste gedachten richt.
Hier is de plaats van het hart bereikt. De impuls die hiervan uitgaat, is het belangrijkst. Men moet er vooral voor zorgen, dat de invloed bestendig en goed is, dan is ondanks het gevaar dat uit de grote beweeglijkheid van het menselijk hart voortspruit, berouw niet meer nodig. Als de eigen rustige kracht van het persoonlijke wezen zich doet gelden, gaat alles zijn normale gang. Alle mensen, die voor de vibraties van zulk een geest ontvankelijk zijn, worden dan beïnvloed. Die invloed op anderen mag zich echter niet uiten als een bewuste en opzettelijke dwang. Want door zulk een bewuste agitatie geraakt men in een opgewonden toestand, en wordt afgemat doordat men eeuwig heen en weer geslingerd wordt. Bovendien blijft de invloed dan beperkt tot de mensen op wie men bewust zijn gedachten richt.
Negen op de vijfde plaats betekent:
De inwerking uit zich in de nek.
Geen berouw.
De nek is het onbeweeglijkste deel van het lichaam. Als de inwerking zich hier uit, blijft de wil toch vast, en de inwerking leidt niet tot verwarring. Daarom is er hier geen sprake van berouw. Wat zich in deze diepten van het wezen – het onderbewuste – voltrekt, dat kan van het bewustzijn uit noch tevoorschijn geroepen noch verhinderd worden. Weliswaar is het, waar men zelf niet beïnvloed kan worden, niet mogelijk invloed op de buitenwereld uit te oefenen.
Bovenaan een zes betekent:
De inwerking uit zich in kaak, wangen en tong.
De oppervlakkigste poging, op anderen invloed uit te oefenen, is het lege gebazel, waarbij de woorden geen reële achtergrond hebben. Zulk een beïnvloeding door loutere beweging van de spreekorganen blijft noodzakelijkerwijze onbeduidend. Daarom is er niets toegevoegd over geluk of ongeluk.
32. HENG / DE DUURZAAMHEID![]() |
boven Zhen, het Opwindende, de donder beneden Xun, het Zachtmoedige, de wind |
Met het sterke teken Zhen boven en het zwakke Xun beneden, is dit hexagram het tegenstuk van het vorige: dáár de inwerking, hier de vereniging als duurzame toestand. De beelden zijn donder en wind, die eveneens duurzaam verbonden verschijningen zijn. Het benedenste trigram wijst op zachtmoedigheid van binnen, het bovenste op beweging van buiten.
Overgedragen op maatschappelijke verhoudingen, hebben wij hier de instelling van het huwelijk als duurzame verbinding der geslachten. Terwijl bij het hofmaken de jonge man zich onder het meisje plaatst, is bij het huwelijk – hier gerepresenteerd door het samengaan van de oudste zoon en de oudste dochter – de man naar buiten toe leidend en bewegend, de vrouw binnen zachtmoedig en gehoorzaam.
HET OORDEEL
Welslagen. Geen blaam.
Bevorderlijk is standvastigheid.
Bevorderlijk is het, een plaats te hebben,
Waar men heen kan gaan.
De duur is een toestand welker beweging niet door belemmeringen wordt uitgeput. Het is geen toestand van rust: stilstand zonder meer is achteruitgang. De duur is veeleer een in-zich-gesloten, en daarom zich steeds vernieuwende, volgens vaste wetten zich voltrekkende beweging van een georganiseerd, hecht geïntegreerd geheel, waarbij op elk einde een nieuw begin volgt. Het einde wordt bereikt door de beweging naar binnen: het inademen, de systole, de concentratie. Deze beweging gaat over in een nieuw begin, waarbij de beweging naar buiten is gericht: het uitademen, de diastole, de expansie.
Zo hebben de hemellichamen hun vaste banen aan de hemel waardoor ze voortdurend licht kunnen geven. De jaargetijden wisselen en volgen elkaar op volgens een vaste wet, daardoor kunnen zij een duurzaam effect te weeg brengen. Zo legt ook de man, die een roeping te vervullen heeft, een duurzame zin in zijn levensweg, en daardoor wordt de wereld gevormd. Door datgene wat de dingen hun duur geeft, kunnen wij de natuur van alle wezens in de hemel en op aarde leren begrijpen.
HET BEELD
Donder en wind: het beeld van de Duurzaamheid.
Zo staat de edele vast en hij verandert zijn richting niet.
De donder rolt en de wind waait. Beide zijn uiterst bewegelijke grootheden, oppervlakkig bezien het tegendeel van ‘duur’. Maar hun tevoorschijntreden en afnemen, hun komen en gaan geschiedt volgens duurzame wetten. Zo berust de zelfstandigheid van de edele ook niet op starre onbeweeglijkheid. Hij gaat altijd mee met de tijd en verandert met deze. Het duurzame is de vaste richting, de innerlijke wet van zijn wezen, die al zijn handelingen bepaalt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Te haastig duurzaamheid verlangen, brengt altijd onheil!
Niets dat bevorderlijk zou zijn.
Iets duurzaams laat zich alleen gaandeweg, door lange arbeid en nauwgezet nadenken tot stand brengen. ‘Als men iets wil samendrukken, moet men het zich eerst behoorlijk laten uitzetten’, zegt Laozi in deze zin (Daodejing hfdst. 36). Wie te veel opeens verlangt, struikelt over zichzelf. En omdat hij te veel wil, gelukt hem ten slotte helemaal niets.
Negen op de tweede plaats betekent:
Berouw verdwijnt.
De situatie is abnormaal. De kracht van het karakter is sterker dan de beschikbare materiële macht. Men zou dus kunnen vrezen, dat men zich zal laten meeslepen tot iets wat de kracht te boven gaat. Maar daar het de tijd van de duur is, gelukt het, de innerlijke kracht te beheersen, zodat elk teveel wordt vermeden en de reden voor berouw verdwijnt.
Negen op de derde plaats betekent:
Wie zijn karakter geen duurzaamheid geeft,
Zal schande oogsten.
Blijvende beschaming.
Als men innerlijk heen en weer geslingerd wordt door stemmingen, die ten gevolge van angst en hoop door de buitenwereld worden opgewekt, verliest men de consequente lijn in zijn karakter. Zulk een innerlijke inconsequentie leidt aanhoudend tot pijnlijke belevenissen. Deze beschamingen komen dikwijls van een kant, waaraan men niet had gedacht. Toch zijn het niet zozeer acties van de buitenwereld, als wel de wetmatige uitwerking van fouten in de eigen natuur.
Negen op de vierde plaats betekent:
In het veld is geen wild.
Als men op de jacht iets onder schot wil krijgen, moet men op de juiste manier te werk gaan. Wie op wild blijft jagen op een plaats waar geen wild is, kan nog zo lang wachten, hij vindt het niet. Volharding bij het zoeken is niet genoeg. Als men niet op de juiste wijze zoekt, vindt men niet.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Zijn karakter duurzaamheid geven door standvastigheid:
Dat is voor de vrouw heilzaam, voor de man noodlottig.
Een vrouw moet haar hele leven één man volgen, de man moet zich echter aan datgene houden, wat op een gegeven moment zijn plicht is. Als hij zich voortdurend naar zijn vrouw zou richten, zou dat voor hem verkeerd zijn.
Dienovereenkomstig is het voor een vrouw juist, zich conservatief te houden aan de traditie. Daarentegen moet een man beweeglijk blijven en zich kunnen aanpassen; wat naar gelang der omstandigheden zijn plicht van hem eist, moet bij hem de doorslag geven.
Bovenaan een zes betekent:
Rusteloosheid als duurzame toestand brengt onheil.
Er zijn mensen, die aanhoudend in haastige beweging zijn, zonder innerlijk tot rust te komen. De rusteloosheid verhindert niet alleen alle grondigheid, maar wordt bepaald tot een gevaar op een verantwoordelijke post.
33. DUN / DE TERUGTOCHT![]() |
boven Qian, het Scheppende, de hemel beneden Gen, het Stilhouden, de berg |
De kracht van het donkere is aan het opkomen. Het lichte trekt zich ervoor terug op een veilige plaats, waar geen duistere invloed kan doordringen. We hebben bij deze terugtocht niet te maken met menselijke willekeur, maar met de wetten van het natuurgebeuren. Daarom is in dit geval de terugtocht de juiste wijze van handelen, die de krachten niet uitput.42
Als maand teken hoort het hexagram bij de zesde maand (7 juli-6 augustus) waarin de winterkrachten reeds weer hun werking beginnen te vertonen.
HET OORDEEL
De Terugtocht. Welslagen.
In het kleine is standvastigheid bevorderlijk.
De verhoudingen zijn zo, dat de vijandelijke krachten, door de tijd begunstigd, aan het oprukken zijn. In dit geval is de terugtocht het beste wat men doen kan, en juist door de terugtocht heeft men succes. Het succes bestaat daarin, dat men de terugtocht op de juiste manier vermag uit te voeren. Men mag terugtocht niet verwarren met vlucht, die alleen bedacht is op redding tot elke prijs. Terugtocht is een teken van kracht. Men mag het juiste moment niet laten voorbijgaan, zolang men nog in het volle bezit van zijn kracht en zijn positie is. Men is dan in staat, de tekenen des tijds te verstaan vóór het te laat is en een voorlopige terugtocht te verkiezen boven een vertwijfeld gevecht op leven en dood. Zo ruimt men ook niet zonder meer het veld voor de tegenstander, doch men bemoeilijkt hem het voorwaarts gaan door in de details nog steeds vastberadenheid aan de dag te leggen. Op deze manier bereidt men in de terugtocht reeds de ommekeer voor. De wetten van zulk een actieve terugkeer te begrijpen, is niet zo gemakkelijk. De zin, die in zulk een tijd verborgen ligt, is van grote betekenis.
HET BEELD
Onder de hemel is de berg:
Het beeld van de Terugtocht.
Zo houdt de edele de gemenen op een afstand,
Niet toornig, maar beheerst.
De berg verheft zich onder de hemel, maar het ligt in zijn natuur, dat hij ten slotte blijft staan. De hemel daarentegen trekt zich van hem terug in de hoge verten, zodat hij onbereikbaar blijft. Dat is het symbool voor de wijze waarop de edele zich tegenover de omhoog komende gemene man gedraagt. Hij trekt zich terug in zijn eigen gedachtenwereld, als de gemene man nadert. Hij haat hem niet; want haat is een vorm van innerlijk deelhebben, waardoor men zich met het voorwerp van de haat verbindt. De edele toont zijn kracht (hemel) doordat hij de gemene man door zijn bezadigdheid tot stilstand brengt (berg).
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Bij de terugtocht aan de staart: dat is gevaarlijk.
Men mag niet iets willen ondernemen.
Daar het teken de afbeelding is van iets, dat zich terugtrekt, is de eerste lijn de staart en de bovenste de kop. Bij de terugtocht is het voordelig vooraan te zijn. Hier is men achteraan, in onmiddellijk contact met de nazettende vijanden. Dat is gevaarlijk. Onder zulke gevaarlijke omstandigheden is het niet raadzaam iets te ondernemen. Door zich stil te houden ontkomt men het gemakkelijkst aan het dreigende gevaar.
Zes op de tweede plaats betekent:
Hij houdt hem vast met geel ossenleer.
Niemand vermag hem los te rukken.
Geel is de kleur van het midden. Ze duidt aan wat correct is en in overeenstemming met de plicht. Het leer van een os is sterk en niet te scheuren.
Terwijl de edelen zich terugtrekken en de minderen hen achtervolgen, is hier één mindere getekend, die zich zo stevig en taai aan de hielen der edelen hecht, dat zij zich niet van hem kunnen losmaken. En omdat hij het goede wil en zo sterk is in zijn wil, bereikt hij ook zijn doel.43 Op deze wijze bevestigt de lijn het woord van het oordeel: ‘In het kleine (hier zoveel als: voor de mindere, de kleine man) is standvastigheid bevorderlijk.’
Negen op de derde plaats betekent:
Opgehouden terugtocht is pijnlijk en gevaarvol.
De mensen als knechten en meiden te houden brengt heil.
Als het tijd is om zich terug te trekken, en men wordt opgehouden, is dat onaangenaam en tevens gevaarlijk, daar men zijn vrijheid van handelen kwijt is. In zulk een geval is de enige uitweg, dat men de mensen, van wie men niet los kan komen, als het ware in dienst neemt; dan behoudt men ten minste het initiatief en komt men niet weerloos onder hun heerschappij. Maar al is dit ook een uitweg, plezierig wordt de situatie toch niet. Want wat kan men met zulke dienaren uitrichten?
Negen op de vierde plaats betekent:
Vrijwillige terugtocht brengt de edele heil,
De gemene man achteruitgang.
Bij de terugtocht is het voor de hogere mens van belang, dat hij in alle vriendelijkheid – en gaarne – afscheid neemt. De terugtocht valt hem ook innerlijk gemakkelijk, daar hij op deze manier zijn overtuiging geen geweld behoeft aan te doen. Wie eronder te lijden heeft, dat is alleen de gemene man, van wie hij zich terugtrekt en die nu zonder de leiding van de edele aan lager wal geraakt.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Vriendelijke terugtocht. Standvastigheid brengt heil.
Het is de taak van de edele, tijdig in te zien, wanneer hij zich terug moet trekken. Als hij het juiste moment voor zijn terugtocht kiest, kan deze zich in volkomen vriendschappelijke vormen en zonder onaangename uiteenzettingen voltrekken. Maar ondanks alle hoffelijkheid in de uiterlijke vorm is het noodzakelijk, dat men onwrikbaar vast staat in het eenmaal genomen besluit, opdat men zich niet door andere overwegingen in de war laat brengen.
Bovenaan een negen betekent:
Blijmoedige terugtocht. Alles is bevorderlijk.
De situatie is ondubbelzinnig. Men heeft zich innerlijk losgemaakt, dat is een vaststaand feit. Daardoor is men vrij in zijn bewegingen. Als men zijn weg zo duidelijk voor zich ziet, vrij van elke twijfel, ontstaat een blijmoedige stemming, die zonder enige aarzeling het juiste weet te kiezen. Zulk een duidelijk afgetekende weg leidt steeds naar het goede.
34. DA ZHUANG DE MACHT VAN HET GROTE![]() |
boven Zhen, het Opwindende, de donder beneden Qian, het Scheppende, de hemel |
De grote, d.w.z. lichte, sterke lijnen zijn machtig. Vier zijn er van onder af het teken binnengetreden en staan op het punt verder omhoog te stijgen. Het bovenste trigram is Zhen, het Opwindende, het benedenste Qian, het Scheppende. Het Scheppende is sterk, het Opwindende bewegend. De vereniging van beweging en kracht geeft de betekenis van de Macht van het Grote. Het teken hoort bij de tweede maand (5 maart-3 april).
HET OORDEEL
De Macht van het Grote. Bevorderlijk is standvastigheid.
Het teken duidt op een tijd, waarin innerlijke waarde met grote kracht omhoog stijgt en aan de macht komt. De kracht heeft echter het midden reeds overschreden. Daarom bestaat het gevaar, dat men zich op zijn macht verlaat, zonder zich steeds weer af te vragen, of men wel juist handelt. Ook bestaat het gevaar, dat men op beweging uit is, zonder het juiste moment af te wachten. Daarom is de zin eraan toegevoegd, dat standvastigheid bevorderlijk is. Want dàt is eerst de werkelijk grote macht, die niet ontaardt in louter geweld, maar innerlijk verbonden blijft met de grondbeginselen van het recht en de rechtvaardigheid. Als men dit punt begrijpt – dat grootheid en rechtvaardigheid onafscheidelijk met elkaar verbonden moeten zijn – dan begrijpt men de ware zin van alles wat er gebeurt, in de hemel en op aarde.
HET BEELD
De donder is boven aan de hemel:
Het beeld van de Macht van het Grote.
Zo treedt de edele niet op wegen,
Die niet in overeenstemming zijn met de orde.
De donder, de elektrische kracht, stijgt in het voorjaar omhoog. Deze beweging is in harmonie met de richting van de beweging van de hemel. Het is dus een beweging in overeenstemming met de hemel, die grote macht bewerkt. Ware grootheid berust echter op harmonie met het goede en rechtvaardige. Daarom wacht de edele zich ervoor, in tijden van grote macht iets te doen dat niet in harmonie is met de gevestigde orde.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Macht in de tenen.
Zo voortgaan brengt onheil.
Dat kan niet anders.
De tenen bevinden zich onderaan en zijn bereid, vooruit te gaan. Zo is grote macht op een lage plaats geneigd de vooruitgang met geweld te forceren. Dat zou echter, als men daarmee doorging, stellig onheil brengen. Daarom is als raad een waarschuwing bijgevoegd.
Negen op de tweede plaats betekent:
Standvastigheid brengt heil!
De situatie is hier, dat de poorten van het succes zich beginnen te openen. De weerstand begint te wijken. Men komt machtig vooruit. Dit is het punt, waarop de overmoed, die zich niet weet te beheersen, de kop opsteekt. Vandaar het orakel, dat standvastigheid – en wel in het innerlijk evenwicht, zonder overdreven machtsvertoon – heil brengt.
Negen op de derde plaats betekent:
De gemene man werkt door macht, de edele werkt anders.
Zo doorgaan is gevaarlijk.
Een geitenbok stoot tegen een heg,
En raakt verward met zijn horens.
Het pochen op macht leidt tot verwikkelingen, gelijk een bok, die tegen een heg stoot, met zijn horens verward raakt. Terwijl de gemene man, wanneer hij in het bezit van de macht is, daarin zwelgt, doet de edele dat niet. Hij blijft zich te allen tijde ervan bewust, dat het gevaarlijk is in zo’n houding te volharden, en ziet daarom bijtijds af van loutere machtsontplooiing.
Negen op de vierde plaats betekent:
Standvastigheid brengt heil!
Het berouw verdwijnt.
De heg gaat open, er is geen verwarring.
De macht berust op de as van een grote wagen.
Als men standvastig en rustig doorwerkt aan het uit de weg ruimen der weerstanden, gelukt dat ten slotte.44 De hindernissen wijken, en de aanleiding tot berouw, die berust op een overdrijving van de machtsaanwending, verdwijnt.
De macht vertoont zich niet aan de buitenkant, maar ze manifesteert zich doordat ze zware lasten vervoert, gelijk een grote wagen, welks kracht op zijn as berust. Hoe minder men zijn macht naar buiten toe aanwendt, des te sterker is de werking ervan.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Verliest de bok gemakkelijk.
Geen berouw!
De bok onderscheidt zich door uiterlijke hardheid, terwijl hij innerlijk zwak is. Nu is de situatie zo, dat alles heel gemakkelijk valt. Er is geen weerstand meer aanwezig. Dan zal men vanzelf zijn vechtlustige, bokkige wezen afleggen en behoeft men geen berouw te hebben.
Bovenaan een zes betekent:
Een bok stoot tegen een heg.
Hij kan niet terug, hij kan niet vooruit.
Niets is bevorderlijk.
Merkt men de moeilijkheid, dan brengt dat heil.
Als men zich te ver naar voren waagt, komt men op een dood punt, waar men voor- noch achteruit kan, en alles wat men doet de zaak nog maar gecompliceerder maakt. Bij zulk een eigenzinnigheid komt men in onoverwinnelijke moeilijkheden. Als men daarentegen de toestand juist inziet en niet doordrijft maar zich matigt, zal mettertijd alles weer goed worden.
35. JIN / DE VOORUITGANG![]() |
boven Li, het Zich-Hechtende, het vuur beneden Kun, het Ontvangende, de aarde |
Het teken stelt de zon voor, die opkomt over de aarde; het is daarom het beeld van de snelle, gemakkelijke vooruitgang, die tegelijkertijd steeds verdere expansie en klaarheid betekent.
HET OORDEEL
De Vooruitgang:
De sterke vorst wordt geëerd door een groot aantal paarden.
Op één dag wordt hij driemaal ontvangen.
Als voorbeeld wordt een tijd geschilderd, waarin een sterke leenvorst de overige vorsten rondom de grote koning verzamelt in gehoorzaamheid en vrede, en door de grote koning met geschenken overladen en in zijn naaste omgeving toegelaten wordt.
Hierin ligt een tweevoudige gedachte. De eigenlijke werking van de vooruitgang gaat uit van een man in een afhankelijke positie, die de anderen als hunsgelijke beschouwen en daarom willig volgen. Die leider bezit genoeg innerlijke klaarheid om de grote invloed die hij heeft, niet te misbruiken, maar ten gunste van zijn heer aan te wenden. De heer zijnerzijds is vrij van elke jaloezie, overlaadt de grote man met geschenken en houdt hem in zijn naaste omgeving. Een verlicht heerser en een gehoorzaam dienaar: dat zijn de noodzakelijke voorwaarden voor een grote vooruitgang.
HET BEELD De zon gaat op over de aarde:
Het beeld van de Vooruitgang.
Zo geeft de edele zelf glans aan zijn lichtende deugd.
Het licht van de zon, die opgaat over de aarde, is van nature helder; maar hoe hoger de zon rijst, des te volkomener komt ze uit de grauwe nevels te voorschijn totdat zij in haar oorspronkelijke reinheid straalt over een steeds ruimer gebied. Zo is ook het ware wezen van de mens oorspronkelijk goed, maar het wordt vertroebeld door het contact met het aardse; daarom heeft het loutering nodig, opdat het kan stralen in zijn oorspronkelijke lichte glans.45
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Voortschrijdend, maar teruggewezen.
Standvastigheid brengt heil!
Als men geen vertrouwen vindt, blijve men gelaten. Geen fout.
In een tijd waarin alles naar vooruitgang streeft, verkeert men nog in de onzekerheid, of men bij de vooruitgang mogelijk op een afwijzing zou kunnen stoten. Dan komt het erop aan, eenvoudig te volharden in het goede: dat brengt ten slotte heil. Het kan zijn, dat men geen vertrouwen ontmoet. In dit geval moet men niet trachten dit vertrouwen tot elke prijs te veroveren; men moet gelaten en blijmoedig blijven en zich niet door toorn laten overmannen. Dan blijft men vrij van feilen.
Zes op de tweede plaats betekent:
Voortschrijdend, maar in droefheid.
Standvastigheid brengt heil!
Men krijgt dan groot geluk van zijn stammoeder.
De vooruitgang wordt tegengehouden, men wordt tegengewerkt bij zijn poging, in contact te komen met de man van aanzien tot wie men in relatie staat. Dat brengt droefheid met zich mee. Maar in zulk een geval moet men standvastig blijven, dan zal men van de man in kwestie in moederlijke mildheid een groot geluk ontvangen. Dit geluk is welverdiend, daar de wederkerige toegenegenheid niet op egoïstische motieven of partijgeest, maar op degelijke en rechtschapen beginselen berust.
Zes op de derde plaats betekent:
Allen zijn het eens. Berouw verdwijnt.
Men streeft voorwaarts, en wel in gemeenschap met anderen, door wier instemming men wordt aangemoedigd. Daardoor verdwijnt elke reden tot spijt over de omstandigheid, dat men niet genoeg zelfstandigheid bezit om het zonder hulp te kunnen opnemen tegen elke vijandige wending van het lot.
Negen op de vierde plaats betekent:
Vooruitgang als een hamster.
Standvastigheid brengt gevaar met zich mee.
In tijden van vooruitgang is het voor sterke mensen op verkeerde plaats gemakkelijk, grote rijkdommen bijeen te schrapen. En daar tijden van vooruitgang altijd ook tijden zijn, waarin de zon alles aan de dag brengt, wat het licht niet kan verdragen, brengt het noodzakelijkerwijze gevaar met zich mee, wanneer men in zulk een handelwijze volhardt.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Berouw verdwijnt.
Neem winst en verlies niet ter harte.
Ondernemingen brengen heil.
Alles werkt bevorderend.
Hier wordt de situatie beschreven van een man, die in een tijd van vooruitgang een invloedrijke positie bekleedt en mild en gereserveerd blijft. Hij zal zich misschien verwijten maken, dat hij de gunst der tijden niet energiek genoeg heeft uitgebuit om zich alle bereikbare voordelen te verschaffen, maar dit gevoel van spijt verdwijnt. Men mag zich winst of verlies niet teveel aantrekken – dat zijn dingen van ondergeschikt belang. Hoofdzaak is, dat men zich op deze wijze mogelijkheden heeft geschapen om met succes een zegenrijke invloed uit te oefenen.
Bovenaan een negen betekent:
Voortschrijden met de horens mag men alleen
Om zijn eigen gebied te straffen.
Zich van het gevaar bewust zijn brengt heil.
Geen blaam.
Standvastigheid brengt beschaming.
Voortschrijden met de horens, d.w.z. agressief optreden, mag men in tijden als hier bedoeld alleen tegenover zijn eigen mensen. Daarbij moet men steeds in het oog houden, dat zulk agressief optreden altijd met gevaar verbonden is. Daardoor vermijdt men dreigende fouten en wat men heeft beoogd gelukt. Daarentegen zal het volharden in een al te energieke houding, vooral tegenover mensen die verder van ons afstaan, beschaming brengen.
36. MING YI / DE VERDUISTERING VAN HET LICHT![]() |
boven Kun, het Ontvangende, de aarde beneden Li, het Zich-Hechtende, het vuur |
De zon is hier onder de aarde gezonken, daardoor is ze verduisterd. De naam van het teken betekent eigenlijk ‘verwonding van het lichte’; vandaar dat de afzonderlijke lijnen ook meerdere malen van verwondingen spreken. De situatie is juist het tegendeel van die bij het vorige teken. Ginds een wijs man aan de spits, die bekwame helpers heeft met wie hij gemeenschappelijk voorwaarts schrijdt; hier een man met een obscuur karakter op een hoge post, door wie de wijze en bekwame man wordt benadeeld.
HET OORDEEL
De Verduistering van het Licht.
Het is bevorderlijk, in de nood standvastig te zijn.
Ook door ongunstige omstandigheden mag men zich niet weerloos laten meeslepen of zich van zijn innerlijke overtuiging af laten brengen. Daarvoor moet men innerlijk licht zijn, naar buiten inschikkelijk en meegaand. Door deze houding kan men ook de grootste nood te boven komen. Wel moet men onder bepaalde omstandigheden zijn licht verbergen om ondanks de moeilijkheden in zijn naaste omgeving zijn wil te kunnen doorzetten. De standvastigheid moet diep in het bewustzijn leven en mag naar buiten niet blijken. Alleen op deze manier kan men in moeilijke omstandigheden zijn wil handhaven.
HET BEELD
Het licht is in de aarde verzonken:
Het beeld van de Verduistering van het Licht.
Zo leeft de edele met de grote massa:
Hij verhult zijn glans en blijft toch licht.
In tijden van duisternis is het van essentieel belang, dat men voorzichtig en gereserveerd is. Het heeft niet de minste zin zich door brutaal optreden een verpletterende vijandschap op de hals te halen. Al doet men in zulke tijden niet met de gewoonten der anderen mee, men moet er ook niet de aandacht op vestigen door er kritiek op uit te oefenen. In de omgang moet men in zulke tijden niet alles willen weten. Men moet veel over zijn kant laten gaan, zonder zich daarom voor de gek te laten houden.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Verduistering van het licht in de vlucht:
Hij laat zijn vleugels zakken.
De edele op zijn zwerftocht eet drie dagen niets.
Maar hij heeft een plaats, waar hij heen kan gaan.
De waard heeft wat op hem te zeggen.
Men neemt een groots besluit en wil zich over alle hindernissen heenzetten. Maar men stoot op de wangunst der tijden: men trekt zich terug en neemt de wijk. De tijden zijn zwaar. Men moet rusteloos voortijlen, heeft geen vaste woonplaats en is blij met een tijdelijk onderdak. Als men innerlijk geen compromis wil sluiten en zijn principes trouw blijft, komt men in nood. Maar men heeft zijn vaste doel, waar men naar streeft, ook als de mensen, bij wie men inwoont, daar geen begrip voor hebben en lasterpraatjes uitstrooien.
Zes op de tweede plaats betekent:
De verduistering van het licht kwetst hem aan de linker dij.
Hij schaft hulp met de macht van een paard. Heil.
Hier is de heer van het licht op een ondergeschikte plaats. Hij wordt gewond door de heer van de duisternis. De verwonding is evenwel niet levensgevaarlijk, alleen hinderlijk. Redding is nog mogelijk. De getroffene denkt niet aan zichzelf, maar alleen aan de redding der anderen, die ook worden bedreigd. Daarom tracht hij met zijn uiterste kracht te redden wat te redden valt. In dit plichtsgetrouwe handelen ligt het heil.
Negen op de derde plaats betekent:
De verduistering van het licht op de jacht in het Zuiden.
Men verkrijgt haar grote hoofd.
Men mag niet te vlug standvastigheid verwachten.
Dit lijkt een speling van het toeval. Terwijl de sterke, trouwe werker ijverig en zonder enige bijgedachte orde schept, ontmoet hij als bij toeval de belhamel van de wanordelijkheden. Hij neemt hem gevangen en daarmee is de overwinning behaald. Men mag met de afschaffing der misbruiken echter niet al te haastig van stapel lopen. Dat zou verkeerd zijn, daar deze reeds te lang in zwang waren.
Zes op de vierde plaats betekent:
Hij dringt binnen in de linker buikholte.
Men verkrijgt het hart van de verduistering van het licht
En verlaat poort en hof.
Men bevindt zich in de onmiddellijke nabijheid van het hoofd der duisternis en wordt zijn geheimste gedachten gewaar. Op deze wijze inziende, dat er geen hoop op beterschap meer is, krijgt men de mogelijkheid, de plaats des onheils te verlaten voordat de storm zich ontketent.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Verduistering van het licht als bij prins Ji.
Bevorderlijk is standvastigheid.
Prins Ji leefde aan het hof van de duistere tiran Zhou Xin, die, hoewel niet met name genoemd, het historische voorbeeld vormt, waarop de hele situatie is gebaseerd. Prins Ji was een bloedverwant van hem en kon zich dus niet van het hof terugtrekken. Hij verborg daarom zijn goede gezindheid, en deed alsof hij krankzinnig was. Sindsdien werd hij als slaaf behandeld, doch hij liet zich door geen uiterlijke krenking van zijn overtuiging afbrengen.
Degenen, die in tijden van duisternis hun plaats niet kunnen verlaten, kunnen hieruit een lering putten: om aan het gevaar te ontkomen moeten ze onwrikbare standvastigheid van geest paren aan dubbele voorzichtigheid tegenover de buitenwereld.
Bovenaan een zes betekent:
Niet licht, maar donker.
Eerst steeg hij op ten hemel,
Daarna stortte hij omlaag in de diepten der aarde.
Hier is het hoogtepunt van de duisternis bereikt. De duistere macht nam eerst zulk een hoge positie in, dat ze al het goede en lichte kon beschadigen. Ten slotte gaat ze echter aan haar eigen duisternis te gronde, want het boze moet omlaag storten op het ogenblik zelf, dat het het goede volkomen heeft overwonnen, en daarmee de kracht heeft opgeteerd, waaraan het tot dusverre zijn bestaan te danken had.
37. JIA REN / HET GEZIN (DE ‘CLAN’)![]() |
boven Xun, het Zachtmoedige, de wind beneden Li, het Zich-Hechtende, het vuur |
Het teken is een illustratie van de wetten, die in de familie gelden. De bovenste sterke lijn stelt de vader voor, de onderste de zoon, de vijfde (sterke) lijn de echtgenoot, de tweede (weke) lijn de echtgenote. Ofwel de beide sterke lijnen op de vijfde en derde plaats stellen twee broers voor, de daarbij behorende lijnen op de vierde en tweede plaats hun vrouwen, zodat alle familiebetrekkingen en verhoudingen in de familie op zinvolle wijze tot uitdrukking worden gebracht. Elke lijn op zichzelf heeft de met haar plaats overeenkomende natuur. Dat op de zesde plaats, waar men misschien een zwakke lijn zou verwachten, toch een sterke lijn staat, wijst duidelijk op de sterke macht, die van het hoofd van de familie moet uitgaan. Deze lijn moet hier niet worden beschouwd in haar hoedanigheid van zesde, maar van bovenste lijn. Dit teken laat zien hoe de wetten, die in het gezin werken, naar buiten de staat en de wereld in orde houden. De invloed, die van het gezin uitgaat, wordt gesymboliseerd door het beeld van de wind, die door het vuur wordt opgewekt.
HET OORDEEL
Het Gezin.
Bevorderlijk is de standvastigheid van de vrouw.
De grondslag van het gezin is de verhouding tussen man en vrouw. De band, die het gezin bijeen houdt, ligt in de trouw en de standvastigheid van de vrouw. Haar plaats is binnen (tweede lijn), de plaats van de man buiten (vijfde lijn). Dat man en vrouw hun juiste plaats innemen is in overeenstemming met de grote natuurwetten. In de familie is een sterke autoriteit nodig: dat zijn de ouders. Als de vader werkelijk vader is en de zoon werkelijk zoon, als de oudere broeder zijn plaats van oudere broer inneemt en de jongere zijn plaats van jongere broer, als de echtgenoot werkelijk echtgenoot is en de echtgenote echtgenote, dan is het gezin in orde. Is het gezin in orde, dan komen al de maatschappelijke verhoudingen van de mensheid in orde. Drie van de vijf maatschappelijke verhoudingen vinden wij in het gezin: die tussen vader en zoon – de liefde –, tussen man en vrouw – de eerbaarheid –, tussen de oudere en jongere broer – de orde. De liefdevolle eerbied van de zoon wordt vervolgens in de vorm van plichtsgetrouwheid overgebracht op de vorst, de orde en de toegenegenheid der broers in de vorm van trouw aan de vriend, als toegewijdheid aan de superieur. Het gezin is de kiemcel van de maatschappij, de natuurlijke bodem waarop de uitoefening van de morele plichten door natuurlijke genegenheid wordt vergemakkelijkt, zodat in deze beperkte kring de grondslag wordt gelegd, van waaruit alles wordt overgebracht op de menselijke verhoudingen in het algemeen.
HET BEELD
Wind komt voort uit vuur.
Het beeld van het Gezin.
Zo heeft de edele in zijn woorden: zakelijkheid,
En in zijn levenswandel: duur.
Hitte wekt kracht op: dat is de betekenis van de wind, die door het vuur wordt opgewekt en eruit tevoorschijn komt. Dat is de werking van binnen naar buiten. Hetzelfde is noodzakelijk bij de regeling van het gezin. Ook hier moet de werking van de eigen persoon op anderen uitgaan. Om zulk een invloed te kunnen uitoefenen, moeten de woorden kracht hebben; dat kunnen zij alleen dan, wanneer ze op iets reëels berusten, zoals de vlam op de brandstof. Alleen wanneer de woorden zakelijk zijn, en duidelijk betrekking hebben op bepaalde omstandigheden, hebben zij invloed. Algemene gesprekken of vermaningen richten totaal niets uit. Verder moeten de woorden worden ondersteund door een onder gelijke omstandigheden gelijk optreden, evenals de wind werkt door zijn duur. Slechts een welbewuste, consequente handelwijze zal indruk maken op de anderen, zodat zij zich kunnen aanpassen en zich er naar richten. Zijn woord en daad niet met elkaar in overeenstemming en consequent, dan blijft de werking uit.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Vaste afsluiting binnen het gezin. Berouw verdwijnt.
Het gezin moet een vastomlijnde eenheid vormen, waarbinnen elk lid zijn plaats kent. Van het begin af aan moeten de kinderen aan vaste orde worden gewend, nog voordat hun wil zich op iets anders heeft gericht. Als men te laat begint met het doorvoeren van de orde m.a.w. als de wil der kinderen al verwend is, rebelleren de groot geworden grillen en hartstochten en is er aanleiding tot berouw. Staan we van het begin af aan op orde, dan zal er wel eens aanleiding zijn voor berouw – bij een samenleven in grotere kring is zulks niet te vermijden – maar het berouw verdwijnt altijd weer. Alles komt vanzelf terecht. Want er is niets, dat gemakkelijker te vermijden en moeilijker door te voeren is dan ‘de wil te breken’ van een kind.
Zes op de tweede plaats betekent:
Zij moet niet toegeven aan haar gril.
Zij moet binnen voor het eten zorgen.
Standvastigheid brengt heil.
De vrouw moet zich altijd richten naar de wil van de heer des huizes, of het nu de vader, de echtgenoot, of de volwassen zoon is.46 Haar plaats is in huis. Hier heeft zij grote en belangrijke plichten, die zij niet eerst behoeft te zoeken. Zij moet zorgen voor de voeding van de haren en voor de offerspijzen. Daardoor wordt zij het middelpunt van het maatschappelijke en godsdienstige leven van het gezin. Standvastigheid in deze positie brengt heil voor het gehele huis. Overgedragen op algemene verhoudingen, wordt hier de raad gegeven, niets te forceren, maar zich rustig te beperken tot voor de hand liggende plichten.
Negen op de derde plaats betekent:
Als het in het gezin heftig toegaat,
Ontstaat berouw over te grote strengheid.
Toch heil!
Als vrouw en kind dartelen en lachen,
Leidt dat ten slotte tot beschaming.
In het gezin moet het juiste midden tussen strengheid en toegevendheid heersen. Hardheid tegen het eigen vlees en bloed leidt tot berouw. Het beste is, vaste lijnen te trekken, waarbinnen aan ieder individueel volle bewegingsvrijheid wordt gelaten. In twijfelachtige gevallen is echter te grote strengheid te verkiezen (ook al maakt men daarbij wel eens een fout) daar zodoende de tucht in de familie tenminste gehandhaafd blijft, terwijl te grote zwakheid tot schande zou leiden.
Zes op de vierde plaats betekent:
Zij is de rijkdom van het huis.
Groot heil!
Het is van de huisvrouw, dat de welstand van het gezin afhangt. Welstand heerst overal, waar uitgaven en inkomsten in een gezonde ververhouding tot elkaar staan. Dat leidt tot groot heil. Overgedragen op het openbare leven, wordt hier de trouwe rentmeester bedoeld, die het algemeen welzijn door zijn maatregelen bevordert.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Als een koning nadert hij zijn gezin, vreest niet.
Heil!
Een koning is het beeld van een vaderlijke, innerlijk rijke man. Hij handelt niet zo, dat men bang voor hem moet zijn; het hele gezin kan vertrouwen in hem hebben, daar in de omgang liefde heerst.47’ Zijn wezen oefent geheel vanzelf de juiste invloed uit.
Bovenaan een negen betekent:
Zijn werk dwingt respect af.
Ten slotte komt heil.
Uiteindelijk berust de orde in het gezin op de persoonlijkheid van de heer des huizes. Als hij zijn persoonlijkheid zo ontwikkelt, dat hij door de kracht van zijn innerlijke waarachtigheid imponerend werkt, dan gaat in het gezin alles goed. Men moet de verantwoordelijkheid in een vooraanstaande positie zelf op zich nemen.
38. KUI / DE TEGENSTELLING![]() |
boven Li, het Zich-Hechtende, het vuur beneden Dui, het Blijmoedige, het meer |
Het teken bestaat uit het oerteken Li, de vlam, die naar boven laait, en het oerteken Dui, het meer, dat omlaag sijpelt. Deze bewegingen lopen in tegenovergestelde richting. Verder is Li de tweede en Dui de jongste dochter. Hoewel zij in hetzelfde huis wonen, behoren ze toch verschillende mannen toe; daardoor is hun wil niet op een gemeenschappelijk doel gericht, integendeel.
HET OORDEEL
De Tegenstelling. In kleine dingen heil!
Als de mensen in tegenstelling en vervreemding leven is het niet mogelijk een groot gemeenschappelijk werk uit te voeren. De opvattingen lopen te ver uiteen. Men mag vooral niet bruusk optreden, waardoor het contrast alleen nog maar verscherpt zou worden, maar moet zich beperken tot geleidelijke werkingen in het klein. Hier is nog heil te verwachten, aangezien de situatie niet alle toenadering uitsluit.
Hoewel het contrast zich in het algemeen als hinderpaal doet voelen, heeft het als positieve en negatieve pool binnen de grenzen van een omvattend geheel ook zijn goede en belangrijke functies.
De tegenstellingen tussen hemel en aarde, geest en natuur, man en vrouw bewerken door hun vereniging de schepping en de voortplanting van het leven. In de zichtbare wereld der dingen maakt het contrast een verdeling in soorten mogelijk, waardoor er orde in de wereld komt.
HET BEELD
Boven het vuur, beneden het meer:
Het beeld van de Tegenstelling.
Zo behoudt de edele bij alle gemeenschap zijn individualiteit.
Gelijk de beide elementen vuur en water, ook als ze samen zijn, zich niet vermengen maar ieder hun eigen natuur behouden, zo zal ook de ontwikkelde mens door de omgang en gemeenschappelijke belangen met anders-geaarden zich nooit tot hun peil verlagen; bij alle gemeenzaamheid zal hij toch altijd zijn eigen karakter weten te bewaren.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Het berouw verdwijnt.
Als je je paard verliest, loop het dan niet na;
Het komt vanzelf terug.
Als je slechte mensen ziet, wacht je dan zelf voor fouten.
Ook in tijden van tegenstrijdigheid kan men zo handelen, dat men vrij van feilen blijft, zodat het berouw verdwijnt. Bij beginnend contrast mag men de eenheid niet willen forceren; daardoor zou men slechts het tegendeel bereiken, evenals een paard zich steeds verder verwijdert, als men het naloopt. Is het ons eigen paard, dan kunnen we het rustig laten lopen, het komt vanzelf terug. Zo komt ook een mens, die bij ons hoort maar zich ten gevolge van een misverstand tijdelijk van ons verwijdert, vanzelf terug als men hem maar laat begaan. Aan de andere kant moeten wij voorzichtig zijn wanneer slechte mensen, die niet bij ons behoren, zich aan ons opdringen – ook ten gevolge van een misverstand. Dan komt het erop aan, geen fouten te maken: we moeten zulke mensen vooral niet met geweld willen verwijderen, want daardoor zou eerst recht vijandschap ontstaan; wij moeten hen eenvoudig dulden. Zij trekken zich vanzelf wel terug.
Negen op de tweede plaats betekent:
Men ontmoet zijn heer in een nauwe steeg.
Geen blaam.
Ten gevolge van voorbijgaande misverstanden is het niet mogelijk, dat mensen, die naar hun aard bij elkaar horen, elkander op de juiste manier tegemoettreden. Dan is ook een toevallige ontmoeting onder informele omstandigheden toelaatbaar, vooropgesteld dat de innerlijke saamhorigheid aanwezig is.
Zes op de derde plaats betekent:
Men ziet de wagen achteruitgetrokken,
De runderen vastgehouden,
Een man met afgesneden haar en neus.
Geen goed begin, wel een goed einde.
Soms ziet het ernaar uit, alsof alles tegen iemand samenspant. Hij ziet zich in zijn vooruitgang geremd en tegengewerkt, beledigd en onteerd (afsnijden van haar en neus was een zware, onterende straf). Toch moet men zich daardoor niet laten ontmoedigen, maar ondanks alle wederwaardigheden trouw blijven aan degene, met wie men zich saamhorig weet. Zo zal in weerwil van het slechte begin het einde ten slotte nog goed worden.
Negen op de vierde plaats betekent:
Door tegenstelling vereenzaamd
Ontmoet men een gelijkgezinde,
Met wie men in goed vertrouwen kan omgaan.
Ondanks het gevaar geen blaam.
Als men verkeert onder mensen, van wie men door innerlijke tegenstelling is gescheiden, geraakt men in vereenzaming. In zulk een situatie zal het ontmoeten van iemand, die naar diepste wezen en bestemming bij ons hoort, en aan wie wij ons volle vertrouwen kunnen schenken, alle gevaren der vereenzaming doen overwinnen. Wij bereiken ons doel en maken geen fouten.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Het berouw verdwijnt.
De kameraad bijt zich door het omhulsel heen.
Naar hem toe gaan, hoe zou dat een fout zijn?
Men ontmoet een welgezind man, die men in de algemene vervreemding eerst miskent. Maar hij bijt zich door de scheidende omhulsels heen. Heeft zulk een kameraad aldus zijn ware karakter aan ons geopenbaard, dan is het onze plicht hem tegemoet te komen en met hem samen te werken.
Bovenaan een negen betekent:
Door tegenstelling vereenzaamd, ziet men zijn kameraad
Als een met vuil bedekt zwijn,
Als een wagen vol duivels.
Eerst spant men zijn boog naar hem,
Dan legt men de boog weg.
Geen rover is hij, als de tijd daar is wil hij een aanzoek doen.
Bij het heengaan valt er regen, komt er heil!
Hier is de vereenzaming het gevolg van misverstanden, die berusten op innerlijke toestanden, niet op de uiterlijke omstandigheden. Men miskent zijn beste vrienden, houdt hen voor onrein als een vuil varken en voor gevaarlijk als een wagen vol duivels. Men stelt zich te weer. Maar ten slotte ziet men zijn dwaling in; men legt de boog weg en bemerkt, dat de andere met de beste bedoelingen voor een nauwe aaneensluiting komt. Zo verdwijnt de spanning. De vereniging heft het contrast op, gelijk de vallende regen de zwoelheid voor het onweer opheft. Alles gaat goed, want het contrast slaat – juist als het zijn hoogtepunt heeft bereikt – om in het tegendeel.
39. JIAN / DE HINDERNIS![]() |
boven Kan, het Onpeilbare, het water beneden Gen, het Stilhouden, de berg |
Het teken stelt een gevaarlijke afgrond voor, die vóór ons ligt; achter ons hebben we de steile, ontoegankelijke berg. Zo zijn wij door hindernissen omringd. Maar in de eigenschap van de berg, het Stilhouden, ligt ook reeds een vingerwijzing, hoe men zich er uit kan bevrijden. Het teken stelt hindernissen voor, die in de loop van de tijd opkomen, maar kunnen en moeten overwonnen worden. Daarom zijn al de aanwijzingen ook dáárop gericht.
HET OORDEEL
De Hindernis: bevorderlijk is het Zuidwesten.
Niet bevorderlijk is het Noordoosten.
Bevorderlijk is het, de grote man te zien.
Standvastigheid brengt heil!
Het Zuidwesten is de streek van de terugtocht, het Noordoosten van de opmars. We zien ons hier geplaatst tegenover hindernissen, die niet op slag overwonnen kunnen worden. In zulk een geval is het wijsheid, wanneer wij in het aangezicht van het gevaar blijven staan en ons terugtrekken. Deze terugtocht is echter slechts de voorbereiding voor het overwinnen der hindernissen. Wij moeten aansluiting zoeken bij gelijkgezinde vrienden en de leiding aanvaarden van een man, die tegen de situatie is opgewassen. Daarvoor moeten wij bezield zijn met de wil te volharden, vooral dan, wanneer ons pogen schijnbaar van het doel afleidt. Volgehouden koers van het innerlijk brengt ten slotte heil! De hindernis, die slechts een bepaalde tijd duurt, is van belang voor de ontwikkeling van onze persoonlijkheid. Dat is de waarde van de nood.
HET BEELD
Op de berg is het water: het beeld van de Hindernis.
Zo wijdt de edele zijn zorg aan zijn eigen persoonlijkheid
En vormt hij zijn karakter.
Moeilijkheden en hindernissen werpen de mens op zichzelf terug. Terwijl echter de gemene man de schuld bij andere mensen zoekt en het noodlot aanklaagt, zoekt de edele de fout bij zichzelf, en door deze zelfkritiek wordt de uiterlijke hindernis voor hem aanleiding tot innerlijke verrijking en ontwikkeling.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Gaan voert in hindernis, komen vindt lof.
Als men zich tegenover een hindernis geplaatst ziet, dient men te overleggen, hoe men die het best kan overwinnen. Als ons een gevaar bedreigt, moeten wij niet blindelings vooruit willen dringen, want dat zou maar tot verwikkelingen leiden. Daarentegen is het goed, wanneer men begint met zich terug te trekken; niet om de strijd op te geven, maar om het juiste ogenblik voor het handelen af te wachten.
Zes op de tweede plaats betekent:
Des konings dienaar is in hindernis op hindernis.
Maar het is niet zijn eigen schuld.
Terwijl men in normale omstandigheden de hindernis het best kan omzeilen en trachten, haar langs de lijn van de minste weerstand te overwinnen, is er één geval, waarin men zich tot de strijd moet aangorden, ook al stapelen de moeilijkheden zich op: als namelijk de weg der plicht ons daarheen leidt. Met andere woorden: als we niet op eigen gezag kunnen handelen, maar de plicht hebben het gevaar op te zoeken in dienst van een hogere zaak. Dan kan men het zonder innerlijke verontrusting doen, daar het dan niet aan eigen schuld is te wijten, dat men zich in deze moeilijke situatie heeft begeven.
Negen op de derde plaats betekent:
Gaan leidt in hindernissen;
Dus komt hij terug.
Terwijl de vorige lijn de ambtenaar laat zien, die terwille van zijn plicht de weg des gevaars moet gaan, toont deze lijn de man, die als huisvader of hoofd der zijnen moet handelen. Zich lichtzinnig in gevaar te begeven zou dan geen nut hebben, daar degenen, die aan zijn hoede zijn toevertrouwd, alleen niet verder komen. Als hij zich daarentegen terugtrekt en zich weer tot de zijnen wendt, begroeten dezen hem met grote vreugde.
Zes op de vierde plaats betekent:
Gaan leidt in hindernissen,
Komen leidt tot vereniging.
Ook hier is een situatie getekend, waartegen men alleen niet is opgewassen. In zulk een geval is de rechte weg niet de kortste. Als men op eigen kracht vooruit zou willen komen, zonder de noodzakelijke voorbereidingen te treffen, zou men de hulp, die men nodig heeft, niet vinden; te laat zou men inzien, dat de berekeningen niet uitkomen, doordat de factoren, waarop men meende te kunnen rekenen, ontoereikend blijken te zijn. Daarom is het in dit geval juister zich voorlopig te bedwingen en eerst betrouwbare kameraden om zich heen te verzamelen, waarop men kan steunen om de hindernissen te overwinnen.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Te midden der grootste hindernissen komen vrienden.
Hier zien wij de man, die geroepen is een einde te maken aan de nood. Hij mag de hindernissen niet uit de weg willen gaan, ook al hopen zij zich nog zo gevaarlijk voor hem op. Daar hij echter werkelijk een hogere roeping heeft, is de macht van zijn geest sterk genoeg om de mensen tot zich te trekken, zodat zij hem komen helpen; hij is in staat hen werkelijk te organiseren zodat door weloverdacht-verdeelde samenwerking van alle deelnemers de hindernis wordt overwonnen.
Bovenaan een zes betekent:
Gaan leidt in hindernissen, komen leidt tot groot heil.
Bevorderlijk is het, de grote man te zien.
Hier wordt een man getekend, die de wereld en haar werken reeds achter zich heeft. Als nu voor de wereld de tijd der hindernissen komt, zou het voor hem het eenvoudigst kunnen lijken, de wereld zonder meer vaarwel te zeggen en de wijk te nemen naar het hiernamaals. Maar deze weg staat hem niet open. Hij mag niet alleen zalig worden en de wereld overlaten aan haar rampspoed. Zijn plicht roept hem nog eens terug in het wereldse gewoel. Juist zijn ervaring en zijn innerlijke vrijheid stellen hem dan in staat, iets groots en rijps tot stand te brengen, dat heil brengt. En het is bevorderlijk de grote man te zien, want samen met hem zal men het reddingswerk kunnen volbrengen.
40. JIE / DE BEVRIJDING![]() |
boven Zhen, het Opwindende, de donderdag beneden Kan, het Onpeilbare, het water |
De beweging verlaat hier de gevarenzone. De hindernis is uit de weg geruimd, aan de moeilijkheden begint een eind te komen. De bevrijding is nog geen voldongen feit, doch is pas begonnen, en de verschillende stadia ervan komen in het hexagram tot uiting.
HET OORDEEL
De Bevrijding. Bevorderlijk is het Zuidwesten.
Als men niets meer heeft, waar men heen kan gaan,
Is terugkomen heilzaam.
Als er nog iets is, waarheen men gaan moet,
Dan is snelheid heilzaam.
Wij hebben te doen met een tijd, waarin spanningen en verwikkelingen zich beginnen op te lossen. Nu is het zaak, dat men zo spoedig mogelijk tot normale verhoudingen terugkeert – dit is de betekenis van het Zuidwesten. Zulke perioden van ommekeer zijn zeer belangrijk. Evenals een bevrijdende regen de spanning van de atmosfeer oplost en alle knoppen doet uitbotten, werkt een tijd waarin men van drukkende last wordt verlost, als een bevrijding en een stimulans op het leven. Maar één ding is van groot gewicht: men mag in zulke tijden de triomf niet op de spits willen drijven. Men moet vooral niet verder dringen dan strikt noodzakelijk is en zodra de bevrijding is voltooid, moet men weer tot de gewone levensorde terugkeren, dat is heilzaam. Ingeval er nog resten op te ruimen zijn, dient men dat zo snel mogelijk te doen, om zonder vertraging met een schone lei te kunnen beginnen.
HET BEELD
Donder en regen zetten in:
Het beeld van de Bevrijding.
Zo vergeeft de edele fouten
En schenkt hij vergiffenis voor de schuld.
Het onweer zuivert de lucht. Zo doet de edele ook met de fouten en zonden der mensen, die gespannen toestanden in het leven roepen. Door ze tot klaarheid te brengen bewerkt hij de bevrijding. Bij de fouten die aan de dag zijn gekomen, blijft hij niet lang stilstaan: de vergissingen – de onopzettelijke overtredingen – ziet hij over het hoofd gelijk het gerommel van de donder wegsterft in de verte; en de schuld – de opzettelijke overtredingen – vergeeft hij gelijk het water alles schoonwast.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Zonder blaam.
Er worden niet veel woorden gebruikt, gelijk dit bij de situatie past. De Hindernis is voorbij, de Bevrijding is gekomen. Men geniet van een weldadige rust en houdt zich stil. Dat is in tijden na doorgestane moeilijkheden volkomen juist.
Negen op de tweede plaats betekent:
Op het veld doodt men drie vossen
En men krijgt een gele pijl.
Standvastigheid is heilzaam.
Dit beeld is aan de jacht ontleend. De jager vangt drie sluwe vossen en krijgt als beloning een gele pijl. De hinderpalen in het openbare leven zijn de valse vossen, die de heerser met hun vleierijen trachten te beïnvloeden. Die moeten onschadelijk worden gemaakt alvorens de bevrijding kan intreden. Maar de strijd mag niet met verkeerde wapens worden gevoerd. De gele kleur duidt op maat en midden bij het optreden tegen de vijanden, de pijl op de rechte richting. Wie zich met hart en ziel aan de taak der bevrijding wijdt, ontwikkelt door zijn innerlijke oprechtheid zulk een kracht, dat deze tot een wapen wordt tegen alles wat vals en gemeen is.
Zes op de derde plaats betekent:
Als iemand een last op zijn rug draagt
En toch in een rijtuig rijdt,
Lokt hij de rovers naderbij.
Standvastigheid leidt tot beschaming.
Iemand heeft zich uit armoedige omstandigheden opgewerkt tot een comfortabele positie, waarin het hem aan niets ontbreekt. Wanneer hij zich nu als een parvenu gedraagt en een gemakkelijk leventje gaat leiden in een weelderige omgeving, die niet bij zijn wezen past, trekt hij als het ware rovers aan en als hij in die houding volhardt, maakt hij zich onherroepelijk te schande.
Confucius zegt over deze lijn:
Een last op zijn rug dragen is het werk van een gewone man. Een rijtuig hoort bij een voornaam man. Als nu een gewone man iets gebruikt dat aan een voornaam heer is voorbehouden, zijn de rovers erop uit hem dat af te nemen. Als iemand brutaal is tegen zijn meerderen en hard tegen degenen die beneden hem staan, dan komen de rovers er toe, hem aan te vallen. Door niet zorgvuldig op zijn zaken te passen verleidt men de rovers tot stelen. Een meisje, dat weelderige sieraden draagt, wekt de begeerte tot het roven van haar deugd.
Negen op de vierde plaats betekent:
Bevrijd je van je grote teen.
Dan komt de kameraad,
En hem kun je vertrouwen.
In tijden van stilstand komt het voor, dat zich bij een hoogstaand man gewone mensen aansluiten, die door de macht der gewoonte met hem samengroeien en even onontbeerlijk voor hem worden als de grote teen voor de voet bij het lopen. Maar als de tijd van de bevrijding nadert en tot daden roept, moet men zich vrijmaken van zulke gelegenheidskennissen, met wie men toch geen innerlijk contact heeft. Anders blijven de gelijkgezinde vrienden, op wie men werkelijk kan vertrouwen en met wie men gezamenlijk iets zou kunnen bereiken, vol wantrouwen weg.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Als de edele zich maar kan bevrijden, dat brengt heil.
Zo laat hij aan de gemene man zien, dat het hem ernst is.
In tijden van bevrijding moet men welbewust een besluit weten te nemen. De gemenen zijn niet te verjagen met verboden en uiterlijke middelen. Als men zich van hen wil ontdoen, moet men beginnen met zich innerlijk volkomen los van hen te maken; dan merken ze vanzelf dat het ernst wordt, en trekken ze zich terug.
Bovenaan een zes betekent:
De vorst schiet op een havik op een hoge muur.
Hij doodt hem. Alles is bevorderlijk.
De havik op een hoge muur is het beeld van een machtig individu, dat een hoge positie inneemt en de bevrijding verhindert. Hij weerstaat de kracht van innerlijke invloeden, aangezien hij verhard is in zijn slechtheid. Hij moet met geweld opzij worden gezet en daarvoor zijn doeltreffende middelen nodig.
Confucius zegt daarover:
De havik is het doel van de jacht. Pijl en boog zijn de werktuigen en middelen. De schutter is de mens, die de middelen voor het doel op de juiste wijze moet gebruiken. De edele bezit de middelen in zijn eigen persoon. Hij wacht de tijd af, dan handelt hij. Hoe zou alles dan niet goed gaan? Hij handelt en is vrij. Hij hoeft slechts uit te gaan en het wild neer te leggen. Zo gaat het ook met de mens die handelt nadat hij zijn middelen in gereedheid heeft gebracht.
41. SUN / DE VERMINDERING![]() |
boven Gen, het Stilhouden, de berg beneden Dui, het Blijmoedige, het meer |
Het teken stelt een vermindering voor van het onderste trigram ten gunste van het bovenste, aangezien de derde, oorspronkelijk sterke lijn naar boven is gegaan en de oorspronkelijk zwakke bovenste lijn in haar plaats is getreden. Het onderste wordt dus ten behoeve van het bovenste verzwakt. Maar dat is in feite een vermindering van het geheel. Als men het fundament van een bouwwerk besnoeit en zijn bovenste muren versterkt, verliest het geheel aan stevigheid. Evenzo is een besnoeiing van de volkswelstand ten gunste van de regering kortweg achteruitgang. Het teken bedoelt aan te geven, hoe deze welstandsverschuiving plaats kan vinden zonder dat de welstandsbronnen in het volk en zijn lagere standen erdoor uitgeput geraken.
HET OORDEEL
Vermindering verbonden met oprechtheid
Bewerkt verheven heil zonder blaam.
Men kan daarin standvastig zijn.
Bevorderlijk is het, iets te ondernemen.
Hoe voert men dat uit?
Twee kleine schoteltjes mag men gebruiken voor het offer.
Vermindering beduidt niet onder alle omstandigheden iets slechts. Vermeerdering en vermindering komen op hun tijd. Waar het hier op aankomt, is dat men de tijd begrijpt, en de armoede niet door lege schijn tracht te verbloemen. Als door een tijd van geringe middelen een innerlijke waarheid tot uitdrukking komt, mag men zich niet schamen voor eenvoud. Want eenvoud is dan juist datgene, waardoor we de innerlijke kracht verkrijgen, die ons in staat stelt, iets te ondernemen. Het is van ondergeschikt belang, of de uiterlijke schoonheid van de cultuur, ja zelfs de volmaaktheid van godsdienstige vormen onder de eenvoud te lijden zou hebben. Men moet van de kracht van de innerlijke gezindheid iets kunnen afnemen om er de leemten in de uiterlijke verschijning mee op te vullen. Dan vergoedt de kracht van de inhoud de eenvoud van de vorm. Voor God heeft men geen valse schijn nodig. Ook met geringe middelen kan men de gevoelens van zijn hart uitdrukken.48
HET BEELD
Onder aan de berg is het meer:
Het beeld van de Vermindering.
Zo bedwingt de edele zijn toorn en beteugelt hij zijn driften.
Het meer onder aan de berg verdampt. Daardoor vermindert het ten gunste van de berg, die door zijn vochtigheid wordt verrijkt. De berg is het beeld van eigenzinnige kracht, welke zich tot toorn kan verdichten; het meer is het beeld van de uitgelaten vrolijkheid, die in hartstochtelijke driften kan ontaarden, wanneer zij zich ten koste der levenskrachten ontwikkelt. Daarom is vermindering noodzakelijk: de toorn moet door het stilhouden worden verminderd, de instincten door beperking worden beheerst. Door een zodanige besnoeiing van de lagere zielskrachten worden de hoge aanzichten van de ziel verrijkt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Als de zaken klaar zijn, snel heengaan,
Dat is zonder blaam.
Maar men moet overleggen,
In hoeverre men anderen mag verminderen.
Het is onzelfzuchtig en goed, wanneer men het volbrengen der dringendste eigen werkzaamheden, zijn kracht in dienst van anderen stelt en zonder veel ophef of inbeelding snel helpt waar hulp nodig is. Maar de man in een hoge positie, die zo wordt geholpen, moet zich terdege afvragen hoeveel hij mag aannemen, zonder de behulpzame dienaar of vriend in feite te benadelen. Alleen wanneer de geholpene over een zodanige fijngevoeligheid beschikt, kan men zich zonder aarzeling volkomen geven.
Negen op de tweede plaats betekent:
Bevorderlijk is standvastigheid.
Iets te ondernemen brengt onheil.
Zonder zichzelf te verminderen,
Vermag men anderen vermeerdering te brengen.
Een edel zelfbewustzijn en een ernst, die ook jegens zichzelve consequent blijft, vormen de gezindheid, die vereist is voor het dienen van anderen. Wie zich weggooit om een hogergeplaatste ter wille te zijn, vermindert zijn eigen positie, doch kan de ander daardoor niet blijvend van nut zijn. Dat is verkeerd. De ander te dienen zonder zichzelf prijs te geven, dàt alleen is ware dienst, en die heeft duurzame waarde.
Zes op de derde plaats betekent:
Als drie mensen samen reizen,
Wordt hun getal met één verminderd.
Als een mens alleen reist,
Vindt hij zijn metgezel.
Waar drie tezamen zijn, ontstaat jaloezie. Eén van hen zal moeten wijken. Werkelijk diepe verbondenheid is slechts tussen twee mensen mogelijk. Een eenzaam mens daarentegen vindt stellig een kameraad, die hem aanvult.
Zes op de vierde plaats betekent:
Als men zijn gebreken vermindert,
Maakt men, dat de ander ijlings komt en zich verheugt.
Geen blaam.
Vaak verhinderen onze gebreken zelfs welgezinde mensen ons te naderen. Deze gebreken worden vaak nog versterkt en erger gemaakt door de omgeving, waarin wij ons bevinden. Komt men echter zover, dat men het verkeerde van zijn houding inziet en zich betert, dan bevrijdt men de welgezinde vrienden van hun terughouding, zodat ze des te sneller naderbij komen tot voldoening van beide partijen.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Hij zal wel door iemand vermeerderd worden.
Tien paar schildpadden kunnen dat niet tegenhouden.
Verheven heil!
Als iemand door het lot voor het geluk bestemd is, komt dit vast en zeker. Alle orakels, zoals men die b.v. door schildpadschalen verkrijgt, moeten in de gunstige tekens te zijnen gunste overeenstemmen. Hij hoeft niets te vrezen, want zijn geluk is een beschikking van hogerhand.
Bovenaan een negen betekent:
Als men zonder vermindering van anderen
Zelf vermeerderd wordt,
Dan is dat geen blaam. Standvastigheid brengt heil.
Bevorderlijk is het, iets te ondernemen.
Men krijgt dienaren,
Maar heeft geen afzonderlijk huis meer.
Er zijn mensen, die zegen brengen over de gehele wereld. Elke machtsvermeerdering, die hun ten deel valt, komt alle mensen ten goede en betekent dus stellig geen vermindering voor de anderen. Door ijverig werken en volhouden heeft men succes en men vindt helpers wanneer men die nodig heeft. Wat men bewerkstelligt is echter geen voordeel voor zich alleen; het staat voor allen open en is voor iedereen toegankelijk.
42. YI / DE VERMEERDERING![]() |
boven Xun, het Zachtmoedige, de wind beneden Zhen, het Opwindende, de donder |
Het begrip van de Vermeerdering wordt uitgedrukt doordat de onderste lijn van het bovenste trigram omlaag is gezonken en onder het benedenste trigram heeft plaats genomen. De grondgedachte van het Boek der Veranderingen komt ook in deze opvatting tot zijn recht. Het ware heersen moet dienen zijn. Een offer van het hogere, dat een meer-worden van het lagere bewerkt, wordt kortweg groei genoemd, om daardoor de geest aan te duiden, die alleen het in zijn macht heeft de wereld te helpen.
HET OORDEEL
De Vermeerdering. Het is bevorderlijk iets te ondernemen.
Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
Door het offer, dat van bovenaf voor de groei van het lagere wordt gebracht, ontstaat in het volk een stemming van vreugde en dankbaarheid, die voor de bloei van de gemeenschap buitengewoon waardevol is. Als de mensen hun leiders aldus zijn toegedaan, is het mogelijk iets te ondernemen, en zullen ook moeilijke, gevaarlijke dingen slagen. Daarom moet men in zulke fortuinlijke perioden, waarin alles zich gunstig ontwikkelt, zijn tijd vooral goed gebruiken en meewerken. De tijd is als die, waarin hemel en aarde zich verenigen; waarin de aarde de scheppende kracht des hemels deelachtig wordt en zo de levende wezens vormt en gestalte geeft. De tijd van de groei blijft niet, daarom moet men er van profiteren, zolang hij er nog is.
HET BEELD
Wind en donder: Het beeld van de Vermeerdering.
Alzo de edele: ziet hij iets goeds, dan doet hij het na.
Heeft hij gebreken, dan legt hij ze af.
Door gade te slaan hoe donder en wind wederkerig elkaars groei bevorderen en versterken, leert men hoe men zijn eigen groei en vervolmaking kan bevorderen. Als men bij anderen iets goeds ontdekt, moet men het nadoen om zich zo al het goede op aarde eigen te maken. Als men bij zichzelf iets verkeerds ontdekt, moet men dat afleggen. Op die manier bevrijdt men zich van het kwade. Deze ethische verandering is de belangrijkste groei van de persoonlijkheid.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Bevorderlijk is het, grote daden te volbrengen.
Verheven heil! Geen blaam.
Als iemand van bovenaf grote hulp ondervindt, moet hij de meerdere kracht, die hij op deze wijze verkrijgt, gebruiken voor het volbrengen van iets groots waartoe hij anders misschien noch de kracht gevonden had, noch de moed om er de verantwoordelijkheid voor op zich te nemen. Doordat hij vrij van zelfzucht is, wordt groot heil bewerkt; doordat hij groot heil tot stand brengt, treffen hem geen verwijten.
Zes op de tweede plaats betekent:
Hij zal wel door iemand vermeerderd worden.
Tien paar schildpadden kunnen dat niet verhinderen.
Duurzame standvastigheid brengt heil.
De koning toont hem voor God. Heil.
Werkelijke groei vindt plaats doordat men in zichzelf de voorwaarden ervoor schept: ontvankelijkheid en liefde tot het goede. Daardoor komt datgene waarnaar we streven met de noodzakelijkheid van een natuurwet vanzelf naar ons toe. Waar nu de groei in harmonie is met de hoogste wereldwetten, kan geen constellatie van toevalligheden die tegenhouden. Het komt er alleen op aan, dat men zich door het onverwachte geluk niet tot lichtzinnigheid laat verleiden, maar het zich eigen maakt door innerlijke kracht en bestendigheid. Dan krijgt men betekenis voor God en de mensen en kan men iets uitrichten tot welzijn van de wereld.
Zes op de derde plaats betekent:
Men wordt verrijkt door rampspoedige gebeurtenissen.
Geen blaam als je waarachtig bent,
In het midden wandelt
En de vorst bericht met een zegel.
Een tijd van zegen en voorspoed heeft zulk een geweldige uitwerking, dat ook op zichzelf rampspoedige gebeurtenissen nog op iets goeds uitlopen voor degenen, die erdoor worden getroffen. Zij leggen hun fouten af, en verkrijgen door overeenkomstig de waarheid te handelen zulk een innerlijke autoriteit, dat zij invloed uitoefenen, als waren zij door brief en zegel gemachtigd.
Zes op de vierde plaats betekent:
Als je in het midden wandelt en de vorst bericht,
Zal hij volgen.
Bevorderlijk is het, gebruikt te worden
Bij het verleggen van de hoofdstad.
Het is van belang dat er mensen zijn, die tussen leiders en geleiden bemiddelend optreden. Dat moeten onzelfzuchtige persoonlijkheden zijn, vooral in tijden van groei; immers van de leider moet iets uitgaan, dat het volk van nut is. Van de zegeningen mag niets op zelfzuchtige wijze worden achtergehouden: deze moeten werkelijk diegenen ten goede komen, voor wie zij bestemd zijn. Zulk een bemiddelende persoonlijkheid is buitengewoon belangrijk in tijden, waarin het gaat om grote ondernemingen, die beslissend zijn voor de toekomst en waarvoor de innerlijke toestemming van alle betrokkenen noodzakelijk is.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Als je werkelijk een goed hart hebt,
Vraag dan niet. Verheven heil!
Waarlijk, goedheid zal je als deugd worden aangerekend.
Werkelijke goedheid rekent niet en vraagt niet om hulde of dank, maar wordt gedreven door innerlijke noodzaak. Zulk een oprecht goed hart vindt zijn beloning doordat het erkend wordt, en aldus zal de zegenrijke invloed zich ongehinderd kunnen uitbreiden.
Bovenaan een negen betekent:
Hij dient niemand tot vermeerdering.
Het kan zelfs zijn, dat iemand hem slaat.
Hij heeft zijn hart niet altijd in bedwang. Onheil!
De betekenis is hier, dat de hogeren door zelfverloochening de lageren tot ontwikkeling behoren te brengen. Doordat men deze plicht verzuimt en niemand tot nut is, onttrekt men zich ook aan de heilzame invloed der anderen en komt men spoedig vereenzaamd in het leven te staan. Daardoor stelt men zich bloot aan aanvallen. Een gezindheid, die niet voortdurend in harmonie is met de eisen van de tijd, brengt onvermijdelijk onheil met zich mee.
Confucius zegt over deze lijn:
‘De edele brengt zijn persoon in rust voordat hij zich beweegt; hij bedenkt zich goed voordat hij spreekt; hij verstevigt zijn relaties voordat hij om iets vraagt. Door op deze drie dingen te letten, leeft de edele volkomen veilig. Wanneer men echter onbeheerst is in zijn bewegingen, werken de mensen niet mee. Als men opgewonden is in zijn woorden, vinden ze geen weerklank bij de mensen. Als men, zonder vooraf relaties te hebben aangeknoopt, om iets vraagt, geven de mensen het niet. Wanneer niemand met ons is, komen zij, die tegen ons zijn, ons nadeel berokkenen.’
43. GUAI / DE DOORBRAAK (DE VASTBERADENHEID)![]() |
boven Dui, het Blijmoedige, het meer beneden Qian, het Scheppende, de hemel |
Dit hexagram betekent enerzijds een doorbraak na lang opgehoopte spanning, zoals het breken van een gezwollen rivier door de dijken, of een wolkbreuk. Overgedragen op menselijke verhoudingen is het anderzijds de tijd, waarin de gemenen allengs het veld ruimen. Hun invloed is aan het afnemen en door een resolute actie komt er een verandering in de situatie, een doorbraak heeft plaats. De derde maand (4 april-4 mei) staat in dit teken.
HET OORDEEL
De Doorbraak.
Vastberaden moet men aan het hof van de koning
De zaak bekend maken.
Naar waarheid moet zij worden verkondigd. Gevaar!
Men moet zijn eigen stad verwittigen.
Niet bevorderlijk is het, naar de wapenen te grijpen.
Het is bevorderlijk, iets te ondernemen.
Als in een stad ook maar één gemene zich in een heersende positie weet te handhaven, vermag hij de edelen te onderdrukken. Als er ook maar één hartstocht zich nog in het menselijk hart nestelt, vermag deze het verstand te benevelen. Hartstocht en verstand kunnen niet samengaan, daarom is een strijd op leven en dood onvermijdelijk, wanneer men het goede wil laten zegevieren.
Voor de resolute strijd van het goede tegen het kwade bestaan echter bepaalde regels, die men vooral in acht moet nemen, als men zijn doel wil bereiken.
1. Vastberadenheid moet berusten op de vereniging van kracht en vriendelijkheid.
2. Een compromis met het slechte is niet mogelijk; het moet onder alle omstandigheden openlijk worden afgewezen. Evenzo mogen ook de eigen hartstochten en gebreken niet worden vergoelijkt.
3. De strijd mag niet direct met geweld worden gevoerd: waar het boze gebrandmerkt wordt, zint het op wapenen, en als men zo bereidwillig is het slag om slag te bevechten, trekt men aan het kortste eind, doordat men dan zelf in haat en hartstocht wordt meegesleept. Daarom is het noodzakelijk, bij het eigen huis te beginnen: men moet persoonlijk op zijn hoede zijn voor de gebrandmerkte fouten. Zodoende stompen de wapenen van het boze bij gebrek aan een tegenstander vanzelf af. Ook zijn eigen gebreken moet men niet direct bestrijden. Zolang wij er mee worstelen, blijven ze ons altijd de baas.
4. De beste manier om het kwade te bestrijden, is: energiek vooruit te gaan in het goede.
HET BEELD
Het meer is ten hemel opgestegen:
Het beeld van de Doorbraak.
Zo schenkt de edele rijkdom naar beneden,
Zonder bij zijn deugd lang stil te staan.
Als het water van het meer ten hemel is opgestegen, is er gevaar voor een wolkbreuk. De edele put hieruit een waarschuwing en neemt tijdig zijn maatregelen om een gewelddadige ineenstorting te voorkomen. Wie alleen voor zichzelf rijkdommen opstapelt zonder aan anderen te denken, zal zijn ineenstorting niet ontlopen. Want op al het verzamelen volgt een verstrooien. Daarom verstrooit de edele reeds gedurende het verzamelen. Evenzo is hij bij de vorming van zijn karakter erop bedacht niet in koppigheid te verstarren, maar door aanhoudend streng zelfonderzoek zijn vatbaarheid voor indrukken te bewaren.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Machtig in de voorwaartsschrijdende tenen.
Gaat men heen en is men tegen de zaak niet opgewassen,
Dan begaat men een fout.
In tijden van vastberaden opmars is vooral het eerste begin moeilijk. Men voelt zich geïnspireerd tot vastberaden voorwaartsgaan. Maar de tegenstand is nog te sterk. Daarom moet men zijn eigen kracht kennen, en zich slechts zover vooruit wagen als men zeker is van zijn succes. Blinde vechtlust is verkeerd, want juist in het begin kan een onverwachte terugslag de meest funeste gevolgen hebben.
Negen op de tweede plaats betekent:
Alarmroep. ’s Avonds en ’s nachts wapenen.
Vrees niets.
Paraat zijn is alles. Vastberadenheid is onafscheidelijk verbonden met voorzichtigheid. Als men zorgzaam en bezonnen is, behoeft men niet te schrikken en zenuwachtig te worden. Wie voortdurend waakzaam is zolang er nog geen gevaar dreigt, is gewapend als het gevaar naderbij komt, en behoeft niet bang te zijn. De edele is op zijn hoede voor wat nog niet te zien is, en bezorgd voor wat nog niet te horen is; daarom verwijlt hij te midden van moeilijkheden, als waren het er geen. Als iemand zorg aan zijn karaktervorming besteedt, schikken de mensen zich vanzelf naar zijn wil. Zegeviert het verstand, dan trekken de hartstochten zich vanzelf terug. Bezonnen zijn en de wapens niet vergeten: dat is de juiste weg naar de veiligheid.
Negen op de derde plaats betekent:
Machtig te zijn in de jukbeenderen brengt onheil.
De edele is vastbesloten.
Hij wandelt eenzaam en komt in de regen.
Hij wordt bespat en men mort tegen hem.
Geen blaam.
De situatie waarin men zich bevindt, is dubbelzinnig. Terwijl allen verwikkeld zijn in een vastberaden strijd tegen al wat gemeen is, heeft men zelf – als enige – zekere relaties met een laagstaand mens. Zou men nu reeds zijn tanden laten zien, en zich tegen hem willen keren vóór de tijd er rijp voor is, dan zou men daardoor alleen de hele toestand in gevaar brengen, want de laagstaande zou dan te vroeg zijn tegenmaatregelen nemen. De opgave van de hogere mens is hier buitengewoon moeilijk. Hij moet stevig in zijn schoenen staan en hoewel hij met de laagstaande man omgaat, zich innerlijk van diens gemeenheid distantiëren. Daarbij wordt hij natuurlijk miskend. Men meent, dat hij ook tot de partij der gemenen hoort. Hij is volkomen eenzaam, daar niemand hem begrijpt. Zijn relaties met de gemenen bezoedelen hem in de ogen van de menigte, en men keert zich morrend tegen hem. Hij echter draagt die miskenning en maakt geen fouten, daar hij trouw blijft aan zichzelf.
Negen op de vierde plaats betekent:
Op de dijen is geen huid,
En het lopen valt zwaar.
Liet men zich leiden als een schaap,
Dan zou het berouw verdwijnen.
Doch als men deze woorden hoort,
Zal men ze niet geloven.
Men lijdt aan een innerlijke onrust, zodat men het niet op zijn plaats kan uithouden. Men zou tot elke prijs vooruit willen, maar stoot daarbij op onoverwinnelijke hinderpalen. Zo is men in innerlijk conflict met de situatie, waarin men zich bevindt. Dat komt door de eigenzinnigheid, waarmee men zijn wil zou willen doorzetten. Kon men die overwinnen, dan zou alles in orde komen. Maar deze raad zal, als zovele goede raadgevingen, in de wind geslagen worden. Want een eigenzinnig mens heeft wel oren, maar luistert niet.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Tegenover het onkruid is onwrikbare vastberadenheid nodig.
In het midden wandelen blijft vrij van blaam.
Onkruid komt altijd weer op en laat zich moeilijk uitroeien. Daarom is onwrikbare vastberadenheid nodig ook in de strijd tegen een laag mens in een hoge positie. Men staat in relatie tot hem en daarom bestaat er gevaar, dat men de strijd als hopeloos opgeeft. Maar dat mag niet gebeuren. Men moet vastberaden voortgaan en mag zich niet van het ingeslagen pad laten afbrengen. Alleen op deze manier blijft men vrij van blaam.
Bovenaan een zes betekent:
Geen roep! Ten slotte komt onheil.
De zege schijnt te zijn behaald. Er is nog slechts een rest over van het kwade en nu is de tijd gekomen, dat men het radicaal moet uitroeien. Het ziet er alles heel gemakkelijk uit. Maar juist daarin bestaat het gevaar. Als men niet op zijn hoede is, slaagt het kwade erin, zich te verbergen en zo te ontkomen; en als het ons eenmaal ontsnapt is, ontstaat nieuw onheil uit de achtergebleven kiemen, want het kwade sterft niet gauw. Ook bij het slechte in eigen karakter moet men grondig werk verrichten. Als men uit nalatigheid iets over het hoofd zou zien, zou daaruit nieuw kwaad ontstaan.
44. GOU / HET TEGEMOETKOMEN![]() |
boven Qian, het Scheppende, de hemel beneden Xun, het Zachtmoedige, de wind |
Dit hexagram geeft weer, hoe het donkere principe zich heimelijk en onverwachts van binnen en van onderaf weer indringt, nadat het reeds verdreven was. Het vrouwelijke komt uit eigen beweging de mannen tegemoet. Dat is een gevaarlijke en weinig gunstige situatie, vanwege de mogelijke consequenties; men dient deze dus tijdig te onderkennen en daardoor te vermijden.
De vijfde maand (5 juni-6 juli) staat in dit teken, daar met de midzomer het donkere principe gaandeweg weer omhoog begint te komen.
HET OORDEEL
Het Tegemoetkomen. Het meisje is machtig.
Met zulk een meisje moet men niet trouwen.
Het omhoogkomen van het gemene wordt hier getekend in het beeld van een brutaal meisje, dat zich lichtzinnig prijsgeeft en daardoor de macht in handen krijgt. Dat zou niet mogelijk zijn, als het sterke en lichte het van zijn kant niet eveneens tegemoet kwam. Het gemene ziet er zo onschuldig en zo vleiend uit, dat men er plezier in heeft. Het lijkt zo klein en zo zwak dat men meent, er onbezorgd mee te kunnen schertsen.
Zo komt ook de gemene mens slechts daardoor omhoog, dat de edele hem voor ongevaarlijk houdt en hem macht verleent. Als men van het begin af aan tegen hem op zou treden, zou hij nooit invloed kunnen uitoefenen.
Toch heeft de tijd van het Tegemoetkomen ook nog een andere kant, die men wel onder het oog moet zien. Al mag het geen regel zijn, dat het zwakke het sterke tegemoet komt, er zijn toch tijden, dat dit van grote betekenis is. Als hemel en aarde elkaar tegemoetkomen, gedijen alle schepselen. Als vorst en helper elkaar tegemoetkomen, komt de wereld in orde. Wederzijdse toenadering is noodzakelijk bij voor elkaar bestemde en op elkaar aangewezen principes. Men moet alleen vrij zijn van onreine bijgedachten, anders is het uit den boze.
HET BEELD
Onder de hemel is de wind:
Het beeld van het Tegemoetkomen.
Zo handelt de vorst bij het verbreiden van zijn bevelen
En de verkondiging ervan naar de vier windstreken.
De situatie lijkt op die in het hexagram 20, Guan, het Schouwen. Daar waait de wind over de aarde, hier waait hij onder de hemel. In beide gevallen komt hij overal. Maar terwijl ginds de wind laag over de aarde streek als symbool van de heerser, die kennis neemt van de toestanden in zijn koninkrijk, waait hier de wind van boven en symboliseert hij de invloed, die de heerser door zijn bevelen uitoefent. De hemel is ver van de dingen der aarde, maar hij brengt ze in beweging door de wind. De heerser staat ver van het volk, maar hij brengt het in beweging door zijn bevelen en wilsuitingen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Men moet het remmen met een bronzen remblok.
Standvastigheid is heilzaam!
Als men het laat lopen, ondervindt men rampspoed!
Ook een mager varken heeft de varkensaard in zich.
Als een minderwaardig element is binnengeslopen, moet men het onmiddellijk energiek trachten te stuiten. Door het consequent te bestrijden kan men nadelige invloeden voorkomen. Als men het op zijn beloop laat, is onheil het onvermijdelijk gevolg. Men mag zich door de onbelangrijkheid van wat daar binnensluipt niet laten verleiden, het te licht op te nemen.
Zolang een varken nog jong en mager is, zal het nog niet veel vernielen; maar als het zich eenmaal rond en sterk gevreten heeft, komt zijn ware aard tot uiting, als men daar niet tijdig paal en perk aan heeft gesteld.
Negen op de tweede plaats betekent:
In de kom is een vis. Geen blaam!
Niet bevorderlijk voor gasten.
Het lagere element wordt geen geweld aangedaan: het wordt slechts onder vriendelijke controle gehouden. Zo behoeft men niets ergs te vrezen. Wel moet men er voor zorgen, dat het niet in contact komt met buitenstaanders, daar het – eenmaal losgelaten – zijn slechte kanten teugelloos zou ontplooien.
Negen op de derde plaats betekent:
Op de dijen is geen huid,
En het lopen valt zwaar.
Als men indachtig is aan het gevaar,
Maakt men geen grote fouten.
Men is innerlijk in de verleiding zich in te laten met het slechte element, dat zich aanbiedt. Dat is een uiterst gevaarlijke situatie. Gelukkig wordt men door de uiterlijke omstandigheden verhinderd zulks te doen. Men zou graag willen, maar men kan niet. Dat leidt tot een kwellende besluiteloosheid ten aanzien van de te volgen gedragslijn. Wanneer men zich echter bewust wordt van het gevaar, zal men althans de ernstigste fouten kunnen vermijden.
Negen op de vierde plaats betekent:
In de kom is geen vis.
Daar komt onheil uit voort.
De kleine luiden moet men dulden, opdat ze welgezind blijven. Dan kan men in geval van nood van hun diensten gebruikmaken. Als men zich van hen vervreemdt en hen niet tegemoet komt, wenden zij zich af en men heeft hen niet tot zijn beschikking wanneer men hen nodig heeft. En dat heeft men dan alleen aan zichzelf te wijten.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Met wilgenbladeren bedekte meloen:
Verborgen lijnen.
Dan valt het ons vanuit de hemel in de schoot.
De meloen is evenals de vis een symbool van het donkere principe. Ze is zoet, maar bederft licht, en wordt daarom beschermd met een bedekking van wilgenbladeren. De situatie is zo, dat een sterk, hoogstaand, evenwichtig mens de gemenen, die hij onder zijn hoede heeft, lankmoedig beschermt. Hij heeft de vaste lijnen van orde en schoonheid in zichzelf. Maar hij maakt er geen ophef van. Hij valt de anderen niet lastig met uiterlijke schijn of hinderlijke vermaningen, doch laat hen geheel vrij, in vast vertrouwen op de hervormende kracht, die er uitgaat van een sterke en reine persoonlijkheid. En ziet! Het lot is hem gunstig. De gemenen worden beïnvloed en vallen hem als rijpe vruchten toe.
Bovenaan een negen betekent:
Hij komt met zijn horens tegemoet.
Beschaming. Geen blaam.
Als iemand zich uit de wereld teruggetrokken heeft, worden haar beslommeringen hem vaak onverdraaglijk. Zo zijn er vaak mensen, die zich in edele trots verre houden van het algemene, plat-alledaagse en het ruw van zich afstoten, waar het hun tegemoet komt. Zulke mensen worden voor verwaand en ontoegankelijk uitgemaakt, maar aangezien zij niet meer door actieve plichten aan de wereld gebonden zijn, doet dit er niet veel toe. Zij weten de antipathie van de grote massa gelaten te dragen.
45. CUI / HET VERZAMELEN![]() |
boven Dui, het Blijmoedige, het meer beneden Kun, het Ontvangende, de aarde |
Het teken is naar vorm en betekenis verwant aan het teken Bi, de Aaneensluiting (nr. 8). Dáár het stromende water boven de aarde, hier een meer boven de aarde. Het meer is de verzamelplaats van het water, daardoor is het verzamelen hier nog sterker uitgedrukt dan in het andere teken. Dezelfde grondgedachte blijkt ook in de omstandigheid, dat het hier twee sterke lijnen zijn (op de vierde en vijfde plaats) die de verzameling bewerken, terwijl ginds slechts één sterke lijn (op de vijfde plaats) te midden der zwakken staat.
HET OORDEEL
Het Verzamelen. Welslagen.
De koning nadert zijn tempel.
Bevorderlijk is het, de grote man te zien.
Dat brengt welslagen. Bevorderlijk is standvastigheid.
Grote offers brengen schept heil.
Bevorderlijk is het, iets te ondernemen.
De verzameling van mensen in grote gemeenschappen is of een natuurlijke, zoals dit bij de familie het geval is, of een kunstmatige, zoals in de staat. De familie verzamelt zich om de vader als haar hoofd. De voortzetting van deze verzameling voltrekt zich door de offers aan de voorouders, waarbij de hele clan zich verzamelt. De voorouders worden door de geconcentreerde aandacht en het gebed der op aarde achtergeblevenen zó verankerd in het geestelijk leven van de familieleden, dat ze zich niet kunnen verstrooien en losraken.
Waar mensen verenigd moeten worden, zijn religieuze krachten nodig. Maar er moet ook een menselijk leider als middelpunt zijn. Om anderen om zich heen te kunnen verzamelen, moet men zich echter eerst in zijn eigen innerlijk hebben geconcentreerd. Slechts door verenigde morele kracht kan men de wereld tot eenheid brengen. Zulke grote tijden van éénwording zullen dan ook grote werken achterlaten. Dat is de zin van de grote offers, die gebracht worden. En ook op wereldlijk gebied is er in tijden van Verzamelen behoefte aan werken van groot formaat.
HET BEELD
Het meer is boven de aarde:
Het beeld van de Verzameling.
Zo vernieuwt de edele zijn wapenen,
Om onvoorziene dingen het hoofd te bieden.
Wanneer zich zoveel water in het meer verzamelt, dat het hoger komt dan de aarde, dreigt een overstroming. Daar moet men maatregelen tegen treffen. Zo ontstaat ook licht strijd op een plaats waar mensen in groten getale bijeenkomen; en waar rijkdommen worden opgestapeld, doet zich gemakkelijk roof voor. Daarom moet men zich in tijden van verzameling tijdig wapenen, om het onvoorziene af te weren. Het leed op aarde komt meestal door plotselinge gebeurtenissen waartegen men niet gewapend was. Als men erop voorbereid is, kan men het voorkomen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Als je oprecht bent, maar niet tot het einde toe,
Dan komt er nu eens verwarring, dan weer vereniging.
Als je roept, dan hoef je je hand maar uit te steken
Om weer te kunnen lachen.
Betreur niets.
Heengaan is zonder blaam.
De situatie is hier, dat men zich om een leider wil scharen, tegen wie men opziet. Doch men bevindt zich te midden van een talrijk gezelschap, waardoor men zich zo laat beïnvloeden dat men onzeker wordt in zijn besluit en geen vast middelpunt voor het verzamelen meer ziet. Als men echter uiting geeft aan deze nood en om hulp roept, dan is een handdruk van de leider voldoende om alle ellende af te wenden. Men late zich dus niet van de wijs brengen: zich bij die leider aan te sluiten is zonder twijfel het beste.
Zes op de tweede plaats betekent:
Zich laten trekken brengt heil en blijft zonder blaam.
Als men oprecht is,
Is het ook bevorderlijk, een klein offer te brengen.
Men mag in tijden van verzameling zijn weg niet willekeurig kiezen. Er zijn geheime krachten aan het werk, waardoor de mensen die bij elkaar passen tot elkaar gebracht worden. Aan deze aantrekkingskracht moet men zich overgeven, dan begaat men geen fouten. Waar innerlijke verwantschap bestaat, zijn geen grote voorbereidingen en formaliteiten nodig. Men begrijpt elkaar ook zonder dat alles, evenals de godheid een klein offer genadig aanneemt, als het uit het hart komt.
Zes op de derde plaats betekent:
Verzamelen onder zuchten. Niets dat bevorderlijk ware.
Heengaan is zonder blaam. Kleine beschaming.
Men heeft vaak de behoefte aan gezelschap, terwijl alle anderen in de omgeving zich reeds hebben aaneengesloten, zodat men geïsoleerd blijft. De hele toestand blijkt onhoudbaar te zijn. Dan moet men de weg van de vooruitgang kiezen, en zich resoluut aansluiten bij een man, die dichter bij het middelpunt van de groep staat en de gelegenheid heeft, iemand in de gesloten kring te introduceren. Dat is geen fout, ook al neemt men eerst als outsider een ietwat vernederende positie in.
Negen op de vierde plaats betekent:
Groot heil! Geen blaam.
Hier wordt een man getekend, die in naam van zijn heer de mensen om zich heen verzamelt. Daar hij niet naar persoonlijk voordeel streeft, maar onbaatzuchtig aan de algemene eenheid werkt, wordt zijn werk met succes bekroond en alles komt goed.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Als men bij het verzamelen de vereiste positie inneemt,
Verdient dat geen blaam.
Als sommigen nog niet oprecht meedoen,
Is er verheven, duurzame standvastigheid nodig,
Dan verdwijnt het berouw.
Als de mensen zich uit zichzelf om iemand heen verzamelen, dan is dat – wanneer men het zelf niet gezocht heeft – alleen maar goed. Men verkrijgt daardoor een zekere invloed, die zeer nuttig kan zijn. Maar natuurlijk is het ook mogelijk, dat er zich mensen om iemand heen scharen, niet omdat zij innerlijk vertrouwen hebben, maar omdat zij worden aangelokt door de invloedrijke positie. Dat is zeker betreurenswaard. Zulke mensen moet men nader zien te komen door des te grotere plichtsbetrachting en onwrikbare standvastigheid. Daardoor wordt het heimelijke wantrouwen gaandeweg overwonnen, en alle reden voor berouw valt weg.
Bovenaan een zes betekent:
Klagen en zuchten, tranen in stromen!
Geen blaam.
Het kan voorkomen, dat men zich wel zou willen aansluiten, maar in zijn goede bedoelingen miskend wordt. Dan is men treurig en klaagt. Maar dat is juist de aangewezen weg. Want daardoor kan het gebeuren, dat de ander tot bezinning komt, en men de gezochte en zo smartelijk gemiste aansluiting toch nog vindt.
46. SHENG / HET OMHOOGDRINGEN![]() |
boven Kun, het Ontvangende, de aarde beneden Xun, het Zachtmoedige, de wind, het hout |
Het benedenste trigram, Xun, heeft als beeld het hout, het bovenste, Kun, betekent de aarde. Daarmee is de gedachte verbonden, dat het hout in de aarde omhooggroeit. Dit Omhoogdringen is in tegenstelling met ‘De Vooruitgang’ (nr. 35) met inspanning verbonden, gelijk de plant kracht nodig heeft om door de aarde omhoog te dringen. Daarom staat dit teken, hoewel het met succes verbonden is, in verband met de inspanning van de wil. De vooruitgang vertoont meer expansie, het omhoogdringen meer het verticale opklimmen tot macht en invloed uit onbekendheid en onaanzienlijkheid.
HET OORDEEL
Het Omhoogdringen heeft verheven welslagen!
Men moet de grote man zien.
Vrees niet!
Opbreken naar het Zuiden brengt heil.
Het omhoogdringen van de goede elementen ontmoet geen hindernis, daarom wordt het met groot succes bekroond. Het omhoogdringen wordt niet door gewelddadig optreden, maar door bescheidenheid en soepelheid mogelijk gemaakt. Daar men echter door de gunst der tijden wordt gedragen, komt men vooruit. Men moet eropuit gaan en de invloedrijke personen opzoeken. Daarbij hoeft men niet bevreesd te zijn, want het succes zal niet uitblijven. Men moet echter aan het werk gaan, want activiteit (dit is de betekenis van het Zuiden) brengt heil.
HET BEELD
Binnen in de aarde groeit het hout:
Het beeld van het Omhoogdringen.
Zo hoopt de edele vol toewijding kleine dingen op,
Om iets hoogs en groots tot stand te brengen.
Het hout in de aarde groeit zonder haast en zonder rust omhoog, doordat het zich gedwee om de obstakels heenbuigt. Zo is de edele toegewijd van aard en in zijn vooruitgang rust hij nooit.49
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Omhoogdringen, dat vertrouwen ontmoet,
Brengt groot heil.
Hier is de beginsituatie van het omhoogdringen. Gelijk het hout de kracht voor zijn omhoogdringen put uit de wortel, die zich geheel onderaan bevindt, put men de kracht tot omhoogkomen uit een overeenkomstige positie. Die positie is nederig, men is onbekend. Maar er bestaat een innerlijke verwantschap met de heersers boven, en door deze relatie wint men het vertrouwen, dat men nodig heeft om iets te kunnen volbrengen.
Negen op de tweede plaats betekent:
Als men oprecht is,
Is het ook bevorderlijk, een klein offer te brengen.
Geen blaam.
Voorop staat, dat we met een krachtig man te doen hebben. Hij past eigenlijk niet in zijn omgeving, daar hij te ruw is en zich te weinig aan uiterlijke vormen gelegen laat liggen. Maar hij is innerlijk oprecht; daarom komt men hem tegemoet, en zijn gebrek aan uiterlijke beschaving berokkent hem geen schade. De oprechtheid is hier het uitvloeisel van solide eigenschappen, bij de overeenkomstige lijn in het vorige teken daarentegen van innerlijke deemoed.
Negen op de derde plaats betekent:
Men dringt omhoog in een lege stad.
Hier vallen de obstakels, die het voorwaartsdringen anders in de weg staan, geheel weg. Het gaat verwonderlijk gemakkelijk. Zonder te aarzelen volgt men deze weg, om ten volle te profiteren van het succes. Oppervlakkig beschouwd schijnt alles volkomen in orde te zijn. Toch is er geen geluk belovende zinsnede aan toegevoegd. Het is de vraag hoelang zulk een onbeperkt succes zal duren. Toch is het niet raadzaam bij zulke bedenkingen lang te blijven stilstaan, aangezien men daardoor alleen maar kracht zou verspillen; men doet beter, zich de gunst der tijden onverwijld ten nutte te maken.
Zes op de vierde plaats betekent:
De koning stelt hem voor aan de berg Qi. Heil. Geen blaam.
De berg ligt in het westen van China, het geboorteland van koning Wen, door wiens zoon, de hertog van Zhou, de woorden bij de afzonderlijke lijnen zijn toegevoegd. Het is een herinnering aan de tijd dat de Zhou-dynastie tot macht en aanzien kwam. Toen werden de grote helpers van koning Wen voorgesteld aan de god van de vaderlandse berg, waardoor ze hun plaats kregen aan de zijde van de vorst in de hallen der voorvaderen. Hier wordt dus een periode geschetst, waarin het omhoogdringen zijn doel bereikt. Men wordt beroemd voor mensen en goden, en opgenomen in de kring der mannen die het geestelijk leven van de natie opbouwen; zo krijgt men duurzame, historische betekenis.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Standvastigheid brengt heil.
Men dringt trapsgewijze omhoog.
Bij het steeds verder vooruitkomen is het van belang, dat men niet bedwelmd geraakt door zijn succes. Juist bij grote overwinningen moet men voortdurend nuchter blijven, geen treden willen overslaan, maar langzaam, als het ware aarzelend, stap voor stap verder gaan. Alleen deze rustige, regelmatige vooruitgang, die niets overijlds doet, leidt tot het doel.
Bovenaan een zes betekent:
Omhoogdringen in het donker.
Bevorderlijk is het, onafgebroken standvastig te zijn.
Wie blindelings omhoogdringt toont gebrek aan inzicht. Hij kent slechts de vooruitgang, niet de terugtocht. Men put daarbij zijn krachten uit. Het is belangrijk, in zulk een geval onophoudelijk er op bedacht te zijn, dat men consciëntieus en consequent moet blijven. Slechts op deze wijze kan men zich bevrijden van blinde impulsen, die altijd uit den boze zijn.
47. KUN / DE BENAUWENIS (DE UITPUTTING)![]() |
boven Dui, het Blijmoedige, het meer beneden Kan, het Onpeilbare, het water |
Boven is het meer, het water diep daaronder. Het meer is dus leeg en opgedroogd (letterlijk: ‘uitgeput’). Nog op een andere manier wordt de uitputting, de benauwenis, uitgebeeld: boven een donkere lijn, die twee lichte lijnen omlaag houdt; beneden een lichte lijn, tussen twee donkere ingeklemd. Het bovenste trigram behoort tot het donkere principe, terwijl het benedenste tot het lichte principe hoort. Zo worden overal de edelen door de gemenen onderdrukt en ingesloten.
HET OORDEEL
De Benauwenis. Welslagen. Standvastigheid.
De grote man bewerkt heil. Geen blaam.
Als men iets te zeggen heeft, wordt men niet geloofd.
Tijden van rampspoed zijn het tegendeel van succes. Niettemin kunnen ze tot succes leiden, als ze de juiste man treffen. Een sterk mens, die in de verdrukking geraakt, blijft in weerwil van alle gevaar blijmoedig, en deze blijmoedigheid is de grondslag voor zijn latere succes. Het is zijn innerlijke bestendigheid, die sterker is dan het noodlot. Wie zich door uitputting innerlijk laat breken, heeft inderdaad geen succes. Maar in een mens die er zich alleen door terneer laat buigen, wekt de benauwenis een kracht tot reactie, die mettertijd stellig aan het licht komt. Doch daartoe is het gemeen niet in staat. Slechts de grote man bewerkt heil en blijft vrij van feilen. Wel is het hem aanvankelijk onmogelijk, naar buiten invloed uit te oefenen, daar zijn woorden niets uitwerken. Daarom is het in benarde tijden van het grootste belang, innerlijk sterk te zijn en niet veel te praten.
HET BEELD
In het meer is geen water: het beeld van de Uitputting.
Zo zet de edele zijn leven op het spel,
Om zijn wil te volgen.
Als het water uit het meer naar beneden is gezakt, moet het meer uitdrogen en uitgeput raken. Dat is noodlot. Dat is het beeld van een vijandig lot in het mensenleven. In zulke tijden kan men niets anders doen dan zijn kruis dragen en zich zelf trouw blijven. Het komt daarbij echter aan op de diepste laag van het menselijk wezen; want alleen deze is sterker dan het noodlot, dat ons van buitenaf treft.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Men zit in benauwenis onder een kale boom
En geraakt in een duister dal.
Drie jaar lang ziet men niets.
Als men in nood geraakt, is het vóór alles van belang, dat men sterk blijft om de nood innerlijk te kunnen overwinnen. Wie daarentegen te zwak is, wordt door de benauwenis overmand. Die blijft zitten onder een kale boom in plaats van verder te gaan en geraakt steeds meer in duisternis en zwaarmoedigheid. Daardoor wordt de situatie alleen steeds hopelozer. Deze houding is het gevolg van een innerlijke verblindheid, die men beslist moet overwinnen.
Negen op de tweede plaats betekent:
Men is in benauwenis bij wijn en spijzen.
Daar komt de man met de scharlakenrode kniebanden.
Het is bevorderlijk, offers te brengen.
Opbreken brengt onheil.
Geen blaam.
Hier is het een innerlijke benauwenis waarin men zich bevindt. Uiterlijk gaat alles goed; men heeft te eten en te drinken. Maar men voelt zich beklemd en benauwd door de alledaagse bekrompenheid van het leven, en ziet geen uitweg. Plotseling komt er hulp van bovenaf. Een vorst – de vorsten droegen in het oude China scharlakenrode kniebanden – is op zoek naar bekwame helpers. Maar er zijn nog hindernissen te overwinnen. Daarom is het van belang, dat men die in het Onzichtbare tegemoet treedt door offers en gebeden. Onvoorbereid opbreken zou noodlottige gevolgen hebben, hoewel het moreel niet laakbaar zou zijn. Men moet hier door innerlijk geduld een onaangename situatie te boven komen.
Zes op de derde plaats betekent:
Men laat zich benauwen door steen
En steunt op doornen en distels.
Men gaat in zijn huis en ziet niet zijn vrouw. Onheil!
Hier wordt een man getekend, die onrustig en besluiteloos is in tijden van nood. Hij wil eerst vooruit; dan stoot hij op obstakels, die op de keper beschouwd alleen dàn in nood brengen, wanneer men de zaak onoverlegd aanpakt. Men wil met het hoofd door de muur en ten gevolge daarvan voelt men de muur als een obstakel. Dan zoekt men steun in dingen, die geen houvast kunnen bieden, en alleen maar een gevaar beduiden voor degene die erop tracht te steunen. Nu keert men besluiteloos om en trekt zich terug in zijn huis, maar men ontdekt tot zijn teleurstelling, dat zijn vrouw er niet is. Confucius zegt over deze lijn:
‘Als iemand zich laat benauwen door iets, dat hem niet behoorde te benauwen, zal er zeker schande over zijn naam komen. Als hij steunt op dingen, waarop men niet steunen kan, zal zijn leven zeker in gevaar geraken. Voor wie in schande en gevaar is, komt het doodsuur naderbij, hoe kan zo iemand dan nog zijn vrouw zien?’
Negen op de vierde plaats betekent:
Hij komt heel zachtjes, benauwd in een gouden wagen.
Beschaming, maar men komt aan het eind.
Een welgesteld man ziet de nood van de lagere klassen en zou hen graag willen helpen. Hij grijpt echter niet snel en energiek in waar het nodig is, maar pakt de zaak wat aarzelend en benepen aan. Dan stoot hij op hindernissen. Machtige en rijke lieden halen hem binnen in hun kring. Hij moet meedoen en kan zich niet van hen losmaken. Zo geraakt hij in grote verlegenheid. Maar de nood is van voorbijgaande aard. De oorspronkelijke kracht van zijn natuur maakt de begane fout weer goed en het doel wordt bereikt.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Neus en voeten worden hem afgesneden.
Men geraakt in het nauw door de man met de purperen
Kniebanden.
Zachtkens komt de vreugde.
Het is bevorderlijk offers en gaven te brengen.
Iemand, wie het wel en wee der mensheid na ter harte gaat, wordt van boven en van onderen in het nauw gebracht (dat is de betekenis van de afgesneden neus en voeten). Men vindt geen hulp bij de mensen, wier plicht het zou zijn, bij het reddingswerk mee te helpen (de ministers droegen purperen kniebanden). Toch nemen de dingen langzamerhand een gunstige keer. Daarom moet men, tot het zover is, kracht vinden in zichzelf, zich in stille overpeinzing wenden tot God, en bidden en offeren voor het algemeen welzijn.
Bovenaan een zes betekent:
Hij wordt benauwd door wijnstokranken.
Hij beweegt zich onzeker en zegt: ‘Beweging schept berouw’.
Als men daar berouw over voelt en zich op weg begeeft,
Heeft men heil.
Men leeft onder de druk van banden, die gemakkelijk verbroken kunnen worden. Het einde van de benauwenis is in zicht, maar men kan nog niet tot een besluit komen. Nog onder de indruk van de vroegere toestand meent men reden tot berouw te zullen hebben, wanneer men zich beweegt. Maar zodra men tot inzicht komt, deze geestelijke houding aflegt en een resoluut besluit neemt, gelukt het, de druk te boven te komen.
48. JING / DE WATERPUT![]() |
boven Kan, het Onpeilbare, het water beneden Xun, het Zachtmoedige, de wind, het hout |
Beneden is het hout, boven het water. Het hout gaat omlaag in de aarde om het water omhoog te halen. Het beeld is ontleend aan de oud-Chinese wip-waterput. Met het hout zijn niet de emmers bedoeld (die in oude tijden van klei werden gemaakt) maar de houten stang, door welks bewegingen het water uit de bron naar boven werd gebracht. Het beeld duidt ook op de plantenwereld, die door haar wortels het water uit de aarde omhooghaalt. De put, waaruit men het water schept, wekt voorts de gedachte aan onuitputtelijke voedselvoorraden.
HET OORDEEL
De Waterput.
Men kan wel de stad verleggen,
Maar de waterput niet.
Hij neemt niet af en neemt niet toe.
Zij komen en gaan en scheppen uit de waterput.
Als men het welwater bijna heeft bereikt,
Maar het touw net niet lang genoeg is,
Of als de kruik breekt, dan brengt dat ongeluk.
De hoofdsteden werden in het oude China soms verlegd hetzij ter wille van een gunstiger ligging, hetzij bij de wisseling der dynastieën. De bouwstijl wisselde in de loop der eeuwen, maar de vorm van de waterput is vanaf oeroude tijden tot op de huidige dag dezelfde gebleven. Zo is de waterput het symbool van de maatschappelijke organisatie der mensheid in haar meest primitieve levensbehoeften, die onafhankelijk is van alle politiek. De politieke structuur wisselt, de naties wisselen, maar het leven der mensen met zijn levenseisen blijft eeuwig hetzelfde. Daaraan valt niets te veranderen. Dat leven is ook onuitputtelijk. Het neemt toe noch af, en is er voor iedereen. Geslachten komen en gaan, en zij allen genieten het leven in zijn onuitputtelijke volheid.
Voor een goede staatkundige of maatschappelijke organisatie van de mensheid zijn echter twee dingen nodig. Ten eerste het afdalen tot de grondslagen van het leven. Alle oppervlakkigheid in de ordening van het leven, die de diepste levensbehoeften onbevredigd laat, is even onvolkomen als had men in het geheel geen pogingen tot ordening in het werk gesteld. Vervolgens is onachtzaamheid – waardoor de kruik breekt – uit den boze. Als b.v. de militaire bescherming van een staat zo zeer wordt overdreven, dat er oorlogen door ontstaan waardoor de macht van de staat wordt vernietigd, dan staat dat gelijk met het ‘breken van de kruik’. Ook op de enkeling is het hexagram van toepassing. Hoe verschillend de aanleg en de ontwikkeling der mensen ook mag zijn, de menselijke natuur is au fond bij iedereen hetzelfde. En ieder mens kan bij zijn vorming putten uit de oneindig rijke bron van de goddelijke natuur van het menselijk wezen. Maar ook hier dreigen twee gevaren: het kan zijn, dat men bij zijn karaktervorming niet doordringt tot de eigenlijke wortel van het mensdom, maar in conventie blijft steken – zulk een halve beschaving is even erg als in het geheel geen – of dat men plotseling ineenstort en de vorming van zijn karakter verder verwaarloost.
HET BEELD
Boven het hout is het water: het beeld van de Waterput.
Zo moedigt de edele het volk aan
En vermaant hij het, elkaar te helpen.
Onder is het trigram Xun – hout – daarboven het trigram Kan – water. Het hout zuigt het water naar boven. Gelijk het hout als organisme de werkzaamheid van de waterput nabootst, wat alle delen van de plant ten goede komt, zo ordent de edele de menselijke maatschappij, opdat ze als een planten-organisme ten bate van het geheel in elkaar grijpt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Het slik van de waterput wordt niet gedronken.
Bij een oude waterput komen geen dieren.
Als iemand in drassig, laag land omzwerft, verzinkt zijn leven in de modder. Zo iemand verliest zijn betekenis voor de mensheid. Wie zichzelf weggooit, heeft ook geen aantrekkingskracht meer voor de anderen. Ten slotte bekommert niemand zich meer om hem.
Negen op de tweede plaats betekent:
Bij het gat van de put schiet men vissen.
De kruik is gebroken en lekt.
Het water op zichzelf is helder. Maar men gebruikt het niet. Dientengevolge houden zich alleen nog vissen in de waterput op, en wie er komt, komt alleen om vissen te vangen; maar de kruik is gebroken, zodat men de vissen er niet in kan bewaren.
Hier wordt de situatie geschilderd, dat iemand op zichzelf wel een goede aanleg heeft, maar zijn gaven verwaarloost. Niemand bekommert zich om hem. Daardoor geraakt hij innerlijk aan lager wal. Hij geeft zich met minderwaardige mensen af en kan niets belangrijks meer presteren.
Negen op de derde plaats betekent:
De waterput is schoongemaakt, maar men drinkt er niet uit.
Dat is mijn hartenleed;
Want men zou er uit kunnen putten.
Als de koning het zich bewust was,
Dan zou men gemeenschappelijk het geluk genieten.
Hier is sprake van een bekwaam man. Hij gelijkt op een schoongemaakte waterput, welks water men zou kunnen drinken. Maar hij wordt niet gebruikt. Tot groot verdriet van de mensen, die hem kennen. De wens bestaat, dat de vorst het zal vernemen; dat zou voor alle betrokkenen een geluk zijn.
Zes op de vierde plaats betekent:
De waterput wordt met metselwerk bekleed. Geen blaam.
Als de waterput met metselwerk bekleed wordt, kan men hem intussen wel niet gebruiken, maar het werk is niet vergeefs: het heeft ten gevolge, dat het water helder blijft. Zo zijn er ook in het leven perioden, dat men aan zichzelf moet werken. Gedurende die tijd kan men weliswaar niets voor anderen doen, maar het voordeel is, dat men door innerlijke ontwikkeling zijn kracht en bekwaamheid vergroot, en zodoende later des te meer presteert.
Negen op de vijfde plaats betekent:
In de waterput is een heldere, koele bron,
Waaruit men kan drinken.
Dat is een goede waterput, die op zijn bodem een bron van levend water heeft. Een man, die zulke deugden bezit, is een geboren redder en leider der mensen. Hij bezit het water des levens. Nochtans ontbreekt de toevoeging: ‘heil’. Bij de waterput komt het er vóór alles op aan, dat het water gedronken wordt. Ook het beste water is voor de verfrissing der mensen niet meer dan een mogelijkheid, zolang het niet omhooggehaald is. Zo komt het ook bij de leiders van de mensheid er op aan, dat men uit hun bron drinkt, hun woorden in praktijk brengt.
Bovenaan een zes betekent:
Men put ongestoord uit de waterput.
Hij is betrouwbaar. Verheven heil!
De waterput is er voor iedereen. Geen verbod keert zich tegen degenen die eruit willen putten. Hoevelen er ook komen, zij vinden wat ze nodig hebben; want de waterput is betrouwbaar. Hij heeft een bron en droogt niet uit. Daarom is hij voor het hele land een bron van heil. Zo is het ook met de werkelijk grote man, die onuitputtelijk rijk is aan innerlijk goed: hoe meer mensen uit hem putten, des te groter wordt zijn rijkdom.
49. GE / DE OMWENTELING (HET RUIEN)![]() |
boven Dui, het Blijmoedige, het meer beneden Li, het Zich-Hechtende, het vuur |
Het teken beduidt oorspronkelijk een dierenvel, dat in de loop van het jaar door het ruien een ander aanzien krijgt. Van daaruit wordt het woord overgedragen op de ‘ruitijden’ in het staatsleven, de grote omwentelingen, die met een wisseling van de regering gepaard gaan. De beide figuren, waaruit het hexagram is samengesteld, zijn evenals bij Kui de Tegenstelling (nr. 38) – de jongste twee dochters Li en Dui. Maar terwijl ginds de oudste van hen beiden bovenaan staat, en daaruit au fond slechts een tegenstelling der tendensen voortkomt, bevindt zich hier de jongste bovenaan: de werkingen gaan tegen elkaar in, de krachten bestrijden elkaar als vuur en water (meer), die wederkerig trachten elkaar te vernietigen. Vandaar het idee van de Omwenteling.
HET OORDEEL
De Omwenteling.
Op de eigen dag vind je geloof.
Verheven welslagen, bevorderend door standvastigheid.
Het berouw verdwijnt.
Staatsgrepen zijn buitengewoon ernstig. Men mag er slechts in het uiterste geval, wanneer er geen andere uitweg meer open staat, zijn toevlucht toe nemen. Niet iedereen is daartoe geroepen; alleen de man, die het vertrouwen van het volk geniet, en ook die nog maar uitsluitend wanneer de tijd er rijp voor is. Men moet daarbij op de juiste manier te werk gaan, zodat men het volk blijmoedig stemt en door wijze voorlichting excessen weet te voorkomen. Voorts moet men daarbij geheel vrij zijn van zelfzuchtige bedoelingen en werkelijk de nood van het volk lenigen. Alleen dan heeft men zich niets te verwijten. De tijden veranderen en daarmee ook de eisen. Ook de jaargetijden veranderen in de loop van het jaar. Zo is er ook in het wereldjaar lente en herfst onder volkeren en naties, waardoor maatschappelijke hervormingen onvermijdelijk zijn.
HET BEELD
In het meer is vuur: het beeld van de Omwenteling.
Zo ordent de edele de tijdrekening
En klaart hij de tijden.
Het vuur beneden en het meer boven bestrijden en vernietigen elkaar. Zo vindt in de loop van het jaar ook een strijd tussen de lichte en de donkere kracht plaats, die zich in de omwentelingen der jaargetijden uitwerkt. De mens wordt meester over de wisselingen der natuur, als hij de regelmaat ervan onderkent en het tijdsverloop daarnaar indeelt. Daardoor komt er orde en klaarheid in de schijnbaar chaotische wisseling der tijden, en kan men zich reeds van tevoren instellen op de eisen der verschillende periodes.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Men wordt gewikkeld in de huid van een gele koe.
Veranderingen mag men eerst dan ondernemen, wanneer er geen andere mogelijkheid meer is. Om te beginnen is uiterste terughouding geboden. Men moet innerlijk heel zeker van zichzelf worden en zich matigen – geel is de kleur van het midden, de koe is het symbool van de volgzaamheid – en vooreerst nog niets ondernemen, want elk voortijdig uitvallen heeft noodlottige gevolgen.
Zes op de tweede plaats betekent:
Op de eigen dag mag je een omwenteling teweegbrengen.
Opbreken brengt heil. Geen blaam.
Wanneer men alles geprobeerd heeft om hervormingen tot stand te brengen, zonder dat het succes heeft gehad, is revolutie de enige mogelijkheid. Zulk een diep ingrijpende omwenteling moet echter goed zijn voorbereid. Er moet een man zijn, die de nodige capaciteiten èn het vertrouwen van het volk bezit. Bij zulk een man kan men zich zonder bezwaar aansluiten. Dat brengt heil en is geen fout. Het gaat in de eerste plaats om de innerlijke instelling tegenover het nieuwe, dat komen moet. Men moet het als het ware tegemoet gaan. Alleen op die wijze kan het worden voorbereid.
Negen op de derde plaats betekent:
Opbreken brengt onheil. Standvastigheid brengt gevaar.
Als het gerucht van de omwenteling drie keer
De ronde heeft gedaan,
Dan kan men eraan meedoen en zal men geloof vinden.
Als een verandering nodig is, zijn er twee fouten, die men dient te vermijden. De ene is een te snel en onbesuisd ingrijpen, hetgeen onheil met zich meebrengt. De andere is een al te conservatief aarzelen, hetgeen eveneens gevaarlijk is. Men mag geen gewicht hechten aan elk gerucht, dat om verandering van het bestaande roept. Maar men mag evenmin doof blijven voor herhaalde en gegronde bezwaren. Als men driemaal over verandering heeft horen praten en er goed over na heeft gedacht, mag men er geloof aan hechten en erop ingaan. Dan zal men geloof vinden en iets bereiken50.
Negen op de vierde plaats betekent:
Het berouw verdwijnt. Men vindt geloof.
De staatsvorm te veranderen brengt heil.
Radicale veranderingen vereisen de nodige autoriteit. Het is niet voldoende dat men een sterk en vast karakter heeft; men moet ook een invloedrijke positie innemen. Wat men doet, moet beantwoorden aan een hogere waarheid en mag niet voortspruiten uit willekeurige of kleingeestige motieven, dan brengt het groot heil. Als een revolutie zulk een innerlijke waarheid als grondslag mist, komt er nooit iets goeds uit voort, en is ze tot mislukking gedoemd. Want de mensen ondersteunen ten slotte toch alleen die ondernemingen, waarvan hun instinctief gevoel hun zegt, dat ze rechtvaardig zijn.
Negen op de vijfde plaats betekent:
De grote man verandert als een tijger.
Nog voordat hij het orakel raadpleegt, vindt hij geloof.
Een tijgervel met zijn duidelijk zichtbare zwarte strepen op geel fond, is reeds van verre duidelijk als zodanig te onderscheiden. Zo is het ook bij omwentelingen, die een groot man tot stand brengt: er worden grote, klare richtlijnen zichtbaar, die een ieder kan begrijpen. Zo hoeft men niet eerst het orakel te raadplegen, want men wint de spontane steun van het volk.
Bovenaan een zes betekent:
De edele verandert als een panter,
De geringe man ruit in het gezicht.
Opbreken brengt onheil.
Verwijlen in standvastigheid brengt heil!
Nadat de grote principiële kwesties zijn beslist, zijn er nog bepaalde kleinere hervormingen nodig, en moet een en ander nog nauwkeuriger worden uitgewerkt. Men kan dit vergelijken met de eveneens duidelijke, maar kleinere vlekken van het pantervel. Maar ook bij de mensen uit het volk heeft dientengevolge een verandering plaats. Ze ‘ruien’ eveneens, zoals de nieuwe orde dat meebrengt. Het is wel geen diepgaande verandering, maar dat kan men ook niet verwachten. Men moet zich tevreden stellen met datgene wat binnen de grenzen van het mogelijke ligt. Als men te ver zou willen gaan en te veel zou willen bereiken, zou dat maar op onrust en rampspoed uitlopen. Want wat men door een omwenteling moet zien te bereiken, dat zijn duidelijk overzichtelijke, bestendige toestanden, waarmee ieder vrede kan hebben, daar het in de gegeven omstandigheden mogelijke is bereikt.
50. DING / DE SPIJSPOT![]() |
boven Li, het Zich-Hechtende, het vuur beneden Xun, het Zachtmoedige, de wind, het hout |
De zes lijnen vormen in hun geheel het beeld van Ding, de Spijspot: onder de poten, dan de buik, dan de oren (handvaten) en bovenaan ringen om hem te dragen. Dit beeld roept tegelijkertijd de gedachte op aan voeding. De spijspot, uit brons gegoten, was het vat, dat in de tempel der voorouders en bij feestmalen de gekookte spijzen bevatte. Daaruit werden ze door de heer des huizes in de borden der gasten geschept.
Ook de waterput heeft de nevenbetekenis van voedseluitdeling, meer in het bijzonder voor het gewone volk. De spijspot als gebruiksvoorwerp van een verfijnde cultuur wijst meer op de verzorging en de voeding van bekwame mannen, wat uiteindelijk ten goede komt aan de staat (vgl. de vier tekens van de voeding nrs. 5, 27, 48 en 50).
Dit teken en de ‘Waterput’ zijn in het Boek der Veranderingen de enigen, die concrete, door de mens gemaakte voorwerpen voorstellen. Doch ook hier heeft de gedachte zijn abstracte kant. Xun, beneden, is hout en wind, Li boven is de vlam; hier wordt dus de door hout en wind aangewakkerde vlam voorgesteld, die eveneens de gedachte aan voedselbereiding opwekt.
HET OORDEEL
De Spijspot. Verheven heil. Welslagen.
Terwijl de waterput de sociale grondslag van de maatschappij behandelt, – gelijk het water, dat het hout tot voedsel dient – wordt hier de culturele bovenbouw van de maatschappij aangeduid. Hier dient het hout de vlam (het geestelijke) tot voedsel. Al het zichtbare moet boven zichzelf uitgroeien en zich voortzetten tot in de regionen van het onzichtbare. Daardoor krijgt het de ware wijding en de ware klaarheid, en geraakt het vast verankerd in de kosmos.
Hier wordt dus de cultuur geschetst, die haar hoogtepunt vindt in de religie. De spijspot dient voor het aanbieden van offers aan de God. Het hoogste aardse moet aan het goddelijke worden geofferd. Maar het ware goddelijke vertoont zich nooit los van het menselijke. Gods hoogste openbaring komt tot ons door profeten en heiligen. Hen vereren is de ware godsverering. De wil Gods, die door hen geopenbaard wordt, moet deemoedig worden aanvaard: dan ontstaat het ware inzicht en een juist begrip van de kosmos, hetgeen tot groot heil en succes leidt.
HET BEELD
Boven het hout is het vuur: het beeld van de Spijspot.
Zo verankert de edele zijn lot
Door zijn positie correct te maken.
Het hout is het noodlot van het vuur: zolang het beneden aanwezig is, brandt het vuur erboven. Zo is het ook met het menselijk leven. Ook in de mens is een noodlot, dat zijn leven de kracht verleent. En als het gelukt, zowel aan het leven als aan het noodlot de juiste plaats te wijzen, dan verankert men zijn lot, doordat op deze manier het leven in directe harmonie met het noodlot is. In deze woorden zijn aanduidingen over de cultuur van het leven vervat, zoals deze door de geheime leer van de Chinese Yogapraktijk van mond tot mond worden overgeleverd.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Een spijspot met omgekeerde poten.
Bevorderlijk voor de verwijdering van de klonters.
Men neemt een concubine terwille van haar zoon.
Geen blaam.
Als men de spijspot omkeert voordat men hem in gebruik neemt, hindert dat niet: integendeel, op deze manier komen de ongerechtigheden eruit. Een concubine is op zichzelf niet veel bijzonders, maar wanneer zij een zoon heeft, komt ze tot eer en aanzien.
Deze beide gelijkenissen drukken de gedachte uit, dat in tijden van hoge cultuur, zoals het hexagram die schetst, een ieder die van goeden wille is op de een of andere manier altijd wel iets kan bereiken. Al heeft men nog zo’n onaanzienlijke positie, wanneer men maar bereid is zich te louteren, wordt men aangenomen. Men krijgt de gelegenheid iets te ondernemen, dat goede vruchten afwerpt, en vindt daardoor waardering.
Negen op de tweede plaats betekent:
In de spijspot is voedsel.
Mijn kameraden zijn jaloers,
Maar zij kunnen mij niets doen.
Heil!
In tijden van hoge cultuur is het van het grootste belang, dat men werkelijk iets presteert. Als men zich alleen op zulke reële prestaties concentreert, dan zal men misschien wel op jaloezie en afgunst stoten, maar dat is niet gevaarlijk. Hoe meer men zijn aandacht bij zijn werk bepaalt en zich niet door andere dingen laat afleiden, des te minder aangrijpingspunten kunnen de afgunstigen vinden.
Negen op de derde plaats betekent:
Het handvat van de spijspot is veranderd.
Men wordt belemmerd in zijn handelingen.
Het vet van de fazant wordt niet gegeten.
Als eerst de regen maar valt, dan verdwijnt het berouw.
Eindelijk komt heil.
Het handvat is de plaats waarbij de spijspot wordt opgetild. Als aan het handvat iets mankeert, kan de pot niet worden opgetild en gebruikt, zodat de smakelijke spijzen die erin zijn, bijvoorbeeld het vet van fazanten, door niemand gegeten kunnen worden.
Daarmee wordt een man getekend, die zich in een tijd van hoge cultuur op een plaats bevindt, waar hij door niemand wordt opgemerkt en gewaardeerd. Dat is voor zijn werken een grote belemmering. Al zijn goede eigenschappen en geestesgaven gaan op deze manier nutteloos verloren. Toch moet men er alleen op bedacht blijven, dat men innerlijk werkelijk geestelijk bezit heeft. Dan zal zeker de tijd komen, dat al die belemmeringen wegvallen en alles zich ten goede keert.
Het verdwijnen van de spanning wordt hier, evenals elders, door het vallen van de regen gesymboliseerd.
Negen op de vierde plaats betekent:
De spijspot breekt zijn poten.
Het maal van de vorst wordt vermorst,
En de gestalte wordt bevlekt.
Onheil!
Men heeft een zware, verantwoordelijke taak, waar men niet tegen opgewassen is. Daar men zich bovendien niet met al zijn kracht aan deze taak wijdt, maar zich met laagstaande mensen afgeeft, mislukt alles. Daardoor brengt men ook zichzelf in schande en oneer. Confucius zegt daarover: ‘Zwak karakter bij eervolle positie, weinig weten en grote plannen, kleine kracht en grote verantwoordelijkheid zullen zelden het ongeluk ontgaan.’
Zes op de vijfde plaats betekent:
De spijspot heeft gele handvatten, gouden draagringen.
Bevorderlijk is standvastigheid.
Een man, die in zijn wezen toegankelijk en bescheiden is, bekleedt hier een invloedrijke positie. Door zijn innerlijke houding gelukt het hem sterke en bekwame helpers te vinden, die hem aanvullen en hem bij zijn werk helpen. Het is van belang, dat men zich van deze houding, die een voortdurende innerlijke zelfverloochening vraagt, niet laat afbrengen, doch daaraan vasthoudt.
Bovenaan een negen betekent:
De spijspot heeft jade ringen. Groot heil!
Niets, dat niet bevorderlijk zou zijn.
Bij de vorige lijn waren de draagringen van goud, waarmee hun soliditeit is aangeduid. Hier zijn ze van jade. Jade heeft de uitmuntende eigenschap, hardheid te paren aan milde glans. Vanuit het standpunt van de man, die er toegankelijk voor is, werkt deze raad als een sterke stimulans. Hier wordt de zaak beschouwd vanuit het standpunt van de wijze, die de raad geeft. Hij zal daarbij mild en gelouterd zijn als edele jade. Op deze manier zal zijn werk welgevallig zijn in het oog van de godheid, die grote zegen geeft, en zal hij gezien zijn bij de mensen, zodat alles goed gaat.
51. ZHEN / HET OPWINDENDE (DE SCHOK, DE DONDER)![]() |
boven Zhen, het Opwindende, de donder beneden Zhen, het Opwindende, de donder |
Het teken Zhen is de oudste zoon, die de regering energiek en autoritair aanpakt. Een Yang-lijn ontstaat onder twee Yin-lijnen en dringt krachtig omhoog. Deze beweging is zo heftig, dat zij schrik verwekt. Als beeld dient de donder, die uit de aarde tevoorschijn breekt en overal een schok van vrees en angstige siddering veroorzaakt.
HET OORDEEL
De Schok brengt welslagen.
De schok komt: Hu, hu!
Lachende woorden: Ha, ha!
De schok maakt honderd mijl aan het schrikken,
En hij laat niet offerlepel en kelk vallen.
De schok, die door het tevoorschijn treden van God in het binnenste van de aarde omhoog stijgt, maakt de mens bevreesd, maar deze ‘vreze des Heren’ is iets goeds; immers ze bewerkt, dat blijdschap en vreugde kunnen volgen. Als men innerlijk heeft geleerd, wat vrees en beven is, dan is men voor schrik door uiterlijke gebeurtenissen gevrijwaard. Al woedt de donder ook zo zeer dat men hem op honderd mijlen in de omtrek vol schrik verneemt, men blijft desondanks innerlijk zo geconcentreerd en eerbiedig, dat men de offerhandeling niet onderbreekt. Zulk een diepe innerlijke ernst, waartegen alle uiterlijke verschrikkingen machteloos afstuiten, is de geestesgesteldheid, die de leiders der mensen en de heersers moeten hebben.
HET BEELD
Voortgezette Donder: het beeld van de Schok.
Zo brengt de edele in angst en beven zijn leven in orde
En onderzoekt hij zichzelf.
De voortgezette donder brengt met zijn schokken angst en beven teweeg. Zo staat de edele steeds vol ontzag tegenover de wonderwerken Gods; hij tracht rechtvaardig te leven en onderzoekt zijn hart, of er heimelijk niets de goddelijke wil weerstreeft. Zo is dus ontzag de grondslag van een waarachtig leven.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
De schok komt: Hu, hu!
Daarop volgen lachende woorden: Ha, ha!
Heil!
De angstige siddering door de schok teweeggebracht, treft de mens aanvankelijk op zulk een wijze, dat hij zich tegenover de anderen in een nadelige positie geplaatst ziet. Maar dat gaat voorbij. Wanneer men het gerecht eenmaal achter zich heeft, voelt men zich opgelucht. En zo brengt juist de schrik, waar men eerst doorheen moet, over het geheel beschouwd juist heil.
Zes op de tweede plaats betekent:
De schok komt met gevaar.
Honderdduizendmaal verlies je je schatten
En je moet op de negen heuvels klimmen.
Jaag ze niet na.
Na zeven dagen krijg je ze terug.
Hier wordt een situatie geschetst, waarin men door een schok in gevaar geraakt en grote verliezen lijdt. De verhoudingen zijn zo, dat weerstand tegen de richting van de tijdbeweging in zou gaan en daarom geen succes zou hebben. Men moet zich dan ook eenvoudig terugtrekken in hogere regionen, die ontoegankelijk zijn voor de dreigende gevaren. Het verlies van bezittingen moet men vooral niet te zwaar opnemen. Zonder dat men ze najaagt zal men ze vanzelf terugkrijgen, als de tijd der beroeringen, waardoor men zijn bezit is kwijtgeraakt, voorbij is.
Zes op de derde plaats betekent:
De schok komt en brengt de mens buiten zichzelf.
Als men onder de indruk van de schok handelt,
Blijft men vrij van ongeluk.
Er zijn drieërlei schokken: die van de hemel, dat is de donder; verder die van het noodlot, en eindelijk die van het hart.
Hier gaat het niet zozeer om de innerlijke schokken als wel om de schokken van het noodlot. In bewogen tijden verliest men al te licht zijn tegenwoordigheid van geest, zodat men alles, wat men eventueel zou kunnen doen, over het hoofd ziet en het noodlot stil zijn gang laat gaan. Als men door de schokken van het noodlot innerlijk wordt geraakt, zal men de uiterlijke slagen van het lot zonder grote moeite kunnen overwinnen.
Negen op de vierde plaats betekent:
De schok geraakt in de modder.
De innerlijke beweging moet ten dele ook de uiterlijke omstandigheden mee hebben om succes te bereiken. Als de omstandigheden van dien aard zijn, dat er aan de ene kant niet een zodanige weerstand voorhanden is, dat men die energiek kan bestrijden, maar aan de andere kant de weerstand toch ook niet geheel is opgeheven – met andere woorden: als alles taai en traag is als modder – dan wordt de beweging verlamd.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Schokken gaan heen en weer: gevaar.
Maar men verliest volstrekt niets,
Er is alleen het een en ander te doen.
Het gaat hier niet om één enkele schok, maar om meerdere, zodat men in het geheel geen tijd heeft om op adem te komen. Toch brengt dit alles geen verlies met zich mee, daar men erop bedacht is in het centrum van de beweging te blijven en zich zodoende weet te vrijwaren voor het lot, voortdurend weerloos heen en weer geslingerd te worden.
Bovenaan een zes betekent:
De schok brengt verval en angstig rondkijken.
Vooruitgaan brengt onheil.
Als hij nog niet ons eigen lichaam bereikt,
Alleen nog maar onze buurman,
Dan treft ons geen blaam.
De kameraden hebben iets om over te praten.
Wanneer de innerlijke schok zijn hoogtepunt heeft bereikt, berooft hij ons van onze bezinning en onze heldere blik. In zulk een toestand is het natuurlijk niet mogelijk weloverdacht te handelen. Dan is het beter, zich in de stilte terug te trekken totdat men zijn rust en sereniteit heeft teruggevonden.
Daartoe is men echter alleen in staat zolang men zelf nog niet door de opwinding is aangestoken, maar wel in zijn omgeving reeds de heilloze gevolgen ervan kan waarnemen. Als men zich tijdig van handelen onthoudt, maakt men geen fouten en lijdt men geen schade. Maar de kameraden, die in hun opwinding niet meer naar waarschuwingen willen luisteren, zullen daar zeker het nodige over te zeggen hebben. Daar mag men zich echter niet aan storen.
52. GEN / HET STILHOUDEN, DE BERG![]() |
boven Gen, het Stilhouden, de berg beneden Gen, het Stilhouden, de berg |
Het beeld van dit hexagram is de berg, de jongste zoon van hemel en aarde. Het mannelijke is boven, waarheen het overeenkomstig zijn natuur streeft, het vrouwelijke beneden, waar het krachtens zijn bewegingsrichting behoort. Er is dus rust, daar de beweging haar normale einde heeft bereikt.
Op de mens toegepast, wordt hier het probleem uiteengezet, hoe men de rust des harten kan verkrijgen. Het hart is zeer moeilijk tot rust te brengen. Terwijl het Boeddhisme de rust zoekt door een afebben van elke beweging in het Nirwana, is het standpunt van het Boek der Veranderingen, dat rust slechts een polaire toestand is, die als tegenpool steeds de beweging heeft. Misschien zijn in de tekst aanwijzingen voor de Yogapraktijk vervat.
HET OORDEEL
Stilhouden van zijn rug,
Zodat hij zijn lichaam niet meer voelt.
Hij gaat in zijn hof en ziet niet zijn mensen.
Geen blaam.
De ware rust houdt in, dat men stilhoudt wanneer het tijd is om stil te houden, en dat men verder gaat wanneer het tijd is om verder te gaan. Op deze manier zijn rust en beweging in overeenstemming met de eisen van de tijd, en komt er licht in het leven.
Het hexagram betekent einde en aanvang van elke beweging. De rug wordt genoemd omdat zich in de rug alle zenuwstrengen bevinden, die bij de beweging hun bemiddeling verlenen. Als men de beweging van deze ruggemergszenuwen tot stilstand brengt, verdwijnt bij wijze van spreken het Ik met zijn onrust. Wanneer nu de mens innerlijk zo rustig is geworden, kan hij zich veilig naar de buitenwereld toewenden. Hij ziet daarin dan niet meer de strijd en het gewoel der individuele wezens en bezit dientengevolge de ware rust, die nodig is om de grote wetten van het wereldgebeuren te kunnen begrijpen en dienovereenkomstig te handelen. Wie vanuit deze diepere laag van zijn wezen handelt, maakt geen fouten.
HET BEELD
Dicht bij elkaar staande bergen:
Het beeld van het Stilhouden.
Zo gaat de edele met zijn gedachten
Niet buiten zijn situatie.
Het hart denkt aanhoudend. Daaraan is niets te veranderen. Maar de bewegingen van het hart, d.w.z. de gedachten, moeten zich beperken tot de situatie van het ogenblik. Elke gedachte, die daarboven uitgaat, doet het hart alleen maar pijn.51
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Stilhouden van zijn tenen.
Geen blaam.
Bevorderlijk is constante standvastigheid.
Het rustig blijven der tenen betekent een halt houden, nog vóór men begonnen is zich te bewegen. Het eerste begin is de tijd, dat men weinig fouten maakt. Men is nog in harmonie met de oorspronkelijke onschuld. Men ziet de dingen intuïtief zoals ze zijn, nog onbeïnvloed door de onmachting die het gevolg is van persoonlijke belangen en begeerten. Wie stilstaat zolang hij de waarheid nog niet verlaten heeft, die vindt de juiste weg. Men blijve echter vastberaden, opdat men niet verzeild raakt in een zich willoos laten gaan.
Zes op de tweede plaats betekent:
Stilhouden van zijn kuiten.
Hij kan degene, die hij volgt, niet redden.
Zijn hart is niet blij.
Het been kan zich niet zelfstandig bewegen, maar is daarin afhankelijk van het lichaam. Als het lichaam in snelle beweging is en het been wordt plotseling tegengehouden, leidt het voortgaan van het lichaam ertoe, dat de mens valt.
Zo is het ook met een mens, die zich in het gevolg van een sterke persoonlijkheid bevindt. Hij wordt meegesleept. Ook al zou hij zelf stil blijven staan op de baan van het onrecht, dan kan hij de ander in diens sterke beweging toch niet tegenhouden. Waar de heer voorwaarts dringt, kan de dienaar hem niet redden, al meent hij het nog zo goed.
Negen op de derde plaats betekent:
Stilhouden van zijn heupen.
Stijfmaken van zijn heiligbeen.
Gevaarlijk. Het hart verstikt.
Het gaat hier om gedwongen rust. Het hart, dat onrustig is, moet met geweld worden bedwongen. Maar het vuur dat met geweld terug wordt gedrongen, verandert in bijtende rook, die verstikkend om zich heen grijpt.
Bij meditatie- en concentratieoefeningen mag men derhalve niets forceren, integendeel, de rust moet zich geheel natuurlijk ontwikkelen uit een toestand van innerlijke concentratie. Wie zich door kunstmatig stijfhouden tot rust tracht te dwingen, zal van de meditatie zeer onaangename gevolgen ondervinden.
Zes op de vierde plaats betekent:
Stilhouden van zijn romp.
Geen blaam.
Het stilhouden van de rug betekent, gelijk in de toelichting bij het teken als geheel reeds werd aangeduid, dat men het Ik vergeet. Dat is het hoogste stadium van rust. Hier is dat stadium nog niet bereikt. Men vermag weliswaar het Ik met zijn gedachten en emoties reeds stil te houden, maar men is er toch nog niet geheel vrij van. Dit neemt niet weg, dat het stilhouden van het hart een belangrijke functie is, die op den duur tot het volkomen uitschakelen van alle egoïstische drijfveren leidt. Al is men dan ook nog niet vrij van alle gevaren van twijfel en onrust, toch is deze geesteshouding, liggend op de weg naar die andere, hogere, niet verkeerd.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Stilhouden van zijn kaken.
De woorden zijn geordend.
Het berouw verdwijnt.
In een gevaarlijke situatie, vooral zolang men er niet tegen opgewassen is, laat men zich gemakkelijk tot lichtvaardig gepraat en overmoedige grappen verleiden. Maar door loslippigheid komt een mens ongemerkt tot dingen, die hem later berouwen. Wanneer men daarentegen in zijn uitlatingen de nodige reserve betracht, zullen de woorden aan vorm en inhoud winnen, en daarmee verdwijnt elke reden tot berouw.
Bovenaan een negen betekent:
Grootmoedig stilhouden.
Heil!
Hier wordt de voleinding van het streven naar rust weergegeven. Men is rustig, niet stuk voor stuk in allerlei kleinigheden, maar een algemene resignatie over de gehele linie geeft gelijkelijk rust en heil aan alle onderdelen in het bijzonder.
53. JIAN / DE ONTWIKKELING (GELEIDELIJKE VOORUITGANG)![]() |
boven Xun, het Zachtmoedige, de wind, het hout beneden Gen, het Stilhouden, de berg |
Het hexagram bestaat uit Xun (hout, penetratie) boven, d.w.z. buiten, en Gen (berg, stilte) beneden, d.w.z. binnen. Een boom op de berg ontwikkelt zich langzaam en gestadig, en staat dientengevolge vast geworteld in de grond. Vandaar de gedachte aan een ontwikkeling, die stap voor stap langzaam verder gaat. Ook de eigenschappen der trigrammen wijzen daarop: van binnen rust, die tegen onbezonnen daden beschermt, van buiten penetratie, die de ontwikkeling en de vooruitgang mogelijk maakt.
HET OORDEEL
De Ontwikkeling. Het meisje wordt uitgehuwelijkt. Heil!
Bevorderlijk is standvastigheid.
Aarzelend is de ontwikkeling, die ertoe leidt, dat het meisje de man in zijn huis volgt. Er moet aan verschillende formaliteiten worden voldaan, voor het huwelijk tot stand komt. Dit principe van geleidelijke ontwikkeling kan ook op andere verhoudingen worden toegepast, speciaal wanneer het gaat om relaties bij samenwerking, bijvoorbeeld de aanstelling van een ambtenaar. Dan moet een correcte ontwikkeling worden afgewacht. Overijld handelen zou daar misplaatst zijn. Evenzo is het ten slotte, wanneer men invloed op anderen wil uitoefenen. Ook daar is de correcte weg tot ontwikkeling die van verfijning der eigen persoonlijkheid. Het effect van opruiende invloed is nooit van lange duur. Ook innerlijk moet de ontwikkeling langs dezelfde weg gaan, wanneer men duurzame resultaten wil bereiken.
Het zachtmoedige, zich aanpassende, maar tevens indringende is het uiterlijke resultaat, dat uit innerlijke rust moet voortkomen. Juist het geleidelijke van de ontwikkeling maakt het noodzakelijk, dat er bestendigheid is. Want slechts bestendigheid zorgt ervoor, dat de langzame vooruitgang niet verslapt of verzandt.
HET BEELD
Op de berg is een boom: het beeld van de Ontwikkeling.
Zo verwijlt de edele in waardige deugd
Om de zeden te verbeteren.
De boom op de berg is al van verre zichtbaar en zijn ontwikkeling is van invloed op het landschapsbeeld van de hele streek. Hij schiet niet omhoog, zoals de moerasplanten; zijn groei gaat geleidelijk. Ook de invloed, die men op de mensen uitoefent, kan slechts geleidelijk zijn. Te plotselinge inmenging of opwekking heeft zelden duurzame gevolgen. Heel geleidelijk moet de vooruitgang zijn. En om deze vooruitgang in de publieke opinie en in de zeden van het volk te bereiken, is het noodzakelijk dat de persoonlijkheid invloed en overwicht verkrijgt. Dit geschiedt door zorgvuldige en constante arbeid aan de eigen morele ontwikkeling.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
De wilde gans nadert geleidelijk de oever.
De jonge zoon is in gevaar.
Er wordt wat gepraat. Geen blaam.
De lijnen van dit teken hebben ieder voor zich de trek van de wilde gans tot symbool. De wilde gans is het symbool van de echtelijke trouw. Men zegt van haar, dat zij zich na de dood van het mannetje niet meer met anderen paart.
De eerste lijn toont de eerste rustplaats op de trek der watervogels van het water naar de hoogte. De oever wordt bereikt. De situatie is die van een eenzaam jong mens, die beginnen wil zich een weg te banen in het leven. Omdat hij niemand heeft die hem tegemoet komt, zijn de eerste schreden langzaam en aarzelend; hij is door gevaren omringd. Natuurlijk wordt er veel kritiek op hem uitgeoefend. Maar juist de moeilijkheden maken, dat hij niet te hard van stapel loopt en zijn vooruitgang gelukt.
Zes op de tweede plaats betekent:
De wilde gans nadert geleidelijk de rots.
Eten en drinken in vrede en eendracht. Heil!
De rots is een veilige plaats, niet ver van de oever. De ontwikkeling is een stap verder gekomen. Men heeft zijn aanvankelijke onzekerheid overwonnen en een vaste positie gevonden, waardoor men ruimschoots in zijn onderhoud kan voorzien. Dit eerste succes, dat de mogelijkheid opent tot actief bezig-zijn, geeft een zekere vrolijkheid aan de stemming; men gaat thans rustig de toekomst tegemoet.
Van de wilde gans wordt gezegd, dat zij haar kameraden bij zich roept, als ze voedsel vindt; dat is het beeld van vrede en eendracht in een tijd van geluk. Men wil zijn geluk niet voor zich alleen hebben, maar is bereid het met anderen te delen.
Negen op de derde plaats betekent:
De wilde gans nadert geleidelijk de hoogvlakte.
De man trekt uit en keert niet terug.
De vrouw draagt een kind, maar brengt het niet ter wereld.
Onheil!
Bevorderlijk is het, rovers af te weren.
De droge hoogvlakte is niets voor de wilde gans. Als zij daarheen trekt, is zij verdwaald of te ver gegaan. Dat is in strijd met de wet van de ontwikkeling.
Zo gaat het ook in het mensenleven. Als men de dingen geen tijd laat, zich rustig te ontwikkelen, maar zich op eigen initiatief abrupt in de strijd stort, brengt dat onheil met zich mee. Zijn eigen leven stelt men ermee in de waagschaal, en zijn gezin richt men erdoor ten gronde. Nodig is dit echter volstrekt niet: het is alleen het gevolg van de omstandigheid, dat men de wet van de natuurlijke ontwikkeling overtreedt. Als men niet voorbarig de strijd opzoekt, maar er zich toe beperkt zijn plaats krachtig te handhaven en onrechtmatige aanvallen af te weren, dan gaat alles goed.
Zes op de vierde plaats betekent:
De wilde gans nadert geleidelijk de boom.
Misschien vindt zij een platte tak.
Geen blaam.
De boom is geen geschikte plaats voor een wilde gans. Maar als zij schrander is, vindt ze misschien wel een platte tak, waarop ze kan staan. Ook wij komen in de ontwikkeling van het leven vaak in situaties, die ons niet liggen en waarin we ons niet zonder gevaar kunnen handhaven. Dan is het van groot belang, dat wij verstandig en soepel te werk gaan, opdat wij ook midden in het gevaar nog een plaatsje weten te vinden waarop we veilig kunnen leven.
Negen op de vijfde plaats betekent:
De wilde gans nadert geleidelijk de top.
De vrouw krijgt drie jaar lang geen kind.
Ten slotte kan niets haar meer tegenhouden. Heil!
De top is een hoge plaats. Op een hoge plaats geraakt men licht vereenzaamd. Men wordt miskend door degenen op wie men is aangewezen: de vrouw door haar man, de ambtenaar door zijn superieur. De oorzaak daarvan ligt bij valse mensen, die zich tussen beide partijen hebben gedrongen. Het gevolg is, dat de verhouding steriel blijft en er niets tot stand wordt gebracht. Maar het ligt in de lijn van de ontwikkeling, dat zulke misverstanden worden opgelost en de vereniging ten slotte toch nog tot stand komt.
Bovenaan een negen betekent:
De wilde gans nadert geleidelijk de hoge wolken.
Haar veren kunnen voor de heilige dans worden gebruikt.
Heil!
Hier is het leven afgesloten. Het werk ligt voltooid voor ons. Hoog verheft zich zijn baan in de hemel, gelijk de vlucht van wilde ganzen, die de aarde ver beneden zich hebben gelaten. Daar vliegen ze heen, in de volgehouden formatie van hun vlucht figuren met strenge lijnen vormend.
En als hun veren naar beneden vallen, kunnen die gebruikt worden als tooi bij de heilige tempeldans-pantomimes.
Zo is ook het leven van een man, die de volmaaktheid heeft bereikt: een helder licht voor de mensen op aarde, die aan hem een voorbeeld nemen en naar hem opzien.
54. GUI MEI HET HUWENDE MEISJE![]() |
boven Zhen, het Opwindende, de donder beneden Dui, het Blijmoedige, het meer |
Boven is Zhen, de oudste zoon, onder Dui, de jongste dochter. De man gaat voorop, het meisje volgt hem verheugd. Hier wordt de intrede van het meisje in het huis van de man geschilderd. Er zijn in het geheel vier tekens, die over echtelijke verhoudingen handelen. Nr. 31, Xian, ‘de Inwerking’, schildert de aantrekking, die een jong paar onderling uitoefent; bij nr. 32, Heng, ‘de Duurzaamheid’, is het de duurzame verhouding in het huwelijk; nr. 53, Jian, ‘de Ontwikkeling’, beschrijft het omslachtig ceremonieel, dat bij de voltrekking van een correct huwelijk te pas komt; Gui Mei, het ‘Huwende Meisje’ ten slotte, schetst een oudere man en een jong meisje dat hem volgt om met hem te trouwen.
Opmerking: In China heerst formeel de monogamie. Elke man heeft slechts één officiële vrouw. Deze verbintenis, die minder de beide huwelijkspartners dan hun families aangaat, wordt onder strikte inachtneming der vormen gesloten. Doch de man behoudt het recht ook aan zijn persoonlijke neigingen gevolg te geven. Ja, het is zelfs de schoonste plicht van een goede echtgenote, hem daarbij behulpzaam te zijn. Op deze wijze krijgt hun verhouding iets moois en opens. Het meisje, dat overeenkomstig de keus van de man haar intrede in de familie doet, neemt bescheiden haar plaats in onder de huisvrouw, als een jongere zuster. Natuurlijk gaat het hier om zeer précaire en tere vragen, die van de kant van alle partijen veel tact vragen. Doch als de omstandigheden meewerken, vindt men hier de oplossing van een probleem, waar de Europese cultuur geen weg mee weet. Het spreekt vanzelf, dat de Chinese vrouw in het algemeen evenmin aan het ideaal beantwoordt als het gemiddelde Europese huwelijk het Europese huwelijksideaal nabij komt.
HET OORDEEL
Het Huwende Meisje. Ondernemingen brengen onheil.
Niets, dat bevorderlijk is.
Een meisje, dat in de familie wordt opgenomen zonder hoofdvrouw te zijn, moet zich heel voorzichtig en ingetogen gedragen. Zij mag uit zichzelf geen enkele poging in het werk stellen om de vrouw des huizes te verdringen; dat zou maar wanorde scheppen en men zou in een onhoudbare toestand geraken. Dit is van toepassing op alle vrije omgang tussen de mensen onderling. Terwijl bij de wettelijk geregelde verhoudingen een vaste samenhang tussen plichten en rechten bestaat, berust de duur van de op genegenheid gebaseerde verhoudingen uitsluitend op tactvolle reserve.
De toegenegenheid, als grondslag der verhoudingen, is van essentieel belang bij elke vereniging, want uit de vereniging van hemel en aarde komt de gehele natuur voort, en evenzo is onder de mensen de spontane genegenheid het alomvattende principe der vereniging.
HET BEELD
Boven het meer is de donder:
Het beeld van het Huwende Meisje.
Zo krijgt de edele door de eeuwigheid van het einde
Begrip van het vergankelijke.
De donder brengt het water van het meer in beweging, dat hem in glinsterende golven volgt. Dat is het beeld van het meisje, dat de man van haar keuze volgt. Elke menselijke binding sluit echter het gevaar in zich dat er afdwalingen binnensluipen, die tot eindeloze misverstanden en onaangenaamheden leiden. Daarom is het gewenst, voortdurend rekening te houden met het einde. Als men zich laat gaan, komt men samen en gaat men weer uit elkaar, zoals de dag het meebrengt. Als men daarentegen zijn aandacht richt op een einde, dat duurt, zal men de klippen kunnen omzeilen, die een bedreiging vormen voor de intiemere bindingen der mensen onder elkaar.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Het huwende meisje als concubine.
Een lamme, die kan optreden.
Ondernemingen brengen heil.
De vorsten van de oudheid hadden een vaste rangorde voor de hofdames, die onder de koningin stonden evenals de jongere zusters onder de oudste. Vaak waren zij ook familie van de koningin, die hen zelf bij haar gemaal introduceerde.
De betekenis is deze: een jong meisje, dat met toestemming van de wettige echtgenote in een familie haar intrede doet, moet niet naar buiten de schijn willen wekken alsof zij haar gelijke is, doch dient zich bescheiden op de achtergrond te houden. Alleen als zij het verstaat de haar toekomende plaats in het gezinsverband met kiesheid in te nemen, zal ze zich een positie verwerven, die toch wel bevredigend is; en zich geborgen voelen in de liefde van haar man, aan wie zij kinderen schenkt. Dezelfde betekenis komt naar voren in de verhouding tussen ambtenaren. Een vorst heeft misschien iemand, met wie hij persoonlijk bevriend is en die hij tot zijn vertrouwensman maakt. Deze moet zich in het openbare leven tactvol op de achtergrond houden en de voorrang laten aan de officiële ministers van staat. Hoewel hij door deze positie in zijn bewegingen wordt belemmerd (evenals een lamme), kan hij door de goedheid van zijn wezen toch iets uitrichten.
Negen op de tweede plaats betekent:
Een eenogige, die kan zien.
Bevorderlijk is de standvastigheid van een eenzaam mens.
De situatie is zo, dat het meisje een verbintenis heeft aangegaan met een man, die haar teleurstelt. Man en vrouw behoren samen te werken als de beide ogen. Hier is het meisje eenzaam achtergebleven. De man van haar keuze is of haar ontrouw geworden of gestorven. Maar zij verliest het innerlijke licht van de trouw niet. Al is het andere oog ook uitgeblust, zij bewaart haar trouw ook in de eenzaamheid.
Zes op de derde plaats betekent:
Het huwende meisje als slavin.
Zij trouwt als concubine.
Een meisje, dat zich in een onaanzienlijke positie bevindt en geen man krijgt, kan in bepaalde omstandigheden nog onder dak komen als concubine.
De bedoeling is, dat men al te zeer haakt naar geneugten, die men zich langs normale weg niet kan verschaffen. Zo geraakt men in een situatie, die eigenlijk niet geheel strookt met het gevoel van eigenwaarde. Er wordt hier noch een oordeel noch een waarschuwing aan toegevoegd, de gegevens worden alleen als zodanig verstrekt, zodat ieder voor zichzelf er een les uit kan putten.
Negen op de vierde plaats betekent:
Het huwende meisje laat haar tijd voorbijgaan.
Een laat huwelijk komt op zijn tijd.
Het meisje is heel goed, het wil zich niet weggooien en laat daardoor de gebruikelijke tijd voor een huwelijk voorbijgaan. Dat hindert echter niets. Zij wordt voor haar reinheid beloond en vindt ten slotte, zij het ook laat, toch nog de voor haar bestemde echtgenoot.
Zes op de vijfde plaats betekent:
De heerser Yi huwelijkt zijn dochter uit.
Toen waren de geborduurde kleren der vorstin
Niet zo prachtig als die van de dienares.
De maan, die bijna vol is, brengt heil.
De heerser Yi is Tang, de voltooier. Hij heeft een wet uitgevaardigd, dat ook de keizerlijke prinsessen in hun huwelijk onderdanigheid aan hun mannen verschuldigd zijn (vgl. nr. 11, 5de lijn). De keizer wacht niet op een huwelijksaanzoek, doch huwelijkt zijn dochters naar eigen goedvinden uit. Daarom is het initiatief aan de kant van de familie van het meisje hier volkomen in orde.
We zien hier een meisje van voorname afkomst trouwen met een man, die slechts een bescheiden positie bekleedt, en dat zich vol gratie weet aan te passen aan haar nieuwe positie. Zij is vrij van alle uiterlijke ijdelheid, vergeet haar rang in het huwelijk, en onderwerpt zich aan haar man, gelijk de maan die nog niet geheel vol is, zich niet rechtstreeks tegenover de zon stelt.
Bovenaan een zes betekent:
De vrouw draagt de mand, maar er zijn geen vruchten in.
De man doorsteekt het schaap, maar er vloeit geen bloed.
Niets, dat bevorderlijk is.
Bij het offer aan de voorvaderen moest de vrouw de vruchten in een mand aanbieden, de man persoonlijk het offerdier slachten. Hier worden de vormen slechts oppervlakkig in acht genomen. De vrouw neemt een lege mand, de man doorsteekt een tevoren reeds geslacht schaap, alleen om de uiterlijke vorm in acht te nemen. Maar deze goddeloze, frivole gezindheid belooft niet veel goeds voor het huwelijk.
55. FENG / DE VOLHEID![]() |
boven Zhen, het Opwindende, de donder beneden Li, het Zich-Hechtende, het vuur |
Zhen is de beweging, Li het vuur, welks eigenschap klaarheid is. Van binnen licht en klaarheid, naar buiten beweging, dat geeft grootheid en overvloed. Het is een tijd van hoge cultuur, die door het hexagram wordt gesymboliseerd. Toch ligt in de omstandigheid, dat het hier om een hoogtepunt gaat, tegelijkertijd reeds de gedachte opgesloten, dat deze buitengewone toestand van overvloed en volheid niet altijd zo kan blijven.
HET OORDEEL
De Volheid heeft welslagen.
De koning bereikt haar.
Wees niet treurig; wees als de zon op het middaguur.
Het is niet voor iedere sterveling weggelegd, een periode van de opperste grootheid en volheid in het leven te roepen. Het moet een geboren leider der mensen zijn, die zo iets vermag, daar zijn wil op iets groots gericht is. De tijd van zulk een voorspoed duurt meestal maar kort. Een wijze zou dus misschien bedroefd kunnen worden bij het vooruitzicht van het verval, dat hier op zal volgen. Doch zulk een droefheid past hem niet. Alleen iemand, die innerlijk vrij is van zorg en kommer, kan een tijd van volheid in het leven roepen. Hij moet zijn als de zon op het middaguur, die alles wat onder de hemel is, verlicht en verblijdt.
HET BEELD
Donder en bliksem komen beide: het beeld van de Volheid.
Zo onderscheidt de edele de processen
En legt hij de straffen ten uitvoer.
Het teken staat in een zeker verband met het teken ‘Het Doorbijten’, nr. 21, waar eveneens donder en bliksem bij elkaar zijn, maar in omgekeerde volgorde. Terwijl ginds de wetten worden vastgelegd, worden ze hier uitgevoerd en toegepast. De ‘klaarheid’ van binnen maakt een nauwkeurig onderzoek van het feitenmateriaal mogelijk, en de ‘schok’ aan de buitenkant zorgt voor de strenge en strikte tenuitvoerlegging der straffen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Als men de voor hem bestemde heer ontmoet,
Kan men gerust tien dagen samen zijn, het is geen fout.
Heengaan vindt waardering.
Voor het inluiden van een tijd van volheid en overvloed is een samengaan van klaarheid en energieke beweging noodzakelijk; als twee mensen deze beide eigenschappen bezitten, dan passen ze bij elkaar, en ook wanneer ze in de tijd van overvloed een volle kringloop bijeen zijn, is dat niet te lang en geen fout. Daarom kan men gerust naar elkaar toe gaan om samen werkzaam te zijn; het zal waardering vinden.
Zes op de tweede plaats betekent:
Het gordijn is van zulk een volheid,
Dat men op het middaguur de sterren van de pool ziet.
Door heengaan wekt men wantrouwen en haat.
Als men hem door waarheid opwekt, komt heil.
Het komt vaak voor, dat zich tussen de heerser, die het grote wil, en de man, die het grote zou kunnen uitvoeren, intriges en partijcomplotten dringen, die het effect hebben van een zonsverduistering. Dan ziet men in plaats van de zon de sterren aan de hemel. De heer wordt in de schaduw gedrongen door een partij, die zich de heerschappij heeft toegeëigend. Als men in zo’n tijd iets buitengewoons zou willen ondernemen, zou men slechts stuiten op wantrouwen en haat, die elke beweging onmogelijk zouden maken. Dan is het van groot belang, dat men innerlijk staat in de macht van de waarheid, die ten slotte zo sterk is, dat ze onzichtbaar op de heerser inwerkt, zodat alles goed gaat.
Negen op de derde plaats betekent:
Het struikgewas is van zulk een volheid,
Dat men op het middaguur de kleine sterren ziet.
Hij breekt zijn rechterarm. Geen blaam.
Hier wordt als beeld de voortschrijdende verduistering van de zon geschilderd. Op dit punt is de totaliteit bereikt, daarom ziet men op het middaguur zelfs de kleine sterren.
Overgedragen op maatschappelijke verhoudingen: de vorst is hier zo verduisterd dat ook de onbeduidendste mensen zich naar voren kunnen dringen. Dan is het voor een bekwaam man, die de rechterhand van de heerser zou kunnen zijn, onmogelijk iets te ondernemen. Het is, als had hij zijn arm gebroken. Maar het is niet zijn schuld, dat hij op deze manier niet in staat is tot handelen.
Negen op de vierde plaats betekent:
Het gordijn is van zulk een volheid,
Dat men op het middaguur de sterren van de pool ziet.
Hij ontmoet zijn heer, die hem verwant is. Heil!
Hier is de verduistering reeds aan het afnemen, daardoor ontmoeten degenen die bij elkaar passen elkaar. Ook hier moet de aanvulling worden gevonden: de impulsieve drang tot handelen moet samengaan met de nodige wijsheid. Dan zal alles goed gaan. De hier bedoelde aanvulling is het omgekeerde van die bij de eerste lijn. Dáár moest de wijsheid door energie worden aangevuld, hier de energie door wijsheid.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Er komen lijnen, er nadert zegen en roem. Heil!
De heersende man is bescheiden, zodat hij voor raad van bekwame lieden openstaat. Er komen dan ook mannen in zijn omgeving, die hem richtlijnen voor zijn handelingen aan de hand doen. Daardoor valt zegen, roem en heil hem en zijn gehele volk ten deel.
Bovenaan een zes betekent:
Zijn huis heeft overvloed.
Hij houdt zijn familie verborgen.
Hij spiedt door de poort
En bemerkt niemand meer.
Drie jaar lang ziet hij niets. Onheil!
Hier wordt een man getekend, die door zijn hoogmoed en eigenzinnigheid het tegendeel bereikt van wat hij wil. Hij zoekt weelde en pracht voor zijn woning. Hij wil volstrekt de baas zijn in zijn huis. Maar daardoor vervreemdt hij zijn familie van zich, zodat hij ten slotte geheel alleen en eenzaam in het leven staat.
56. LÜ / DE ZWERVER![]() |
boven Li, het Zich-Hechtende, het vuur beneden Gen, het Stilhouden, de berg |
De berg (Gen) staat stil, boven vlamt het vuur (Li) op, maar het blijft niet. Daarom blijven ze niet bij elkaar. Vreemde landen, scheiding is het lot van de zwerver.
HET OORDEEL
De Zwerver. Door kleinheid welslagen.
Standvastigheid brengt de zwerver heil.
Als zwerver en vreemdeling mag men niet ruw optreden en niet te veel pretenties hebben. Men heeft geen grote kennissenkring, dus mag men geen hoge borst opzetten. Men moet voorzichtig en gereserveerd zijn, dan beschermt men zich tegen het kwaad. Als men voorkomend is jegens de anderen, zal men voordeel verkrijgen. De zwerver heeft geen vaste woonstede, de straat is zijn tehuis. Daarom moet hij ervoor zorgen, dat hij innerlijk rechtschapen en betrouwbaar is, alleen op goede plaatsen vertoeft en alleen met goede mensen omgaat. Dan heeft hij geluk en kan hij ongestoord zijn weg gaan.
HET BEELD
Op de berg is vuur: het beeld van de Zwerver.
Zo is de edele klaar van geest en voorzichtig in het
Toepassen van straffen, en houdt hij een proces niet slepende.
Als het gras op de berg brandt, geeft dat een helder licht. Maar het vuur blijft niet, het gaat daarheen waar het nieuw voedsel vindt. Het is slechts een snel voorbijgaand verschijnsel. Zo moet het ook zijn met straffen en processen. Die moeten een even snel voorbijgaand verschijnsel zijn en niet slepende worden gehouden. De gevangenissen behoren de mensen slechts voor korte tijd, als passanten, op te nemen; het moeten geen blijvende woonsteden worden.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Als de zwerver zich met trivialiteiten afgeeft,
Haalt hij zich ongeluk op de hals.
Een zwerver mag zich niet verlagen door zich langs de weg met minderwaardige dingen af te geven. Hoe onaanzienlijker en weerlozer zijn uiterlijke positie is, des te belangrijker is het voor hem, dat hij zijn innerlijke waardigheid behoudt. Want als een vreemde denkt, dat hij een vriendelijke ontvangst zal vinden wanneer hij zich te buiten gaat aan grappen en potsenmakerij, dan vergist hij zich. De gevolgen zijn alleen verachting en een beledigende behandeling.
Zes op de tweede plaats betekent:
De zwerver bereikt een herberg.
Zijn bezit heeft hij bij zich.
Hij verwerft de standvastigheid van een jonge dienaar.
De zwerver, die hier wordt getekend, is bescheiden en terughoudend. Innerlijk verliest hij zichzelf niet, daarom vindt hij een plaats waar hij kan rusten. Uiterlijk verliest hij niet de sympathie: alle mensen helpen hem, zodat hij bezit kan verwerven. Bovendien voegt een trouwe, toegewijde dienaar zich bij hem, wat voor een zwerver van onschatbare waarde is.
Negen op de derde plaats betekent:
De herberg van de zwerver brandt af.
Hij verliest de standvastigheid van zijn jonge dienaar.
Gevaar.
Een onbehouwen vreemdeling weet niet hoe hij zich moet gedragen. Hij mengt zich in aangelegenheden en onenigheden, die hem niet aangaan. Daardoor verliest hij zijn rustplaats. Hij behandelt zijn dienaar arrogant en uit de hoogte. Daardoor verliest hij diens trouw. Wanneer men als vreemde niemand meer heeft, op wie men zich kan verlaten, loopt men groot gevaar.
Negen op de vierde plaats betekent:
De zwerver rust op een plaats Waar hij onderdak heeft gevonden.
Hij verwerft zijn bezit en een bijl.
Mijn hart is niet blij.
Hier wordt een zwerver getekend, die zich uiterlijk met weinig weet te behelpen, hoewel hij innerlijk sterk is en grote plannen heeft. Daardoor vindt hij tenminste onderdak, waar hij kan verblijven. Ook gelukt het hem bezit te verwerven. Maar hij is met zijn bezit niet in veiligheid. Hij moet steeds op zijn hoede zijn, gereed om zich met de wapens in de hand te verdedigen. Daarom voelt hij zich niet gelukkig. Hij is er zich voortdurend van bewust, dat hij een vreemde is in een vreemd land.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Hij schiet een fazant. Bij de eerste pijl valt hij.
Ten slotte komt daardoor lof en ambt.
De staatslieden plachten zich op hun reizen bij de vorsten te introduceren door hun een fazant ten geschenke te geven. Hier wil de zwerver in dienst treden van een vorst. Hij schiet daartoe een fazant, die hij bij het eerste schot doodt. Zo vindt hij vrienden, die hem prijzen en aanbevelen, en wordt hij ten slotte door de vorst aangenomen, die hem een ambt verleent.
Vaak zijn de omstandigheden van dien aard, dat men ertoe komt in de vreemde zijn vaderland te zoeken. Wanneer men zich aan de aldaar heersende toestanden kan aanpassen en zich op de juiste wijze toegang weet te verschaffen, zal men ook in den vreemde wel vrienden en een werkkring kunnen vinden.
Bovenaan een negen betekent:
Het nest van de vogel verbrandt.
De zwerver lacht eerst,
Daarna moet hij klagen en wenen.
Hij verliest de koe door luchthartigheid. Onheil!
Het beeld van de vogel, die zijn nest verliest, wijst op het verlies van de rust- of wijkplaats. Als de vogel bij de bouw van zijn nest luchthartig en onvoorzichtig is geweest, kan hem dit ongeluk overkomen. Zo staat het ook met de zwerver. Als hij zich in lachen en scherts laat gaan, zonder te bedenken dat hij maar een zwerver is, zal hij later moeten klagen en wenen. Want als men door luchthartigheid zijn koe – d.w.z. zijn bescheidenheid en zijn aanpassingsvermogen – verliest, is dat een groot ongeluk.
57. XUN / HET ZACHTMOEDIGE, HET INDRINGENDE, DE WIND![]() |
boven Xun, het Zachtmoedige, de wind, het hout beneden Xun, het Zachtmoedige, de wind, het hout |
Xun is een der acht dubbele trigrammen. Het is de oudste dochter, heeft als beeld de wind of het hout, als eigenschap de zachtmoedigheid, die nochtans binnendringt gelijk de wind of het hout met zijn wortels.
Het donkere, dat op zichzelf star en onbeweeglijk is, wordt opgelost door het indringende lichte principe, waaraan het zich met zachtmoedigheid onderwerpt. In de natuur is het de wind, die de opeengepakte wolken uiteen drijft en een vrolijke, heldere hemel schept. In het mensenleven is het de doordringende klaarheid van oordeel, die alle sombere bijgedachten op de vlucht drijft. En in het leven van de gemeenschap is het de machtige invloed van een belangrijke persoonlijkheid, die alle lichtschuwe intriges blootlegt en onschadelijk maakt.
HET OORDEEL
Het Zachtmoedige. Welslagen door kleine dingen.
Bevorderlijk is het, een plaats te hebben,
Waar men heen kan gaan.
Bevorderlijk is het, de grote man te zien.
Het indringen brengt geleidelijke en weinig opvallende werkingen te weeg. Er wordt niets geforceerd, de onafgebroken zachte druk moet het doen. Hiermee bereikt men een minder opvallend effect dan wanneer men met overrompeling werkt, maar het is duurzamer en volkomener. Om op deze wijze te kunnen werken, moet men een vastomlijnd doel hebben. Want men bereikt alleen iets, wanneer de beïnvloeding steeds in dezelfde richting werkt.
Het kleine kan slechts dan iets bereiken, wanneer het zich overgeeft aan de leiding van een bekwaam man, die de capaciteit bezit tot het scheppen van orde.
HET BEELD
Winden die elkaar opvolgen:
Het beeld van het Zachtmoedig-indringende.
Zo verbreidt de edele zijn geboden
En brengt hij zijn zaken tot stand.
Het indringende van de wind berust op zijn aanhouden. Daardoor wordt hij zo machtig. Hij neemt de tijd als middel om te werken. Zo moet ook de gedachte van de heerser in de volksziel binnendringen. Ook daarvoor is een aanhoudende inwerking door voorlichting en gebod nodig. Eerst dan, wanneer het gebod ingang heeft gevonden, kan men bij zijn handelingen daarop voortbouwen. Onvoorbereid ingrijpen schrikt de mensen alleen maar af, en wekt overal verzet.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Bij het vooruitgaan en terugtrekken
Is bevorderlijk de standvastigheid van een krijgsman.
Zachtmoedigheid ontaardt vaak in besluiteloosheid. Men voelt zich niet krachtig genoeg om vastberaden vooruit te gaan. Duizend bedenkingen komen op; men heeft echter ook geen lust zich terug te trekken, en kan maar niet tot een besluit komen. In zulk een geval is militaire doortastendheid het juiste: die doet zonder te aarzelen eenvoudig wat de goede orde eist. Resolute discipline is veel beter dan weifelende tuchteloosheid.
Negen op de tweede plaats betekent:
Indringen onder het bed.
Men gebruikt priesters en magiërs in groten getale.
Heil! Geen blaam.
Soms heeft men te doen met verborgen vijanden, ontastbare invloeden, die zich in de donkerste hoeken verstoppen en van daaruit de mensen suggestief beïnvloeden. In zulke gevallen is het nodig deze dingen tot in de geheimste schuilhoeken na te gaan, om vast te stellen wat dat voor invloeden zijn: dat is de taak van de priesters – en om ze uit de weg te ruimen: dat is de taak van de magiërs. Juist het anonieme van dergelijke kwade praktijken vraagt een buitengewone, nooit verslappende energie, maar men ziet zijn moeite dan ook beloond. Want als zulke ondergrondse invloeden maar eenmaal aan het licht gebracht en gebrandmerkt zijn, hebben ze hun macht over de mensen verloren.
Negen op de derde plaats betekent:
Herhaald indringen. Beschaming.
Het borende nadenken mag niet te ver worden gedreven; anders belemmert het de kracht tot het nemen van een resoluut besluit. Als een zaak van alle kanten grondig is bekeken, dan moet men tot een besluit komen en daarnaar handelen. Door al dat nadenken komt men steeds opnieuw in twijfel en vervolgens in beschaming, omdat men blijk geeft niet in staat te zijn tot handelend optreden.
Zes op de vierde plaats betekent:
Berouw verdwijnt.
Op de jacht vangt men drie soorten wild.
Als men – ten gevolge van de verantwoordelijke positie die men bekleedt, en de ervaringen die men verzameld heeft – zover komt, dat men zijn aangeboren bescheidenheid aan energiek optreden weet te paren, kan men zeker zijn van een goed resultaat. De drie soorten van dieren dienden voor offers aan de goden, voor het onthaal der gasten, en voor het dagelijks gebruik. Als men voor alle drie doeleinden iets buitmaakte, was het resultaat van de jacht buitengewoon goed.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Standvastigheid brengt heil. Berouw verdwijnt.
Niets, dat niet bevorderend is.
Geen begin, maar een einde.
Vóór de verandering drie dagen,
Ná de verandering drie dagen.
Heil!
Terwijl bij het ‘Werk aan het Bedorvene’ (nr. 18) een heel nieuw uitgangspunt moet worden gevonden, gaat het hier slechts om hervormingen. Het begin was niet goed, maar thans is het ogenblik gekomen, dat een nieuwe richting kan worden ingeslagen. Men moet veranderen en verbeteren. Dat moet men doen in bestendigheid, d.w.z. in de juiste en overtuigde gemoedsgesteldheid; dan zal het gelukken, en het berouw verdwijnt. Men moet er alleen om denken, dat zulke verbeteringen zorgvuldig moeten worden voorbereid. Voordat men de verandering invoert, moet men alles goed overleggen, en nadat de verandering ingetreden is, moet men nog een tijdlang zorgvuldig nagaan, hoe de verbeteringen er in de werkelijkheid uitzien. Zulk zorgvuldig werk brengt heil.
Bovenaan een negen betekent:
Indringen onder het bed.
Hij verliest zijn bezit en zijn bijl.
Standvastigheid brengt onheil.
Het indringen geschiedt hier grondig genoeg. Men speurt tot in de geheimste schuilhoeken naar schadelijke invloeden. Maar men heeft geen kracht meer, ze definitief te bestrijden. In zulk een geval kan elke poging om in de persoonlijke regionen van de duisternis binnen te dringen, niet anders dan onheil brengen.
58. DUI / HET BLIJMOEDIGE, HET MEER![]() |
boven Dui, het Blijmoedige, het meer beneden Dui, het Blijmoedige, het meer |
Dui is evenals Xun een der acht dubbele trigrammen. Dui is de jongste dochter, heeft als beeld de glimlach van het meer, als eigenschap de vreugde. De vreugde berust niet, zoals men misschien zou kunnen denken, op de weekheid, die zich in de bovenste lijn openbaart. De eigenschap van het weke (of wel: donkere) principe is niet vreugde, maar zwaarmoedigheid. De vreugde komt hier van de binnenste (onderste) twee sterke lijnen, die zich uiten door middel van de buitenste (bovenste) weke lijn.
Ware vreugde berust dus op de innerlijke aanwezigheid van vastheid en kracht, die naar buiten zacht en mild optreedt.
HET OORDEEL
Het Blijmoedige. Welslagen. Gunstig is standvastigheid.
De vrolijke stemming werkt aanstekelijk, daarom heeft ze succes. Maar de vreugde heeft als grondslag de bestendigheid nodig, anders ontaardt ze in onbeheerste pret. Waarheid en kracht moeten in het hart wonen, terwijl de mildheid in de omgang met de buitenwereld aan de dag treedt. Op deze manier heeft men de juiste instelling jegens God en jegens de mensen, en bereikt men iets. Door louter intimideren, zonder mildheid, kan men onder bepaalde omstandigheden voor het ogenblik misschien wel iets bereiken, maar niet op den duur. Wanneer men daarentegen door vriendelijkheid de harten der mensen wint, dan bewerkt men, dat ze alle moeilijkheden graag op zich nemen, ja zelfs voor de dood niet terugschrikken, wanneer het zo moet zijn. Zóveel kracht heeft de vreugde over de mensen.
HET BEELD
Op elkaar berustende meren: het beeld van het Blijmoedige.
Zo komt de edele samen met zijn vrienden
Voor bespreking en instudering.
Een meer verdampt naar boven en droogt daarom gaandeweg uit. Als echter twee meren met elkaar in verbinding staan, drogen zij niet zo licht uit, daar het ene het andere voedt. Zo is het ook op wetenschappelijk gebied. De wetenschap moet een verfrissende en opwekkende kracht zijn. Dat kan zij alleen worden door de stimulerende omgang met gelijkgezinde vrienden, met wie men zich beraadt en zich oefent in de toepassing der levenswaarheden. Zo wordt het weten veelzijdig en krijgt het een blijde lichtheid, terwijl het weten der autodidacten altijd iets zwaarwichtigs en eenzijdigs houdt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Tevreden blijheid. Heil!
Een stille, in zichzelf gekeerde blijheid, die geen woorden behoeft, die niets van buitenaf begeert en met alles tevreden is, blijft vrij van alle egoïstische sympathieën en antipathieën. In die vrijheid ligt het heil, als in de rustige zekerheid van het hart, dat in zichzelf zijn kracht heeft gevonden.
Negen op de tweede plaats betekent:
Waarachtige blijheid. Heil! Berouw verdwijnt.
Vaak komt men in relatie met minderwaardige mensen, in wier gezelschap andere geneugten lokken dan een hoogstaand mens betamen. Als men daaraan toe zou geven, zou dat zeker op berouw uitlopen; een hoogstaand mens immers vindt geen werkelijke bevrediging in lagere genietingen. Als men tot dit inzicht komt en duidelijk toont, zich niet tot een dergelijk niveau aangetrokken te voelen, dan waagt zelfs een omgeving van dubieus allooi het niet, iemand onedele geneugten aan te bieden. Daarmee is dan elke reden voor berouw opgeheven.
Zes op de derde plaats betekent:
Komende blijheid. Onheil!
De ware vreugde moet uit het eigen binnenste opwellen. Voor wie echter innerlijk leeg is, en dus geheel in de buitenwereld opgaat, komen de vreugden van buitenaf. Dit is de afleiding, die sommige mensen zoeken. Mensen, die uit innerlijk gebrek aan evenwicht behoefte aan afleiding hebben, zullen altijd gelegenheid vinden zich te verstrooien. Zij trekken de uiterlijke geneugten door de leegheid van hun wezen aan; daardoor verliezen zij steeds meer hun houvast, hetgeen natuurlijk verkeerd is.
Negen op de vierde plaats betekent:
Weloverwogen blijmoedigheid is niet gerustgesteld.
Na het afleggen van zijn fouten heeft men vreugde.
Dikwijls bevindt de mens zich te midden van verschillende soorten vreugde. Zolang men nog niet tot een besluit gekomen is, welke soort men wil kiezen, de hogere of de lagere, zolang is men innerlijk onrustig. Eerst wanneer men duidelijk heeft ingezien, dat de hartstocht leed met zich meebrengt, zal men ertoe kunnen besluiten het lagere van zich af te schudden en de hogere vreugden na te streven. Is dit besluit eenmaal bezegeld, dan heeft men zijn ware innerlijke blijheid en rust gevonden, en de innerlijke tweestrijd is overwonnen.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Waarachtigheid tegenover het verstorende is gevaarlijk.
Zelfs de beste mens wordt weleens door gevaarlijke elementen benaderd. Als men zich daarmee inlaat, werkt hun noodlottige invloed langzaam maar zeker door, wat onvermijdelijke gevaren met zich meesleept. Wie de situatie tijdig inziet en het gevaar ervan begrijpt, die zal zich wel weten te hoeden en blijft vrij van schade.
Bovenaan een zes betekent:
Verleidelijke blijmoedigheid.
Wie innerlijk ijdel is, lokt de vreugden der verstrooiing naderbij en heeft daaronder te lijden (vgl. zes op de derde plaats). Als men innerlijk geen houvast heeft, krijgen de genietingen van de buitenwereld, waaraan men zich niet onttrekt, zulk een kracht dat men zich laat meesleuren. Hier is geen sprake meer van gevaar, heil of onheil. Men heeft zijn stuur verloren, en het hangt van het toeval en van uiterlijke invloeden af, waar en hoe men terecht komt.
59. HUAN / DE OPLOSSING![]() |
boven Xun, het Zachtmoedige, de wind beneden Kan, het Onpeilbare, het water |
De wind, die boven over het water blaast, verstrooit het en lost het op in schuim en damp. Daarin ligt ook de gedachte, dat de levensenergie van de mens, wanneer deze zich niet kan uiten (hetgeen door de eigenschap van het benedenste teken als gevaar wordt aangeduid) door de zachtmoedigheid weer verstrooid en opgelost wordt.
HET OORDEEL
De Oplossing: Welslagen. De koning nadert zijn tempel.
Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
Bevorderlijk is standvastigheid.
Dit teken heeft in zijn tekst enige overeenkomst met nr. 45: Cui ‘het Verzamelen’. Daar hebben wij te doen met het bijeenbrengen van wat gescheiden is, zoals het water zich in meren op de aarde verzamelt. Hier gaat het om de verstrooiing en oplossing van het scheiding-brengende egoïsme. ‘De Oplossing’ wijst als het ware de weg, die naar ‘het Verzamelen’ leidt. Zo is het te verklaren, dat de teksten op elkaar lijken.
Om het scheiding-brengende egoïsme der mensen te overwinnen zijn religieuze krachten nodig. Het gemeenschappelijk vieren der grote offerfeesten en godsdienstige plechtigheden, die tegelijkertijd het onderling verband en de sociale rangorde van familie en staat manifesteerden, was het middel dat de grote heersers aanwendden, om de harten in een gemeenschappelijke gevoelsopwelling door heilige muziek en ceremoniële pracht tot het bewustzijn van de gemeenschappelijke oorsprong van alle wezens te brengen, waardoor de scheiding werd overwonnen en de verstarring opgelost. Een tweede middel is het samenwerken aan gemeenschappelijke grote ondernemingen, waardoor het volk een groot doel voor ogen heeft: in de concentratie op dit doel vallen alle scheidsmuren weg, evenals op een schip, dat een grote stroom oversteekt, alle handen moeten meehelpen aan het gemeenschappelijk werk.
Tot zulk een oplossing van de hardheid van het egoïsme is echter slechts hij in staat, die zelf vrij is van alle egoïstische bijgedachten en volhardt in zijn rechtvaardigheid en standvastigheid.
HET BEELD
De wind waait over het water: het beeld van de Oplossing.
Zo offerden de oude koningen aan hun Heer
En bouwden zij tempels.
Het water begint in de herfst en de winter te verstarren en tot ijs te bevriezen. Als de milde lentewinden komen, verdwijnt de verstarring weer, en het in ijsschotsen verstrooide verenigt zich weer. Zo is het ook met de geest van het volk. Door hardheid en zelfzucht verstart het hart, en in deze verstarring zondert het zich af van al het andere. Egoïsme en hebzucht isoleren de mensen. Daarom moet een vrome ontroering zich meester maken van hun harten. Ze moeten worden verlost door een huivering van ontzag in het aangezicht van de Eeuwigheid, die hun als in een bliksemflits een intuïtief begrip geeft van de Enige Schepper van alle levende wezens en hen verenigt door de macht der gemeenschapsgevoelens bij de heilige plechtigheid van de aanbidding van het goddelijke.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Hij schaft hulp met de kracht van een paard.
Het gaat er hier om, dat – nog vóór de scheiding zich heeft voltrokken – de eerste beginselen ervan reeds in de kiem worden gesmoord; dat de wolken uiteen worden gejaagd, nog vóór storm en regen hun intrede hebben gedaan. In zulke tijden, waarin geheime afwijkingen der stemmingen optreden en misverstanden over en weer het gevolg zijn, moet men snel en krachtig handelen, om misverstanden op te lossen en een einde te maken aan het wederzijdse wantrouwen.
Negen op de tweede plaats betekent:
Bij de oplossing loopt hij naar zijn steun toe.
Berouw verdwijnt.
Als men in zichzelf het eerste begin van de vervreemding van anderen, van de mensenhaat en ontstemming ontdekt, moet men trachten die verstarring op te lossen. Men moet zich innerlijk opwekken en haastig naar zijn steun grijpen. Zulk een steun is nooit te vinden in haat, maar altijd in een gematigde en rechtvaardige, met welwillendheid gepaarde beoordeling der mensen. Als men deze vrije blik op de mensheid terugkrijgt, en alle zwartgallige wrevel uit zijn hart bant, verdwijnt alle aanleiding tot berouw.
Zes op de derde plaats betekent:
Hij lost zijn Ik op. Geen berouw.
Het werk kan onder bepaalde omstandigheden zo zwaar worden, dat men niet meer aan zichzelf kan denken. Men moet zijn eigen persoon volkomen opzij zetten, alles verstrooien, wat het Ik scheidend om zich heen zou willen verzamelen. Alleen wanneer wij afstand weten te doen van onze eigen verlangens, krijgen wij de kracht tot het volbrengen van iets groots. Dit standpunt kunnen wij veroveren, wanneer wij bij een grote opgave ons doel buiten onszelf hebben.
Zes op de vierde plaats betekent:
Hij maakt zich los van zijn schare. Verheven heil!
Door verstrooiing volgt opeenhoping.
Dat is iets, waaraan gewone mensen niet denken.
Als men aan een opgave werkt, die het algemeen welzijn raakt, moet men alle privé-vriendschappen buiten beschouwing laten. Alleen wanneer men boven de partijen staat, kan men iets belangrijks tot stand brengen. Wie het waagt op deze wijze afstand te doen van het naastbije, zal het verderaf-liggende veroveren. Maar men moet een brede kijk hebben op de samenhangen in het leven, zoals alleen buitengewone mensen zich die eigen weten te maken, om dit standpunt te kunnen begrijpen.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Oplossend als zweet zijn zijn luide kreten.
Oplossing! Een koning verwijlt zonder blaam.
In tijden van algemene verdeeldheid en afscheiding is een grote gedachte het organisatiepunt van de genezing. Gelijk een ziekte door het uitbrekende zweet tot een crisis komt, zo is ook in tijden van algehele apathie een grote, suggestieve gedachte een ware verlossing. De mensen hebben iets, waar zij zich omheen verzamelen kunnen, een sterke man, die de misverstanden kan oplossen.
Bovenaan een negen betekent:
Hij lost zijn bloed op.
Weggaan, zich verre houden,
Naar buiten gaan is zonder blaam.
Het oplossen van het bloed betekent: oplossen wat bloed en wonden zou kunnen brengen, het gevaar vermijden. Toch wordt hier niet de gedachte uitgesproken, dat men alleen voor zichzelf de moeilijkheden tracht te omzeilen, maar veeleer dat men de zijnen redt, hen helpt weg te komen voordat het gevaar er is, zich verre te houden van een reeds aanwezige dreiging en de uitweg te vinden uit een gevaar, dat hen reeds in zijn greep heeft. Op deze wijze handelt men juist.
60. JIE / DE BEPERKING![]() |
boven Kan, het Onpeilbare, het water beneden Dui, het Blijmoedige, het meer |
Het meer heeft een beperkte ruimte. Als er meer water naar binnen komt, loopt het over. Daarom moet men de watertoevloed beperken. Het beeld toont ons water beneden en water boven, met het firmament ertussenin als afgrenzing.
Het Chinese woord voor beperking betekent eigenlijk de vaste geledingen, waardoor de bamboestengels zijn ingedeeld. In het gewone leven wordt daarmee bedoeld: de spaarzaamheid, die vaste grenzen voor haar uitgaven heeft. In het morele leven zijn het de vaste grenzen, die de edele zichzelf stelt voor zijn handelingen, de grenzen van trouw en belangeloosheid.
HET OORDEEL
Beperking: Welslagen.
Bittere beperking mag men niet blijvend beoefenen.
Beperkingen zijn bezwaarlijk. Maar ze richten iets uit. Door spaarzaamheid in het dagelijks leven is men gewapend tegen tijden van gebrek. Door zich terug te houden bespaart men zich beschaming. Maar even onontbeerlijk zijn grenzen en beperkingen in de ordening der kosmische verhoudingen. De natuur heeft vaste grenzen voor winter en zomer, voor dag en nacht, en door deze grenzen krijgt het jaar zijn betekenis. Het nut van de spaarzaamheid is, dat door vaste grenzen in de uitgaven de goederen behouden blijven en de mensen geen nadeel lijden.
Ook in de beperking moet men echter maat weten te houden. Als men zijn eigen natuur al te bittere beperkingen zou willen opleggen, zou zij daaronder lijden. Als men de beperking der anderen te ver zou willen drijven, zouden ze ertegen in opstand komen. Daarom moet men zelfs de beperking beperken.
HET BEELD
Boven het meer is water:
Het beeld van de Beperking.
Zo schept de edele getal en maat,
En onderzoekt hij wat deugd en juiste levenswandel is.
Het meer is eindig; het water is onuitputtelijk. Het meer kan slechts een bepaald gedeelte van het oneindige water bevatten; dat geeft aan het meer zijn eigen aard. Door afzondering, door het stellen van grenzen, verkrijgt in het menselijk leven ook het individu zijn betekenis. Waar het hier dus om gaat, is het probleem deze afzonderingen – in zekere zin de ruggengraat van de moraal – klaar en duidelijk te omlijnen. Onbeperkte mogelijkheden zijn niets voor de mens. Daardoor zou zijn leven slechts in het grenzeloze vervloeien. Om sterk te worden heeft men de beperking door de plicht nodig. Alleen door vrijwillig deze beperkingen op zich te nemen en eigener beweging zich te onderwerpen aan het gebod van de plicht, verkrijgt de enkeling betekenis als vrije geest.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Deur en hof niet uitgaan brengt geen blaam.
Vaak zou men iets willen ondernemen, maar wordt men door onoverwinnelijke hinderpalen daarvan teruggehouden. In zo’n geval is het nodig te weten, hoever men kan gaan. Als men de zaak juist inziet en geen pogingen in het werk stelt, de gestelde grenzen te overschrijden, verzamelt men zulk een kracht, dat men in staat is energiek op te treden zodra de tijd daartoe gekomen is. Discretie is bij de voorbereiding van gewichtige aangelegenheden van principieel belang.
Confucius zegt hierover:
‘Waar wanorde ontstaat, zijn woorden de eerste stap daartoe. Als de vorst niet discreet is, verliest hij zijn dienaren. Als de dienaar niet discreet is, verliest hij het leven. Als de dingen in de kiem niet discreet worden behandeld, wordt de voltooiing ervan belemmerd. Daarom hoedt de edele zorgvuldig het stilzwijgen en gaat hij niet naar buiten.’
Negen op de tweede plaats betekent:
Poort en hof niet uitgaan brengt onheil.
Wanneer de tijd om te handelen is gekomen, moet men snel ingrijpen. Gelijk het water zich aanvankelijk in een meer verzamelt zonder naar buiten te stromen, maar zich zeker een weg baant zodra het meer vol is, zo is het ook in het mensenleven. Dralen is heel goed, zolang de tijd tot handelen nog niet gekomen is – maar niet langer. Zijn de hinderpalen eenmaal uit de weg geruimd, dan is angstig dralen een fout, die zeker onheil brengt, daar men de juiste gelegenheid heeft laten voorbijgaan.
Zes op de derde plaats betekent:
Wie geen beperking kent, zal reden tot klagen hebben.
Geen blaam.
Wie slechts op vreugde en genot bedacht is, verliest licht het gevoel voor de onontbeerlijke grenzen. Wie zich overgeeft aan verkwisting, zal de schadelijke gevolgen ervan te betreuren hebben. Men mag de fout niet bij anderen willen zoeken. Alleen wanneer men zijn fout zelf inziet, wordt men door zulke onaangename ervaringen vrij van fouten.
Zes op de vierde plaats betekent:
Tevreden beperking. Welslagen.
Elke beperking heeft haar waarde. Maar een beperking die nog aanhoudende inspanning vraagt, kan de krachten te boven gaan. Is de beperking echter iets natuurlijks, zoals het b.v. in de aard van het water ligt naar beneden te vloeien, dan moet ze een gunstige inwerking hebben, omdat een zodanige beperking krachtsbesparing betekent. De energie, die zich anders uitput in een vergeefse strijd met het object, komt thans geheel aan de zaak ten goede, en het succes kan niet uitblijven.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Zoete beperking brengt heil.
Heengaan brengt achting.
De beperking moet op de juiste wijze worden doorgevoerd, wil ze werkzaam zijn. Als men alleen anderen beperkingen wil opleggen en zich er zelf aan onttrekt, zullen ze altijd bittere gevoelens opwekken en op verzet stuiten. Heilzaam is het daarentegen wanneer iemand die een leidende positie bekleedt, zelf met de beperking begint, niet te veel van zijn mensen verlangt en met bescheiden middelen iets tot stand weet te brengen. Waar zulk een voorbeeld werkzaam is, vindt het navolging, zodat alles wat men onderneemt moet slagen.
Bovenaan een zes betekent:
Bittere beperking: Standvastigheid brengt onheil.
Berouw verdwijnt.
Als men te streng is in de beperking, houden de mensen het niet uit. Hoe consequenter men zulk een gestrengheid doorvoert, hoe erger het is. Op den duur immers laat een terugslag zich niet vermijden. Zo wreekt zich ook het gekwelde lichaam, als men te strenge ascese zou willen beoefenen. Maar al kan men een zo verbeten veeleisendheid ook niet voortdurend en regelmatig toepassen, dit neemt niet weg dat er tijden kunnen zijn, waarin slechts op die wijze schuld en berouw voorkomen kunnen worden. Dat zijn de situaties, waarin onverbiddelijkheid tegenover de eigen persoon het enige middel is om zijn ziel te redden, die anders in halfheid en verleiding zou ondergaan.
61. ZHONG FU INNERLIJKE WAARHEID![]() |
boven Xun, het Zachtmoedige, de wind beneden Dui, het Blijmoedige, het meer |
Over het meer waait de wind en hij beweegt de oppervlakte van het water. Zo kunnen de werkingen van het onzichtbare zichtbaar worden. Het teken bestaat boven en beneden uit vaste lijnen, terwijl het in het midden onderbroken – vrij – is. Dat wijst er op dat het hart vrij is van vooringenomenheid, zodat het in staat is tot opname van de waarheid. Elk van de beide trigrammen heeft daarentegen in het midden een vaste lijn. Dat wijst op de kracht van de innerlijke waarheid in haar werkingen.
De eigenschappen der trigrammen zijn: boven zachtmoedigheid, toegeeflijkheid jegens de lageren, en beneden: blijdschap in de gehoorzaamheid jegens de hogeren. Zulke toestanden scheppen de basis voor een wederkerig vertrouwen, dat het succes mogelijk maakt. Het teken Fu (waarheid) is eigenlijk het beeld van een vogelpoot boven een van zijn jongen. Dat wekt de gedachte aan: broeden. Het ei is hol. De kracht van het lichte moet het leven er van buiten in brengen. Anderzijds moet er van binnen toch reeds een kiem van leven aanwezig zijn, opdat het leven gewekt kan worden. Aan deze gedachten kan men bespiegelingen vastknopen, die heel ver gaan.
HET OORDEEL
Innerlijke waarheid: zwijnen en vissen. Heil!
Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
Bevorderlijk is standvastigheid.
Zwijnen en vissen behoren tot de dieren die het minst voor de mens openstaan en daarom het moeilijkst te beïnvloeden zijn. De kracht van de innerlijke waarheid moet een hoge graad hebben bereikt, voordat haar invloed zich tot zulke wezens uitstrekt. Als men met even weerspannige, moeilijk te beïnvloeden mensen te doen heeft, berust het gehele geheim van een goed resultaat daarop, dat men de toegang vindt tot hun wezen. Allereerst moet men zich innerlijk geheel vrij maken van zijn vooringenomenheid, en de psyche van de ander geheel onbevangen op zich laten inwerken; dan komt men hem innerlijk nader, men begrijpt hem en krijgt vat op hem, zodat de kracht van de eigen persoonlijkheid door de geopende poort invloed op de ander verkrijgt. Als op deze wijze alle hinderpalen overwonnen kunnen worden, kan men ook de gevaarlijkste dingen ondernemen – zoals het oversteken van het grote water – het zal gelukken. Het is alleen van belang, dat men goed begrijpt, waarop de kracht van de innerlijke waarheid berust. Zij is niet identiek met eenvoudige intimiteit of stille aanhankelijkheid. Zulke persoonlijke banden kan men ook onder rovers vinden. Ook in dat geval gaat er weliswaar een kracht van uit, maar die leidt niet tot geluk, omdat ze niet onoverwinnelijk is. Elk samengaan op grond van een belangengemeenschap gaat slechts tot een zeker punt. Waar de belangengemeenschap ophoudt, houdt ook het samengaan op, en slaat de intiemste vriendschap vaak om in haat. Alleen wanneer de grondslag het rechtvaardige – de bestendigheid – is, blijft de band zo vast, dat ze alles overwint.
HET BEELD
Boven het meer is de wind:
Het beeld van de Innerlijke Waarheid.
Zo bespreekt de edele de strafzaken
Om executies op te houden.
De wind brengt het water in beweging door erin door te dringen. Zo tracht de edele, wanneer hij de misslagen der mensen moet berechten, hun innerlijke beweegredenen te begrijpen, teneinde de omstandigheden liefdevol te kunnen beoordelen. De gehele antieke rechtspraak der Chinezen berustte op dit principe. Een diep inzicht, dat vermag te vergeven, gold als de hoogste rechtvaardigheid. Dit systeem liet niet na goede vruchten af te werpen; de opzet was: een zo sterke morele indruk te maken, dat men niet bang behoefde te zijn voor het misbruiken van een dergelijke mildheid. Want deze sproot niet voort uit zwakheid, maar uit een superieure klaarheid van geest.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Bereid zijn brengt heil.
Zijn er bijbedoelingen, dan is dat verontrustend.
Voor de kracht van de innerlijke waarheid is het vooral van belang, dat men standvastig en bereid is. Uit deze gemoedsgesteldheid komt de juiste manier van optreden tegenover de buitenwereld voort. Als iemand daarentegen speciale geheime relaties zou trachten te onderhouden, dan zou hem dat zijn morele zelfstandigheid kosten; en hoe veiliger hij zich meende te voelen in het bewustzijn, dat er iemand anders achter hem stond, des te groter onrust en zorg zou zijn deel zijn bij de gedachte, of die ander zich ook werkelijk aan de afspraak zal houden. Zodoende verliest men zijn zielenvrede en de kracht van de innerlijke waarheid.
Negen op de tweede plaats betekent:
Een roepende kraanvogel in de schaduw.
Zijn jong antwoordt hem.
Ik heb een goede beker. Die wil ik met je delen.
Hier is sprake van de onwillekeurige invloed van het innerlijke wezen op gelijkgezinde mensen. De kraanvogel hoeft zich niet op een hoge heuvel te vertonen; al laat hij ook geheel onzichtbaar zijn roep weerklinken, zijn jong hoort en herkent zijn stem toch wel, en geeft antwoord. Waar een vrolijke stemming heerst, vinden wij ook wel een kameraad, die bereid is een beker wijn met ons te delen. Dit is de echo die door sympathie in de mensen wordt gewekt. Waar een stemming zuiver en oprecht tot uiting komt, waar een daad de innerlijke gezindheid duidelijk uitdrukt, daar werken ze op onnaspeurlijke wijze ook in de verte; allereerst op degenen die er innerlijk voor open staan, maar deze kringen worden steeds breder. De wortel van alle inwerking ligt in het eigen binnenste. Als dat zich volkomen waar en sterk uit, in woord en daad, dan is de werking aanzienlijk. Die werking is slechts het spiegelbeeld van wat uit de eigen borst opwelt. Elke opzettelijkheid om een bepaald effect teweeg te brengen is reeds bij voorbaat tot mislukking gedoemd.
Confucius zegt daarover:
‘De edele verwijlt in zijn kamer. Kiest hij zijn woorden goed, dan vindt hij instemming op een afstand van meer dan duizend mijl. Hoeveel te meer van dichtbij! Wijlt de edele in zijn kamer en kiest hij zijn woorden niet goed, dan wekt hij verzet op een afstand van meer dan duizend mijl. Hoeveel te meer van dichtbij! De woorden gaan van de eigen persoonlijkheid uit, en werken op de mensen in. De werken ontstaan in de nabijheid en worden zichtbaar in de verte. Woorden en werken zijn de scharnieren en de kruisboogveren52 van de edele. Naar gelang deze scharnieren en veren zich bewegen brengen zij eer of schande. Door woorden en werken beweegt de edele hemel en aarde. Moet men dan niet voorzichtig zijn!’
Zes op de derde plaats betekent:
Hij vindt een kameraad.
Nu eens trommelt hij, dan houdt hij op.
Nu eens zucht hij, dan zingt hij weer.
Hier ligt de krachtbron niet in het eigen ik, maar in de verhouding tot andere mensen. Al staan die ons ook nog zo na – wanneer ons innerlijk evenwicht van hen afhangt, is het niet te vermijden dat wij heen en weer worden geslingerd tussen vreugde en leed. ‘Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’ – dat is het lot van degenen die afhankelijk zijn van de innerlijke harmonie met geliefde personen. Hier wordt alleen de wet uitgesproken, dat het zo is. Of deze toestand als lastig of als het hoogste liefdesgeluk wordt gevoeld, blijft ter beoordeling van de betrokkene.
Zes op de vierde plaats betekent:
De maan die bijna vol is.
Eén paard van het span gaat verloren.
Geen blaam.
Om de kracht van de innerlijke waarheid te vergroten, moet men zich tot het hogere wenden om verlichting, zoals de maan die ontvangt van de zon. Daarbij moet men echter bezield zijn van een zekere deemoed, evenals de maan die nog niet geheel vol is. De maan, die als volle maan recht tegenover de zon gaat staan, begint meteen weer af te nemen. Terwijl men dus deemoedig en eerbiedig moet zijn tegenover de bron van verlichting, moet men aan de andere kant afstand doen van menselijke partijschappen. Alleen wanneer men zijn eigen weg gaat, gelijk een paard dat rechtuit loopt zonder naar zijn spangenoot om te zien, behoudt men de innerlijke vrijheid die men nodig heeft om vooruit te komen.
Negen op de vijfde plaats betekent:
Hij bezit waarheid die nauw verbindt.
Geen blaam.
Hier wordt de heerser getekend, die door de kracht van zijn wezen alles bijeen houdt. Alleen dàn, wanneer zijn karakter zo sterk en omvattend is, dat hij al degenen die tot zijn machtsgebied behoren kan beïnvloeden, is hij zoals hij zijn moet. De suggestieve kracht moet van de heerser uitgaan. Daardoor zullen al de zijnen vast aaneengeschakeld en verbonden worden. Zonder deze centrale kracht is elke uiterlijke vereniging slechts schijn, die op het beslissende ogenblik breekt.
Bovenaan een negen betekent:
Hanengekraai dat ten hemel stijgt.
Standvastigheid brengt onheil!
De haan is betrouwbaar: hij kraait als de dag aanbreekt. Hij kan echter niet zelf ten hemel vliegen. Hij kraait alleen maar. Zo moet door louter woorden geloof worden gewekt. Dat lukt wel af en toe, maar het is verkeerd, daar regel van te maken.
62. XIAO GUO / HET OVERWICHT VAN HET KLEINE![]() |
boven Zhen, het Opwindende, de donder beneden Gen, het Stilhouden, de berg |
Terwijl bij het teken ‘Het Overwicht van het Grote’ (nr. 28) de sterke lijnen overheersen – en wel van binnen, ingesloten tussen de beide weke lijnen aan het begin beneden en aan het einde (bovenaan) – overheersen hier de zwakke lijnen, eveneens aan de buitenkant, terwijl de sterken binnen (in het midden) zijn. Daarop berust juist de uitzonderingstoestand. Zijn de sterke lijnen buiten, dan hebben wij het teken Yi, ‘Voeding’, en Zhong Fu, ‘Innerlijke Waarheid’, die beide geen uitzonderingstoestanden aanduiden. Als de sterken binnenin het overwicht hebben, moeten zij zich doorzetten. Dat loopt uit op strijd en uitzonderingstoestanden in het grote. Hier daarentegen moet noodgedwongen het zwakke naar buiten de vertegenwoordiging op zich nemen. Als men een belangrijke positie inneemt, terwijl men van nature eigenlijk de capaciteiten daarvoor mist, moet men uiterst voorzichtig te werk gaan.
HET OORDEEL
Het Overwicht van het Kleine. Welslagen.
Bevorderlijk is standvastigheid.
Men kan kleine dingen doen,
Men mag geen grote dingen doen.
De vliegende vogel brengt de boodschap:
Het is niet goed omhoog te streven.
Het is goed beneden te blijven. Groot heil!
Uitnemende bescheidenheid en plichtsgetrouwheid zullen zeker met succes worden bekroond; men dient er alleen voor te zorgen, dat deze deugden niet ontaarden in holle frasen en kruiperigheid; men moet in zijn persoonlijk optreden de juiste waardigheid weten te bewaren en zichzelf niet weggooien. Men moet begrijpen wat de eisen van de tijd zijn, om de juiste remedie voor de gebreken en de noden van de tijd te kunnen vinden. Toch mag men daar echter niet te veel van verwachten, daar men niet over voldoende kracht beschikt. Daarom is de boodschap dat men niet naar hoge dingen moet streven, maar zich bij het lagere houden zo belangrijk.
De structuur van het hexagram geeft aanleiding tot de uitspraak, dat de boodschap door een vogel wordt gebracht. De vier sterke, zware lijnen van binnen, die slechts door twee zwakke lijnen aan de buitenkant worden gesteund (vgl. nr. 28: Da Guo) geven het beeld van de zware nokbalk. Hier bevinden de dragende weke lijnen zich aan de buitenkant en in de meerderheid; dat geeft het beeld van de zwevende vogel. Maar de vogel moet niet te hoog willen vliegen en zich verbeelden dat hij wel tot de zon kan komen: hij moet bij de aarde blijven, waar zijn nest is. Daarmee brengt hij de boodschap, die het teken verkondigt.
HET BEELD
Op de berg is de donder:
Het beeld van het Overwicht van het Kleine.
Zo hecht de edele in zijn levenswandel
Het meeste gewicht aan de piëteit.
Bij sterfgevallen hecht hij het meeste gewicht
Aan de droefheid.
Bij zijn uitgaven betracht hij in de eerste plaats
De spaarzaamheid.
De donder op de berg is anders dan die in de vlakte. In de bergen is de donder veel dichterbij, terwijl hij buiten het gebergte minder hoorbaar is dan de donder van een gewoon onweer. Zo ontleent de edele aan dit beeld de opwekking om in alles wat hij doet zijn aandacht intensiever te concentreren op de plicht dan een alledaags mens dit pleegt te doen, en er zich niets van aan te trekken, dat zijn gedrag van buitenaf bezien misschien kleinzielig zal lijken. Alles wat hij doet neemt hij buitengewoon ernstig; bij sterfgevallen hecht hij veel meer waarde aan innerlijke ontroering dan aan uiterlijk vertoon, en bij zijn persoonlijke uitgaven is hij zeer eenvoudig en bescheiden. Dit alles maakt dat hij tegenover de doorsneemens een uitzonderlijke verschijning is. Maar de essentiële betekenis van zijn houding ligt daarin, dat hij zich naar buiten steeds aan de kant van het geringe en onaanzienlijke schaart.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
De vogel komt door vliegen in het ongeluk.
De vogel moet beginnen met in zijn nest te blijven, tot hij kan vliegen. Als hij te vroeg het nest uit wil, stort hij zich in het ongeluk. Buitengewone maatregelen mag men pas nemen, als er geen andere weg meer open staat. Zo lang mogelijk moet men zich houden aan het vanouds bestaande, anders verspilt men zijn kracht maar, zonder iets tot stand te brengen.
Zes op de tweede plaats betekent:
Zij gaat haar stamvader voorbij en ontmoet de stammoeder.
Hij dringt niet door tot zijn vorst en ontmoet de beambte.
Geen blaam.
Twee uitzonderingsgevallen worden hier genoemd: In de tempel der voorvaderen, waar wisseling der generaties plaatsvindt, staat de kleinzoon aan dezelfde kant als de grootvader; daarom staat hij tot hem in de nauwste relatie. Hier wordt de vrouw van de kleinzoon getekend, die bij het offer de stamvader voorbijgaat en zich tot de stammoeder wendt. Door dit ongewone gedrag geeft zij echter blijk van haar bescheidenheid. Zij waagt het eerder zich aan de stammoeder te vertonen, met wie zij zich door haar geslacht verwant voelt; daarom is dit afwijken van de regel geen misstap.
Een ander beeld is dat van de beambte, die eerst langs de gebruikelijke weg bij zijn vorst om audiëntie vraagt. Als hij hierin echter niet slaagt, tracht hij niets te forceren: hij neemt zijn plaats in onder de ambtenaren, en bevindt zich wèl bij nauwgezette plichtsbetrachting. Ook deze buitengewone gereserveerdheid is in uitzonderingstijden geen fout. (Als regel geldt, dat elke ambtenaar eerst in audiëntie wordt ontvangen door zijn vorst, die hem ook zijn aanstelling heeft gegeven. Hier gaat de aanstelling uit van de minister.)
Negen op de derde plaats betekent:
Als men niet buitengewoon voorzichtig is,
Loopt men gevaar,
In de rug te worden aangevallen en geslagen.
Onheil!
Soms is het nodig, buitengewoon op zijn hoede te zijn. Maar juist in zulke situaties zijn er altijd eerlijke en sterke persoonlijkheden, die het in het bewustzijn van hun goed recht versmaden voorzorgsmaatregelen te nemen, omdat ze dat kinderachtig vinden. Zij gaan veeleer fier en onbekommerd huns weegs. Maar dit zelfvertrouwen brengt hen op een dwaalspoor. Er zijn gevaren die uit een hinderlaag op hen loeren, en waar ze niet tegen opgewassen zijn.
Het gaat hier evenwel om een gevaar dat men kan vermijden, als men maar begrijpt, dat de tijdsomstandigheden meer dan anders verlangen dat men aandacht besteedt aan het kleine, het onbeduidende.
Negen op de vierde plaats betekent:
Geen blaam. Zonder voorbij te gaan ontmoet hij hem.
Heengaan brengt gevaar. Men moet op zijn hoede zijn.
Handel niet. Wees steeds standvastig.
De hardheid van het karakter wordt getemperd door de weekheid van de positie, zodat men geen fouten maakt. Men bevindt zich in een situatie, dat men uiterst terughoudend moet zijn. Men mag op eigen initiatief niets ondernemen om het gewenste doel te bereiken. En als men eropuit zou willen gaan om met geweld zijn doel te bereiken, zou men in gevaar geraken. Daarom moet men op zijn hoede zijn en niet handelen, maar wel voortdurend zijn innerlijke standvastigheid bewaren.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Dichte wolken, geen regen voor ons westelijk gebied.
De vorst schiet en raakt degene in de grot.
Daar het hier een hoge plaats is, heeft het beeld van de vliegende vogel plaats gemaakt voor dat van de drijvende wolken. Maar al zijn de wolken ook nog zo dicht, ze drijven voort langs de hemel en geven geen regen. Zo is er in buitengewone tijden misschien wel een geboren heerser, die in staat zou zijn de wereld in orde te brengen, maar hij kan niets uitrichten en het volk geen welvaart schenken, omdat hij alleen staat en geen helpers heeft.
In zulke tijden moet men naar helpers zoeken, met wier hulp men het werk kan voltooien. Deze helpers echter moet men bescheiden zoeken in de verborgenheid, waarin ze zich hebben teruggetrokken. Niet op beroemdheid en grote namen komt het aan, maar op wat ze werkelijk waard zijn.
Door zulk een bescheidenheid vindt men de juiste man en men vermag het buitengewone werk ondanks alle moeilijkheden te voltooien.
Bovenaan een zes betekent:
Zonder hem te ontmoeten gaat hij hem voorbij.
De vliegende vogel verlaat hem. Onheil!
Dat betekent ongeluk en schade.
Als men over het doel heenschiet, kan men het niet treffen. Als de vogel geen genoegen neemt met zijn nest, maar steeds hogerop wil, valt hij tenslotte in handen van de jager. Wie in tijden, dat het Overwicht van het Kleine geldt, geen halt weet te maken maar in zijn onrust steeds verder wil, trekt het ongeluk door goden en mensen naar zich toe, daar hij zich van de natuurlijke orde verwijdert.
63. JI JI / NA DE VOLEINDING![]() |
boven Kan, het Onpeilbare, het water beneden Li, het Zich-Hechtende, het vuur |
Dit hexagram is de evolutie van nr. 11: Tai, Vrede. De overgang uit de verwarring naar de orde is voltooid, en nu is ook elk detail op zijn plaats. De sterke lijnen bevinden zich op de sterke, de zwakke lijnen op de zwakke plaatsen. Dat is een zeer gunstig aspect. Toch geeft het te denken. Juist wanneer het volkomen evenwicht is bereikt, kan elke beweging ertoe leiden, dat de toestand van orde wederom omslaat in wanorde. Overeenkomstig hun aard volgen de overige sterke lijnen de éne sterke lijn die naar boven is gegaan en de orde in de details volkomen heeft gemaakt: zo ontstaat dan plotseling weer het teken Pi, de Stilstand (nr. 12). Het teken wijst dus op de omstandigheden van een hoogtepunt, die de uiterste voorzichtigheid noodzakelijk maken.
HET OORDEEL
Welslagen in het kleine. Bevorderlijk is standvastigheid.
In het begin heil, aan het eind verwarring.
De overgang van de oude naar de nieuwe tijd is reeds voltrokken. In principe is alles reeds geregeld. Slechts in details valt nog succes te behalen. Daarbij komt het er echter op aan, dat men steeds de juiste gezindheid weet te bewaren. Alles gaat zijn gang, als kwam het vanzelf. Dat brengt ons maar al te licht in de verleiding, ons minder in te spannen en de dingen op hun beloop te laten, zonder zich om al de details te bekommeren. Deze onverschilligheid echter is de wortel van alle kwaad. Het onherroepelijk gevolg ervan is, dat zich tekenen van verval beginnen te vertonen. Hier wordt de regel opgesteld, hoe de loop der geschiedenis pleegt te zijn. Maar deze regel is geen onvermijdelijke wet. Wie de zin ervan begrijpt, zal in staat zijn door nooit verslappende standvastigheid en voorzichtigheid haar consequenties te vermijden.
HET BEELD
Het water is boven het vuur:
Het beeld van de toestand Na de Voleinding.
Zo is de edele op ongeluk bedacht
En wapent hij zich van tevoren daartegen.
Als het water in de ketel boven het vuur hangt, staan beide elementen met elkaar in verbinding, en daardoor wordt kracht geproduceerd (ontstaan van de stoom). De daardoor ontstaande spanning maant echter tot voorzichtigheid. Loopt het water over, dan wordt het vuur uitgeblust, en de energie gaat verloren. Is de hitte te groot, dan verdampt het water: het gaat op in de lucht. De elementen die hier met elkander in verbinding staan en aldus kracht opwekken, zijn op zichzelf vijandig aan elkaar. Slechts door de uiterste voorzichtigheid kan men schade voorkomen. Zo zijn er ook in het leven situaties, dat alle krachten in evenwicht zijn en samenwerken, zodat alles volkomen in orde schijnt. Alleen de wijze onderkent in zulke tijden de momenten, waarin gevaar dreigt, en hij weet het te bezweren door tijdig zijn maatregelen te nemen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een negen betekent:
Hij remt zijn wielen.
Hij komt met de staart in het water.
Geen blaam.
In tijden na een grote overgang is alles uit op vooruitgang en ontwikkeling en dringt voorwaarts. Maar dit voorwaarts dringen in de aanvang is niet goed en leidt regelrecht tot verliezen en bankroet, doordat men zijn doel voorbijschiet. Een sterk karakter laat zich door de algemene verdwazing niet aansteken, maar weet tijdig te remmen. Op deze manier zal hij weliswaar niet geheel gevrijwaard blijven van de noodlottige gevolgen van het algemene opdringen, maar het treft hem alleen van achteren evenals een vos, die al over het water heen is en alleen nog maar met de staart in het water komt, en veel schade kan het hem niet berokkenen, daar hij zich op de juiste wijze gedragen heeft.
Zes op de tweede plaats betekent:
De vrouw verliest het gordijn van haar rijtuig.
Loop het niet na, op de zevende dag krijg je het.
Als een vrouw in een rijtuig reed, had zij een gordijn dat haar aan de blikken der nieuwsgierigen onttrok. Als dit gordijn in het ongerede raakte, zou doorrijden tegen de goede zeden hebben ingedruist. Toegepast op het openbare leven betekent dit, dat iemand, die graag iets zou willen presteren, van toonaangevende zijde niet het vertrouwen vindt, dat hij voor zijn persoonlijke veiligheid nodig meent te hebben. Juist in tijden na de voleinding komt het vaak voor, dat de heersers hovaardig en laatdunkend worden, en zich niet langer moeite geven, onbekende talenten belangstellend tegemoet te komen. Hieruit ontstaat nu in de regel de baantjesjagerij. Als iemand van bovenaf geen vertrouwen ondervindt, zal hij middelen en wegen trachten te vinden om toch vooruit te komen en naam te maken. Zulk een onwaardige handelwijze wordt echter afgeraden. ‘Zoek er niet naar.’ Gooi jezelf niet weg aan de buitenwereld, maar wacht rustig af en werk zelfstandig aan je persoonlijke vorming. Andere tijden zijn op komst. Zijn de zes etappes van het teken voorbij, dan nadert het nieuwe tijdperk. Wat bij iemand behoort, dat kan hij niet voorgoed verliezen. Het komt vanzelf tot hem terug. Men moet slechts kunnen wachten.
Negen op de derde plaats betekent:
De hoge voorvader tuchtigt het duivelsland.
Na drie jaar overwint hij het.
Gemenen mag men niet gebruiken.
De ‘hoge voorvader’ is de dynastische titel van de heerser Wu Ding (±1250-1192 v.Chr.) uit de Yin-dynastie (1600-1046 v.Chr.; ook wel Shang-dynastie genoemd). Nadat hij met sterke hand de toestanden in het rijk in orde had gebracht, voerde hij langdurige koloniale oorlogen om de door de Hunnen bewoonde noordelijke grensgebieden te onderwerpen, van waaruit voortdurend aanvallen dreigden.
De situatie, die hier wordt getekend, is deze: na tijden van voleinding – als een nieuwe macht aan het bewind is gekomen en in het binnenland alles naar wens verloopt – is het bijna onvermijdelijk, dat een periode van koloniale expansie volgt. In dat geval moet men gewoonlijk met langdurige schermut-selingen rekening houden. Daarbij is een juiste koloniale politiek echter van het grootste belang. Men mag de moeizaam verworven gebieden niet beschouwen als een liefdadigheidsinstelling voor mensen, die zich in het vaderland op de een of andere manier onmogelijk hebben gemaakt, maar voor de koloniën nog net goed genoeg zijn. Daardoor maakt men elk succes bij voorbaat onmogelijk. Dat geldt in het groot zowel als in het klein; want niet alleen eerzuchtige staten voeren koloniale politiek. Elke opkomende onderneming zal de drang hebben naar expansie, met al de gevaren van dien.
Zes op de vierde plaats betekent:
Ook de mooiste kleren worden lompen.
Wees heel de dag voorzichtig.
In tijden van culturele bloei doet zich van tijd tot tijd weleens een schokkende gebeurtenis voor, die de een of andere voze plek van de maatschappij aan het licht brengt en dan aanvankelijk geweldig opzien baart. Daar de algemene toestand echter gunstig is, valt het niet zo moeilijk de ontstane schade te herstellen en voor het grote publiek te verdoezelen. Daarna wordt alles weer vergeten, en het lijkt als heerste er louter vrede. Voor iemand die nadenkt echter, zijn dergelijke voorvallen ernstige vingerwijzingen, waaraan hij de nodige aandacht besteedt. Alleen daardoor kan men nadelige gevolgen vermijden.
Negen op de vijfde plaats betekent:
De buur in het Oosten, die een os slacht,
Krijgt niet zoveel werkelijk geluk
Als de buur in het Westen met zijn kleine offer.
Ook de religieuze houding wordt beïnvloed door de psychische stemming, die in tijden na de voleinding heerst. In de plaats van de oude, eenvoudige vormen treedt een steeds rijker ceremonieel en een steeds groter uiterlijke pronk op de voorgrond bij de godsdienstoefeningen. Helaas ontbreekt de innerlijke ernst bij deze ontplooiing van uiterlijke pracht en praal. Menselijke willekeur treedt in de plaats van plichtsgetrouwheid en onderwerping aan de goddelijke wil. Maar terwijl de mens slechts ziet wat hij voor ogen heeft, ziet God in het hart. Daarom rust er op een imposante godsdienstoefening, waaraan de innerlijke warmte ontbreekt, niet zoveel zegen als op een eenvoudig offer, dat in oprechte vroomheid wordt gebracht.
Bovenaan een zes betekent:
Hij komt met het hoofd in het water. Gevaar.
Hier, aan het slot, wordt nogmaals een waarschuwing gegeven. Is men een rivier eenmaal overgestoken, dan kan men alleen nog maar met zijn hoofd in het water komen als men zo onvoorzichtig is opnieuw te water te gaan. Zolang men vooruitloopt en niet omkijkt, is men veilig. Er ligt iets verleidelijks in, te blijven staan en terug te blikken op het overwonnen gevaar, maar zulk een ijdele zelfbespiegeling brengt geen geluk. Men geraakt daardoor in gevaar, en als men niet besluit tot onverwijld doorlopen, valt men gemakkelijk.
64. WEI JI / VOOR DE VOLEINDING![]() |
boven Li, het Zich-Hechtende, het vuur beneden Kan, het Onpeilbare, het water |
Dit hexagram duidt een tijd aan, waarin de overgang van wanorde tot orde nog niet is voltooid. De ommekeer is weliswaar reeds voorbereid, in zoverre dat alle lijnen van het bovenste trigram in relatie staan met die van het onderste. Maar zij zijn nog niet op hun plaats. Terwijl het vorige teken op de herfst gelijkt, die de overgang van de zomer naar de winter vormt, is dit teken te zien als de lente, die uit de verstarring van de winter naar de vruchtbare tijd van de zomer leidt. Met dit hoopvolle uitzicht besluit het Boek der Veranderingen.
HET OORDEEL
Vóór de Voleinding: Welslagen.
Als echter de kleine vos,
Wanneer hij de overtocht bijna heeft volbracht,
Met de staart in het water komt,
Dan is er niets dat bevorderlijk zou kunnen zijn.
De situatie is moeilijk. De opgave is groot en verantwoordelijk. Het gaat om niets minder dan de wereld uit de verwarring terug te brengen tot de orde. Toch is het een opgave die succes belooft, aangezien er een doel aanwezig is, dat de uit elkaar strevende krachten vermag te verenigen. Voorlopig moet men echter nog wat zachtjes en voorzichtig te werk gaan. Men moet een voorbeeld nemen aan een oude vos die over het ijs loopt. In China is de voorzichtigheid van de vos, als hij over het ijs loopt, spreekwoordelijk. Hij luistert steeds naar het kraken en zoekt heel zorgvuldig en voorzichtig de veiligste plaatsen uit. Een jonge vos, die deze voorzichtigheid nog niet kent, is te driest en te haastig in zijn bewegingen. Dan kan het gebeuren, dat hij in het water valt, wanneer hij al bijna de overkant heeft bereikt en daarbij zijn staart nat maakt. Dan is alle moeite natuurlijk vergeefs geweest. Daarom is in tijden ‘vóór de voleinding’ voorzichtig overleg de eerste voorwaarde voor een goed resultaat.
HET BEELD
Het vuur is boven het water:
Het beeld van de toestand vóór de overtocht.
Zo is de edele voorzichtig bij de onderscheiding der dingen,
Opdat alles op zijn plaats komt.
Als het vuur, dat toch al naar boven dringt, boven is en het water, welks beweging naar omlaag gaat, zich beneden bevindt, dan lopen hun werkingen uiteen en krijgen ze geen contact met elkaar. Als men een bepaald effect wil bereiken, moet men eerst nagaan wat de natuur van de in aanmerking komende krachten is, en welke plaats hun toekomt. Wanneer men de krachten op de juiste plaats aanwendt, hebben ze het gewenste effect, en de voltooiing wordt bereikt. Maar om de uiterlijke krachten op de juiste wijze te kunnen aanwenden, is het vóór alles nodig dat men zelf het juiste standpunt inneemt. Want alleen van daaruit kan men op de juiste wijze werken.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
In het begin een zes betekent:
Hij komt met de staart in het water.
Beschamend.
In tijden van wanorde is het verleidelijk, zich zo vlug mogelijk op de voorgrond te dringen om zodoende iets zichtbaars te kunnen presteren. Maar dit enthousiasme leidt slechts tot mislukking en beschaming, zolang de tijd tot handelen niet gekomen is. In deze tijd is het verstandig, wanneer men zich afzijdig houdt en zich zodoende de schande van een mislukking bespaart. (Men lette op het verschil met de situatie van de eerste lijn van het vorige hexagram.)
Negen op de tweede plaats betekent:
Hij remt zijn wielen.
Standvastigheid brengt heil.
Ook hier is de tijd tot handelen nog niet gekomen. Maar het geduld dat nodig is, mag geen traag wachten zijn, dat er zich mee tevreden stelt bij de dag te leven. Dat zou nooit tot succes leiden. Men moet veeleer in zichzelf de kracht ontwikkelen waardoor men vooruit kan komen. Men moet als het ware een rijtuig hebben om de overtocht te volbrengen. Maar men moet het nog remmen. Geduld in de hoogste zin is geremde kracht. Daarom mag men niet indutten en het doel uit het oog verliezen. Als men sterk en standvastig bij zijn besluit blijft, gaat ten slotte alles goed.
Zes op de derde plaats betekent:
Vóór de voleinding brengt aanval onheil.
Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
De tijd voor de overtocht is aangebroken. Maar men heeft niet de kracht de overtocht tot een goed einde te brengen. Als men zou trachten deze te forceren, zou dat noodlottig zijn, aangezien dat onvermijdelijk op een catastrofe zou uitlopen. Wat te doen? Men moet een nieuwe situatie scheppen, men moet de krachten van bekwame helpers gebruiken en samen met hen de beslissende stap wagen, het grote water oversteken. Dan zal de voleinding mogelijk worden.
Negen op de vierde plaats betekent:
Standvastigheid brengt heil. Berouw verdwijnt.
Hevige beroering om het duivelsland te tuchtigen.
Drie jaar lang worden grote rijken als beloning uitgedeeld.
Nu is het tijd om te vechten. De overgang moet worden voltrokken, men moet sterk staan in zijn besluit, dat brengt heil. Alle bedenkingen, die in zulke ernstige tijden van strijd kunnen opkomen, moet men het zwijgen opleggen. Het zal een heet gevecht zijn: het gaat erom, het duivelsland (de machten van het verval) te breken en te tuchtigen. Maar de strijd zal beloond worden. Nu is het tijd, de grondslagen te leggen voor macht en heerschappij in de toekomst.
Zes op de vijfde plaats betekent:
Standvastigheid brengt heil. Geen berouw.
Het licht van de edele is waarachtig. Heil.
De overwinning is behaald. De kracht van de standvastigheid is niet tevergeefs geweest. Alles is goed gegaan. Alle bedenkingen zijn overwonnen. De goede uitslag heeft de daad gerechtvaardigd. Opnieuw straalt het licht van een edele persoonlijkheid en het zet zich door onder de mensen, die er aan geloven en zich er omheen verzamelen. De nieuwe tijd is aangebroken en daarmee het heil. En gelijk de zon na de regen ééns zo mooi straalt, of het groen van het woud na een brand tegen de verkoolde puinhopen des te frisser uitkomt, zo steekt ook de nieuwe tijd des te schitterender af tegen de ellende van het verleden.
Bovenaan een negen betekent:
In waarachtig vertrouwen drinkt men wijn.
Geen blaam. Als men echter zijn hoofd nat maakt,
Zal men het zeer zeker verliezen.
Vóór de voleinding, bij het dagen van de nieuwe tijd, is men in het volste vertrouwen over en weer met de zijnen tezamen; men brengt onder het drinken van een glas wijn de wachtperiode door. Daar de nieuwe tijd reeds onmiddellijk voor de deur staat, is dat niet verkeerd. Men moet daarbij echter de juiste maat weten te houden. Als men zich in zijn overmoed wijn over het hoofd giet, verspeelt men zijn gunstige positie door onmatigheid.
Opmerking: Het hexagram ‘Na de Voleinding’ schetst de geleidelijke overgang van een tijd van opbloei via een cultureel hoogtepunt naar een tijd van stilstand. Het hexagram ‘Vóór de Voleinding’ daarentegen schetst de overgang van de chaos naar de orde. Het staat aan het einde van het Boek der Veranderingen, als een teken dat in elk einde een nieuw begin ligt opgesloten. Zo geeft het de mensen hoop. Het Boek der Veranderingen is een boek van de toekomst.
TWEEDE BOEK
HET MATERIAAL
Het eerste deel bracht de tekst van het kernstuk uit het Boek der Veranderingen. Daarbij was het vooral van gewicht, min of meer uitsluitend de geestelijke kant, de wijsheid achter de vaak zonderling aandoende vormen, aan het licht te brengen. Wat onze commentaar biedt, is een samenvatting van al hetgeen in de loop der eeuwen in verband met de tekens en lijnen door de grootste denkers van China werd gedacht en gezegd. Vaak zal echter bij de lezer de gedachte komen: Waarom is dat alles zo? Waarom zijn juist déze, vaak geheel onverwachte beelden aan de tekens en lijnen toegevoegd? Uit welke diepten van het onderbewustzijn duiken zij op? Zijn het zuiver willekeurige beelden, of volgen ze bepaalde wetten? En hoe komt het dat deze beelden nu juist aan deze gedachten werden vastgeknoopt? Is het geen willekeur, wanneer wij diepe filosofische gedachten gaan zoeken waar het alleen groteske, uit de fantasie geboren beelden schijnen te zijn, die hun spel met ons spelen? Op al deze vragen moet het tweede deel antwoord geven, voor zover dat mogelijk is. Het moet het materiaal bloot leggen, waaruit die gedachtewereld is opgebouwd, het lichaam bieden aan die geest. Dan zal men zien, dat er inderdaad een geheime samenhang bestaat: evenals ook schijnbaar willekeurige beelden toch op de een of andere manier hun grondslag hebben in de structuur der tekens, als men deze maar voldoende begrijpt. De oudste commentaren, waarin technische afleiding en filosofische uiteenzettingen als regel aan elkaar gekoppeld zijn, stammen van Confucius zelf, of in ieder geval uit zijn omgeving. Wij hebben ook in het eerste deel reeds gebruikgemaakt van de denkbeelden, die erin worden uitgedrukt. Hier worden zij tegelijk met de tekst, die voor een goed begrip niet kan worden gemist, nog eens gegeven en van de technische kant belicht. Deze technische kant is voor volledig begrip van het boek volstrekt onmisbaar, en geen Chinees commentator zal deze verwaarlozen. Het leek mij echter verstandig ze gescheiden te houden van de geestelijke kant, om de Europese lezer niet te zeer in de war te brengen door al het ongewone. Dat daarbij herhalingen onvermijdelijk waren vond ik geen bezwaar. Het Boek der Veranderingen is een werk, dat in de loop van duizenden jaren langzaam, organisch is gerijpt, dus dat men overpeinzend en mediterend in zich op moet nemen. En daarbij opent juist de schijnbare herhaling steeds nieuwe gezichtspunten. Wat in het tweede deel wordt geboden, is in wezen datgene, wat onder de naam van de ‘Tien Vleugels’ bekend staat. Deze tien vleugels of verklaringen bevatten in feite de oudste commentaar-literatuur over het Boek der Veranderingen.
De eerste dezer commentaren heet Tuan Zhuan. Tuan is eigenlijk de varkenskop, zoals deze bij de offerfeesten aan de Godheid werd aangeboden. Door gelijkheid van klank kreeg het woord verder de betekenis van ‘beslissing’. Tuan, ‘beslissing’, of Ci, ‘oordeel’, soms ook Xici, ‘bijgevoegd oordeel’, was de naam, die aan de oordelen over de diverse tekens werd gegeven. Deze ‘oordelen’ of ‘beslissingen’ werden toegeschreven aan koning Wen van Zhou (ong. 1150 v.Chr.); een zienswijze die in het algemeen niet in twijfel getrokken wordt. Voor deze beslissingen nu geeft de Tuan Zhuan of ‘Commentaar op de Beslissing’ nauwkeurige verklaringen op grond van de structuur en het verdere materiaal der tekens. Deze commentaar wordt van Chinese zijde toegeschreven aan Confucius. Het is alleszins grondig, waardevol werk, dat een helder licht werpt op de innerlijke organisatie van de tekens van de I Tjing. Daar het een notoir feit is, dat Confucius zich veel met het Boek der Veranderingen heeft beziggehouden, en daar de opvattingen van deze commentaar nergens indruisen tegen de opvattingen van Confucius, zie ik geen reden om zijn beweerd auteurschap in twijfel te trekken. Deze commentaar valt overeenkomstig de beide afdelingen van het Boek der Veranderingen in twee delen uiteen, en vormt de beide eerste vleugels of verklaringen. Wij hebben hem geheel uit elkaar genomen, en de verschillende delen respectievelijk toegevoegd aan de afzonderlijke hexagrammen, waar ze bij horen.53
De derde en vierde vleugel worden gevormd door de zogenaamde Xiang Zhuan, commentaar op de beelden. Ook deze commentaar is overeenkomstig de tekst in twee delen verdeeld. In zijn huidige vorm bestaat hij uit de zogenaamde ‘grote beelden’, die op de beelden der beide trigrammen betrekking hebben, en daaruit de betekenis van het hexagram afleiden om uit die bespiegeling dan weer gevolgtrekkingen voor het menselijk leven te maken.
Deze commentaar behoort wat zijn gehele gedachtegang betreft tot de ‘Grote Leer’ (Da Xue), dus eveneens tot de naaste omgeving van Confucius.
Behalve de ‘grote beelden’ bevat deze commentaar echter ook nog de ‘kleine beelden’, dat zijn zeer beknopte wenken i.v.m. de woorden van de hertog van Zhou bij de afzonderlijke lijnen. Van ‘beelden’ is daarbij echter in het geheel geen sprake. Het moet door een misverstand, misschien ook geheel toevallig zijn geschied, dat deze commentaar op de afzonderlijke lijnen in deze commentaar op de ‘beelden’ terecht is gekomen. Deze commentaar op de lijnen bevat slechts heel korte aanduidingen, meestal op rijm. Het is mogelijk, dat het als geheugensteuntje neergeschreven slagzinnen waren voor een overigens uitvoeriger verklaring. Dat zij oud zijn en uit de school van Confucius stammen, is eveneens zeker. In hoeverre zij echter aan de naaste omgeving van Confucius toegeschreven kunnen worden, daarover waag ik geen beslist oordeel uit te spreken. Ook deze commentaren heb ik verdeeld over de ermee corresponderende plaatsen.
De vijfde en zesde vleugel worden gevormd door een opstel, waarover nogal enige onzekerheid heerst: het heet Xici of Da Zhuan, en is eveneens in twee helften verdeeld. De benaming Da Zhuan wordt gevonden bij Sima Qian en beduidt ‘grote commentaar’, ‘grote verhandeling’. Over de benaming Xici (‘bijgevoegde oordelen’) zegt Zhu Xi (1130-1200 n.Chr.) het volgende: ‘De bijgevoegde oordelen zijn oorspronkelijk oordelen, die koning Wen en de hertog van Zhou hebben gemaakt en toegevoegd aan de tekens en hun lijnen, dat is dus de tegenwoordige tekst van het boek. Het bewuste geschrift is de commentaar, waarin Confucius de bijgevoegde oordelen verklaart, waarbij hij een algemene inleiding in de gehele tekst van het volledige werk geeft.’ Men ziet onmiddellijk hoe onduidelijk deze definitie is. Als de ‘bijgevoegde oordelen’ al de opmerkingen van koning Wen en de hertog van Zhou bij de tekens en de afzonderlijke lijnen zijn, verwacht men van een ‘commentaar op de bijgevoegde oordelen’ ook een commentaar op de bewuste opmerkingen en geen verhandeling over het werk in het algemeen. Nu bestaat er wel een commentaar op de beslissingen (oordelen) over de hexagrammen, d.w.z. bij de tekst van koning Wen. Daarentegen ontbreekt een uitvoerige commentaar op de opmerkingen over de afzonderlijke lijnen van de hertog van Zhou. Wat wij hebben, zijn alleen de korte slagzinnen, die onder de blijkbaar onjuiste titel ‘kleine beelden’ bekend zijn. Wel bestaan er nog overblijfselen van zulk een commentaar, of liever gezegd van een groot aantal van dergelijke commentaren. Enkele daarvan – betreffende de eerste twee hexagrammen – zijn vervat in de Wen Yan (commentaar op de tekstwoorden) waarover hieronder nog nader zal worden gesproken. Enkele verklaringen bij de afzonderlijke lijnen zijn hier en daar verspreid in de commentaar op de bijgevoegde oordelen. Het is hoogst waarschijnlijk, dat we in datgene wat thans onder de naam Xici Zhuan bekend staat, twee geheel verschillende dingen bijeen hebben: een verzameling van opstellen over het Boek der Veranderingen in het algemeen, vermoedelijk het gedeelte, dat Sima Qian de Grote Commentaar, Da Zhuan, noemde, en daarin verspreid – en zeer onvolkomen naar gezichtspunten geordend – de resten van een commentaar op de bijgevoegde oordelen bij de afzonderlijke lijnen. Veel wijst erop, dat wij in deze commentaar op dezelfde bron stoten, waaruit ook de onder de naam Wen Yan (commentaar op de tekstwoorden) bekendstaande verzameling heeft geput.
Dat de onder de naam Xici of Da Zhuan bekendstaande verzameling niet door Confucius is neergeschreven, is volkomen duidelijk. Daarin worden namelijk dikwijls uitspraken van de meester aangehaald.54 Er is natuurlijk veel traditiemateriaal uit de school van Confucius in opgenomen, en wel uit verschillende perioden.
Een zeer belangrijk onderdeel vormt de zogenaamde zevende vleugel, Wen Yan genaamd (commentaar op de tekstwoorden). Dat is de rest van een commentaar op het Boek der Veranderingen, of liever gezegd van een hele serie van zulke commentaren. Het bevat zeer waardevol materiaal uit de school van Confucius. Helaas gaat deze commentaar niet verder dan het tweede hexagram, Kun.
Bij het teken Qian, het Scheppende, bevat deze zevende vleugel vier verschillende commentaren, die in de vertaling (eveneens over de beide tekens Qian en Kun verdeeld) als a, b, c en d zijn aangeduid. De commentaar a hoort tot dezelfde laag als de in de Xici verstrooide commentaarresten: ze geven de tekst met de bijbehorende vraag: ‘Wat betekent dat?’, evenals dat in de Gongyang-commentaar op de Chunqiu55 het geval is. Commentaar b en c bevatten korte opmerkingen bij de afzonderlijke lijnen in de stijl van de ‘kleine beelden’. Commentaar d houdt zich wederom bezig met het oordeel over het gehele teken en de afzonderlijke lijnen, evenals a, alleen op een vrijere manier. Bij het teken Kun is nog slechts één commentaar voorhanden, die wat de soort betreft met commentaar a verwant is, hoewel hij een andere laag vertegenwoordigt (de tekst wordt na de beschouwingen van de meester geplaatst), die in de Xici overigens eveneens voorkomt.
De achtste vleugel – bespreking der trigrammen, Shuo Gua – bevat oud materiaal voor de verklaring der acht oertekens. Daaronder bevindt zich waarschijnlijk menig fragment, dat van oudere datum is dan de tijd van Confucius en dat dan weer door hem, resp. zijn school, wordt gecommentarieerd.
De negende vleugel – de volgorde, de rangschikking der tekens, Xu Gua – bevat een ten dele zeer zwak gemotiveerde verklaring, waarom de tekens in hun tegenwoordige volgorde staan, en die alleen daardoor interessant is, dat zij soms merkwaardige verklaringen van de namen der tekens geeft, die ongetwijfeld op oude overlevering berusten. Ook deze commentaar, die met Confucius natuurlijk niets te maken heeft, werd verdeeld over de afzonderlijke tekens, altijd onder het opschrift: ‘Volgorde’.
De laatste vleugel – Za Gua, of vermengde tekens – is een in versus memoriales vervatte definitie der afzonderlijke hexagrammen, grotendeels in paarsgewijze tegenstellingen, die overigens van de indeling in het tegenwoordige Boek der Veranderingen belangrijk afwijken. Ook deze definities werden over de afzonderlijke hexagrammen verdeeld onder het opschrift ‘Vermengde tekens’. Hieronder volgt eerst de vertaling van de Shuo Gua (bespreking der trigrammen) en van de Xici Zhuan (commentaar op de bijgevoegde oordelen) die ook – juister – Da Zhuan (Grote Commentaar) wordt genoemd. Dan volgt nog wat uit verschillende bronnen afkomstig materiaal over de structuur der hexagrammen, dat van belang is voor een goed begrip van het tweede deel.
§ 1. De heilige wijzen maakten in oude tijden het Boek der Veranderingen aldus: Om op geheimzinnige wijze de lichte Goden te helpen vonden zij het duizendbladorakel uit. Ze kenden aan de hemel het getal drie toe en aan de aarde het getal twee en berekenden daarnaar de verdere getallen.
Zij beschouwden de veranderingen in het donkere en het lichte en stelden daarnaar de tekens vast. Zij wekten bewegingen in het vaste en het zachte en lieten zo de afzonderlijke lijnen ontstaan. Zij brachten zichzelf in harmonie met ZIN en LEVEN en stelden in overeenstemming daarmee de juiste regelen voor het goede en rechtvaardige op. Doordat ze de ordening van de buitenwereld tot het einde doordachten en de wet van het eigen innerlijk tot in de diepste kern vervolgden, kwamen zij tot een juist begrip van het lot.
Deze eerste paragraaf heeft betrekking op het gehele Boek der Veranderingen en de daaraan ten grondslag liggende principes. Het oorspronkelijke doel der tekens van het Boek der Veranderingen was het verkrijgen van inlichtingen over de toekomst. Daar de Goddelijke Wezens echter nooit rechtstreeks uitdrukking geven aan hun kennis, moest er een middel worden gevonden, waardoor ze zich kenbaar konden maken. De mediums waarin de bovenmenselijke intelligentie zich manifesteerde, waren van oudsher deze drie: mensen, dieren en planten, waarin het leven op verschillende wijze pulseert. Daarbij kwam als vierde het gebruikmaken van het toeval, waarin zich – juist door het ontbreken van een directe betekenis – een diepere zin kon uitdrukken. Door gebruik te maken van dit toeval verkreeg men het orakel. Het Boek der Veranderingen berust op het plantenorakel, dat door mensen met mediamieke aanleg wordt gehanteerd.
De vastgestelde taal voor de communicatie met de bovenmenselijke intelligenties was gebaseerd op het getal en de getallensymboliek. De fundamentele principes van de wereld zijn hemel en aarde, geest en materie. De aarde is het afgeleide principe, daarom wordt er het getal twee aan toegekend. De hemel is de laatste eenheid, die echter de aarde in zich bevat, en daarom wordt er het getal drie aan toegekend. Het getal een kon niet worden gebruikt, daar het te abstract en te onbeweeglijk is en het idee van de menigvuldigheid niet omvat. Dienovereenkomstig werden dus voortaan de oneven getallen toegekend aan de hemelse, de even getallen aan de aardse wereld. De uit zes lijnen bestaande tekens moeten gezien worden als afbeeldingen van reële toestanden in de wereld met hun combinaties van de lichte (hemelse) en de donkere (aardse) kracht. Binnen deze hexagrammen bestond echter de mogelijkheid van verandering en vervorming der afzonderlijke lijnen, zodat uit elk teken een nieuw ontstaat, evenals de toestanden in de wereld voortdurend veranderen. Het proces van de verandering manifesteert zich in de bewegende lijnen, het uiteindelijk resultaat in het nieuw gevormde hexagram. Behalve voor orakeldoeleinden dient het Boek der Veranderingen echter ook tot intuïtief begrip van de kosmische verhoudingen, tot het indringen in de diepste geheimen van natuur en geest. De hexagrammen geven de beelden der toestanden en verhoudingen op de wereld in hun geheel. De afzonderlijke lijnen behandelen binnen deze algemene verhoudingen de wisselende individuele situaties. Het Boek der Veranderingen bevindt zich in harmonie met Zin en Leven van de wereld (natuurwet = dao
en zedelijke wet = de
). Daarom vermag het regelen op te stellen over datgene, wat voor een ieder het juiste is. De laatste Zin van de wereld, het noodlot, de wereld zoals deze nu eenmaal is, geworden door scheppend besluit (ming
), wordt bereikt doordat men in de wereld van de uiterlijke ervaring (natuur) en de innerlijke ervaring (geest) afdaalt tot aan de laatste bronnen. Beide wegen leiden naar hetzelfde doel. (Vgl. hiermee het eerste hoofdstuk van Laozi.).
§2. De heilige wijzen maakten in oude tijden het Boek der Veranderingen aldus: zij wilden de regelen van de innerlijke wet en van het noodlot nagaan. Daarom stelden zij het Dao van de hemel vast en noemden dat het donkere en het lichte. Zij stelden het Dao van de aarde vast en noemden dat: het weke en het vaste. Zij stelden het Dao van de mens vast en noemden dat: de liefde en de rechtvaardigheid. Deze drie fundamentele krachten werden bijeengenomen en verdubbeld. Daarom vormen in het Boek der Veranderingen altijd zes lijnen een teken.
De plaatsen worden ingedeeld in donkere en lichte, daarop staan afwisselend het weke en het vaste. Daarom heeft het Boek der Veranderingen zes plaatsen, die de lijnfiguren vormen.
Deze paragraaf handelt over de elementen van de afzonderlijke tekens en hun samenhang met het kosmische proces. Gelijk aan de hemel uit avond en morgen de dag ontstaat door de wisseling van donker en licht (Yin en Yang), zo worden afwisselend de even en oneven plaatsen van de afzonderlijke tekens als donker en licht aangeduid: 1, 3 en 5 zijn lichte plaatsen, 2, 4 en 6 zijn donkere plaatsen. Voorts verkrijgen de afzonderlijke lijnen, evenals op de aarde alle wezens uit vaste en weke elementen zijn gevormd, een vast (d.w.z. ongedeeld) of week (d.w.z. gedeeld) karakter. Met deze beide oerkrachten in de hemel en op aarde komen de menselijke eigenschappen van liefde en rechtvaardigheid overeen, met dien verstande, dat de liefde bij het lichte, de rechtvaardigheid bij het donkere principe behoort. Deze menselijke eigenschappen worden niet speciaal uitgedrukt in de elementen van het teken (plaatsen en lijnen), aangezien het hier niet om iets objectiefs, doch slechts om iets subjectiefs gaat. Wèl komt daarentegen de drievoudigheid der wereldprincipes in het hexagram tot uitdrukking, zowel in zijn geheel als in zijn onderdelen. Deze drie principes vallen uiteen in subject (mens), object met vorm (aarde) en inhoud (hemel). De onderste plaats in het teken is de plaats van de aarde, de middelste die van de mens, de bovenste die van de hemel. Overeenkomstig de polaire dualiteit worden nu de oorspronkelijk uit drie lijnen bestaande tekens verdubbeld, zodat er twee plaatsen voor de aarde, twee voor de mens en twee voor de hemel zijn. De beide onderste plaatsen zijn die van de aarde, de derde en de vierde die van de mens en de beide bovenste die van de hemel.
Het is een volkomen gesloten wereldbeschouwing, die hier tot uitdrukking komt; zij hangt ten nauwste samen met die van het werk ‘Doctrine van het Midden’ (zie blz. 45).
Dit eerste hoofdstuk behoort wat betreft de ideeën die erin naar voren worden gebracht, ongetwijfeld tot de essays over zin en structuur van de hexagrammen, die onder de naam ‘Bijgevoegde Oordelen’ zijn verzameld. Tot het volgende staat het in geen enkel verband.
HOOFDSTUK II
§ 3. Hemel en aarde bepalen de richting. De krachten van berg en meer staan met elkaar in verbinding. Donder en wind wekken elkander op. Water en vuur bestrijden elkander niet. Zo worden de acht trigrammen met elkander vermengd.
Het verdwijnende te tellen berust op de voorwaartse beweging. Het komende te weten berust op de teruggaande beweging. Daarom heeft het Boek der Veranderingen teruglopende getallen.
Hier worden in een vermoedelijk zeer oude spreuk de acht oertekens genoemd in paarsgewijze volgorde, die volgens de overlevering teruggaat tot Fu Xi, en dus ten tijde van de redactie van het Boek der Veranderingen in de Zhou-dynastie reeds bestond. Deze volgorde wordt de Rangorde van de Vroegere Hemel of Voorwereldlijke Rangorde genoemd. Elk der trigrammen staat in wederkerige betrekking tot een der streken van de windroos; zie de figuur op blz. 234. Men dient er op te letten, dat de Chinezen het Zuiden in de top plaatsen! Qian, hemel, en Kun, aarde, bepalen de richtings-as Noord-Zuid. Dan komt de verhouding tussen Gen, berg, en Dui, meer. Hun krachten staan in zover met elkaar in verbinding, dat de wind van de berg naar het meer waait, en de wolken en nevels van het meer omhoog stijgen naar de berg. Zhen, donder, en Xun, wind, versterken elkaar bij hun optreden. Li, vuur, en Kan, water, staan in de wereld der fenomenen in onverzoenlijke oppositie tot elkaar. In de voorwereldlijke verhoudingen storen hun werkingen elkander echter niet, maar houden zij elkaar in evenwicht.
Bij het doorelkaar plaatsen der tekens, d.w.z. wanneer zij in beweging komen, valt een dubbele beweging te constateren: a de gewone rechte, die in het verloop van de tijd groter wordt en zich uitbreidt, en waardoor de dingen die voorbijgaan worden bepaald, b een tegengestelde, teruggaande, zich in het verloop van de tijd samenvouwende en contraherende, waardoor de kiemen van de toekomst vorm krijgen. De kennis van deze beweging maakt het mogelijk, in de toekomst te zien. Figuurlijk uitgedrukt: Als men begrepen heeft hoe de boom zich in de zaadkorrel samentrekt, begrijpt men ook hoe de zaadkorrel zich in de toekomst tot boom zal ontwikkelen.
§ 4. De donder bewerkt de beweging, de wind bewerkt de oplossing, de regen bewerkt de bevochtiging, de zon bewerkt de verwarming, het Stilhouden bewerkt de rust, het Blijmoedige bewerkt de vreugde, het Scheppende bewerkt de beheersing, het Ontvangende bewerkt de berging.

Hier worden nogmaals de door de acht oertekens voorgestelde krachten in hun werking op de natuur weergegeven. Daarbij worden de eerste vier met hun beelden, de laatste vier met hun namen aangeduid, daar alleen de eerste vier in hun beelden natuurkrachten symboliseren die de gehele tijd door werkzaam zijn, terwijl de anderen zinspelen op toestanden, die in de loop van het jaar intreden.
Daarbij hebben wij een voorwaartsgaande (opstijgende) lijn, waarin de krachten van het vorige jaar zich uitwerken. – De voortzetting van deze lijn leidt volgens § 3 tot de kennis van het verleden, dat als latente oorzaak aanwezig is in het effect dat het produceert. Bij de tweede groep, die niet naar de beelden (verschijnselen) maar naar de eigenschappen is genoemd, zet een teruggaande beweging in (de sprong van Li, dat in het Oosten staat, terug naar Gen in het Noord-Westen). In deze lijn ontwikkelen zich de krachten van het komende jaar. – De voortzetting van deze lijn leidt tot de kennis van de toekomst, die als werking door haar oorzaken wordt voorbereid, evenals de kiemen zich bij het samentrekken verdichten. De krachten werken zich in de Voorwereldlijke Rangorde altijd als paarsgewijze tegenstellingen uit. De donder, de elektrische kracht, wekt de zaden van het oude jaar tot leven: zijn tegenhanger, de wind, lost de starheid van het winterijs op. De regen bevochtigt de zaden, zodat ze kunnen ontkiemen; zijn tegenhanger, de zon, geeft de daartoe nodige warmte. Vandaar de spreuk: ‘Water en vuur bestrijden elkaar niet’. Nu komen de teruggaande krachten. Het Stilhouden houdt de verdere expansie tegen: de ontkieming begint. Zijn tegenpool, het Blijmoedige, bewerkt de vreugden van de oogst. Dan komen tot besluit de richtinggevende krachten: het Scheppende, dat de grote wet van het bestaan representeert, en het Ontvangende, het beeld van de berging in de moederschoot, waarin alles terugkeert nadat het de kringloop van het leven heeft voltooid.
Evenals in de loop van het jaar, vinden wij ook in het mensenleven zulke opstijgende en teruglopende krachtlijnen, waaruit verleden en toekomst kunnen worden afgeleid.
§ 5. God treedt te voorschijn in het teken van het Opwindende. Hij brengt alles tot wasdom in het teken van het Zachtmoedige, hij laat de schepselen elkander ontwaren in het teken van het Zich-Hechtende (het licht), hij laat hen elkander dienen in het teken van het Ontvangende. Hij verheugt hen in het teken van het Blijmoedige, hij strijdt in het teken van het Scheppende, hij doet moeite in het teken van het Onpeilbare, hij brengt hen tot volkomenheid in het teken van het Stilhouden.
Hier wordt de rangorde van de acht oertekens gegeven overeenkomstig de aanwijzingen van koning Wen, die de Rangorde van de Latere Hemel of de Binnenwereldlijke Rangorde wordt genoemd. De tekens zijn hier losgemaakt uit hun paarsgewijze oppositie, en worden getoond in de chronologische volgorde waarin ze gedurende de kringloop van het jaar in verschijning treden. Daarbij is de opeenvolging der tekens een geheel andere geworden. Windrichtingen en jaargetijden zijn gecombineerd. De rangschikking is thans als hieronder.
Het jaar begint iets van de scheppende activiteit van God te vertonen in het teken Zhen, het Opwindende, dat in het Oosten staat en de lente voorstelt.

Over de wijze, waarop deze werkzaamheid van God in de natuur zich ontplooit, vindt men in het volgende nadere uiteenzettingen.
Het is hoogst waarschijnlijk, dat de bovenstaande spreuk een raadselspreuk van zeer oude datum is, die in de volgende passage een interpretatie heeft gevonden, welke ongetwijfeld terug te brengen is tot de gedachtewereld van de school van Confucius.
Alle wezens treden te voorschijn in het teken van het Opwindende. Het Opwindende staat in het Oosten.
Zij komen tot wasdom in het teken van het Zachtmoedige. Het Zachtmoedige staat in het Zuidoosten. Wasdom betekent, dat alle wezens rein en volledig worden.
Het Zich-Hechtende is het licht, waarin alle wezens elkander aanschouwen. Het is het teken van het Zuiden. Dat de Heilige Wijzen hun gezicht naar het Zuiden keerden, als ze daar zich openstelden voor de Zin van de wereld, heeft de betekenis, dat zij zich bij al wat ze deden tot het licht wendden. Blijkbaar ontleenden zij dat aan dit teken.
Het Ontvangende betekent de aarde. Zij zorgt ervoor, dat alle wezens gevoed en verzorgd worden. Daarom staat er: ‘Hij laat hen elkander dienen in het teken van het Ontvangende.’
Het Blijmoedige is het midden van de herfst, die alle wezens verheugt. Daarom staat er: ‘Hij verheugt hen in het teken van het Blijmoedige.’
‘Hij strijdt in het teken van het Scheppende.’ Het Scheppende is het teken van het Noordwesten. Het betekent, dat hier het donkere en het lichte elkaar opwekken.
Met ‘het Onpeilbare’ wordt het water bedoeld. Het is het teken van het Noorden, het teken van de moeite en de inspanning, waaraan geen mens ontkomt. Daarom wordt gezegd: ‘Hij doet moeite in het teken van het Onpeilbare.’
Het Stilhouden is het teken van het Noordoosten, waar aanvang en einde van alle wezens wordt voltooid. Daarom staat er: ‘Hij voltooit hen in het teken van het Stilhouden.’
Hier worden de loop van het jaar en de loop van de dag met elkaar in harmonie gebracht. Wat in de vorige passage als de ontplooiing van het goddelijke werd voorgesteld, wordt hier weergegeven zoals het in de natuur in verschijning treedt. De tekens worden bij de jaargetijden en de windrichtingen ingedeeld, zonder schematische behandeling: alleen een enkele aanduiding, waaruit men het bovenstaande schema ziet ontstaan.
De lente kondigt zich aan, en daarmee begint het ontkiemen en ontluiken in de natuur. Dat correspondeert met de morgen van de dag. Dit ontwaken staat in het teken van het Opwindende, Zhen, dat als donder en elektrische kracht uit de aarde opwelt. Dan komt de zachte lucht, die de plantenwereld vernieuwt en de aarde met groen bekleedt. Dat correspondeert met het teken van het Zachtmoedige, Indringende, Xun. Xun heeft als beeld zowel de wind, die het starre winterijs doet smelten, alsook het hout, dat zich organisch ontwikkelt. De werking van dit teken is, dat de dingen als het ware in hun vormen vloeien, zich ontwikkelen en uitgroeien tot datgene wat in de kiem reeds gereed lag. Daarop volgt het hoogtepunt van het jaar: midzomer, resp. in de loop van de dag: de middag. Hier staat het teken Li, het Zich-Hechtende, het Licht. Hier aanschouwen de wezens elkander. Het vegetatief organische gaat over in het psychisch bewuste. Zo is dat tegelijkertijd een beeld van de menselijke samenleving, waarin de heerser, naar het licht gewend, de wereld regeert. Men merke op, dat het teken Li in het Zuiden staat, de plaats die bij de Voorwereldlijke Rangorde werd ingenomen door Qian, het Scheppende. Li bestaat in wezen uit de onderste en bovenste lijn van Qian, die de centrale lijn van Kun in zich opgenomen hebben. Voor een goed begrip dient men zich de Binnenwereldlijke Rangorde altijd als transparant voor te stellen, waarbij de Voorwereldlijke Rangorde doorschemert. Zo komen wij hier bij het teken Li tegelijkertijd op de heerser Qian, die met het gezicht naar het Zuiden gewend regeert. Daarop volgt het rijpen der veldvruchten, dat Kun, de aarde, het Ontvangende, schenkt. Het is de tijd van het werken aan de oogst, van het gemeenschappelijk dienen. Dan volgt de midherfst, onder het teken Dui, het Blijmoedige, dat, gelijk de avond op de dag volgt, als herfst het jaar tot rijpheid en daarmee tot blijheid brengt. Dan komt de strenge tijd, waarin moet blijken wat er gepresteerd is. Berechting hangt in de lucht. Van de aarde keren de gedachten terug naar de hemel, het Scheppende, Qian. Er wordt een strijd gestreden. Juist nu, terwijl het Scheppende aan de macht begint te komen, is naar buiten de werking van de donkere Yin-kracht het sterkst. Vandaar dat hier het donkere en het lichte elkander opwekken. Er bestaat geen twijfel, wie in deze strijd zal zegevieren, daar het slechts de uitwerking van vroegere oorzaken is, die thans door het Scheppende wordt berecht.
Daarop volgt dan de winter in het teken van het Onpeilbare, Kan. Kan, dat in het Noorden – op de plaats van het Ontvangende in de Voorwereldlijke Rangorde – staat, heeft als symbool het ravijn. Thans komt de moeizame arbeid van het verzamelen in de schuren. Evenals het water geen moeite schuwt, maar zich altijd naar de diepste plek wendt, zodat het alles verzamelt, zo is de winter in de loop van het jaar – en middernacht in de loop van de dag – de tijd waarin men inkeert tot zichzelf. Vol mysterieuze betekenis is het teken ‘Stilhouden’, Gen, dat als symbool de berg heeft. Hier knoopt, stil en diepverborgen, in de zaadkorrel het einde aller dingen zich vast aan een nieuw begin. Dood en leven, sterven en opstaan zijn de gedachten, die de overgang van het oude jaar in het nieuwe opwekt.
Daarmee is de kring gesloten. Evenals in de natuur de dag en het jaar, zo is ook het leven, ja elke cyclus van ervaringen, een samenhangend geheel waardoor oud en nieuw met elkander worden verbonden. In dit licht is het te verklaren, dat in verschillende der 64 hexagrammen het Zuidwesten arbeidstijd en gemeenschap betekent, terwijl het Noordwesten de eenzame tijd is, waarin het oude wordt beëindigd en het nieuwe begonnen.
§ 6. De geest is op geheimzinnige wijze in alle wezens werkzaam. Onder alles wat de dingen beweegt, is er niets snellers dan de donder. Onder alles wat de dingen buigt, is er niets snellers dan de wind. Onder alles wat de dingen verwarmt, is er niets uitdrogenders dan het vuur. Onder alles wat de dingen verheugt, is er niets verheugenders dan het meer. Onder alles wat de dingen bevochtigt, is er niets vochtigers, dan het water. Onder alles wat de dingen voltooit en de dingen aanvangt, is er niets heerlijkers dan het stilhouden. Daarom: water en vuur vullen elkaar aan. Donder en wind storen elkaar niet, de krachten van berg en meer staan met elkaar in verbinding: zó alleen is verandering en vervorming mogelijk en kunnen alle dingen worden voltooid.
Hier wordt alleen de werking der zes afgeleide oertekens naar voren gebracht. Deze werking is de werking van het geestelijke, dat niet een ding naast dingen is, maar de kracht, die zijn bestaan bewijst door de verschillende werkingen van donder, wind, enz. De beide oertekens ‘het Scheppende’ en ‘het Ontvangende’ worden niet genoemd, omdat ze als hemel en aarde de uitstralingen zijn van de geest, waarin door de werking der afgeleide krachten de zichtbare wereld ontstaat en verandert. Elk van deze krachten werkt in een bepaalde richting, doch beweging en verandering zijn slechts mogelijk, doordat de paarsgewijze aan elkaar tegengestelde krachten – zonder elkaar op te heffen – de kringloop in gang brengen, waarop het leven der wereld berust.
HOOFDSTUK III
Het derde hoofdstuk behandelt de acht tekens één voor één, en geeft de symbolische samenhang aan, die hen verbindt. Het blijkt, dat uit deze symbolen vaak de tekstwoorden bij de afzonderlijke lijnen te verklaren zijn. De kennis van deze associaties is technisch van belang voor het juiste begrip van de opbouw van het Boek der Veranderingen.
§ 7. De eigenschappen
Het Scheppende is sterk, het Ontvangende vol toewijding en overgave, het Opwindende betekent beweging. Het Zachtmoedige is indringend. Het Onpeilbare is gevaarlijk. Het Zich-Hechtende betekent afhankelijkheid. Het Stilhouden betekent stilstaan. Het Blijmoedige betekent vreugde.
§ 8. De symbolische dieren.
Het Scheppende werkt in het paard, het Ontvangende in de koe, het Opwindende in de draak, het Zachtmoedige in de haan, het Onpeilbare in het varken, het Zich-Hechtende in de fazant, het Stilhouden in de hond, het Blijmoedige in het schaap.
Het Scheppende wordt gesymboliseerd door het paard56, dat snel en onvermoeid voortrent, het Ontvangende door de zachtmoedige koe. Het Opwindende, dat de donder als beeld heeft, wordt gesymboliseerd door de draak, die uit de diepte opdoemt en zich in de onweerslucht verheft, overeenkomstig de éne sterke lijn, die onder de beide weke lijnen naar boven dringt. Het Zachtmoedige, indringende, heeft de wachter van de tijd, de haan, wiens stem de stilte doordringt, zich uitbreidend als de wind: het beeld van het Zachtmoedige. Het Onpeilbare wordt voorgesteld door het water, en het varken is het huisdier, dat in modder en water leeft. Het Zich-Hechtende, het licht, heeft in zijn teken, Li, van oudsher het beeld van een fazantachtige vuurvogel. Het Stilhouden heeft de hond, de trouwe waker, tot symbool, het Blijmoedige het schaap, dat als dier van het Westen geldt; de beide bovenste (gedeelde) lijnen wijzen op de horens van het schaap.
§ 9. De lichaamsdelen.
Het Scheppende werkt in het hoofd, het Ontvangende in de buikholte, het Opwindende in de voet, het Zachtmoedige in de dijen, het Onpeilbare in het oor, het Zich-Hechtende (het licht) in het oog, het Stilhouden in de hand, het Blijmoedige in de mond.
Het hoofd beheerst het gehele lichaam. De buikholte dient voor het bewaren, de voet treedt op en beweegt, de hand houdt vast. De dijen richten zich als vertakkingen van de romp – verhuld – naar beneden, de mond opent zich – zichtbaar – naar boven. Het oor is van buiten hol, het oog is van binnen hol: louter antipoden, die paarsgewijs met de tekens overeenstemmen.
§ 10. De familie der oertekens.
Het Scheppende is de hemel, daarom wordt het de vader genoemd. Het Ontvangende is de aarde, daarom wordt het de moeder genoemd.
In het teken van het Opwindende zoekt zij voor de eerste maal de kracht van het mannelijke en zij krijgt een zoon. Daarom heet het Opwindende de oudste zoon.
In het teken van het Zachtmoedige zoekt het mannelijke voor de eerste maal de kracht van het vrouwelijke en krijgt een dochter. Daarom heet het Zachtmoedige de oudste dochter.
In het Onpeilbare zoekt zij voor de tweede maal en zij krijgt een zoon. Daarom is dit de middelste zoon.
In het Zich-Hechtende zoekt hij voor de tweede maal en hij krijgt een dochter. Daarom is dit de middelste dochter. In het Stilhouden zoekt zij voor de derde maal en zij krijgt een zoon. Daarom is dit de jongste zoon.
In het Blijmoedige zoekt hij voor de derde maal en hij krijgt een dochter. Daarom is dat de derde dochter.
Bij de zoons stamt de afleiding wat de materiële kant betreft van de moeder, vandaar twee vrouwelijke lijnelementen, terwijl het beheersende, beslissende lijnelement van de vader stamt, en omgekeerd. De geslachten slaan bij de nakomelingen telkenmale in hun tegendeel om.
Hier in de Binnenwereldlijke Rangorde valt op te merken, dat er tegenover de Voorwereldlijke Rangorde een geslachtswisseling van de afgeleide tekens heeft plaatsgevonden. In de Voorwereldlijke Rangorde is het steeds de onderste lijn, die het geslacht bepaalt. Daar zijn de zoons 1. Zhen, het Opwindende, 2. Li, het Zich-Hechtende (zon) 3. het Blijmoedige. Ze staan in het diagram in de Oosthelft. De dochters zijn: 1. Xun, het Zachtmoedige, 2. Kan, het Onpeilbare (de maan), 3. Gen, het Stilhouden. Ze staan in de Westhelft. In de Binnenwereldlijke Rangorde hebben dus alleen Zhen en Xun hun geslacht behouden. Het diagram toont de zoons links van Qian, het Scheppende, terwijl Kun twee dochters aan haar rechterzijde, de jongste tussen zich en Qian heeft.
§ 11. Verdere symbolen
Het Scheppende is de hemel, rond, de vorst, de nefriet (jade), het metaal, de koude, het ijs, het dieprode, een goed paard, een oud paard, een mager paard, een wild paard, ooft van bomen.
De meeste symbolen spreken voor zichzelf. De nefriet is het symbool van vlekkeloze reinheid en vastheid, evenzo het metaal. Koude en ijs komen overeen met de positie van het teken in het Noord-Westen. Het dieprode is de geïntensiveerde kleur van het licht (in de tekst is zwartblauw de kleur van het Scheppende, in overeenstemming met de kleur van de hemel). De verschillende paarden wijzen op kracht, duur, vastheid, kracht (het ‘wilde’ paard is een mythisch dier met zaagtanden, dat zelfs een tijger in stukken kan rijten). Het ooft is het symbool van de duur in de wisseling. Toevoegsels van latere commentaren: recht, de draak, het oppergewaad, het woord.
Het Ontvangende is de aarde, de moeder, doek, de ketel, de spaarzaamheid, gelijkmatig, een kalf met de koe, een grote wagen, de vorm, de menigte, de stam. Onder de aardsoorten is het de zwarte.
De eerste symbolen zijn zonder meer begrijpelijk. Het doek is het uitgebreide: de aarde is met leven bedekt als met een gewaad. In de ketel kookt men de dingen tot ze gaar zijn: zo is de aarde de grote smeltkroes van het leven. De spaarzaamheid is een fundamentele eigenschap van de natuur. Gelijkmatig betekent, dat ze geen sympathieën en antipathieën kent. Kalf met koe is symbool van de vruchtbaarheid; de grote wagen duidt aan, dat ze alle wezens draagt. Vorm en versiering is het tegendeel van de inhoud, die bij het Scheppende hoort. De menigte of veelheid staat tegenover de eenheid van het Scheppende. De stam is datgene, waaruit de twijgen ontspringen, gelijk alle leven uit de aarde ontspringt. Zwart is de geïntensiveerde duisternis.57
Het Opwindende is de donder, de draak, donkergeel, het uitbreiden, een grote straat, de oudste zoon, beslist en heftig, groene jonge bamboe, biezen en riet. Onder de paarden betekent het die welke goed kunnen hinniken, die met witte achtervoeten, de galopperenden, die met een ster (kol) op het voorhoofd.
Onder de planten: de peulvruchten. Ten slotte het sterke, het weelderig gedijende.
Donkergeel is de vermenging van de donkere hemel en de gele aarde. Het uitbreiden – misschien moet men lezen: de bloesems! – duidt op de weelderige groei in de lente, die de aarde met een plantenkleed bedekt. De grote straat duidt op de algemene weg tot het leven in de lente. Bamboe, biezen en riet: buitengewoon snel groeiende planten. Het hinniken der paarden duidt op hun verwantschap met de donder. Hun witte voeten blikkeren van verre bij het lopen. De galop is de onstuimigste manier van gaan. De peulvruchten dragen bij het ontkiemen nog de omhulsels van het zaad.
Het Zachtmoedige is het hout, de wind, de oudste dochter, het richtsnoer, de arbeid, het witte, het lange, het hoge, vooruitgang en terugtocht, het onbesliste, de geur.
Onder de mensen betekent het de grijsharigen, die met breed voorhoofd, die met veel wit in het oog, degenen die op winst uit zijn zodat ze op de markt het drievoudige krijgen. Tenslotte kan het ook heftigheid betekenen.
De eerste betekenissen zijn zonder meer duidelijk. Het richtsnoer is het teken in zoverre, dat het verband houdt met de verbreiding van bevelen op de wijze van de wind. Wit is de kleur van het Yin-principe. Hier is het Yin aan het begin, op de onderste plaats. Het hout groeit in de lengte: de wind bereikt een grote hoogte. Voor- en achteruitgang staan in verband met de onvastheid van de wind; hiertoe behoren ook de onbeslistheid en de geur, die door de wind wordt overgebracht. De grijsharigen en de mensen met weinig haar hebben veel wit in het haar. Die met veel wit in het oog zijn hoogmoedig en heftig. Heftig zijn ook de op winst belusten, zodat ten slotte het teken in zijn tegendeel omslaat en de heftigheid, d.w.z. Zhen, representeert.
Het Onpeilbare is het water, de sloot, de hinderlaag, het rechtbuigen en het krombuigen, de boog en het wiel. Onder de mensen betekent het de zwaarmoedigen, die het aan het hart hebben, aan oorpijn lijden.
Het is het teken van het bloed, het rode.
Onder de paarden betekent het die met mooie rug, met temperament; die het hoofd laag dragen, die dunne hoeven hebben, die struikelen.
Onder de wagens betekent het die met veel gebreken. Het is het doorbreken, de maan.
Het betekent de dieven.
Onder de houtsoorten betekent het de harde met veel merg.
De eerste betekenissen behoeven wederom geen nadere verklaring. Het recht- en krombuigen ligt in de golvende gang van het water; vandaar ook de associatie met iets gebogens, met boog en rad. De zwaarmoedigheid wordt uitgedrukt door de éne sterke lijn, die tussen twee zwakken is ingeklemd, evenzo de hartziekte. Het teken beduidt moeite, inspanning; ook: het oor. Ingespannen luisteren veroorzaakt pijn in het oor.
Het bloed is het vocht van het lichaam, daarom is zijn kleur rood, zij het ook wat lichter dan die van Qian, het Scheppende. Door het doorbreken krijgt het, voor zover het op een wagen betrekking heeft, het beeld van een aftands vehikel, dat als lastwagen dient. Het doorbreken wordt verklaard door de doorlopende lijn in het midden, die tussen de twee zwakken is ingeklemd. Als waterelement betekent het de maan, die dus als mannelijk wordt voorgesteld. De heimelijk inbrekenden en voortsluipenden zijn de dieven. Ook de kernachtigheid van het hout staat in verband met de eigenschap van het doorbreken.
Het Zich-Hechtende is het vuur, de zon, de bliksem, de middelste dochter.
Het betekent pantsers en helmen, lansen en wapens. Onder de mensen betekent het die met een grote buik.
Het is het teken van de droogte. Het betekent de schildpad, de krab, de slak, de mossel.
Onder de bomen betekent het die, welke in het bovenste deel van de stam verdorren.
Voor zover de verschillende symbolen niet vanzelf uit de aard van het teken voortvloeien, worden ze gesuggereerd door de betekenis van het vuur, de hitte en de droogte; verder door het karakter van het teken, dat van buiten vast en binnen hol of week is. Hiertoe behoren de wapens, de dikke buik, de schaaldieren, de holle bomen, die van boven dor beginnen te worden.
Het Stilhouden is de berg, een zijweg, kleine stenen, deuren en openingen, vruchten en zaden, eunuchen en wachters, de vingers, de hond, de rat en onder de vogels die met zwarte snavels.
Onder de bomen betekent het de stevige, knoestige.
Een zijpad wordt gesuggereerd door de bergpaden, evenzo de stenen. De poort wordt gesuggereerd door de vorm van het trigram:
. Vruchten en zaden zijn de schakel tussen einde en aanvang der planten. Eunuchen zijn deurwachters, wachters bewaken de straat; beide beschermen en bewaken. De vingers zijn er om iets vast te houden. De hond bewaakt, de rat knaagt, de vogels met zwarte snavels kunnen de dingen gemakkelijk vasthouden. Evenzo zijn de knoestige stammen degene, die het langste stand houden.
Het Blijmoedige is het meer, de jongste dochter, een tovenares, mond en tong, verderf, barsten en breken (craquelé), afvallen en openspringen.
Onder de aardsoorten betekent het de harde en zoutige. Het is de concubine, ook het schaap.
De tovenares is een vrouw die praat. Het Blijmoedige is van boven open, vandaar mond en tong. Het staat in het Westen en staat daarom in verband met de herfst; vandaar de associatie met vernietiging: verderf en in stukken vallen, maar ook het afvallen en openbreken der rijpe vruchten. Harde, zoutachtige aarde is de aarde op plaatsen waar meren zijn opgedroogd. De concubine wordt afgeleid uit het beeld van de jongste dochter. Het schaap, van buiten zwak en van binnen bokkig, wordt, zoals reeds vroeger werd opgemerkt, door de vorm van het teken gesuggereerd. Men dient er op te letten, dat schaap en geit in China worden beschouwd als vrijwel gelijke dieren, die dan ook dezelfde naam dragen.
(ook genoemd Xici Zhuan, commentaar op de bijgevoegde oordelen)
EERSTE AFDELING
A. De Grondslagen
HOOFDSTUK I
De Veranderingen in de Schepping en in het Boek der Veranderingen
§ 1. De hemel is hoog, de aarde is laag; daarmee is het Scheppende en het Ontvangende bepaald. Overeenkomstig dit onderscheid van laagte en hoogte worden voorname en geringe plaatsen aangegeven.
Beweging en rust hebben hun vaste wetten; daarnaar worden vaste en weke lijnen onderscheiden.
De gebeurtenissen volgen al naar hun aard bepaalde richtingen. De dingen onderscheiden zich van elkaar volgens bepaalde klassen. Op deze wijze ontstaan heil en onheil. Aan de hemel vormen zich verschijnselen, op aarde ontstaan vormen; daaraan openbaart zich verandering en vervorming.
Men onderscheidt in het Boek der Veranderingen drie soorten van verandering: het niet-veranderen, het geheel-veranderen, en het aannemen van een andere gestalte. Het niet-veranderen is te zien als de achtergrond, waartegen een verandering waarneembaar wordt. Bij elke verandering moet er een punt van vergelijking zijn waar de verandering betrekking op heeft, anders is er geen vaste orde mogelijk en lost alles zich op in chaotische beweging. Dit punt moet vooraf worden bepaald, en daar is telkens een keuze en beslissing voor nodig. Het verschaft ons een coördinatensysteem, waar al het overige zijn plaats in kan vinden. Daarom staat aan het begin van de wereld, evenals aan het begin van het denken de beslissing, het vastleggen van het punt van vergelijking. Theoretisch kan elk punt daarvoor in aanmerking komen, doch de ervaring leert ons, dat wij reeds bij het ontwaken van ons bewustzijn vastzitten aan bepaalde oppermachtige ideeën betreffende de structuur van de wereld en onze verhouding tot de kosmos. Het probleem is nu, het eigen punt van vergelijking zó te kiezen, dat het samenvalt met dat van het kosmische wereldgebeuren. Want alleen dan zal de door onze beslissing geschapen wereld bewaard blijven voor het lot te pletter te slaan tegen oppermachtige autonome gedachten-inhouden, waarmee ze anders in botsing zou komen. Natuurlijk gaat men bij deze beslissing uit van het geloof, dat de wereld in de diepste grond een samenstel van op eenheid gerichte relaties is; een kosmos en geen chaos. Dit geloof is de grondslag van de Chinese filosofie – evenals trouwens van elke filosofie. En het is deze onveranderlijke zekerheid van de hoogste orde, dat het punt van vergelijking vormt voor al het veranderende.
Als grondslag voor dit filosofisch systeem stelt het Boek der Veranderingen de onderscheiding tussen hemel en aarde: de hemel de hogere, lichte wereld, die weliswaar onlichamelijk is, maar toch sterk en krachtig al het gebeuren regelt en bepaalt; en daartegenover de aarde, de lagere, donkere wereld, die lichamelijk is en in haar bewegingen afhankelijk van de verschijnselen des hemels. Met dit onderscheid tussen hoog en laag is dan op de een of andere wijze een verschil van waardering gegeven, zodat het ene principe het geëerde, het voornamere is, terwijl het andere als geringer en lager wordt beschouwd. Deze beide grondprincipes van al het bestaande worden dan gesymboliseerd in de twee fundamentele tekens van het Boek der Veranderingen: het Scheppende en het Ontvangende. Men kan daarbij echter niet spreken van een dualistische grondslag in engere zin; immers deze beide principes zijn verbonden door een onderlinge band, waardoor zij samen deel uitmaken van een groter geheel. Zij bestrijden elkander niet, doch vullen elkander aan. Juist door het hoogteverschil is de mogelijkheid gegeven voor beweging en levende uiting van kracht.
Doordat deze opvatting van hoog en laag met waardebepalingen wordt verbonden, komt men tot het onderscheid van voornaam en gering. Dat wordt dan symbolisch uitgedrukt in de tekens van het Boek der Veranderingen, die in hoge en lage, voorname en geringe plaatsen zijn ingedeeld. Elk teken bestaat uit zes plaatsen, waarvan de oneven plaatsen voornaam, de even plaatsen gering zijn.
Met deze onderscheiding hangt een andere samen. Aan de hemel heerst voortdurende beweging en verandering, op aarde kan men vaste, schijnbaar duurzame toestanden waarnemen. Als men echter nauwkeuriger toeziet, is dat slechts schijn. Volgens de wereldbeschouwing van het Boek der Veranderingen is er niets in volstrekte rust: rust is slechts een tussentoestand van de beweging, ofwel latente beweging. Maar er zijn punten waar die beweging zichtbaar wordt. Dat wordt gesymboliseerd door de vaste en weke lijnen waaruit de afzonderlijke tekens zijn opgebouwd. Daarbij wordt het vaste, sterke, als principe van de beweging, en het weke als principe van de rust gekenschetst. De vaste lijn wordt weergegeven door een ongedeelde streep, die overeenstemt met het lichte principe, en de weke lijn door de gedeelde streep, die overeenstemt met het donkere principe.
Uit de combinatie van het karakter der lijnen (vast en week) met het karakter der plaatsen (voornaam en gering) resulteert nu een grote menigvuldigheid van mogelijke situaties. Dat dient ter symbolisering van een derde gebeurtenissen-complex in de wereld. Er zijn evenwichtstoestanden, waarin een zekere harmonie heerst, en toestanden van gestoord evenwicht, waarin verwarring heerst. De grond hiervoor ligt in de omstandigheid, dat er een systeem van ordening bestaat, dat de gehele wereld doordringt. Als ieder zich in overeenstemming met die ordening bevindt op de plaats die hem toekomt, is er harmonie. In de natuur kan men zulk een tendens tot ordening bespeuren. De plaatsen trekken als het ware de verwante elementen aan, opdat er harmonie tot stand komt. Evenwijdig aan deze tendens werkt echter nog een andere. De dingen worden niet alleen bepaald door hun streven naar orde, maar bewegen zich ook nog door de inwerking van andere, hun ‘van buiten af’ mechanisch toebedeelde krachten. Ten gevolge daarvan is het niet onder alle omstandigheden mogelijk de evenwichtstoestand te bereiken: er kunnen ook afwijkingen intreden, die dan verwarring en wanorde met zich meebrengen. Op menselijke verhoudingen toegepast, is de toestand van harmonie: ‘heil’, die van disharmonie: ‘onheil’. Deze gebeurteniscomplexen nu kunnen worden uitgedrukt door de combinatie van lijnen en plaatsen als hierboven geschetst.
Nog een andere wet is de volgende: aan de hemel vormen zich natuurverschijnselen door de loop van zon, maan en sterren. Deze verschijnselen volgen bepaalde wetten. Met die verschijnselen ten nauwste verbonden ontwikkelen zich op aarde vormen, die aan soortgelijke wetten onderworpen zijn. Zodoende kunnen de processen op aarde, bloesem en vrucht, groei en verval, worden berekend, wanneer men de wetten van de tijd kent. Als men de wetten van de Veranderingen kent, kan men deze vooruit berekenen, en daarmee wordt het vrije handelen mogelijk. Veranderingen zijn de nauwelijks merkbaar divergerende tendensen, die zichtbaar worden en de overgang in een andere toestand bewerken, wanneer ze een bepaald punt hebben bereikt.
Dit zijn de onveranderlijke wetten, die volgens het Chinese denken de Veranderingen beheersen. Het Boek der Veranderingen nu stelt zich ten doel, deze in de wetten der verandering binnen de verschillende tekens tot uitdrukking te brengen. Zodra het gelukt deze wetten volkomen weer te geven, hebben wij een voldoende overzicht van de gebeurtenissen om verleden en toekomst in gelijke mate te kunnen begrijpen en onze handelingen daarnaar te richten.
§ 2. Daarom wisselen de acht trigrammen elkander af, terwijl het vaste en het weke elkander verdringen.
Hier wordt de cyclische verandering verklaard. Het is een kringloop van verschijnselen, waarvan het een het andere aflost, om tenslotte weer in het eerste uit te monden. Voorbeelden van zulke in-zich-gesloten complexen zijn de loop van de dag en van het jaar, en de verschijnselen, die zich gedurende deze cyclussen in de organische wereld vertonen. Cyclische verandering is dus de periodieke verandering in de organische wereld, terwijl het derde principe – de niet-periodieke verandering – de door de causaliteit opgewekte, voortdurende wisseling der fenomenen betekent.
Het vaste en het weke verdringen elkaar binnen de acht tekens. Op deze wijze vervormt zich het vaste, het smelt als het ware en wordt week; het weke verandert, vervlecht zich als het ware, en wordt vast. Daardoor gaan de acht trigrammen op de rij af in elkaar over, en de regelmatig elkaar afwisselende verschijnselen van het jaar nemen hun loop. Hetzelfde is het geval met iedere cyclus: ook met het leven. Wat dag en nacht, wat zomer en winter is, datzelfde is in de bestaanscyclus leven en dood. Om de aard van de cyclische verandering en de daardoor ontstaande wisseling der trigrammen begrijpelijker te maken, wordt hier hun volgorde volgens de Voorwereldlijke Rangorde nog eens gegeven. Er zijn twee bewegingsrichtingen: de rechte, opgaande, en de teruggaande, dalende. De eerste gaat uit van het laagste punt: Kun, het Ontvangende, de aarde; de tweede van het hoogtepunt: Qian, het Scheppende, de hemel.

§ 3. Opgewekt worden de dingen door donder en bliksem, bevrucht worden ze door wind en regen; doordat zon en maan hun kringloop volgen, wordt het nu eens koud, dan weer heet.
Hier hebben wij de op elkaar volgende trigrammen in de wisselende jaargetijden, en wel altijd zo, dat het een de oorzaak voor het volgende is. Diep in de schoot van de aarde roert zich de scheppende kracht, Zhen, het Opwindende, gesymboliseerd door de donder. Door het tevoorschijn treden van deze elektrische kracht vormen zich sterk geladen centra, die zich dan in de bliksem ontladen. De bliksem is Li, het Zich-Hechtende, het vuur. Vandaar dat de donder vóór de bliksem is geplaatst. Volgens Chinese begrippen is de donder datgene wat de bliksem oproept, dus meer dan het enkele gerommel. Nu komt de sprong: het tegendeel van de donder zet in: de wind, Xun. De wind brengt regen, Kan. Dan de nieuwe sprong: de tekens Li en Kan, die tevoren in hun afgeleide vorm als bliksem en regen werkten, treden nu in hun oorspronkelijke vorm op als zon: het oog van de dag, en maan: het oog van de nacht. Ze bewerken in hun kringloop hitte en koude. Als de zon aan de hemel culmineert, komt de hitte, gesymboliseerd door het Zuidoost-teken Dui, het meer, het Blijmoedige. Als de maan aan de hemel culmineert, komt de koude, gesymboliseerd door het Noordwest-teken, Gen, de berg, het Stilhouden.
De volgorde is dus (vgl. de bovenstaande figuur):

zodat 2a (Li) en 2b (Kan) tweemaal worden genoemd; een keer afgeleid (bliksem, regen) en een keer oorspronkelijk (zon, maan).
§ 4. De weg van het Scheppende bewerkt het mannelijke.
De weg van het Ontvangende bewerkt het vrouwelijke.
Hier verschijnt nu het begin van de niet-periodieke, voortgaande verandering, in de voortgaande, niet in zichzelf terugkerende opeenvolging der geslachten. Duidelijk komt tot uiting, hoezeer het Boek der Veranderingen zich tot het leven beperkt. Volgens de westerse opvattingen zou verandering het punt zijn, waar de mechanische causaliteit zich doet gelden. Voor het Boek der Veranderingen is verandering de opeenvolging der geslachten, dus altijd nog iets organisch.
Het Scheppende wordt – voorzover het als principe in het fenomeen van het leven verschijnt – belichaamd in het mannelijke geslacht, het Ontvangende in het vrouwelijke geslacht. Zo is het Scheppende in alle zoons (volgens de Voorwereldlijke Rangorde Zhen, Li, Dui) aanwezig, het Ontvangende in alle dochters (volgens de Voorwereldlijke Rangorde Xun, Kan, Gen) en wel steeds in de het geslacht bepalende lijn, die door de onderste lijn wordt gesymboliseerd.
§ 5. Het Scheppende onderkent de grote aanvangen.
Het Ontvangende voltooit de klare dingen.
Hier worden de principes van het Scheppende en het Ontvangende verder uitgewerkt. Het Scheppende doet de onzichtbare kiemen ontstaan van al het wordende. Deze kiemen zijn aanvankelijk zuiver geestelijk, daarom kan er tegenover hen geen handelen, geen behandelen plaatsvinden. Terwijl het Scheppende in het onzichtbare werkt, en zijn arbeidsveld de geest, de tijd is, werkt het Ontvangende op de materie in de ruimte en brengt het materiële dingen tot voltooiing. Hier wordt het proces van verwekking en geboorte tot in zijn laatste metafysische diepte nagegaan.58
§ 6. Het Scheppende onderkent door het gemakkelijke.
Het Ontvangende vermag door het eenvoudige.
De natuur van het Scheppende is beweging. Door de beweging bereikt het de samenvatting van het meest uiteenlopende heel gemakkelijk. Het behoeft zich niet in te spannen, omdat het leiding geeft aan datgene, wat de dingen beweegt wanneer ze nog uiterst klein zijn. Doordat het aldus de richting van de beweging in de kleinste kiem van het wordingsproces bepaalt, ontwikkelt al het verdere zich vanzelf, zonder enige inspanning, overeenkomstig de wetten van zijn natuur. Het Ontvangende is uit zijn aard rustig. Door de rust wordt het eenvoudigste mogelijk in de ruimtelijke wereld. En die eenvoud, welke door zuivere ontvankelijkheid ontstaat, is de kiem van alle ruimtelijke menigvuldigheid.
§ 7. Wat gemakkelijk is, is gemakkelijk te begrijpen; wat eenvoudig is, is gemakkelijk te volgen. Is men gemakkelijk te begrijpen, dan verkrijgt men aanhankelijkheid. Is men gemakkelijk te volgen, dan verkrijgt men resultaten. Wie aanhankelijkheid bezit, kan lang duren; wie resultaten verkrijgt, kan groot worden. De duur is de geaardheid van de wijze; de grootheid is het arbeidsveld van de wijze.
Deze passage laat zien, hoe het gemakkelijke en het eenvoudige zich uitwerken in het mensenleven. Het gemakkelijke is gemakkelijk te begrijpen, vandaar de suggestieve kracht, die ervan uitgaat. Wie heldere, begrijpelijke ideeën heeft, wint de aanhankelijkheid der mensen, omdat hij de liefde belichaamt. Daardoor wordt hij vrij van verwarrende conflicten en disharmonieen. Doordat de innerlijke beweging in harmonie is met de omgeving, kan ze zich ongestoord uitwerken en lang duren. Deze eenheid en duur is de innerlijke geestesgesteldheid van de wijze.
Precies hetzelfde is het geval op het gebied van het handelen. Wat eenvoudig is kan men gemakkelijk nadoen. Daardoor zijn de anderen bereid hun kracht in dezelfde richting te ontplooien; ieder zal immers graag iets doen, dat hem gemakkelijk valt omdat het eenvoudig is. Zo werken de krachten dus samen, het werk van de enkeling wordt geheel vanzelf vermenigvuldigd. Het neemt gestadig toe, en de roeping van de wijze, als leider van de massa die massa tot grote werken te brengen, wordt vervuld.
§ 8. Door het gemakkelijke en het eenvoudige begrijpt men de wetten van de gehele wereld. Heeft men de wetten van de gehele wereld begrepen, dan ligt daarin de vervolmaking besloten.
Hier wordt uiteengezet, hoe de boven beschreven grondbeginselen in het Boek der Veranderingen hun toepassing vinden. Het gemakkelijke en het eenvoudige worden gesymboliseerd door een kleine verandering der afzonderlijke lijnen. De lijnen worden van gedeelde tot ongedeelde door een lichte beweging, die de gescheiden einden samenvoegt; van ongedeelde tot gedeelde door een even eenvoudige scheiding in het midden. Op deze manier worden door uiterst gemakkelijke en eenvoudige veranderingen de wetten afgebeeld van alles wat onder de hemel in wording is, en wordt daardoor de vervolmaking bereikt. De aard van de verandering wordt hier als verandering der kleinste delen gedefinieerd. Dat is de vierde betekenis van het woord I (van ‘I Tjing’), die overigens met de betekenis ‘verandering’ slechts in los verband staat.
HOOFDSTUK II
Over de redactie en het gebruik van het Boek der Veranderingen
§ I. De heilige wijzen stelden de tekens op, opdat men daaraan de verschijnselen zou kunnen aflezen. Zij voegden er de oordelen aan toe, om heil en onheil aan te tonen.
De hexagrammen van het Boek der Veranderingen zijn afbeeldingen van aardse fenomenen. In hun structuur openbaren ze de structuur van het wereldgebeuren; ze zijn dus een weergave van ideeën. Maar deze beelden of fenomenen toonden alleen de toestand zoals die was; bleef nog het probleem, hoe men daar een raad uit zou kunnen putten om te weten of een bepaalde richting van handelen, zoals door het beeld aangegeven, gunstig of nadelig was; of men er goed aan deed die richting te volgen, dan wel te vermijden. Tot zover waren de grondslagen van het Boek der Verandering reeds uitgewerkt ten tijde van koning Wen. De hexagrammen waren dus orakelbeelden die lieten zien, welke gebeurtenis onder bepaalde omstandigheden te verwachten was. Nu werden er door koning Wen en zijn zoon de verklaringen aan toe gevoegd. Daaruit kon worden afgeleid, of het verloop der door de beelden aangeduide handeling heil of onheil met zich meebracht. Zo kwam het element van de vrije keuze erin. Van nu af aan kon men in de afbeelding van het wereldgebeuren niet alleen zien welke gebeurtenissen er te wachten stonden, maar ook waartoe die zouden leiden. Daar men het gehele gebeurtenissencomplex in de vorm van een beeld duidelijk voor ogen had, kon men zijn handelwijze daarnaar regelen, door richtingen die geluk beloofden te volgen, en de onheilvolle richtingen te vermijden, nog vóór het gebeurtenissen-complex was begonnen.
§ 2. Doordat de vaste en weke lijnen elkaar verdringen, ontstaat verandering en omvorming.
Hier wordt gedetailleerd uiteengezet, in hoeverre het Boek der Veranderingen de universele verschijnselen weergeeft. In het Boek der Veranderingen zijn de hexagrammen samengesteld uit vaste en weke lijnen. Onder bepaalde omstandigheden veranderen deze vaste en weke lijnen, zodat de vaste zich vervormen en week worden, en de weke zich vervormen en vast worden. Daarin weerspiegelt zich de wisseling der universele verschijnselen.
§ 3. Daarom zijn heil en onheil de weergave van verlies of winst; berouw en beschaming zijn de weergave van verdriet of voorzorg.
Als de richting van de handeling in overeenstemming is met de wereldwetten, leidt ze tot het bereiken van het begeerde doel. Dit wordt uitgedrukt door het bijgevoegde woord: heil. Als de richting van het handelen lijnrecht tegen de wereldwetten ingaat, leidt zij onvermijdelijk tot verlies. Dit wordt aangegeven door het woord: onheil. Nu zijn er echter ook bewegingsrichtingen, die niet zo direct op een doel afgaan: afwijkingen van de richting, zo men wil. Wanneer nu de richting oorspronkelijk verkeerd was, maar men er nog tijdig spijt van heeft, kan men het onheil nog vermijden en door omkeer het heil toch nog verkrijgen. Deze toestand wordt uitgedrukt door het oordeel: berouw. Dit oordeel houdt dus een opwekking in, spijt te gevoelen en terug te keren van zijn dwalingen. Aan de andere kant kan een richting oorspronkelijk goed zijn geweest, maar men is onverschillig of overmoedig geworden, en geraakt zo ongemerkt van het heil in het onheil. Dat wordt uitgedrukt door het oordeel: beschaming. Dit oordeel houdt dus een opwekking in tot voorzorg; een waarschuwing, niet verder te gaan op de dwaalweg maar terug te keren tot het heil.
§ 4. Verandering en omvorming zijn de weergave van vooruitgang en achteruitgang. Het vaste en het weke zijn de weergave van dag en nacht. De bewegingen der zes lijnen bevatten de wegen der drie oermachten.
Verandering is de overgang van een weke lijn in een vaste: dat duidt op vooruitgang. Omvorming is de overgang van een vaste lijn in een weke: dat duidt op achteruitgang. De vaste lijnen zijn de weergave van het licht, de weke lijnen van de duisternis.59 De zes lijnen van elk hexagram zijn verdeeld over de drie oermachten: hemel, aarde en mens. De onderste twee plaatsen zijn die van de aarde, de middelste twee die van de mens, de bovenste twee die van de hemel. Deze paragraaf geeft aan, in hoever het Boek der Veranderingen de kosmische verhoudingen weergeeft.
§ 5. Daarom is het de orde van de Veranderingen, waaraan de edele zich overgeeft en waardoor hij tot rust komt. Het zijn de oordelen bij de afzonderlijke lijnen, waarover de edele zich verheugt en waarover hij nadenkt.
Van hier af wordt het juiste gebruik van het Boek der Veranderingen aangegeven. Juist omdat het Boek der Veranderingen een weergave is van de verhoudingen in de wereld – met de eraan toegevoegde, oriënterende oordelen – is het nu onze taak ons leven naar deze ideeën te richten, zodat het op zijn beurt een weergave van deze wet van de Verandering wordt. Hiermee wordt niet bedoeld, dat men een geheel anders geaard leven kunstmatig en uiterlijk zou moeten vervormen naar een verstard ideaal. Integendeel, het Boek der Veranderingen vat de essentiële betekenis der verschillende levenssituaties in het oog: daardoor stelt het ons in staat ons leven zin te geven door te handelen in harmonie met de wereldorde, en te allen tijde juist datgene te doen, wat de situatie op een gegeven moment van ons verlangt. Op deze manier is men tegen elke situatie opgewassen, daar men zich willig overgeeft aan de ZIN van de situatie. Zo vindt men zielenvrede. Zo komen onze handelingen in orde, en ook de geest is bevredigd, want door het mediteren over de oordelen bij de afzonderlijke lijnen krijgen we een intuïtief inzicht in de kosmische verhoudingen.
§ 6. Daarom beschouwt de edele in tijden van rust deze beelden en mediteert hij over de oordelen. Als hij iets onderneemt, beschouwt hij de veranderingen en denkt hij na over het orakel. Daarom wordt hij door de hemel gezegend. ‘Heil! Niets dat niet bevorderlijk is.’
Hier zijn de tijden van rust en van handelen genoemd. In tijden van rust verkrijgt men ervaring en levenswijsheid door na te denken over de beelden en oordelen van het Boek der Veranderingen. In tijden van handelen raadpleegt men het orakel via de Veranderingen, die zich in de hexagrammen manifesteren door de manipulatie met de stengels van het duizendblad, en men richt zich bij zijn handelingen naar de raadgevingen, die men op deze wijze verkrijgt.
B. Gedetailleerde Bespreking.
HOOFDSTUK III
Over de woorden bij de tekens en lijnen
§ 1. De beslissingen hebben betrekking op de beelden. De oordelen bij de lijnen hebben betrekking op de veranderingen.
De beslissingen (oordelen) die koning Wen bij de diverse hexagrammen gaf, hebben steeds betrekking op het door het teken weergegeven beeld van de situatie in zijn geheel. De door de hertog van Zhou bij de afzonderlijke lijnen gegeven oordelen hebben betrekking op de binnen de totale situatie zich voltrekkende veranderingen. Bij het orakel komen deze oordelen bij de lijnen alleen dan in aanmerking, indien de bewuste lijnen ‘bewegen’, d.w.z. of door een negen of door een zes worden weergegeven. (Vgl. hierover de verklaring van de methode, die ter raadpleging van het orakel wordt gevolgd, aan het eind van boek II.)
§ 2. ‘Heil’ en ‘onheil’ slaat op winst of verlies, ‘berouw’ en ‘beschaming’ slaat op kleinere onvolkomenheden. ‘Geen blaam’ betekent, dat men in staat is zijn fouten op de juiste wijze te herstellen.
Dit is een nadere uiteenzetting van § 3 van het vorige hoofdstuk. Als men in woord en daad steeds het juiste treft, betekent dat winst; als men niet het juiste treft, betekent dat verlies. Kleinere afwijkingen van de rechte weg heten onvolkomenheden. Als men niet weet wat juist is, en bij vergissing het verkeerde doet, is dat een fout. Wanneer men deze kleine verkeerdheden merkt en ze weer goed zou willen maken, ontstaat ‘berouw’. Wanneer men zijn kleine verkeerdheden niet merkt, of wel de mogelijkheid heeft ze goed te maken, maar het niet kan of niet wil, ontstaat ‘beschaming’. De fouten zijn te vergelijken met de scheuren in een kledingstuk: als een kledingstuk gescheurd is en wij herstellen het, dan is het weer heel. Als men fouten heeft, maar ze herstelt door op het goede pad terug te keren, blijft men vrij van blaam.
§ 3. Daarom berust de ordening van voornaam en gering op de afzonderlijke plaatsen, het evenwicht van groot en klein op het teken in zijn geheel, de onderscheiding van het heil en onheil op de oordelen.
De zes plaatsen van het teken worden op de volgende wijze onderscheiden: de onderste en de bovenste staan min of meer buiten de situatie. Daarvan is de onderste de geringe, onaanzienlijke plaats, omdat die nog geen deel uitmaakt van de situatie. De bovenste plaats is voornaam; hier vindt men de wijze, die zich uit het gewoel van de wereld heeft teruggetrokken, of ook een voornaam man zonder macht. Van de binnenste plaatsen zijn twee en vier de plaatsen van de beambten, resp. de zoons, de vrouwen. Daarvan is de vierde voornamer, de tweede geringer. De derde en de vijfde plaats hebben een toonaangevende positie: de derde aan de spits van het onderste trigram, de vijfde als heerser van het geheel.
Groot en klein slaat op de vaste en de weke lijnen. Ze vinden hun evenwicht in de totaliteit van het hexagram. Zowel de groten als de kleinen kunnen goed zijn en heil beduiden, als ze op de voor hen juiste plaatsen staan. Welke die plaatsen zijn, kan niet in abstracto worden aangegeven: dit hangt steeds af van de aard van het teken. De ene keer is de situatie zo, dat weekheid goed is; dan zal een weke lijn op weke plaats bijzonder gunstig zijn, en een vaste op vaste plaats wellicht ongunstig. Een andermaal is er kracht nodig: dan is een weke lijn op vaste plaats beter. Vaak ook zal de situatie verlangen, dat karakter en plaats overeenstemmen; kortom, in elk bijzonder geval volgt de verdeling uit de aard van het bijbehorende teken, resp. de situatie welke het symboliseert. Daarom zijn de oordelen eraan toegevoegd, die heil of onheil aanduiden, al naar dit uit de situatie blijkt.
§ 4. De zorg voor berouw en beschaming berust op de grens. De drang naar vlekkeloosheid berust op het berouw.
Berouw en beschaming zijn de gevolgen van afwijkingen van de goede weg, en maken daarom steeds een omkeer noodzakelijk. Men kan zich beide besparen, als men tijdig op zijn hoede is. Het punt waar de zorg dient te beginnen, die ons berouw en beschaming bespaart, is het grenspunt: daar waar het goede of het kwade zich reeds bemerkbaar maakt in het gemoed, maar nog niet in verschijning is getreden. Als men op dit moment ingrijpt, en de kiem van de beweging op het goede richt, bespaart men zich berouw en beschaming. Is daarentegen een fout reeds begaan, dan is het berouw de psychologische kracht die tot boetedoening en verbetering leidt.
§ 5. Daarom zijn er onder de tekens kleine en grote, en spreken de oordelen dienovereenkomstig van gevaar en veiligheid. De oordelen geven steeds de richting van de ontwikkeling aan.
Onder de situaties, die door de tekens worden weergegeven, zijn er omhoog strevende, expansieve, en neerdalende, zich vernauwende. Dienovereenkomstig is er in sommige tijden meer kans op gevaar, terwijl men in andere tijden op rust en veiligheid kan rekenen. Om zich telkens aan de situatie van het ogenblik ten volle te kunnen aanpassen, is het van het hoogste belang, dat men deze omstandigheden kent. Dit is mede de functie van de oordelen, omdat die altijd de richting aangeven, waarin de situatie zich ontwikkelt.
HOOFDSTUK IV
De diepere betekenis van het Boek der Veranderingen
§ 1. Het Boek der Veranderingen bevat de maat van hemel en aarde; daarom kan men daarmee het Dao van hemel en aarde begrijpen en ordenen.
Dit hoofdstuk gaat uit van het geheimzinnig verband dat er bestaat tussen de afbeeldingen in het Boek der Veranderingen en de werkelijkheid. Juist doordat het Boek der Veranderingen een compleet beeld van hemel en aarde geeft, een microkosmos van alle mogelijke verhoudingen, stelt het ons in staat de bewegingen te berekenen voor alle situaties waar deze afbeeldingen op slaan.
Als wij vragen hoe het Boek der Veranderingen een reproductie van de kosmos kan zijn, luidt het antwoord, dat het een werk is van mensen met kosmisch begrip, die hun wijsheid in de symbolen van dit boek hebben neergelegd. Zo bevat dit boek de standaard van hemel en aarde.
In de volgende paragraaf wordt uiteengezet hoe de omstandigheid, dat het Boek der Veranderingen de maat, de standaard van hemel en aarde bevat, ons in staat stelt aan de hand van dit boek de kosmische wetten te doorgronden. Paragraaf 3 leidt uit de overeenkomst tussen de Veranderingen en hemel en aarde de volkomen weergave van de innerlijke aanleg af, terwijl de vierde paragraaf, uitgaande van de omstandigheid dat de Veranderingen alle vormen en situaties omvatten, aantoont hoe men ten slotte zover kan komen, dat men zijn eigen lot in de hand heeft.
§ 2. Omhoog blikkend beschouwen wij met zijn hulp de tekenen aan de hemel; omlaag blikkend onderzoeken wij de lijnen der aarde. Zo komen wij tot een juist begrip van de verhouding tussen donker en licht. Door terug te gaan tot de allereerste aanvang der dingen en ze tot het einde te vervolgen, leren we de lessen van geboorte en dood begrijpen. De vereniging van zaad en kracht brengt de dingen voort; het ontwijken van de ziel bewerkt de verandering: daardoor leren wij de toestanden der uitgaande en terugkerende geesten begrijpen.
Het Boek der Veranderingen berust op de beide fundamentele principes van het lichte en het donkere. De tekens zijn opgebouwd uit deze elementen. De afzonderlijke lijnen zijn of in rust of in beweging. Door in rust te zijn (zoals de lijnen, die door het getal 7 = vast en door 8 = week worden weergegeven) bouwen ze een bepaald teken op. Door zich te bewegen (zoals het geval is wanneer de lijnen door het getal 9 = vast en door 6 = week worden weergegeven), lossen ze het teken weer op en veranderen ze het in een ander. Deze processen nu zijn het, die ons een blik laten slaan in de mysteries van het leven. Als men deze principes toepast op de tekens aan de hemel (zon = licht, maan = donker) en op de lijnen op de aarde (de streken van de windroos) leren wij de verhoudingen tussen licht en donker begrijpen, d.w.z. de wetten, die aan de loop en de wisseling der jaargetijden ten grondslag liggen en die het tevoorschijntreden en het zich terugtrekken van de vegetatieve levenskracht beheersen. Zo leert men door het beschouwen van de begin- en eindpunten van het leven begrijpen, dat geboorte en dood in wezen niets anders zijn dan stadia van één en dezelfde kringloop. Geboorte is het tevoorschijntreden in de wereld der zichtbaarheid. Dood is het terugkeren in het gebied van het onzichtbare. Beiden beduiden evenmin een absolute aanvang of een absoluut einde als dat bij de verschijnselen van het jaar in hun wisseling het geval is. Bij de mensen is het niet anders. Evenals de lijnen in hun rust de tekens opbouwen en door hun beweging een verandering daarin bewerken, zo wordt ook het lichamelijk bestaan opgebouwd door de vereniging van ‘uitgaande’ levensstromen van het (mannelijke) zaad en de (vrouwelijke) kracht. Dit lichamelijk bestaan is betrekkelijk stabiel, zolang de opbouwende krachten zich in de rusttoestand van het evenwicht bevinden. Geraken ze in beweging, dan ontstaat de afbraak. Het psychische ontwijkt – het hogere psychische stijgt omhoog, het lagere psychische zinkt ter aarde – en het lichaam lost zich op. De geestelijke krachten, die opbouw en afbraak van het zichtbare bestaan bewerken, behoren ook hetzij tot het lichte hetzij tot het donkere principe. De lichte geesten (shen
) gaan uit; dat zijn de actieve geesten, die ook nieuwe incarnaties kunnen aannemen. De donkere geesten (gui
) keren terug; dat zijn de zich terugtrekkende geesten, die de oogst van het leven zullen gaan verwerken.60
In deze opvatting van uitgaande en terugkerende geesten ligt geenszins de gedachte van goede en boze wezens opgesloten; het essentiële is het onderscheid tussen het zich-uitstrekkende en het zich-samentrekkende substraat van de levenskracht. Het zijn de eb en de vloed in de grote oceaan van het leven.
§ 3. Doordat de mens op deze wijze aan hemel en aarde gelijk wordt, komt hij niet in conflict met hen. Zijn wijsheid omvat alle dingen, en zijn Dao ordent de gehele wereld; daarom maakt hij geen fout. Hij werkt overal, maar hij laat zich nergens heenslepen. Hij verheugt zich over de hemel en kent het noodlot, daarom is hij vrij van zorgen. Hij is tevreden met zijn situatie en is waarachtig in zijn mildheid. Daarom vermag hij liefde te geven.
Hier wordt aangetoond hoe de mens met de hulp van de fundamentele principes van het Boek der Veranderingen zijn gaven tot volkomen ontwikkeling kan brengen. Deze ontplooiing berust op de omstandigheid, dat de mens aangeboren mogelijkheden heeft, gelijkend op hemel en aarde, met andere woorden dat hij een microkosmos is. Doordat nu in het Boek der Veranderingen de wetten van hemel en aarde zijn weergegeven, doet het tegelijkertijd de hulpmiddelen aan de hand, waarmee men zijn eigen natuur kan vormen, zodat de aangeboren goede aanleg zuiver tot uiting komt. Hierbij moet men rekening houden met twee factoren: wijsheid en activiteit, of intellect en wil. Als intellect en wil juist zijn gericht, komt ook het gevoelsleven in harmonie. Wij hebben hier vier grondstellingen, die men terug kan brengen tot wijsheid en liefde, rechtvaardigheid en goede zede, waarbij dan weer de combinatie met de vier woorden van het hexagram ‘Het Scheppende’: ‘Verheven welslagen, bevorderend is standvastigheid’ voor de hand ligt. De werking van wijsheid, liefde en rechtvaardigheid wordt uiteengezet in de eerste grondstelling. Als zij gebaseerd zijn op een alomvattende wijsheid, kunnen de maatregelen, die voortspruiten uit liefde voor de wereld, zó worden getroffen, dat iedereen er bij gebaat is en er geen fouten worden gemaakt. Dat is het bevorderende. De tweede grondstelling spreekt van de wijsheid en de liefde, die niets en niemand buitensluiten en genormaliseerd worden door de goede zede, die, doordat zij zich niet laat verleiden tot iets onbehoorlijks of eenzijdigs, welslagen heeft. De derde grondstelling wijst op de harmonie van de geest, volmaakt in zijn wijsheid, die zich verheugt over de hemel en zijn noodlot begrijpt. Dat vormt de basis voor de standvastigheid. De laatste grondstelling ten slotte toont de liefde, die zich vol vertrouwen in elke situatie weet te schikken, uit de schat van innerlijke goedheid zich jegens alle mensen welwillend betoont en daardoor de verhevenheid, de wortel van al het goede, bereikt.
§ 4. Het bevat de vormen en oogmerken van al wat in de hemel en op aarde is, zodat niets het ontgaat. Alle rondom voltooide dingen bevat het, zodat niet één ervan ontbreekt. Daarom kan men met zijn hulp het Dao van dag en nacht doordringen en begrijpen. Daarom is de geest aan geen plaats gebonden en het Boek der Veranderingen aan geen vorm.
Hier wordt uiteengezet, in hoeverre men door het Boek der Veranderingen tot beheersing van het noodlot kan komen. De principes van het Boek der Veranderingen bevatten de categorieën van alle dingen, woordelijk: de gietvormen en de omvang van alle transformaties. Deze categorieën leven in de geest van de mens; alles wat er gebeurt en alles wat transformatie ondergaat, moet gehoorzamen aan de door de mensengeest voorgeschreven wetten. Eerst door het in werking treden dezer categorieën worden de dingen tot dingen. Doordat die categorieën in het Boek der Veranderingen zijn neergelegd, stelt dit ons in staat de bewegingen van het lichte en donkere, van leven en dood, van goden en demonen te doordringen en te begrijpen. Deze kennis stelt ons echter tevens in staat het noodlot te beheersen. Want het noodlot laat zich vormen, wanneer wij zijn wetten kennen. De reden, waardoor men het noodlot tegemoet kan treden, is deze: dat de werkelijkheid altijd door de voorwaarden van tijd en ruimte wordt beperkt en bepaald. De geest daarentegen is aan deze bepalingen niet gebonden en kan ze derhalve teweegbrengen al naar gelang van zijn eigen doeleinden. Dat het Boek der Veranderingen zo veelomvattend is in zijn toepassingsmogelijkheid, vindt zijn oorzaak in het feit, dat het uitsluitend geestelijke strekkingen bevat, die zo abstract zijn, dat ze in elke structuur van de werkelijkheid hun uitdrukking kunnen vinden. Zij bevatten slechts het Dao, dat aan het gebeuren ten grondslag ligt. Daarom kunnen alle toevallige constellaties overeenkomstig dit Dao worden gevormd. De bewuste aanwending van deze mogelijkheden echter verleent de heerschappij over het noodlot.
HOOFDSTUK V
Het Dao in zijn verhouding tot de lichte en de donkere kracht
§ 1. Datgene, wat nu eens het donkere en dan weer het lichte laat verschijnen, is het Dao.
Het lichte en het donkere zijn de beide oerkrachten, dezelfde die in de tekst tot dusverre als vast en week of als dag en nacht werden aangeduid. In het Boek der Veranderingen is ‘vast’ en ‘week’ de benaming der lijnen, ‘licht’ en ‘donker’ de benaming der beide oerkrachten in de natuur. De verklaring waarom tot dusverre de benaming dag en nacht werd gebruikt, terwijl hier opeens de uitdrukkingen licht en donker optreden, moge voorbehouden blijven aan een later onderzoek. Mogelijk hebben wij hier te doen met een latere lezing van de tekst. In elk geval kunnen wij opmerken, dat in de loop van de tijd het gebruik dezer uitdrukkingen steeds meer de overhand krijgt. De uitdrukkingen Yin = donker en Yang = licht duiden respectievelijk de beschaduwde en de lichte kant van een berg of rivier aan, waarbij Yang de zuidkant van de berg is, omdat deze kant het zonlicht ontvangt, maar bij een rivier de noordzijde voorstelt, omdat het licht van de rivier daarheen gereflecteerd wordt. Voor Yin geldt het omgekeerde. Langzamerhand werden deze betekenissen uitgebreid tot de twee universele polaire krachten, die we positief en negatief kunnen noemen Het is mogelijk, dat met deze benamingen (die meer de nadruk leggen op de kringloop der veranderingen dan op de veranderingen zelf) dan ook de kringvormige voorstelling van de oeraanvang
is opgekomen, die later zulk een grote rol speelt.61
§ 2. Als voortzetter is het goed. Als voltooier: het wezen.
De oerkrachten komen niet tot stilstand; de kringloop van het worden zet zich aanhoudend voort. De reden daarvan is, dat er tussen de beide oerkrachten steeds weer een spanningstoestand ontstaat, een niveauverschil, dat de krachten in beweging houdt en tot vereniging brengt, waardoor ze elkander steeds opnieuw opwekken. Dat wordt bewerkt door het Dao zonder dat dit daarbij zelf op de een of andere wijze in verschijning treedt. Deze eigenschap van het Dao, de wereld in stand te houden door een aanhoudend opnieuw opwekken van de spanningstoestand tussen de polaire krachten, wordt als goed aangeduid (vg. Laozi, Hoofdst. 8)62.
Als de kracht die de dingen voltooit, er hun individualiteit aan geeft – het middelpunt, waaromheen zij zich in zichzelf organiseren – heet het datgene, wat de dingen bij hun ontstaan meekrijgen: het Wezen.63
§ 3. De zachtmoedige ontdekt het en noemt het zachtmoedig. De wijze ontdekt het en noemt het wijs. Het volk gebruikt het dag aan dag en weet er niets van af; want het Dao van de edele is zeldzaam.
Dao openbaart zich aan eenieder op diens eigen manier. De actieve mens, die zachtmoedigheid en mensenliefde als het hoogste beschouwt, ontdekt dit Dao van het kosmisch gebeuren en noemt het de hoogste zachtmoedigheid: ‘God is liefde’. De contemplatieve mens, die rustige wijsheid als het hoogste beschouwt, ontdekt dit Dao van het universeel gebeuren en noemt het de hoogste wijsheid. Het gewone volk leeft van de ene dag op de andere, voortdurend gedragen en gevoed door dit Dao, maar weet er niets van af; het vermag slechts te zien wat het voor ogen heeft. Want de aard van de edele, die niet slechts de dingen onderscheidt, maar ook het Dao der dingen, is zeldzaam. Het Dao van de wereld is weliswaar goedheid en wijsheid, maar volgens zijn diepste wezen is Dao ook nog meer dan goedheid en wijsheid.
§ 4. Het openbaart zich als zachtmoedigheid, maar het verbergt zijn werkingen. Het blaast alle dingen leven in, maar het deelt niet de zorgen van de heilige wijze. Zijn heerlijkheid, zijn groot arbeidsveld zijn het hoogste wat er bestaat.
De beweging van binnen naar buiten leert ons Dao in zijn manifestaties kennen als het Algoede. Maar tegelijkertijd blijft het geheimzinnig, zelfs op klaarlichte dag. De beweging van buiten naar binnen verbergt de resultaten van zijn werkingen. Het is te vergelijken met de lente en de zomer, wanneer alle kiemen zich ontplooien en de levengevende milddadigheid van de natuur openbaar wordt. Daaraan evenwijdig echter loopt de stille kracht, die alle resultaten van de groei in het zaad verbergt en op geheimzinnige wijze de werkingen van het volgende jaar voorbereidt. Het Dao werkt op deze wijze onuitputtelijk en eeuwig. Maar deze levengevende werking, waaraan alle wezens hun bestaan te danken hebben, is iets zuiver spontaans. Het heeft niets van de bewuste zorgen van de mens, die met innerlijke moeite naar het goede streeft.
§ 5. Dat het alles in volle rijkdom bezit, dat is zijn groot arbeidsveld. Dat het alles dagelijks vernieuwt, dat is zijn heerlijkheid.
Er is niets wat Dao niet bezit, want het is alomtegenwoordig; alles wat bestaat, bestaat in en door Dao. Maar het is geen dood bezit; door zijn eeuwige macht maakt Dao alles steeds weer nieuw, zodat de wereld elke dag weer zo heerlijk is als op de eerste dag der schepping.
§ 6. Als verwekker van elk verwekken heet het de Verandering.
Het donkere verwekt het lichte en het lichte verwekt het donkere in eeuwigdurende wisseling; maar wat deze wisseling – waaraan al het levende zijn bestaan dankt – bewerkt, dat is het Dao en zijn wet van verandering.
§ 7. Als voltooier der oerbeelden heet het: het Scheppende, als datgene, wat die beelden reproduceert, heet het: het Ontvangende.
Dit is gebaseerd op de opvatting, die ook in de Daodejing wordt uitgesproken64, namelijk dat aan de werkelijkheid een wereld van oerbeelden ten grondslag ligt, welke in de lichamelijke, uiterlijk zichtbare wereld hun reproducties – namelijk de reële dingen – hebben. De wereld der oerbeelden is de hemel, de wereld der reproducties de aarde; daar de kracht, hier de stof; daar het Scheppende, hier het Ontvangende. Maar het is hetzelfde Dao, dat zich zowel in het Scheppende als in het Ontvangende uitwerkt.
§ 8. In zover het ertoe dient de wetten van het getal te doorvorsen en zo de toekomst te kennen, heet het: de Openbaring. In zover het ertoe dient de veranderingen met levende samenhang te doordringen, heet het: het Werk.
Ook het komende ontwikkelt zich volgens vaste wetten, volgens berekenbare getallen. Als men deze getallen kent, kan men de toekomstige gebeurtenissen met volkomen zekerheid berekenen. Op deze gedachte berust het orakel van het Boek der Veranderingen. Deze wereld van het onveranderlijke is de demonische wereld, waarin geen vrije keuze bestaat, waarin alles is vastgelegd. Dat is het Yin-gebied. Maar buiten deze verstarde wereld van het getal zijn er ook nog levende tendensen. De dingen ontwikkelen zich, ze consolideren in een bepaalde richting, ze verstarren, en gaan dan ten onder; een verandering zet in, de samenhang wordt weer hersteld, de wereld is weer één. Het geheim van het Dao is nu, in de wereld van het veranderlijke – de wereld van het licht, het Yang-gebied – de veranderingen zó op gang te houden, dat er geen verstarring intreedt, doch de samenhang doorlopend bewaard blijft. Wie erin slaagt datgene wat hij schept deze regeneratiekracht mee te geven, schept iets organisch, en het zo geschapen werk heeft duur in zichzelf.
§ 9. Datgene in Dao, wat niet door het lichte en het donkere kan worden gepeild, heet de Geest.
De beide oerkrachten in hun wisseling en wederkerige werking dienen ter verklaring van al de fenomena van de wereld. Maar er blijft een rest over, die door dit tegenspel van krachten niet verklaard kan worden, een laatste waarom. Deze laatste diepte van het Dao is de geest, het goddelijke, ondoorgrondelijke ervan, dat we slechts zwijgend kunnen vereren.
HOOFDSTUK VI
Toepassing van de verhoudingen van het Dao op het Boek der Veranderingen
§ 1. Het Boek der Veranderingen is wijd en groot. Spreekt men van de verte, dan kent het geen grenzen. Spreekt men van de nabijheid, dan is het stil en recht. Spreekt men van de ruimte tussen hemel en aarde, dan omvat het alles.
Hier wordt het Boek der Veranderingen in verband gebracht met de wereld van macrokosmos en microkosmos. Eerst wordt de uitgestrektheid van zijn domein in het horizontale, in de wijdte aangegeven. Zijn wetten gelden in alle verten, maar niet minder voor het zeer nabije, als de wetten van het eigen innerlijk. Dan wordt de verticale richting, de ruimte tussen hemel en aarde, aangegeven, daar het lot der mensen hun – gelijk dat heet – vanuit de hemel wordt beschoren.
§ 2. Het Scheppende is een eenheid als het rust, en rechtlijnig als het zich beweegt; dat verwekt het grote. Het Ontvangende is gesloten als het rust, en gaat open als het zich beweegt; dat brengt het wijde voort.
‘Het Scheppende’ is hier het trigram in het Boek der Veranderingen en meer bepaaldelijk de lijn, waardoor het wordt gesymboliseerd. Deze lijn is in staat van rust eenvoudig een ééndimensionale lijn: (
). In bewegingstoestand is de beweging recht vooruit gericht. Het Ontvangende wordt gesymboliseerd door een gebroken lijn: (
). In staat van rust is ze gesloten, als ze beweegt opent ze zich. Zo wordt datgene, wat door het Scheppende wordt verwekt, overeenkomstig zijn aard groot genoemd. Het Scheppende bepaalt de kwaliteit. Wat door het Ontvangende wordt voortgebracht, wordt wat zijn vorm betreft aangeduid als wijd, menigvuldig. Het Ontvangende geeft de kwantiteit.
§ 3. Door zijn wijdte en grootte komt het overeen met hemel en aarde. Door zijn veranderingen en zijn samenhangen komt het overeen met de vier jaargetijden. Door de betekenis van het lichte en donkere komt het overeen met zon en maan. Door het goede van het gemakkelijke en eenvoudige komt het overeen met de hoogste wezensaard.
Hier worden de parallellen van het Boek der Veranderingen met de kosmische verschijnselen aangegeven. Het bevat ruimtelijke verscheidenheid, kwantiteit, evenals de aarde. Het omvat intensieve grootte, kwaliteit, als de hemel. Het toont veranderingen en gesloten systemen zoals de loop van het jaar in de vier jaargetijden. In het principe van het licht openbaart het dezelfde betekenis als die aan de zon toekomt. Het lichte heet Yang. De benaming van de zon is Taiyang, het grote lichte. In het principe van het donkere openbaart het dezelfde betekenis als die aan de maan toekomt. Het donkere heet Yin. De benaming voor de maan is Taiyin, het grote donkere. Zoals hierboven werd uiteengezet, ligt het wezen van het Scheppende in het gemakkelijke, het wezen van het Ontvangende in het eenvoudige, in die kiemen waaruit zich alles verder spontaan ontwikkelt. Deze geaardheid komt overeen met het goede in Dao – zijn kunst, het leven op de eenvoudigste manier voort te zetten (vgl. Hoofdst. 5, § 2) – en daarmee komt het overeen met het hoogste wezen van Dao (vgl. Hoofdst. 5, § 4).
HOOFDSTUK VII
De uitwerking van het Boek der Veranderingen op de mensen
§ 1. De meester sprak: Is niet het Boek der Veranderingen het hoogste? Het Boek der Veranderingen is het, waardoor de heilige wijzen hun wezensaard op hoger plan brachten en hun arbeidsveld vergrootten. De wijsheid verhoogt. De zede maakt deemoedig. Het hoge bootst de hemel na. De deemoed volgt het voorbeeld van de aarde.
Deze woorden worden uitdrukkelijk aan Confucius toegeschreven, waaruit volgt, dat de verhandeling niet in zijn gehele omvang van Confucius afkomstig kan zijn, doch in zijn school moet zijn ontstaan. Inderdaad bevatten de verschillende hoofdstukken uiteenzettingen van zeer verschillende aard en waarschijnlijk ook uit verschillende perioden.
Hier wordt betoogd, hoe het Boek der Veranderingen bij juist gebruik tot harmonie met de laatste universele principes leidt. De wijzen brengen hun karakter op een hoger plan doordat ze zich de wijsheid, die in dit boek verborgen ligt, eigen maken. Aldus komen zij in harmonie met de hemel, die ook hoog is. Als geest vermag men daardoor een hoog standpunt in te nemen. Aan de andere kant verruimen ze hun arbeidsveld. De wijder wordende gezichtskring roept de gedachte van de goede zede op. De enkeling onderwerpt zich aan het geheel. Door deze deemoedige onderwerping komen de wijzen in harmonie met de aarde, die ook laag is. Als individuele persoonlijkheid verruimt men op deze wijze zijn arbeidsveld.
§ 2. Hemel en aarde bepalen de schouwplaats, en de veranderingen voltrekken zich te midden daarvan. Het volmaakte wezen van de mens, die zich voortdurend handhaaft, is de poort van Dao en van gerechtigheid.
De hemel is de schouwplaats van de geestelijke wereld, de aarde van de lichamelijke wereld. In deze werelden bewegen zich de dingen, die zich alle overeenkomstig de regelen van het Boek der Veranderingen ontwikkelen en vervormen. Evenzo is het wezen van de mens, dat volmaakt is en duurt, de poort waardoor de handelingen van de mens in- en uitgaan; en als men in harmonie met de leringen van het Boek der Veranderingen is, zijn deze handelingen in harmonie met het Dao van de wereld en de gerechtigheid. Dao, dat zich manifesteert als goedheid, correspondeert met het lichte principe, en gerechtigheid met het donkere principe: het eerste houdt verband met de verhoging, en het laatste met de verruiming van het menselijk karakter.
HOOFDSTUK VIII
Over het gebruik van de bijgevoegde verklaringen
§ 1. De heilige wijzen vermochten de gehele wirwar der verscheidenheden onder de hemel te overzien. Zij sloegen de vormen en verschijnselen gade en beeldden de dingen en hun eigenschappen af. Dat noemde men: de beelden.
Hier wordt uiteengezet, hoe uit de oerbeelden, die aan de verschijnselen en dingen ten grondslag liggen, de afbeeldingen van het Boek der Veranderingen ontstonden.
§ 2. De heilige wijzen vermochten al de bewegingen onder de hemel te overzien. Zij observeerden, hoe die samenkwamen en op elkaar inwerkten, om overeenkomstig hun eeuwige wetten te verlopen. Toen voegden zij er oordelen aan toe, om over heil en onheil dier werkingen te beslissen. Dat noemde men: de oordelen.
Het laatste woord heet in de tekst ‘lijnen’. In de vertaling werd de correctie van Hu Shi in zijn ‘Synopsis van de Geschiedenis van de Chinese Filosofie’65 overgenomen, omdat het contrast tussen beelden en oordelen, zoals men die ook op andere plaatsen in het Boek der Veranderingen vindt, er beter door tot uiting komt.
§ 3. Zij spreken van de meest verwarde verscheidenheden, zonder afkeer te wekken. Zij spreken van het hoogst beweeglijke zonder verwarring te stichten.
§ 4. Dat komt doordat zij observeerden voordat ze spraken, en bespraken voordat ze zich bewogen. Door observatie en bespreking maakten zij de veranderingen en omvormingen volkomen.
Ook in deze beide paragrafen blijkt het contrast tussen de observatie van het beeld, die ons de kennis van de verscheidenheden der dingen verschaft, en de bespreking in het oordeel, die ons de kennis van de bewegingsrichtingen bijbrengt. Hier hebben wij commentaren betreffende de theorie van het eenvoudige als wortel van de verscheidenheid van vorm (in overeenstemming met het Ontvangende) en van het gemakkelijke als wortel van alle bewegingen (in overeenstemming met het Scheppende) evenals in Hoofdst. I, § 6 e.v. De volgende paragrafen (resten van een uitvoerige commentaar op de afzonderlijke lijnen) geven daar voorbeelden van.
§ 5. ‘Een roepende kraanvogel in de schaduw. Zijn jong antwoordt hem. Ik heb een goede beker. Die wil ik met je delen.’ De meester sprak: De edele verwijlt in zijn kamer. Kiest hij zijn woorden goed, dan vindt hij bijval op een afstand van meer dan duizend mijlen. Hoeveel te meer van dichtbij! Wijlt de edele in zijn kamer en kiest hij zijn woorden niet goed, dan wekt hij verzet op een afstand van meer dan duizend mijlen. Hoeveel te meer van dichtbij! De woorden gaan van de eigen persoonlijkheid uit en werken op de mensen in. De werken ontstaan in de nabijheid en worden zichtbaar in de verte. Woorden en werken zijn de scharnieren en de kruisboogveren van de edele. Naar gelang deze scharnieren en veren zich bewegen brengen ze eer of schande. Door woorden en werken beweegt de edele hemel en aarde. Moet men dan niet voorzichtig zijn!
Vgl. Boek 1, hexagram 61, Zhong Fu, Innerlijke Waarheid, negen op de tweede plaats: over het spreken.
§ 6. ‘De gemeenzame mensen wenen eerst en klagen, maar later lachen ze.’
De meester sprak:
Het leven voert een ernstig man op bonte kronkelpaden. Vaak wordt geremd de forse loop, dan gaat de weg weer effen.
Hier mag een welbespraakte geest in woorden vrij zich uiten, daar dient de zware wetenslast in zwijgzaamheid gedragen. Doch waar twee mensenkindren het eens zijn, in hun hart, daar breken zij de hardheid zelfs van ijzer of van brons. Waar twee diep in hun hart elkaar volmaakt begrijpen, zijn woorden zoet en sterk als geur van orchideeën.
Vgl. Boek I, hexagram nr. 13, Tong Ren, Gemeenschap met Mensen negen op de vijfde plaats: eveneens over het spreken.
§ 7. In het begin een zes betekent: ‘Wit struisriet eronder leggen. Geen blaam.’
De meester sprak: Als men iets gewoon op de grond zet, gaat het óók wel. Maar als men er wit struisriet onder legt, hoe zou dat verkeerd kunnen zijn? Dat is de uiterste voorzichtigheid. Struisriet is op zichzelf waardeloos, maar het kan een zeer belangrijk effect hebben. Als men zo voorzichtig is bij alles wat men doet, maakt men geen fouten.
Vgl. Boek III, hexagram nr. 28, Da Guo, Overwicht van het Grote, begin-zes: over het handelen.
§ 8. ‘Een verdienstelijk – bescheiden edele volbrengt. Heil.’
De meester sprak: Als men zich niet beroemt op zijn inspanning en zich zijn verdiensten niet als een deugd aanrekent, dan is dat de opperste grootmoedigheid. Dat betekent, dat men zich met zijn verdiensten onder anderen stelt. In zijn aard heerlijk, in zijn zeden eerbiedig, is de bescheidene uiterst verdienstelijk, en daardoor vermag hij zich in zijn positie te handhaven.
Vgl. Boek III, hexagram nr. 15, Qian, de Bescheidenheid, negen op de derde plaats: over het handelen.
§ 9. ‘Hoogmoedige draak zal reden hebben tot berouw.’
De meester sprak: Wie voornaam is zonder de positie ervoor, wie hoog is zonder het volk ervoor, bij wie de bekwame lieden ondergeschikte posities bekleden zonder dat zij steun van hem krijgen, die zal reden hebben tot berouw, wanneer hij zich beweegt.
Vgl. Boek III, hexagram nr. 1, Qian, het Scheppende, bovenste negen, Wen Yan, waar deze passage – blijkbaar uit dezelfde commentaar stammend – woordelijk is opgenomen: over het handelen.
§ 10. ‘Binnen deur en hof blijven is zonder blaam.’
De meester sprak: Waar wanorde ontstaat, daar zijn de woorden de trap daartoe. Als de vorst niet weet te zwijgen, verliest hij zijn dienaar. Als de dienaar niet weet te zwijgen, verliest hij het leven. Als de dingen in het allereerste begin niet discreet worden behandeld, dan doet dat schade aan de voltooiing. Daarom is de edele zorgvuldig in het verzwijgen en gaat hij niet naar buiten.
Vgl. Boek I, hexagram nr. 60, Jie, de Beperking, negen in het begin: over het spreken.
§ 11. De meester sprak: De schrijvers van het Boek der Veranderingen kenden de rovers. In het Boek der Veranderingen staat geschreven: ‘Als iemand een last op de rug draagt en desondanks in een rijtuig rijdt, lokt hij de rovers naderbij.’ Een last op de rug dragen is het werk van de gewone man. Een rijtuig hoort bij een voornaam man. Als nu een gewoon man de dingen gebruikt die bij een voornaam man behoren, dan zinnen de rovers op een middel om hem die af te nemen. Als iemand naar boven brutaal is en hardvochtig jegens degenen die onder hem staan, dan zijn de rovers erop uit, hem aan te vallen. Als men slordig is in het bewaren van zijn bezittingen, worden de rovers tot stelen verleid. Weelderige opschik van een meisje verleidt tot de roof van haar deugd. In het Boek der Veranderingen staat: ‘Als iemand een last op de rug draagt en desondanks in een rijtuig rijdt, lokt hij de rovers naderbij’; want dat is een wenk voor de rovers.
Vgl. Boek I, hexagram nr. 40, Jie, de Bevrijding, zes op de derde plaats: over het handelen.
HOOFDSTUK IX
Over het orakel
§ 1. De hemel is één, de aarde twee, de hemel drie, de aarde vier, de hemel vijf, de aarde zes, de hemel zeven, de aarde acht, de hemel negen, de aarde tien.
Deze paragraaf staat in de overgeleverde tekst van hoofdstuk X en werd door Chengzi in de Song-tijd (960-1279) hierheen verplaatst en met de volgende paragraaf verbonden, die oorspronkelijk achter de tegenwoordige paragraaf 3 stond.
De beide paragrafen horen ongetwijfeld bij elkaar, staan echter met het volgende slechts in zeer los verband. Ze bevatten getallenspeculaties. die aansluiten aan de afdeling Hong Fan in het Boek der Oorkonden. Waarschijnlijk vormen zij de aanvang van de verbinding der getallen-speculatie van het Boek der Oorkonden met de Yin-Yang-leer van de I Tjing, die vooral tijdens de Han-dynastie een grote rol heeft gespeeld. Tot een juist begrip van de zaak, die hier slechts in het kort zal worden aangeduid. moet men teruggaan tot het diagram, dat bekend staat onder de naam Hetu, het plan van de Gele Rivier, en dat volgens de overlevering afkomstig is van Fu Xi. Dit plan geeft het ontstaan der ‘vijf veranderingsfasen’ (wuxing, gewoonlijk verkeerdelijk Elementen genoemd) uit even en oneven getallen aan.
Het water in het Noorden is ontstaan uit de één van de hemel, gecompleteerd door de zes van de aarde. Het vuur in het Zuiden is ontstaan uit de twee van de aarde, gecompleteerd door de zeven van de hemel. Het hout in het Oosten is ontstaan uit de drie van de hemel, gecompleteerd door de acht van de aarde. Het metaal in het Westen is ontstaan uit de vier van de aarde, gecompleteerd door de negen van de hemel. De aarde in het midden (aardbodem, tu
, stoffelijk, wel te onderscheiden van di
, aarde als hemellichaam) is ontstaan uit de vijf van de hemel, gecompleteerd door de tien van de aarde. De tweede rangschikking, waarbij de getallen weer uit elkaar gaan en met de acht trigrammen worden gecombineerd, is die van de Luoshu (Schrift van de Rivier Luo).


§ 2. Getallen van de hemel zijn er vijf, getallen van de aarde zijn er ook vijf. Als men ze over de vijf plaatsen verdeelt, vindt elk van hen zijn aanvulling. De som der getallen van de hemel is 25. De som der getallen van de aarde is 30. De totale som van de getallen van de hemel en van de aarde is 55. Dit is het, wat de veranderingen en vervormingen voltooit en demonen en goden in beweging brengt.
Deze paragraaf is na het voorafgaande volkomen duidelijk. Evenals § 1 behoort hij ongetwijfeld tot een latere periode.
§ 3. Het getal van de totale hoeveelheid is 50. Daarvan gebruikt men 49. Men deelt ze in twee stapeltjes, om de beide oerkrachten weer te geven. Dan houdt men één apart om de drie machten weer te geven. Men telt ze met vieren door, om de vier jaargetijden weer te geven. De rest legt men opzij om de schrikkelmaand weer te geven. In vijf jaar zijn er twee schrikkelmaanden, daarom herhaalt men het opzij leggen, en dan krijgt men het geheel.
Het proces van de raadpleging van het orakel wordt hier in verband gebracht met kosmische processen. De gang van zaken bij het raadplegen van het orakel is als volgt:
Men heeft 50 stelen van het duizendblad, waarvan men er echter slechts 49 gebruikt. Deze 49 stelen worden om te beginnen in twee willekeurige stapeltjes verdeeld. Dan steekt men van het rechtse stapeltje één steel tussen de vierde en vijfde vinger van de linkerhand. Vervolgens telt men het linkse stapeltje met vieren door en steekt de rest (vier of minder) tussen derde en vierde vinger. Daarop doet men hetzelfde met het rechtse stapeltje en steekt de rest tussen tweede en derde vinger. Dat is één ‘verandering’. Men heeft dan bij elkaar of vijf of negen stelen in de hand. Nu doet men de beide resterende stapeltjes weer bijelkaar en herhaalt dezelfde procedure tweemaal. Deze tweede en derde keer verkrijgt men of vier of acht stelen. De vijf bij de eerste keer en de vier bij de overige keren gelden als eenheid met de getalwaarde 3, de negen resp. acht hebben de getalwaarde 2. Krijgt men nu bij drie opeenvolgende veranderingen de getalwaarden 3 + 3 + 3 = 9, dan geeft dat een oud Yang, een zich bewegende vaste lijn. 2 + 2 + 2 = 6 geeft een oud Yin, een zich bewegende weke lijn. 7 is het jonge Yang, 8 het jonge Yin; deze komen als afzonderlijke lijnen niet in aanmerking (vgl. de afdeling over de raadpleging van het orakel aan het slot van boek II).
§ 4. De getallen die het Scheppende opleveren, zijn samen 216; die het Ontvangende opleveren, zijn samen 144, bij elkaar 360. Ze komen overeen met de dagen van het jaar.
Als het Scheppende uit zes oude Yang-lijnen, d.w.z. louter negens is samengesteld, dan leveren deze bij het raadplegen van het orakel de volgende getallen op:
Gebruikt worden |
49 stelen |
Daarvan af de eerste keer 5 + 4 + 4 |
13 stelen |
|
36 stelen |
Hetzelfde voor de zes lijnen 6 keer verricht, geeft als getal voor de resten: 6 x 36 = 216 stelen. Als het Ontvangende alleen uit zessen – d.w.z. uit oude Yin-lijnen bestaat, krijgen we de volgende getallen:
Totaal aantal stelen |
49 |
Daarvan af voor een zes (oud Jin) 9 + 8 + 8 |
25 |
|
24 |
Door hetzelfde voor de zes lijnen van een hexagram 6 keer te verrichten krijgt men 6 x 24 = 144 stelen als getal voor de resten.
Telt men nu de getallen voor het Scheppende en het Ontvangende bij elkaar op, dan krijgt men 216 + 144 = 360, hetgeen met het gemiddelde aantal dagen van het Chinese jaar overeenkomt.66
§ 5. De getallen der stelen in beide delen bedragen 11.520, hetgeen overeenkomt met het getal der 10.000 dingen.
In het hele Boek der Veranderingen zijn er 192 lijnen van elke soort (in totaal 64 x 6 = 384 lijnen, waarvan de helft Yang, de helft Yin). Van deze 192 geeft elke zich bewegende Yang-lijn, zoals in de vorige paragraaf werd aangetoond, een rest van 36 stelen, in totaal dus 192 x 36 = 6912. De zich bewegende Yin-lijnen geven een rest van 24 stelen; dus 192 x 24 = 4608. In totaal dus 6912 + 4608 = 11 520.
§ 6. Daarom: Er zijn vier verrichtingen nodig om een verandering tot stand te brengen; 18 omvormingen leveren een hexagram op.
De woorden ‘verandering’ en ‘omvorming’ worden hier in geheel dezelfde betekenis gebruikt. Elke lijn is, zoals hierboven uiteen werd gezet, samengesteld uit drie ‘omvormingen’ of ‘veranderingen’. De vier verrichtingen zijn: I. Verdelen der stelen in twee stapeltjes. 2. Wegnemen van de éne steel, die tussen ringvinger en kleine vinger wordt gestoken. 3. Doortellen van het linker stapeltje met vieren en onderbrengen van de rest tussen ring- en middenvinger. 4. Doortellen van het rechter stapeltje met vieren en onderbrengen van de rest tussen wijs- en middenvinger. Door deze vier verrichtingen verkrijgt men een ‘verandering’ of ‘omvorming’, d.w.z. de getalwaarde 2 of 3 (zie boven). Wordt deze verandering drie keer uitgevoerd, dan verkrijgt men de lijn waarde: 6 of 7 of 8 of 9. Zes lijnen (= 6 x 3 = 18 veranderingen) leveren dan de opbouw van het hexagram.
§ 7. De acht tekens vormen elk een kleine volkomenheid.
Een hexagram bestaat uit twee trigrammen. Deze trigrammen of oertekens zijn ‘de acht tekens’. In een hexagram heet het onderste trigram ook het binnenste; het bovenste wordt ook het buitenste trigram genoemd.
§ 8. Als men verder gaat en de situaties vermeerdert met de overgangen naar telkens nieuwe aansluitende situaties, worden daarmee alle bestaanbare toestanden op aarde uitgeput.
Elk der 64 hexagrammen kan door de daartoe strekkende beweging van een of twee lijnen in een ander overgaan. Zo verkrijgt men in het geheel 64 x 64 = 4096 verschillende overgangstoestanden, die alle bestaanbare situaties omvatten.
§ 9. Het openbaart het Dao en maakt aard en levenswandel goddelijk. Daarom kan men met zijn hulp alles op de juiste wijze tegemoet treden, met zijn hulp zelfs de goden ondersteunen.
Deze paragraaf spreekt weer van het Boek der Veranderingen in het algemeen. Het spreekt ervan, dat het boek het Dao van het wereldgebeuren openbaart en daardoor aan aard en levenswandel van de mens, die zich eraan toevertrouwt, een goddelijk mysterie verleent, zodat hij in staat zal zijn elke gebeurtenis op de juiste wijze tegemoet te treden en zelfs de goden bij het bestieren van de wereld ter zijde te staan.
§ 10. De meester sprak: Wie het Dao der veranderingen en omvormingen kent, die kent het werken der goden.
HOOFDSTUK X
Het viervoudige gebruik van het Boek der Veranderingen
§ 1. Het Boek der Veranderingen bevat een viervoudig Dao der heiligen en wijzen. Bij het spreken richte men zich naar zijn oordelen, bij het handelen richte men zich naar zijn veranderingen, bij het vervaardigen van voorwerpen richte men zich naar zijn beelden, bij het raadplegen van het orakel richte men zich naar zijn uitspraken.
§ 2. Daarom raadpleegt de edele het, als hij iets te maken of te doen heeft, en wel met woorden. Het neemt zijn mededelingen op als een echo; nabijheid noch verte, duisternis noch diepte bestaan voor dit boek: zo wordt hij dan gewaar wat de toekomst zal brengen. Als dit Boek niet het allergeestelijkste op aarde was, hoe zou het dan zoiets kunnen?
Hier wordt de psychologie van het orakel getekend. De orakelzoekende formuleert zijn vraag nauwkeurig in woorden en ontvangt dan als een echo, onverschillig of het gaat om iets wat veraf of dichtbij, geheim of diep is, het passende orakel, waardoor hij in staat wordt gesteld de toekomst te kennen. Hierbij wordt aangenomen, dat het bewuste en het onbewuste met elkaar in verbinding treden. Het bewuste gaat tot aan de formulering. Bij het hanteren der stelen doet het onbewuste zijn intrede, en door deze handeling verkrijgt men dan, wanneer men het resultaat met de tekst van het boek vergelijkt, het orakel.
§ 3. De drie en de vijf verrichtingen worden uitgevoerd, ten einde een verandering te bereiken. Er worden delingen en verenigingen van het getal verricht. Als men de veranderingen doorloopt, voltooien zij de vormen van hemel en aarde. Als men het getal der veranderingen tot het uiterste opvoert, bepalen zij alle beelden op aarde. Als het niet het allerveranderlijkste op aarde was, hoe zou het dan zoiets kunnen?
Er is veel gesproken over de ‘drie en vijf’ deling en zelfs Zhu Xi (1130-1200) is van mening, dat de passage heden niet meer goed te begrijpen is. Maar we behoeven slechts Hoofdstuk IX, § 3 als grondslag te nemen – waarvan deze paragraaf een nadere uitwerking is -- om het logisch verband in de tekst te ontdekken. De drie ‘verrichtingen’ zijn de verdeling in twee stapeltjes en het apart leggen van één steel, ‘om de drie machten weer te geven’. Daarop worden de beide stapeltjes met vieren doorgeteld ‘omdat er in vijf jaar twee schrikkelmaanden zijn’. Daarmee verkrijgt men 3 + 2 = 5 verrichtingen, die een verandering als resultaat opleveren. Zo gaat men met delingen en vereniging voort, tot men ‘de vormen van hemel en aarde heeft voltooid’, d.w.z. om te beginnen een der acht oerbeelden, d.w.z. een ‘kleine volkomenheid’ (vgl. Hoofdstuk IX, § 7) verkrijgt. Men gaat dan voort totdat men de bovenste, zesde, lijn heeft bereikt en daardoor een volledig beeld verkrijgt, dat steeds uit twee oertekens is samengesteld.
§ 4. De veranderingen hebben geen bewustzijn, geen handeling, zij zijn stil en bewegen zich niet. Worden zij echter gewekt, dan doordringen ze alle verhoudingen onder de hemel. Als zij niet het allergoddelijkste op aarde waren, hoe zouden ze dan zoiets kunnen?
Hier wordt duidelijk uitgesproken wat in de opmerkingen bij § 2 reeds werd uiteengezet.
Opmerking: De wijze waarop het Boek der Veranderingen werkt, kan het best worden vergeleken met het net van een elektrische leiding, die alle onderafdelingen doordringt. Deze heeft alleen de mogelijkheid te verlichten, maar geeft nog geen licht. Zodra nu door de vragende het contact met een bepaalde situatie tot stand gebracht is, wordt de stroom opgewekt en de betreffende situatie verlicht. Hoewel dit beeld in geen der commentaren wordt gebruikt, laat zich daardoor met weinig woorden verklaren, wat er met de tekst wordt bedoeld.
§ 5. De Veranderingen zijn het, waardoor de heiligen en wijzen alle diepten hebben bereikt en alle kiemen gevat.
§ 6. Slechts door het diepe kan men elke wil op aarde doordringen. Slechts door de kiemen kan men alle dingen op aarde voleinden. Slechts door het goddelijke kan men zonder haast ijlen, en zonder te lopen het doel bereiken.
Hier wordt aangetoond, hoe door de omstandigheid, dat het Boek der Veranderingen tot in de regionen van het onbewuste reikt, zowel ruimte als tijd worden uitgeschakeld. De ruimte als principe van de verscheidenheid en de verwarring wordt overwonnen door de diepte, het eenvoudige; de tijd als principe van de onzekerheid wordt overwonnen door het gemakkelijke, het kiemende.
§ 7. Toen de meester sprak: ‘Het Boek der Veranderingen bevat een viervoudig Dao der heiligen en wijzen,’ werd dit daarmee bedoeld.
Het is wel aan te nemen, dat § 1 is gebaseerd op een woord van Confucius, dat dan retorisch wordt uitgewerkt en hier nogmaals samenvattend wordt vermeld.
HOOFDSTUK XI
Over duizendbladstelen, tekens en lijnen
§ 1. De meester sprak: De Veranderingen, wat doen die eigenlijk? De Veranderingen ontsluiten de dingen, voleinden de zaken en omvatten alle wegen op aarde. Dit en niets anders. Daarom maakten de heiligen en wijzen er gebruik van om alle wil op aarde te doordringen en alle werkingsvelden op aarde te bepalen; om alle twijfel op aarde te beslechten.
Ook hier is weer een woord van de meester aan het begin van een hoofdstuk geplaatst, waarin het dan nader wordt uitgewerkt en van verschillende kanten belicht.
§ 2. Daarom is de aard der duizendbladstelen rond en geestelijk. De aard der tekens is rechthoekig en wijs. De betekenis der zes lijnen is veranderlijk, om inlichtingen te geven. De heiligen en wijzen hebben op deze wijze hun hart gezuiverd, zich teruggetrokken en zich in het mysterie verborgen. Om heil en onheil bekommerden ze zich tezamen met de mensen. Goddelijk waren zij, zodat ze de toekomst kenden; wijs waren zij, zodat ze het verleden bewaarden. Wie is het, die dit alles kan? Alleen het verstand en de klaarheid der Ouden, hun inzicht en wijsheid, hun goddelijke kracht, die nooit verslapte.
Hier worden de drie punten van de vorige paragraaf systematisch verder uitgewerkt. De doordringing van alle wil wordt vergeleken met het geestelijke der duizendbladstelen; ze zijn rond als symbool van de hemel en de geest. Het getal dat eraan ten grondslag ligt is de zeven, 7 x 7 = 49 is hun getal. De tekens beduiden de aarde, hun getal is de acht, 8 x 8 = 64 is de som der tekens. Die dienen om het werkingsveld te bepalen. De afzonderlijke lijnen tenslotte zijn beweeglijk en veranderlijk (hun getallen zijn 9 en 6) om opheldering te geven en de twijfel ten aanzien van elke speciale situatie te beslechten.
Dit inzicht hadden de heiligen en wijzen. Zij trokken zich in de verborgenheid terug en cultiveerden hun geest, zodat ze in staat waren door te dringen in de geest van alle mensen (doordringing), dat zij heil en onheil konden bepalen (werkingsveld) en verleden en toekomst kenden (beslechting van de twijfel). Dat konden zij dankzij hun verstand en klaarheid (doordringing van de wil), hun inzicht en wijsheid (bepaling van het werkingsveld) en hun goddelijke kracht (beslechting van de twijfel). Deze goddelijke kracht om te strijden (Chin. shenwu
) werkt zonder te verzwakken (dit is een betere lezing dan ‘zonder te doden’).
§ 3. Daarom doorzagen zij het Dao van de hemel en begrepen ze de menselijke verhoudingen. Zo vonden zij deze goddelijke dingen uit om de mensen te kunnen geven wat zij nodig hadden. De heiligen en wijzen vastten om deze reden, om hun wezen goddelijke louterheid te geven.
Omdat die wijzen de wetten van het universum kenden en tegelijkertijd wisten wat de mensen nodig hadden, vonden zij het gebruik der duizendbladstelen uit – ‘die goddelijke dingen’ – om op deze manier in de behoefte der mensen te voorzien. Zo concentreerden zij zich in heilige meditatie op hun taak, teneinde hun wezen de hiervoor benodigde kracht en volheid te geven. Daarom is een soortgelijke concentratie en meditatie noodzakelijk voor een juist begrip van het Boek der Veranderingen.
§ 4. Daarom noemden zij het sluiten der poorten het Ontvangende, en het openen der poorten het Scheppende. De wisseling tussen sluiten en openen noemden ze Verandering. Het onophoudelijk heenen weergaan noemden ze het Doordringen. Wat zich aan het oog vertoont noemden zij Beeld, wat lichamelijk is gevormd noemden zij Ding. Wat vastgesteld is voor het gebruik noemden zij Wet. Wat bevorderend is bij uit- en ingaan en waarvan alle mensen leven, dat noemden zij het Goddelijke.
Hier zijn de verhoudingen van het Dao van de hemel en de toestanden der mensen aangeduid, zoals de heiligen en wijzen die hadden begrepen. Het sluiten en openen der poorten is de afwisseling van rust en beweging. Het zijn tegelijkertijd twee toestanden uit de yogapraktijk, die alleen door persoonlijke oefening kunnen worden bereikt. Het doordringen is de toestand, dat men de soevereine beheersing ook in de psychische sfeer heeft bereikt en zich ook in de tijd kan heen en weer bewegen. De volgende zinnen duiden op het ontstaan van de lichamelijke wereld. Eerst is er een pre-existent beeld, een idee; naar dit oerbeeld vormt zich het evenbeeld als lichamelijke gestalte. Datgene, wat dit reproductieproces regelt, is de wet; de kracht, die dit alles in gang zet, is het goddelijke. Men kan ten aanzien van deze uiteenzettingen bij Laozi veel parallellen vinden.
§ 5. Daarom ligt in de Veranderingen de grote oeraanvang. Deze verwekt de twee oerkrachten. De twee oerkrachten verwekken de vier beelden. De vier beelden verwekken de acht tekens.
De grote oeraanvang (Tai Ji) speelt in de latere natuurfilosofie een grote rol. Oorspronkelijk is Ji de nokbalk, dus een eenvoudige lijn als symbool voor het stellen van een eenheid:
. Door het stellen van deze eenheid wordt nu echter tegelijkertijd de tweeheid gesteld: mèt het optreden van die stelling ontstaat een boven en een beneden. Het bepalende element wordt nu verder als ongedeelde lijn aangeduid, terwijl het bepaalde element door een gedeelde lijn wordt weergegeven:
. Dit zijn de beide polaire oerkrachten, die later als Yang – licht – en Yin – donker – worden aangeduid. Door verdubbeling ontstaan dan de vier beelden67:
het oude of grote Yang
het oude of grote Yin,
het jonge of kleine Yang
het jonge of kleine Yin,
die overeenkomen met de vier jaargetijden. Door toevoeging van een derde lijn ontstaan dan de acht tekens (oertekens of trigrammen):

Dit is hetzelfde proces als in Laozi Hoofdst. 42 wordt vermeld.
§ 6. De acht trigrammen bepalen heil en onheil. Heil en onheil scheppen het grote werkingsveld.
Het grote werkingsveld omvat de ordeningen en regels, die door de heiligen en wijzen werden ingesteld om voor de mensen heil te verkrijgen en onheil te vermijden.
§ 7. Daarom: er zijn geen grotere oerbeelden dan hemel en aarde. Er is niets beweeglijkers en samenhangenders dan de vier jaargetijden. Onder de aan de hemel hangende beelden is er niets lichtenders dan zon en maan. Wat verering en hoge positie betreft is er geen grotere dan hij, die rijkdom en voornaamheid bezit. Wat betreft de voorbereiding van dingen voor het gebruik, van het vervaardigen van gereedschap, dat voor de hele wereld van nut is, is er niets groters dan de heiligen en wijzen. Om de wirwar van verscheidenheden te begrijpen en het geheim te doorvorsen, om het diepe te bereiken en in de verte te werken, om aldus heil en onheil op aarde vast te stellen en alle inspanning op aarde te voleinden, is er niets groters dan het orakel.
Evenals in Laozi, Hoofdst. 25, waar van de vier grote dingen in het heelal sprake is, worden hier de grote dingen in de natuur en in de mensenwereld tezamen genoemd. Het na te volgen oerbeeld is hemel en aarde. Het beweeglijkste en samenhangendste zijn de jaargetijden; het lichtendst zijn zon en maan.
Zo is op aarde de hoogste de mensenkoning, de tronende wijze, die, rijk en voornaam tegelijk, de bron van rijkdom en adel is. Hij wordt terzijde gestaan door de actieve wijze, die zijn heilzame invloed uitoefent, ordenend en vindingrijk; en verder door het orakel, dat in overeenstemming met de lichtgevende beelden van zon en maan alle toestanden op aarde opheldert en belicht.
§ 8. Daarom: De hemel schept goddelijke dingen: de heilige en de wijze nemen er een voorbeeld aan. Hemel en aarde veranderen en vormen zich: de heilige en de wijze volgen hen na. Aan de hemel hangen beelden die heil en onheil openbaren: de heilige en de wijze beelden ze af. De Gele Rivier bracht een landkaart tevoorschijn en de Luo-rivier bracht een geschrift tevoorschijn: de heiligen gebruikten ze als voorbeeld.
In deze paragraaf wordt de parallel tussen de processen in de macrokosmos en het werken der heiligen en wijzen nader uitgewerkt. De goddelijke dingen, die hemel en aarde scheppen, zijn vermoedelijk de natuurverschijnselen, die door de heiligen in acht trigrammen werden weergegeven. Een andere opvatting is, dat het hier gaat om schildpadden en duizendblad. De veranderingen en omvormingen, die zich in dag en nacht en in de jaargetijden manifesteren, worden afgebeeld in het karakter der lijn-veranderingen. De tekenen aan de hemel, die geluk en ongeluk beduiden, zijn zon, maan en sterren, benevens kometen, eclipsen en dergelijke verschijnselen.
Zij zijn uitgebeeld in de bijgevoegde oordelen over heil en onheil.
De laatste zin, een zinspeling op twee legendarische gebeurtenissen onder Fu Xi en Yu68, is een latere toevoeging en heeft bij de exegese van het Boek der Veranderingen veel onheil gesticht. Reproducties van de beide diagrammen zijn gegeven in de verklaring van Hoofdst. IX, § 1. Dat dit een latere toevoeging is, blijkt duidelijk uit de omstandigheid, dat §§ 7, 8, 9 van dit hoofdstuk alle handelen over het drievoudige parallellisme tussen de natuur en de mensenwereld, waarvan in § 1 gewag wordt gemaakt, terwijl deze toevoeging de logische samenhang onderbreekt.
§ 9. In de Veranderingen zijn beelden, om te laten zien; er zijn oordelen aan toegevoegd, om te verduidelijken; er wordt heil en onheil bepaald, om een beslissing te geven.
In de tekst staat ‘vier’ beelden; dat is bij vergissing overgenomen uit § 5. Hier worden met ‘beelden’ de acht trigrammen bedoeld, die de situaties in hun onderling verband aanschouwelijk maken. Dit komt overeen met de oerbeelden van de hemel. De bijgevoegde oordelen (bij de afzonderlijke lijnen) duiden de veranderingen aan. Dit correspondeert met de veranderingen der jaargetijden. De beslissingen van heil en onheil, tenslotte, komen overeen met de tekens aan de hemel.
HOOFDSTUK XII
Samenvatting
§ 1. In het Boek der Veranderingen staat: ‘Vanuit de hemel wordt hij gezegend. Heil! Niets, dat niet bevorderlijk is.’ De meester sprak: Zegenen betekent helpen. De hemel helpt degene, die vol toewijding is. De mensen helpen de waarachtige. Wie in waarachtigheid wandelt en toegewijd is in zijn denken en bovendien nog de waardigen hooghoudt, die wordt vanuit de hemel gezegend, heeft heil, en niets is er, dat niet bevorderlijk zou zijn.
Dit is een nadere uiteenzetting van het slot van Hoofdstuk. II, § 6, die hier echter niet op zijn plaats is; het is ontleend aan de torso van de commentaar bij de afzonderlijke lijnen, waarvan zich fragmenten vertonen in Hoofdst. VIII, §§ 5-11.
§ 2. De meester sprak: ‘Het schrift kan de woorden niet volkomen uitdrukken. De woorden kunnen de gedachten niet volkomen weergeven.’ Dan kan men dus de gedachten der heiligen en wijzen niet zien? De meester sprak: ‘De heiligen en wijzen stelden de beelden op, om hun gedachten volkomen te kunnen uitdrukken; zij stelden tekens vast, om het ware en het valse volkomen uit te drukken. Daar voegden zij dan nog de oordelen aan toe, zo konden zij hun woorden volkomen uitdrukken.’
(Zij schiepen verandering en samenhang, om het nuttige volkomen weer te geven; zij dreven aan en zetten in beweging, om de geest volkomen weer te geven.)
Deze paragraaf geeft in gesprekvorm, op de manier van de Lunyu, een oordeel over de wijze van uitdrukking van het Boek der Veranderingen. De meester had gezegd, dat het schrift de woorden nooit volkomen uitdrukt, en de woorden de gedachten nooit volkomen uitdrukken. Een leerling vraagt, of men dan de gedachten der wijzen niet te zien kan krijgen, en de meester toont aan de hand van het Boek der Veranderingen aan, hoe dat mogelijk is: zij stelden beelden en tekens op om de verhoudingen te tonen, en voegden er dan nog de woorden aan toe, zodat deze woorden in vereniging met de beelden inderdaad als volkomen weergave der gedachten kunnen gelden. De laatste twee zinnen zijn uit een ander geschrift genomen en hier ingelast, waarschijnlijk vanwege de gelijke grammaticale bouw. (Vgl. § 4, 2de helft en § 7).
§ 3. Het Scheppende en het Ontvangende zijn het eigenlijke geheim van de Veranderingen. Doordat het Scheppende en het Ontvangende zich onloochenbaar manifesteren, is dit ook het geval met de Veranderingen, die zich tussen hen voltrekken. Als het Scheppende en het Ontvangende teniet zouden gaan, was er niets, waaruit men de veranderingen zou kunnen aflezen. Als er geen veranderingen meer te zien waren, dan zouden de werkingen van het Scheppende en het Ontvangende ook gaandeweg ophouden.
De Veranderingen zijn hier als natuurproces gedacht, bijna identiek met ‘leven’. Het leven berust op de polaire tegenstellingen tussen activiteit en receptiviteit. Daardoor wordt de spanning in stand gehouden; elke vereffening manifesteert zich als Verandering, als levensproces. Als deze spanningstoestand, dit ‘niveauverschil’ zou ophouden, zou er geen criterium meer zijn voor het leven; het zou zich niet meer kunnen uiten. Maar evenzo worden anderzijds deze polaire tegenstellingen, deze spanningen door de veranderingen van het leven te allen tijde weer opnieuw gewekt. Als het leven zich niet meer zou uiten, dan zouden ook de tegenstellingen gaandeweg door entropie vervagen, en de dood van de wereld zou het gevolg ervan zijn.
§ 4. Daarom: Wat boven de vorm is, heet het Dao, wat binnen de vorm is, heet het Ding.
Hier wordt erop gewezen, dat de krachten, die de zichtbare wereld het aanschijn geven, transcendent zijn. Het Dao is hier genomen in de betekenis van een alles-omvattende entelechie. Het staat boven de ruimtelijke wereld, maar het werkt – zoals we op een andere plaats duidelijker zien, door de eraan inherente ‘beelden’ of ideeën – op de uiterlijk zichtbare wereld in. Een ding wordt dus ruimtelijk waargenomen door zijn lichamelijke begrenzing, maar het kan niet worden begrepen zonder de nodige kennis van het eraan ten grondslag liggende Dao.
Deze paragraaf heeft evenals paragraaf 2 een toevoeging, die grotendeels (met een geringe afwijking van de tekst) weer verschijnt in de slotparagraaf.
(Wat de dingen omvormt en samenvoegt, heet de Verandering; wat hen aandrijft en in beweging zet, heet de Samenhang. Wat hen omhoog heft en zichtbaar maakt voor alle mensen op aarde, dat heet het Werkingsveld.)
§ 5. Daarom, wat de beelden betreft: De heiligen en wijzen vermochten de gehele wirwar der verscheidenheden onder de hemel te overzien. Zij sloegen de vormen en de verschijnselen gade, en beeldden de dingen en hun eigenschappen af. Dat noemde men: de beelden. De heilige wijzen vermochten al de bewegingen onder de hemel te overzien. Zij observeerden, hoe die samenkwamen en op elkaar inwerkten, om overeenkomstig hun eeuwige wetten te verlopen. Toen voegden zij er oordelen aan toe, om heil en onheil te onderscheiden. Dat noemde men: de oordelen.
§ 5 is een woordelijke herhaling van Hoofdst. VIII, § 1 en 2.
§ 6. De volledige weergave van de wirwar der verscheidenheden onder de hemel berust op de tekens. De impuls van alle bewegingen onder de hemel berust op de oordelen.
Ook deze paragraaf staat op de een of andere manier in verband met Hoofdstuk VIII, § 3, terwijl de volgende paragraaf een parallel met de tweede helft van § 4 bevat.
§ 7. De omvorming en samenvoeging berust op de Veranderingen. De impuls en het in gang zetten berust op de samenhang. De geestelijkheid en klaarheid berust op de rechte man. Zwijgend volbrengen, woordenloos vertrouwen, berust op deugdzame levenswandel.
Hier wordt tot besluit het inelkaar grijpen van boek en mens uiteengezet. Alleen door de levende persoonlijkheid komen de woorden van het boek telkenmale volledig tot leven en oefenen zij hun werking op de wereld uit. Opmerking: Het schijnt, dat wij hier te doen hebben met een gedachtegang, waarvan we ook nog verspreide sporen vinden in Hoofdstuk VIII. Het probleem is, of bij de gebrekkigheid der uitdrukkingsmiddelen, die ons ten dienste staan, een contact dat de grenzen van de tijd overschrijdt eigenlijk wel mogelijk is; of een latere periode ooit in staat zal zijn een vroegere te begrijpen. Het antwoord luidt – op grond van het Boek der Veranderingen – bevestigend. Weliswaar geven woord en schrift slechts onvolkomen de gedachten weer, maar door de beelden – wij zouden zeggen ‘ideeën’ – en de daarin opgesloten bewegingsimpulsen wordt een geestelijke kracht geactiveerd, die boven de grenzen van de tijd uit werkzaam is. En als deze kracht de juiste man ontmoet, die een innerlijke verwantschap met dit Dao heeft, zal ze zondermeer door hem opgenomen en tot nieuw leven gewekt kunnen worden. Dat is het concept van het bovennatuurlijk contact der uitverkorenen aller tijden.
TWEEDE DEEL
HOOFDSTUK I
Over tekens en lijnen, over scheppen en werken
§ 1. De acht trigrammen zijn geordend overeenkomstig de voleindiging: zo zijn de beelden erin vervat. Daarop zijn zij verdubbeld: zo zijn de lijnen erin vervat.
Vgl. Deel I, Hoofdstuk II, § 1. De volgorde volgens de voleinding is 1 Qian, 2 Dui, 3 Li, 4 Zhen, 5 Xun, 6 Kan, 7 Gen, 8 Kun. De trigrammen bevatten alleen de beelden (ideeën) van de dingen, die zij voorstellen. De afzonderlijke lijnen komen pas in aanmerking bij de hexagrammen, omdat pas in de hexagrammen het hele organisme, van boven en beneden, van binnen en buiten, enz. tevoorschijn treedt.
§ 2. Doordat de vasten en de weken elkaar verdringen, is de verandering daarin vervat. Doordat de oordelen eraan toegevoegd worden met hun aanwijzingen, is de beweging erin vervat.
Vgl. Eerste Afdeling, Hoofdstuk II, § 2. Door de afwisseling van vaste en weke lijnen verschijnt de verandering (en omvorming). De oordelen geven hun aanwijzingen door de eraan toegevoegde uitspraken: heil en onheil, enz.
§ 3. Heil en onheil, berouw en beschaming ontstaan door de beweging.
Vgl. Eerste Afdeling, Hoofdstuk II, § 3. Heil en onheil, berouw en beschaming verschijnen alleen als resultaat van een dienovereenkomstige handelwijze.
§ 4. De vasten en weken staan vast als zij zich op hun oorspronkelijke plaats bevinden. De veranderingen en samenhangen moeten in harmonie met de tijd zijn.
Vaste lijnen op vaste plaats en de weke op weke plaats scheppen een toestand van evenwicht. Deze abstracte evenwichtstoestand moet echter wijken voor verandering en reorganisatie, als de tijd het verlangt. De ‘tijd’, d.w.z. de door een hexagram weergegeven totale situatie, speelt een belangrijke rol bij de positie der afzonderlijke lijnen.
§ 5. Heil en onheil treden in werking door standvastigheid. Het Dao van hemel en aarde wordt door standvastigheid zichtbaar. Het Dao van zon en maan wordt helder door standvastigheid. Alle bewegingen onder de hemel worden door standvastigheid tot een geheel.
Het geheim van de werking ligt in de duur. Heil en onheil bereiden zich langzaam voor. Alleen wanneer voortdurend één en dezelfde richting wordt aangehouden, hopen zich gaandeweg de afzonderlijke uitwerkingen zo op, dat zij naar buiten manifest worden als heil of onheil. Zo zijn ook hemel en aarde uitwerkingen van voortdurende toestanden. Doordat alle lichte, klare krachten aanhoudend omhoog stijgen, alle zware en duistere bestanddelen aanhoudend omlaag zinken, zondert zich uit de chaos de kosmos af, de hemel boven en de aarde beneden. Evenzo is het met de loop van zon en maan; hun lichtuitstralingen zijn het effect van voortdurende bewegingen en evenwichtstoestanden; zo banen alle bewegingen en handelingen, die aanhoudend worden voortgezet, zich bepaalde wegen, die dan tot wetten worden. Natuurwetten zijn, vanuit dit standpunt gezien, niet iets dat eens en voor al abstract vaststaat, doch: aanhoudende werkingen, die het wetmatige ervan hoe langer hoe duidelijker laten zien.
§ 6. Het Scheppende is beslist en wijst de mensen daardoor het gemakkelijke. Het Ontvangende is meegaand en toont de mensen daardoor het eenvoudige.
De beide fundamentele principes bewegen zich steeds overeenkomstig de eisen van de tijd, en veranderen dus voortdurend. Maar hun bewegingen zijn van dien aard, dat ze op zichzelf een consequent geheel vormen. Het Scheppende is altijd sterk, beslist, reëel, en daarom heeft het geen moeilijkheden. Het blijft te allen tijde trouw aan zichzelf; daarop berust zijn gemakkelijkheid. Moeilijkheden zijn altijd onduidelijkheden en aarzelingen. Evenzo is het Ontvangende overeenkomstig zijn aard steeds gelijkmatig meegaand, het volgt de lijn van de minste weerstand, en is daarom eenvoudig. Complicaties ontstaan alleen door elkaar innerlijk weerstrevende motieven.
§ 7. De lijnen bootsen het na. De beelden beelden het uit.
Hier wordt een definitie van de lijnen en beelden gegeven. ‘Lijn’ heet in het Chinees xiao
; het Chinese woord voor ‘nabootsen’ is eveneens xiao
(alleen anders geschreven). ‘Beeld’ en ‘uitbeelden’ luiden in het Chinees beide: xiang (eveneens verschillend geschreven: resp.
en
). De lijnen bootsen in hun veranderingen na, hoe heil en onheil in de beweging door de duur ontstaat. De beelden geven weer, hoe alle veranderingen en samenhangen van het vaste en weke in het lichte en eenvoudige uitmonden.
§ 8. De lijnen en beelden bewegen zich van binnen, heil en onheil openbaren zich van buiten. Werk en werkingsveld openbaren zich in de veranderingen; de gevoelens der heilige wijzen openbaren zich in de oordelen.
De bewegingen van de lijnen en beelden – en van de door deze gesymboliseerde uiterst kleine kiemen van gebeurtenissen – zijn onzichtbaar, maar hun werkingen vertonen zich in de zichtbare wereld als heil en onheil. Zo zijn ook de veranderingen, die betrekking hebben op werk en werkingsveld, onzichtbaar; door de woorden der oordelen echter worden ze geopenbaard.
§ 9. Het is de grote deugd van hemel en aarde, dat zij leven geven. Het is de grote schat der wijzen, dat ze op de juiste plaats staan.
Hoe bewaart men deze plaats? Door de mensen.
Waardoor verzamelt men de mensen om zich heen? Door goederen.
Gerechtigheid wil zeggen: door de goederen te ordenen en de oordelen juist te formuleren de mensen ervan weerhouden, kwaad te doen.
Hier wordt de samenhang der drie machten aangetoond. Hemel en aarde schenken leven. De heilige wijze heeft dezelfde gezindheid; om die te kunnen ontplooien heeft hij echter de positie van een heerser nodig. Deze positie kan hij handhaven door de mensen, die zich om hem heen verzamelen. De mensen worden aangetrokken door goederen. De goederen worden beheerd en tegen onrecht beschermd door de gerechtigheid.
Hier wordt een staatstheorie gegeven, die op kosmische principes is gebaseerd, en die overeenkomt met de opvattingen van de school van Confucius. Sommige commentaren willen deze paragraaf als inleiding bij het volgende hoofdstuk voegen, hetgeen in zoverre gerechtvaardigd schijnt, dat het volgende hoofdstuk aan de hand van het Boek der Veranderingen een overzicht over de ontwikkeling van de cultuurgeschiedenis geeft.
(De lezing: ‘goedheid’ in plaats van ‘mensen’ in de zin: ‘Waardoor bewaart men deze plaats? Door de mensen’ wordt door het onderling verband weerlegd.)
HOOFDSTUK II
Cultuurgeschiedenis
§ 1. Toen in de oertijd Bao Xi69 de wereld beheerste, keek hij omhoog en beschouwde hij de beelden aan de hemel; hij keek omlaag en beschouwde de gebeurtenissen op aarde. Hij beschouwde de tekeningen der vogels en dieren en hun aanpassingen aan de plaatsen. Rechtstreeks ging hij van zichzelf uit, indirect ging hij van de dingen uit. Zo vond hij de acht trigrammen uit, om met de deugden der lichte goden in contact te komen en de verhoudingen van alle wezens te regelen.
De Baihutong70 beschrijft de oertoestand van de menselijke maatschappij als volgt: ‘In de oertijd was er nog geen morele of maatschappelijke ordening. De mensen kenden slechts hun moeder, niet hun vader. Hongerig zochten zij naar voedsel; als ze verzadigd waren, gooiden ze de rest weg. Zij vraten hun voedsel met huid en haar, zij dronken het bloed en hulden zich in huiden en riet. Toen kwam Fu Xi, hij keek omhoog en beschouwde de beelden aan de hemel, keek omlaag en beschouwde de gebeurtenissen op aarde. Hij verenigde man en vrouw, ordende de vijf veranderingstoestanden en stelde de wetten voor het mensdom vast. Hij tekende de acht trigrammen, om de wereld te beheersen.’
De naam van de mythische grondvester der beschaving wordt op verschillende manieren geschreven. De betekenis van de naam schijnt te doelen op een jager of uitvinder van het koken. De vraag of alleen de acht trigrammen dan wel reeds de 64 hexagrammen aan hem moeten worden toegeschreven, wordt verschillend beantwoord. Daar hij zelf een mythische persoonlijkheid is, schijnt de kwestie niet van groot belang. Wel mag men als vaststaand aannemen, dat de 64 hexagrammen reeds bestonden ten tijde van koning Wen.
§ 2. Hij maakte geknoopte koorden, en gebruikte die in netten en fuiken voor de jacht en de visvangst. Dat ontleende hij waarschijnlijk aan het teken van het Zich-Hechtende.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet, hoe al de instellingen der beschaving zijn ontstaan als materialisaties of reproducties van ideale oerbeelden. Deze gedachte houdt in hogere zin een waarheid in. Elke uitvinding ontstaat eerst als beeld in de geest van de uitvinder, voordat ze als ‘gebruiksvoorwerp’, als ‘afgewerkt product’ in de zichtbare wereld verschijnt. Daar nu volgens de door de Xici vertegenwoordigde school de 64 hexagrammen op geheimzinnige wijze met de natuur parallel lopende beelden voorstellen, kan hier een poging worden gewaagd, daaruit de menselijke vindingen af te lezen, die tot de ontwikkeling van de beschaving hebben geleid. Daarbij moet men zich dit proces echter niet zó voorstellen, dat de uitvinders eenvoudig de hexagrammen van het boek namen en daarnaar hun uitvindingen deden, doch veeleer zo, dat als reactie op de door de hexagrammen weergegeven ideeën, de uitvindingen gestalte kregen in het brein der uitvinders.
Het net bestaat uit mazen, die van binnen leeg en van buiten door draden omgeven zijn. Het teken:
stelt een paar van zulke mazen voor. Daarbij komt, dat het teken de betekenis heeft van beklijven, blijven hangen. In het Boek der Liederen71 bijvoorbeeld wordt herhaaldelijk gezegd dat de wilde gans of de fazant in het net is blijven hangen (Li, nr. 30).
§ 3. Toen de clan van Bao Xi voorbij was, kwam de clan van de Goddelijke Landman op. Hij spleet een stuk hout voor een ploegschaar en boog een stuk hout voor een ploegstang en leerde het voordeel, de aarde met de ploeg te openen, aan de gehele wereld. Dat ontleende hij waarschijnlijk aan het hexagram: de Vermeerdering.
De primitieve ploeg bestond uit een gekromde stang, waaraan van voren een puntig gemaakt hout was bevestigd, dat de aarde openreet. Het voordeel tegenover de schoffel bestond hierin, dat men op deze wijze gebruik kon maken van trekdieren, dus een deel van het werk kon afschuiven op het rund. Het hexagram Yi, de Vermeerdering (nr. 42),
bestaat uit de trigrammen Xun en Zhen, die beide met hout in verband staan; Xun beduidt indringen, Zhen beduidt beweging. De kerntekens72 zijn Gen en Kun, die verband houden met de aarde. Daaruit ontsproot de gedachte, een houten instrument te construeren, dat in de aarde dringt, naar voren wordt bewogen en de aarde omwoelt.
§ 4. Toen de zon in de middag stond, hield hij markt. Hij liet de mensen op aarde naderbij komen en verzamelde de waren op aarde. Ze ruilden die over en weer; daarna keerden ze naar huis terug, en alles kwam op zijn plaats. Dat ontleende hij waarschijnlijk aan het teken: het Doorbijten.
Het hexagram Shi He, het Doorbijten, bestaat uit de zon (Li) boven en de beweging (Zhen) beneden. Zhen betekent ook een grote weg, terwijl het bovenste kernteken, Kan, stromend water en het onderste, Gen, kleine paden betekent. Er wordt dus beweging onder de zon, samenstromen, mee uitgedrukt. Dat is weliswaar nog niet voldoende voor het begrip: markt. De woorden Shi He kunnen, als ze anders worden geschreven, echter ook spijs en koopwaar betekenen, zodat men daaruit de gedachte aan een markt kan afleiden. Blijkbaar had het teken vroeger de bijbetekenis van markt. Vgl. ook de verklaring in Boek III, nr. 21: het Doorbijten.
§ 5. Toen de clan van de Goddelijke Landman voorbij was, kwamen de clans van de Gele Heer, van Yao en van Shun op. Die brachten samenhang in hun veranderingen, zodat de mensen niet moe werden. Zij waren goddelijk in de hervormingen, die zij tot stand brachten, en de mensen waren tevreden. Als een verandering zich had voltrokken, veranderden ze. (Door verandering bereikten zij samenhang.) Door samenhang bereikten zij duurzaamheid. Daarom: ‘Vanuit de hemel werden zij gezegend. Heil! Niets, dat niet bevorderlijk is!’
De Gele Heer, Yao en Shun lieten de boven- en onderkleren omlaag hangen en de wereld was in orde. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan de tekens: het Scheppende en het Ontvangende.
In deze paragraaf zijn twee lagen te onderscheiden. Het slot schijnt de oudste laag te zijn. Hier wordt het invoeren van de kleren beschreven. Zheng Kangcheng (127-200) merkt hierbij op: ‘De hemel is zwartblauw, de aarde geel; daarom maakten ze de bovengewaden donkerblauw, de ondergewaden geel.’
Het omlaag laten hangen der kleren werd later zo opgevat, dat zij rustig en zonder zich te bewegen terneerzaten en alles vanzelf in orde kwam door hun niet-handelen. Vervolgens werd uit reeds bekend materiaal een schildering van hun culturele bezigheid en de daarop rustende zegen eraan toegevoegd. De zin tussen haakjes schijnt er nog later bij gekomen te zijn. De betekenis van hun activiteit was deze, dat zij voortdurend aan de tijd aangepaste hervormingen doorvoerden.
§ 6. Zij schaafden stammen uit tot boten en maakten hout in het vuur hard om het als roeispanen te kunnen gebruiken. Het nut van boten en roeispanen bestond in het verschaffen van verkeersmiddelen (Zij bereikten de verte, om de wereld van nut te zijn.) Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram: de Oplossing. Tegen de tussen haakjes geplaatste zin wordt door Zhu Xi (1130-1200) bezwaar gemaakt.
Het teken Huan, de Oplossing (nr. 59), bestaat uit het trigram Xun, hout, boven Kan, water, daarom staat er ook in het bijgevoegde oordeel: ‘Het is bevorderlijk het grote water over te steken’ en in de commentaar bij de beslissing: ‘Zich op het hout verlaten schept verdiensten’. Hier wordt het schip geschetst als verkeersmiddel over de rivieren en voor verre reizen. Hout boven water: dat is de betekenis der oertekens. De kerntekens Gen en Zhen betekenen grote en kleine straten.
§ 7. Zij temden het rund en spanden het paard in. Zo konden zware lasten getrokken en verre streken bereikt worden om de wereld van nut te zijn. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram: het Navolgen.
Het teken Sui, het Navolgen (nr. 17), bestaat van voren (boven) uit Dui, blijmoedigheid, en van achteren (beneden) uit Zhen, beweging; een beeld van het rund – en het paard, die monter vooropgaan en de wagen die zich erachteraan beweegt. De runderen waren voor de zware wagens, de paarden voor de snelle rijtuigen en de oorlogsvoertuigen. Het paard als rijdier was in het oudste China onbekend.
§ 8. Zij voerden dubbele poorten en nachtwakers met kleppers in, om zich tegen de rovers te beschermen. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram: de Geestdrift.
Het hexagram Yu, de Geestdrift (nr. 16), bestaat boven uit het trigram Zhen, beweging, beneden uit het trigram Kun, aarde. De kerntekens zijn Kan, het gevaarlijke, en Gen, de berg. Kun betekent een gesloten deur, Gen eveneens een deur of poort, vandaar de verdubbeling der poorten. Kan duidt op de dief. Behalve de poorten dient tot voorbereiding tegen hem (Yu betekent ook voorbereiding) nog het bewegende klepperende hout (Zhen) in de hand (Gen).
§ 9. Zij spleten hout en maakten er een stamper van. Zij holden de aarde uit tot een vijzel. Het nut van de vijzel en de stamper kwam alle mensen ten goede. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram: het Overwicht van het Kleine.
Het teken Xiao Guo, het Overwicht van het Kleine (nr. 62), bestaat boven uit Zhen, hout, beweging, en beneden uit Gen, Stilhouden, steen. Guo beduidt ook overgang. De vijzel was de oervorm van de molen en beduidt de overgang van koren eten naar bakken.
§ 10. Ze bespanden een stuk hout als boog en verhardden stukken hout in het vuur tot pijlen. Het nut van pijl en boog bestaat daarin, dat men de wereld vrees kan aanjagen en in bedwang kan houden. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het Hexagram: de Tegenstelling.
Het teken Kui, de Tegenstelling (nr. 38), bestaat boven uit Li, het Zich-Hechtende, en onder uit Dui, het Blijmoedige. De kerntekens zijn Kan, gevaar, en nogmaals Li. Het hele teken duidt op strijd. Li is de zon, die uit de verte haar pijlen schiet. Li beduidt wapens, Kan gevaar. Het gevaar is door wapens ingesloten, daarom is men niet bevreesd.
§ 11. In de oertijd woonden de mensen in holen en leefden zij in wouden. De heiligen van een latere tijd veranderden dat in gebouwen: boven was de nokbalk, daaronder een dak, om wind en regen buiten te houden. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram: de Macht van het Grote.
Het teken Da Zhuang, de Macht van het Grote (nr. 34), heeft boven: Zhen, donder; het bovenste kernteken Dui, het meer, staat boven aan de hemel, Qian, het onderste kernteken. Het onderste trigram is Qian, de hemel, het luchtruim. Het geheel betekent dus een hemel, d.w.z. een sterke, beschutte ruimte onder donder en regen. Het trigram Zhen betekent ook hout en als oudste zoon de nokbalk boven. De beide weke lijnen boven worden dan als de beide afhellende zijden van het dak gedacht.
§ 12. In de oertijd begroef men de doden door ze dicht met rijshout te bedekken en midden op het land bij te zetten, zonder grafheuvels of boomaanplantingen. De rouwtijd had geen bepaalde duur. De heiligen uit de latere tijd voerden in plaats daarvan doodkisten en sarcofagen in. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram: het Overwicht van het Grote.
Het teken Da Guo, het Overwicht van het Grote (nr. 28), bestaat uit het trigram Dui, meer, boven en Xun, hout, indringen, beneden. In het midden staat als kernteken tweemaal Qian, de hemel. Het teken moet in zijn geheel worden genomen; de beide Yin-lijnen, boven en onder, beduiden de aarde, waarbinnen de dubbele doodkist als hemel is ingesloten. Doordat de doden zo hun laatste rustplaats binnengaan (Xun) worden ze welgemoed (Dui). De voorvaderenverering vindt hier zijn verankering.
§ 13. In de oertijd knoopte men koorden om te regeren. De heiligen uit een latere tijd voerden in plaats daarvan schriftelijke oorkonden in, om de verschillende beambten te regeren en toezicht op de onderdanen uit te oefenen. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram: De Doorbraak.
Het teken Guai, de Doorbraak (nr. 43), bestaat uit Dui, mond, boven en Qian, sterk, beneden; het betekent vastmaken der woorden. De inkerving boven duidt tegelijkertijd de vorm der oudste oorkonden aan, die uit hout gesneden waren, en uit twee helften bestonden, die in elkaar pasten, wanneer ze samen werden gehouden. De oude geschriften waren in de regel op gepolijste bamboetafeltjes gekrast of gekerfd. Hier wordt de betekenis van het schrift voor de organisatie van een grotere gemeenschap naar voren gebracht.
Opmerking: De in dit hoofdstuk gegeven cultuurhistorische schets komt in hoofdtrekken merkwaardig overeen met onze opvattingen. De grondgedachte, dat alle culturele instellingen gebaseerd zijn op de ontwikkeling van bepaalde ideeën, is eveneens ongetwijfeld juist. Het is niet altijd gemakkelijk deze te herkennen in de ideeën-complexen, die door de genoemde hexagrammen worden weergegeven. Het is heel goed mogelijk, dat er eens bepaalde samenhangen bestonden, die nu verdwenen zijn. Sommige sporen wijzen erop, dat de hexagrammen in de tijd vóór de Zhou-dynastie (ca. 1046-256 v.Chr.) een andere betekenis hadden dan de thans overgeleverde. Mogelijk opent dit hoofdstuk een inzicht in die oerbetekenissen. Dat er ook later nog een betekenisverandering heeft plaatsgehad, blijkt, wanneer wij de oordelen met de beelden vergelijken.
HOOFDSTUK III
Over de structuur der tekens
§ 1. Zo bestaat dan het Boek der Veranderingen uit beelden. De beelden zijn uitbeeldingen.
De hexagrammen zijn uitbeeldingen der toestanden aan de hemel en op aarde. Daarom zijn ze productief te gebruiken, hebben zij in zekere zin scheppende kracht in het gebied der ideeën, gelijk hierboven reeds werd uiteengezet.
§ 2. De beslissingen geven het materiaal.
De Commentaar op de Beslissing73, waarvan hier blijkbaar gesproken wordt, geeft het bouwmateriaal aan waaruit de hexagrammen als eenheden zijn opgebouwd, en beschrijft dus de gehele situatie als zodanig, nog vóór er verandering intreedt. Dit geldt natuurlijk ook voor de oordelen zelf.
§ 3. De lijnen zijn nabootsingen van de bewegingen op aarde.
De lijnen zijn hier zoveel als de aan de afzonderlijke lijnen toegevoegde oordelen, die in kracht treden, wanneer deze lijnen negens of zessen zijn, d.w.z. zich bewegen. Ze weerspiegelen de veranderingen binnen de individuele situaties.
§ 4. Zo ontstaan heil en onheil, en berouw en beschaming verschijnen.
Door deze beweging wordt openbaar, welke richting het gebeuren uitgaat, en de waarschuwings-, resp. bevestigingstekens worden er aan toegevoegd.
HOOFDSTUK IV
Over de aard der tekens
§ 1. De lichte trigrammen hebben meer donkere lijnen, de donkere trigrammen hebben meer lichte lijnen.
De ‘lichte’ trigrammen zijn de drie zoons:
Zhen, Kan en
Gen, die alle uit twee donkere en één lichte lijn bestaan. De ‘donkere’ trigrammen zijn de drie dochters:
Xun,
Li en
Dui, die alle uit twee lichte en één donkere lijn bestaan.
§ 2. Wat is de reden daarvan? De lichte trigrammen zijn oneven, de donkere trigrammen zijn even.
De lichte trigrammen bestaan uit de lijnen 7 + 8 + 8 of 7 + 6 + 8 of 7 + 6 + 6 of 9 + 8 + 8 of 9 + 6 + 6 of 9 + 6 + 8; analogisch geldt hetzelfde voor de donkere trigrammen. Bij de eersten is de som altijd oneven, de oneven lijn is dus beslissend voor het trigram, terwijl bij de donkere trigrammen het omgekeerde het geval is.
§ 3. Hoe is hun aard en hun wezen? De lichte trigrammen hebben één heer en twee onderdanen. Ze tonen de mentaliteit van de ‘edele’. De donkere trigrammen hebben twee heren en één onderdaan. Dat is de mentaliteit van de ‘gemene’.
Waar één heerst, daar is eenheid. Waar één daarentegen twee heren moet dienen, ontstaat verdeeldheid, waar niets goeds uit voort kan komen. Deze waarheid wordt hier min of meer toevallig aan de structuur der trigrammen vastgeknoopt.
HOOFDSTUK V
Verklaring van enkele lijnen uit het Boek der Veranderingen
§ 1. In de Veranderingen staat: ‘Als men opgewonden alle kanten uit denkt, volgen alleen de vrienden, op wie men zijn bewuste gedachten richt.’
De meester sprak: Wat heeft de natuur nodig te denken en te zorgen? In de natuur keert alles terug tot de gemeenschappelijke oorsprong en verdeelt zich alles over de verschillende paden; door één inwerking wordt de vrucht van honderd gedachten verwezenlijkt. Wat heeft de natuur nodig te denken of te zorgen?
§ 2. Als de zon heengaat, komt de maan. Als de maan heengaat, komt de zon. Zon en maan wisselen elkander af, en zo ontstaat het licht. Als de koude heengaat, komt de hitte. Als de hitte heengaat, komt de koude. Koude en hitte wisselen elkander af, en zo wordt het jaar voltooid. Het verleden trekt zich samen. De toekomst breidt zich uit. Samentrekken en uitbreiden werken elkander in de hand, en zo ontstaat het bevorderlijke.
§ 3. De spanrups trekt zich samen, als ze zich uit wil zetten. De draken en slangen houden een winterslaap om hun leven te behouden. Zo bevordert het indringen van de zaadgedachte in de geest de geesteswerkzaamheid. Indien men zich deze werkzaamheid ten nutte maakt en zijn leven in vrede brengt, sublimeert men zijn karakter.
§ 4. Wat hier nog boven uitgaat, gaat alle weten gewis te boven. Als men het goddelijke kan peilen en de veranderingen begrijpt, bereikt men een wonderbare geestelijke hoogte.
In de verklaring van de negen op de vierde plaats van nr. 31, Xian, de Inwerking (Boek III), wordt een theorie over de macht van het onderbewuste gegeven. De bewuste werkingen zijn altijd maar beperkt, daar ze door een bepaalde bedoeling worden tevoorschijn geroepen. De natuur kent geen bedoelingen, daarom is in haar alles zo groot. Aan de eenheid van het wezen, dat eraan ten grondslag ligt, is het te danken, dat alle duizenden wegen tot een doel leiden, zó volkomen, dat het lijkt alsof alles tot in het kleinste detail van tevoren was doordacht.
Daarna wordt in aansluiting aan de loop van de dag en het jaar aangetoond, hoe verleden en toekomst in elkaar overgaan, hoe samentrekking en uitbreiding de beide bewegingen zijn, waardoor het verleden de toekomst voorbereidt en de toekomst het verleden ontvouwt. In de beide volgende paragrafen ten slotte wordt dezelfde gedachte toegepast op de mens, die door uiterste concentratie zijn innerlijk wezen zó hoog opvoert en zó sterk maakt, dat er geheimzinnige autonome krachtstromen van hem uitgaan. De werking van zijn persoonlijkheid gaat uit van zijn onderbewustzijn, dat op mysterieuze wijze het onderbewustzijn der anderen beïnvloedt; hierbij wordt een wijdte en diepte bereikt, die het individuele verre te boven gaan, en reiken tot in de regionen der kosmische verschijnselen.
§ 5. In de Veranderingen staat: ‘Men laat zich benauwen door steen en steunt op doornen en distels. Men gaat in zijn huis en ziet niet zijn vrouw. Onheil!’ De meester sprak: Als iemand zich laat benauwen door iets, dat hem niet behoorde te benauwen, zal er zeker schande komen over zijn naam. Als hij steunt op dingen, waarop men niet steunen kan, zal zijn leven zeker in gevaar geraken. Voor wie in schande en gevaar is, komt het doodsuur naderbij; hoe kan zo iemand dan nog zijn vrouw zien?
Een voorbeeld van een ongunstige uitspraak. Verklaring bij nr. 47, Kun, de Benauwenis (de Uitputting): zes op derde plaats (Boek I).
§ 6. In de Veranderingen staat: ‘De vorst schiet op een havik op hoge muur. Hij doodt hem, alles is bevorderlijk.’ De meester sprak: De havik is het doel der jacht. Pijl en boog zijn werktuigen en middelen. De schutter is de mens (die de middelen voor het doel op de juiste wijze moet gebruiken). De edele bezit de middelen in zijn persoon. Hij wacht de tijd af, dan handelt hij. Hoe zou dan niet alles goed gaan? Hij handelt en is vrij. Hij hoeft slechts uit te gaan en het wild neer te leggen. Zo staat het ook met een mens die handelt nadat hij zijn middelen in gereedheid heeft gebracht.
Een voorbeeld van een gunstige lijn. Verklaring bij nr. 40, Jie, de Bevrijding: bovenste zes (Boek 1).
§ 7. De meester sprak: De gemene schaamt zich niet voor liefdeloosheid en deinst niet terug voor onrechtvaardigheid. Als hij geen voordeel ziet wenken, verzet hij geen stap. Als hij niet bang gemaakt wordt, verbetert hij zich niet. Doch als hij ertoe gebracht wordt zich in kleine dingen correct te gedragen, zal hij zich in acht nemen waar het om grote dingen gaat. Dat is voor een onbetekenend mens een geluk. Dit wordt bedoeld, wanneer het Boek der Veranderingen zegt: ‘Steekt met de voeten in het blok, zodat de tenen verdwijnen. Geen blaam.’
Een voorbeeld van een lijn, die door berouw ten goede leidt. Verklaring bij nr. 21, Shi He, het Doorbijten: negen in het begin (Boek I).
§ 8. Als het goede zich niet ophoopt, is het niet voldoende om iemand bekendheid te verschaffen. Als het kwade zich niet ophoopt, is het niet sterk genoeg om iemand te gronde te richten. De gemene denkt daarom bij zichzelf: ‘Goed te zijn in kleine dingen heeft geen waarde’, daarom laat hij het na. Hij denkt bij zichzelf: ‘Kleine zonden doen geen kwaad’, daarom went hij ze niet af. Zo hopen zijn zonden zich op, tot zij zich niet langer laten bedekken, en zijn schuld wordt zo groot, dat ze niet meer gedelgd kan worden.
In de Veranderingen staat: ‘Steekt met de hals in de houten kraag, zodat de oren verdwijnen. Onheil!’
Een voorbeeld van een lijn, die aantoont hoe men door beschaming in het ongeluk wordt gestort. Verklaring bij nr. 21, Shi He, het Doorbijten: bovenaan een negen (Boek 1).
§ 9. De meester sprak: Gevaar ontstaat, waar iemand zich veilig voelt op zijn plaats. Ondergang dreigt, waar iemand zijn bezit tracht te handhaven. Verwarring ontstaat, waar iemand alles in orde heeft. Daarom blijft de edele, wanneer hij veilig is, bedacht op het gevaar, op het vallen wanneer hij staat, op de verwarring wanneer hij orde heeft. Zo is zijn persoonlijke veiligheid gewaarborgd en vermag hij het rijk te beschermen. In de Veranderingen staat: ‘Als het eens mislukte! Als het eens mislukte! Daardoor bindt hij het vast aan een bos moerbeiloten.’
Een voorbeeld van een lijn, die aantoont, hoe men slaagt doordat men feilloos is. Verklaring bij nr. 12, Pi, de Stagnatie: negen op de vijfde plaats (Boek I).
§ 10. De meester sprak: Zwak karakter bij geëerde positie, geringe kennis en grote plannen, kleine kracht en zware verantwoording zullen zelden het onheil ontkomen. In de Veranderingen staat: ‘De spijspot breekt zijn poten. Het maal van de vorst wordt vermorst en de gestalte wordt bevlekt. Onheil!’
Dat zegt men van iemand, die niet tegen zijn taak is opgewassen.
Een voorbeeld van een lijn die aantoont, hoe men in het ongeluk komt als men de situatie niet aankan. Verklaring bij nr. 50, Ding, de Spijspot: negen op de vierde plaats (Boek I).
§ 11. De meester sprak: de kiemen te kennen, dat is voorwaar goddelijk. De edele is in zijn manier van optreden tegenover hoger geplaatsten niet vleierig, tegenover lager geplaatsten niet aanmatigend. Hij kent de kiemen. De kiemen zijn het eerste, onmerkbare begin van de beweging: datgene, dat van heil (en onheil) zich het eerste vertoont. De edele ziet de kiemen en handelt onmiddellijk. Hij wacht niet eerst de hele dag.
In de Veranderingen staat: ‘Vast als een steen, geen hele dag. Standvastigheid brengt heil!’
Vast als een steen. Waarom een hele dag?
Het oordeel kan men weten.
De edele kent het geheime en het bekende,
Hij kent het zwakke, kent het sterke ook,
Daarom zien de myriaden naar hem op.
Een voorbeeld van een lijn, die aantoont, hoe men door voorkennis het onheil nog te rechter tijd kan ontlopen. Verklaring van nr. 16, Yu, de Geestdrift: zes op de tweede plaats (Boek I).
§ 12. De meester sprak: Yan Hui, die zal het wel bereiken. Als hij een onvolkomenheid heeft, komt het nooit voor, dat hij het niet inziet. Als hij het heeft ingezien, komt het nooit voor, dat hij de fout een tweede maal begaat.
In de Veranderingen staat:’ Terugkeer van geringe afstand. Berouw is onnodig. Groot heil!’
Een voorbeeld van een lijn, die aantoont, hoe men van de gebeurtenissen kan leren. Yan Hui, van wie hier gesproken wordt, is de lievelingsleerling van Confucius, van wie ook in De Gesprekken wordt gezegd, dat hij nooit een fout voor de tweede maal beging. Verklaring bij nr. 24, Fu, de Terugkeer: negen aan het begin (Boek III).
§ 13. De meester sprak: Hemel en aarde komen in contact met elkaar, en alle dingen ontstaan en krijgen vorm. Het mannelijke en vrouwelijke mengt zijn kiemkracht, en alle wezens ontwikkelen zich en worden geboren.
In de Veranderingen staat: ‘Als drie mensen samen reizen, vermindert hun getal met één. Als één mens alleen reist, vindt hij zijn metgezel.’
Een voorbeeld van een lijn, die gunstig is door eenheid. Verklaring bij nr. 41, Sun, de Vermindering: zes op de derde plaats (Boek III).
§ 14. De meester sprak: De edele brengt zijn persoon tot rust voordat hij zich beweegt. Hij bedenkt zich goed, voordat hij spreekt. Hij verstevigt zijn relaties, voordat hij om iets vraagt. Door op deze drie dingen te letten, leeft de edele volkomen veilig. Wanneer men echter onbeheerst is in zijn bewegingen, werken de mensen niet mee. Als men opgewonden is in zijn woorden, dan vinden zij geen weerklank bij de mensen. Als men, zonder vooraf relaties te hebben aangeknoopt, om iets vraagt, dan geven de mensen het niet. Wanneer niemand met ons is, komen zij die tegen ons zijn, ons nadeel berokkenen.
In de Veranderingen staat: ‘Hij dient niemand tot vermeerdering. Misschien slaat iemand hem zelfs wel. Hij houdt zijn hart niet steeds vast. Onheil!’
Een voorbeeld van een lijn, die aantoont, hoe alles aankomt op de voorbereiding. Verklaring bij nr. 42, Yi, de Vermeerdering: bovenaan een negen (Boek I).
HOOFDSTUK VI
Over de aard van het Boek der Veranderingen in het algemeen
§ 1. De meester sprak: Het Scheppende en het Ontvangende vormen inderdaad de toegangspoort tot de Veranderingen. Het Scheppende is de vertegenwoordiger der lichte dingen, het Ontvangende der donkere dingen. Doordat donker en licht hun aard verenigen, krijgen het vaste en het weke vorm. Zo ontstaan de verhoudingen van hemel en aarde en men komt in contact met de natuur der lichte goden.
In aansluiting op afd. 1, Hoofdst. XII § 3 wordt hier de methode van het Boek der Veranderingen uiteengezet. De beide eerste tekens ‘het Scheppende’ en ‘het Ontvangende’ worden aangeduid als representanten van de beide polaire oerkrachten. Het doel is, te verklaren hoe de stof het product is van de kracht. Het lichte en het donkere zijn krachten. Door samenwerken van deze krachten ontstaat het stoffelijke, het vaste en het weke. Dit stoffelijke vormt de vorm, het lichaam van alle wezens in de hemel en op aarde. Maar wat dat lichaam in beweging houdt, dat zijn altijd de krachten. Daarom is het zo belangrijk, met deze goddelijke lichtende krachten in contact te staan.
§ 2. De gebruikte namen zijn veelvuldig, maar niet overtollig. Als wij hun karakter onderzoeken, komen gedachten aan de ondergang van een tijdperk bij ons op.
De namen der 64 hexagrammen zijn zeer menigvuldig, maar zij blijven alle binnen het kader van het noodzakelijke. Er worden situaties getekend, zoals het leven die werkelijk met zich meebrengt. Uit de aard der situaties kan men doorgaans opmaken dat zij betrekking hebben op een tijdperk van verval, terwijl het doel is, de middelen voor de wederopbouw aan de hand te doen. Hier wordt er op gewezen, dat de gedachtekring der hexagrammen stamt uit een tijd, dat men reeds met verschijnselen van verval rekening diende te houden.
§ 3. De Veranderingen belichten het verleden en verklaren de toekomst. Zij tonen het verborgene en ontsluiten het donkere. Met karakteristieke namen onderscheiden zij de dingen. Door toevoeging van de juiste woorden en beslissende oordelen wordt dan het geheel voltooid.
De tekst schijnt – zoals overigens in dit hele hoofdstuk – ietwat onzeker te zijn. De algemene betekenis is echter gemakkelijk te begrijpen. Ook hier wordt weer gewezen op de verschillende manieren, waarop datgene, wat verborgen is, zich openbaart in de tijd en in de ruimte, eerst symbolisch door namen en betrekkingen en ten slotte uitdrukkelijk door de oordelen.
§ 4. De gebruikte namen klinken onbeduidend, maar de toepassingsmogelijkheden ervan zijn groot. Hun betekenis is veelomvattend, hun oordelen geordend. De woorden zijn omschrijvend, maar juist gekozen. De dingen zijn open uiteengezet, doch zij bevatten nog een dieper geheim. Daarom kunnen zij er in twijfelachtige gevallen toe dienen, de mensen in hun gedragingen te leiden, en op hun wijze te openbaren, hoe een juiste en hoe een verkeerde handeling wordt vergolden.
Hier wordt gewezen op het abstract-allegorische der tekens, die a.h.w. perspectivisch te allen tijde kunnen worden overgedragen op alle mogelijke situaties, omdat zij niets anders bieden dan de wetten, die in de verschillende reeksen van gebeurtenissen gelden.
HOOFDSTUK VII
De verhouding van sommige tekens tot de karaktervorming
§ 1. Het opkomen der Veranderingen viel in de tijd van het midden der oudheid. Die de Veranderingen hebben samengesteld, hadden veel zorg en leed.
Dit heeft betrekking op koning Wen en zijn zoon, de hertog van Zhou, die beide zware tijden hadden door te maken. De schrijver van deze regelen voelt zich in dit opzicht met hen verbonden. Ook hij kan niets anders doen dan het organisatieplan van een ondergaande cultuur voor het nageslacht redden.
§ 2. Zo toont het teken ‘Optreden’ het fundament van het karakter, het teken ‘Bescheidenheid’ het houvast van het karakter, het teken ‘Terugkeer’ de stam van het karakter; het teken ‘Duurzaamheid’ bewerkt de vastheid van het karakter, het teken ‘Vermindering’ de cultivering van het karakter, het teken ‘Vermeerdering’ de volheid van het karakter, het teken ‘Benauwenis’ de beproeving van het karakter, het teken ‘Waterput’ het veld van het karakter, het teken ‘het Zachtmoedige’ de werkzaamheid van het karakter.
§ 3. Het teken ‘Optreden’ is harmonisch en bereikt het doel. ‘Bescheidenheid’ eert en is lichtend. ‘Terugkeer’ is klein en toch verschilt het van de uiterlijke dingen. ‘Duurzaamheid’ toont menigvuldige ervaringen zonder tegenzin. ‘Vermindering’ toont eerst de moeilijkheid en dan het gemakkelijke. ‘Vermeerdering’ toont groei van de volheid zonder kunstgrepen. ‘Benauwenis’ brengt tot radeloosheid en daardoor tot welslagen. ‘Waterput’ blijft op zijn plaats en heeft toch invloed op anderen. ‘Het Zachtmoedige’ vermag de dingen af te wegen en verborgen te blijven.
§ 4. Het ‘Optreden’ bewerkt harmonisch gedrag. ‘Bescheidenheid’ dient tot ordening der zeden. ‘Terugkeer’ dient tot zelfkennis. ‘Duurzaamheid’ bewerkt eenheid van het karakter. ‘Vermindering’ bewaart voor schade. ‘Vermeerdering’ bevordert het nuttige. Door ‘Benauwenis’ leert men zijn wrok beteugelen. ‘Waterput’ bewerkt het vermogen, te onderscheiden wat goed is. Door het ‘Zachtmoedige’ vermag men rekening te houden met bijzondere omstandigheden.
Aan de hand van negen hexagrammen wordt hier een schets gegeven van de ontwikkeling van het karakter, en wel zo, dat eerst de verhoudingen der tekens tot het karakter, dan het materiaal der tekens, en ten slotte het effect ervan worden gegeven. De beweging gaat van binnen naar buiten. Wat zich in het diepste van het hart uitwerkt, wordt in zijn gevolgen naar buiten zichtbaar. De negen tekens zijn:
1. Lü, het Optreden, nr. 10. Dit hexagram behandelt de regels der wellevendheid, waaraan men zich beslist moet houden als men zijn karakter wil vormen. De wellevendheid is harmonisch – overeenkomstig het trigram ‘Het Blijmoedige’ aan de binnenzijde – en komt daardoor zelfs onder moeilijke omstandigheden (treden op de staart van de tijger) tot het doel. Zo ontstaan de harmonische vormen, die een onmisbare voorwaarde zijn voor het optreden naar buiten.
2. Qian, de Bescheidenheid, nr. 15. Hier wordt de gezindheid aangegeven die noodzakelijk is opdat men het de moeite waard zal vinden, aan de vorming van zijn karakter te gaan werken. De Bescheidenheid (berg onder aarde) eert anderen en komt daardoor zelf tot eer. Op deze manier regelt zij de omgang tussen de mensen, daar men voor vriendelijkheid vriendelijkheid terugkrijgt. Zij geeft aan de vormen de juiste gezindheid als inhoud.
3. Fu, de Terugkeer, nr. 24. Kenmerkend voor dit teken is, dat een lichte lijn van onderen terugkeert en dan omhoogstijgt. Het betekent wortel en stam van het karakter. Het goede, dat zich beneden vertoont, is vooralsnog weinig opvallend, maar het is sterk genoeg om zich in zijn bijzondere aard duurzaam te handhaven tegenover alle verleidingen uit zijn omgeving. Als ‘terugkeer’ suggereert het ook het denkbeeld van duurzame ommekeer na begane misslagen en het daartoe nodige zelfonderzoek, dat tot zelfkennis leidt.
4. Heng, de Duurzaamheid, nr. 32. Dit hexagram bewerkt de vastheid van het karakter in de tijd. Het toont wind en donder in aanhoudend samenzijn; vandaar de menigvuldige bewegingen en ervaringen, waaruit vaste regels worden afgeleid, zodat een karakter uit één stuk het gevolg is.
5. Sun, de Vermindering, nr. 41. Een pleidooi voor vermindering van het lagere, van de teugelloze driften, ten gunste van het hogere geestelijke leven. Hiermee neemt het essentiële van de karaktervorming een aanvang. Het hexagram laat eerst het moeilijke zien (de beteugeling der driften) en dan de gemakkelijke fase, als men zijn karakter in bedwang heeft; zo kan schade worden vermeden.
6. Yi, de Vermeerdering, nr. 42. Hierdoor krijgt het karakter de nodige volheid. Ascese alleen is niet voldoende voor een goed karakter; daar is ook grootheid toe nodig. De vermeerdering nu laat een organische groei van de persoonlijkheid zien, die niet gekunsteld is en dan ook het nuttige bevordert.
7. Kun, de Benauwenis, nr. 47. Het gevormde karakter wordt nu binnen het veld van zijn beproeving geleid. Moeilijkheden en belemmeringen doen zich voor, die overwonnen moeten, doch dikwijls niet overwonnen kunnen worden. Hier ziet de mens zich voor grenzen gesteld, die hij niet uit de weg kan ruimen, en die hij alleen kan overwinnen door ze te nemen voor wat zij zijn. Als men leert, de dingen te aanvaarden, die als noodlot aanvaard moeten worden, verleert men het onaangename te haten – want welk nut zou het hebben zich tegen het noodlot te verzetten? – en door de beteugeling van zijn wrok loutert men zijn karakter tot een hoger niveau.
8. Jing, de Waterput, nr. 48, stelt de bron van een waterput voor, waarvan de ver-reikende werking (ondanks de omstandigheid, dat hij steeds op dezelfde plaats blijft) berust op het feit, dat hij ver in het rond zegen brengt. Zo verschijnt hier het veld van het karakter, waarop het zijn werking kan uitoefenen. Het laat zien, welk een diepgaande, misschien onopvallende, maar daarom niet minder daadkrachtige invloed er uitgaat van een rijke, weldoende persoonlijkheid. Het laat zien wat goed en rechtvaardig is, en schenkt tegelijk de mogelijkheid dat het zich uitwerkt.
9. Xun, het Zachtmoedige, het Indringende, nr. 57. Dit geeft de juiste soepelheid van het karakter. Niet starheid, die volgens eenmaal vastgelegde principes handelt en in wezen alleen bekrompenheid is, doch beweeglijkheid is nodig opdat men de dingen tegen elkaar zal weten af te wegen en zonder zich te exponeren zal weten in te dringen in de eisen van de tijd. Zo leert men rekening te houden met de omstandigheden, en bij alle wijze soepelheid toch de sterke eenheid van zijn wezen te bewaren.
HOOFDSTUK VIII
Over het gebruik van het Boek der Veranderingen De lijnen
§ 1. De Veranderingen zijn een boek,
Waarvan men zich niet verre mag houden.
Zijn Dao is steeds wisselend,
Verandering, beweging zonder rust,
Doorstromend de zes lege plaatsen;
Zij stijgen op en vallen zonder oponthoud,
De vasten en weken vervormen elkaar.
Men kan ze niet in een regel sluiten;
Verandering slechts wil hier zich uiten.
§ 2. Zij gaan in en uit naar vaste ritmes.
Voorzichtigheid leren ze, buiten en binnen.
§ 3. Zij tonen de zorgen, het leed, en de gronden.
Ook wie nog geen leraar heeft gevonden,
Kome tot hen, als een kind tot zijn ouders.
§ 4. Kijk eerst de woorden aan,
Bezin je, wat zij beduiden,
Dan komen de vaste regels aan het licht.
Doch ben je niet de rechte man,
Dan openbaart zich aan jou niet de zin.
In half ritmisch, half berijmd proza wordt hier de vermaning gegeven, dat men het Boek der Veranderingen vlijtig moet bestuderen. Vol lof wordt erop gewezen, hoe voortdurende afwisseling de regel van het boek is. Ten slotte wordt de aandacht erop gevestigd, dat er een innerlijk bevattingsvermogen nodig is om het boek te kunnen begrijpen, anders blijft het gesloten als met zeven zegels. Wanneer de orakel-vragende niet in contact is met het Dao, krijgt hij geen zinvol antwoord, omdat dat dan toch maar vergeefs zou zijn.
HOOFDSTUK IX
De lijnen (Vervolg)
§ 1. De Veranderingen zijn een boek, welks tekens in de eerste lijn hun aanvang nemen en in de laatste worden samengevat. De lijnen zijn het eigenlijke materiaal. De zes lijnen zijn gemengd, overeenkomstig de betekenis, die hun op dat moment toekomt.
Hier wordt de verhouding der lijnen tot het teken als geheel besproken. Met de afzonderlijke lijnen als materiaal wordt het hexagram van beneden naar boven opgebouwd. Binnen deze structuur hebben de afzonderlijke lijnen de betekenis, die hun overeenkomstig de situatie van het moment toekomt.
§ 2. De beginlijn is moeilijk te begrijpen. De bovenste lijn is gemakkelijk te begrijpen. Want zij staan tot elkaar als oorzaak en gevolg. Het oordeel bij de eerste is overwegend; bij de laatste is dan alles tot voltooiing gekomen.
Hier worden in de eerste plaats de beginlijn en de bovenste lijn getekend in hun onderlinge verhouding. Beiden staan min of meer buiten het eigenlijke hexagram en de kerntekens. In de eerste begint de handeling zich nog maar te ontplooien, in de laatste wordt ze afgesloten.
§ 3. Als men echter de dingen doorvorsen wil in hun menigvuldige schakeringen, hun aard wil onderzoeken en recht en onrecht wil leren onderscheiden, dan gaat dat niet volledig zonder de middelste lijnen.
De ‘dingen in hun menigvuldige schakeringen’ blijken uit de menigvuldig geschakeerde plaatsen. Hun aard is hun vast of week karakter. Recht en onrecht kan men onderscheiden door na te gaan, of de lijnen overeenkomstig de tijd op de hun toekomende plaatsen staan of niet.
§ 4. Ja, ook het belangrijkste over voortbestaan of ondergang, heil en onheil kan men in de loop van de tijd leren onderscheiden. De wetende beschouwt het oordeel van de beslissing; zo kan hij zich het meeste voorstellen.
In de Commentaar op de Beslissing zijn altijd de heren der tekens aangegeven. Als men nadenkt over de verhouding der andere lijnen tot deze heren, kan men zich wel zo ongeveer een beeld vormen van hun positie en betekenis in het hele hexagram.
§ 5. De tweede en vierde plaats stemmen in hun werking overeen, maar zijn onderscheiden door hun posities. Met betrekking tot het goede stemmen zij niet overeen. De tweede wordt doorgaans geprezen, de vierde doorgaans gewaarschuwd, omdat hij in de nabijheid van de heer staat. De betekenis van het weke is weliswaar, dat een grote verwijdering er niet bevorderlijk voor is. De hoofdzaak is echter zonder blaam te blijven; zijn taak is, week en centraal te zijn.
De vijfde plaats is die van de heerser. De tweede en vierde plaats zijn die der beambten: de tweede, die tot de vijfde in een verhouding van harmonie (overeenstemming) staat (beide nemen de centrale plaats in het binnenste, resp. buitenste trigram in) is de beambte, die ver van het hof buiten in de provincie werkzaam is. De vierde plaats is de plaats van de minister. Daarom zijn de tweede en de vierde plaats – beide donker, d.w.z. afhankelijk – ondanks de overeenstemming wat hun werk betreft, niet beide even fortuinlijk. De tweede heeft meest een gunstig oordeel, de vierde meest een waarschuwend: omdat hij zo dicht bij de vorst is, moet hij dubbel voorzichtig zijn. Nu ligt het eigenlijk in de aard van het weke, dat het gebaat is met de nabijheid van het vaste, en zo beschouwd zou de tweede plaats minder gunstig kunnen lijken. Maar een belangrijke factor is, dat zij centraal gelegen is, en daarom zonder blaam blijft.
§ 6. De derde en vijfde plaats stemmen in hun werk overeen, maar onderscheiden zich van elkaar door hun plaatsen. De derde heeft meestal onheil, de vijfde meestal verdienste, omdat zij overeenkomstig hun rang gegradueerd zijn. De zwakste loopt gevaar, de sterkste behaalt de overwinning.
De vijfde plaats is de plaats van de heerser. De derde als bovenste van het binnenste trigram heeft wel een beperkte macht, maar is niet centraal; ze heeft een onzekere positie, op de grens van twee trigrammen. Daarin, alsmede in haar lagere rang, liggen elementen van zwakte, waardoor de plaats in de meeste situaties bedreigd blijkt. De vijfde plaats is sterk, de heerser van het geheel en centraal gelegen: dat alles duidt op kracht, die de overwinning belooft.
HOOFDSTUK X
De lijnen (Vervolg)
§ 1. De Veranderingen zijn een boek, wijd en groot, waarin alles volledig is vervat. Het Dao van de hemel is erin, het Dao van de aarde is erin, het Dao van de mens is erin. Het vat deze drie grondmachten samen en verdubbelt ze, daarom zijn er zes lijnen. De zes lijnen zijn niets anders dan de wegen (Dao) van de drie grondmachten.
§ 2. De Weg heeft veranderingen en bewegingen. Daarom worden de lijnen veranderlijke lijnen genoemd. Deze lijnen hebben rangen, daarom stellen zij de dingen voort. De dingen zijn menigvuldig; hieruit vloeien de lijnkenmerken voort. Die lijnkenmerken zijn niet altijd op hun plaats. Daaruit ontstaan heil en onheil.
Hier worden de plaatsen naar de drie grondmachten verdeeld. De beginlijn en de tweede lijn zijn de plaatsen van de aarde, de derde en de vierde die van de mens, de vijfde en de bovenste die van de hemel. Reeds dadelijk bij het eerste hexagram, het Scheppende, komt deze indeling aan de orde. Al naar dat de lijnen waaruit de hexagrammen zijn opgebouwd, op de hun passende plaatsen staan of niet, worden conclusies getrokken, of zij heil dan wel onheil beduiden. Het Chinese woord xiao voor lijn kan, wanneer het anders geschreven wordt, ook nabootsen betekenen74. Daarom heten de lijnen hier de ‘veranderlijken’, namelijk: die zich naar het voorbeeld van het Dao richten. Het schriftteken voor xiao bestaat uit twee gekruiste lijnenparen, die juist de kruising tussen Yang en Yin aanduiden (
).
HOOFDSTUK XI
De waarde van voorzichtigheid als leer van het Boek der Veranderingen
De Veranderingen kwamen op in de tijd dat het huis Yin ten einde liep en de ster van het huis Zhou aan het opkomen was, dus de tijd, waarin koning Wen en de tiran Zhou Xin met elkaar te maken hadden.
Daarom wordt in de oordelen van het boek zo vaak gewaarschuwd voor gevaar. Wie zich bewust is van het gevaar, schept vrede voor zichzelf; wie het te licht opvat, schept zijn eigen ondergang. Het Dao van dit boek is groot. Geen der honderd dingen ziet het over het hoofd. Het bekommert zich om aanvang en einde, en het is besloten in het woord ‘zonder blaam’. Dat is het Dao der Veranderingen.
Koning Wen, de grondlegger van de Zhou-dynastie (ca. 1046-256 v.Chr.), werd door de laatste heerser van de Yin-dynastie, de tiran Zhou Xin, gevangen gehouden. In deze gevangenschap zou hij de oordelen bij de afzonderlijke lijnen hebben geredigeerd. Het gevaar van zijn situatie doordringt deze oordelen van een voorzichtigheid, die zich hoedt voor blaam en daardoor het juiste treft.
HOOFDSTUK XII
Samenvatting
§ 1. Het Scheppende is het allersterkste in de wereld. De uiting van zijn aard is voortdurend het gemakkelijke, om zo het gevaarlijke te beheersen. Het Ontvangende is het meest toegewijde in de wereld. De uiting van zijn aard is steeds eenvoudig, om zo het belemmerende te beheersen.
De beide grondprincipes van het Boek der Veranderingen, ‘het Scheppende’ en ‘het Ontvangende’ worden hier nog eens in hun essentiële trekken weergegeven. Het Scheppende als het sterke, waarvoor alles gemakkelijk is, maar dat zich bewust blijft van het gevaar, dat ligt in het van boven naar beneden werken, en daardoor het gevaar beheerst. Het Ontvangende als het toegewijde, dat daarom heel eenvoudig handelt, maar zich bewust is van de hindernissen, die zich voordoen bij het van beneden naar boven werken, en dat daardoor die hindernissen beheerst.
§ 2. Blijmoedigheid des harten kunnen bewaren en daarbij toch bezorgd zijn in zijn gedachten: dat vermag heil en onheil op aarde te bepalen en al het moeilijke op aarde te volbrengen.
In de tekst staan bij ‘bezorgd zijn in zijn gedachten’ nog twee andere schrifttekens, die Zhu Xi terecht als latere toevoegingen heeft weggelaten. Blijmoedigheid des harten is de aard van het Scheppende. Bezorgd zijn in gedachten is de aard van het Ontvangende. Door de blijmoedigheid verkrijgt men een overzicht over heil en onheil, door het zorgen de mogelijkheid tot voleinding.
§ 3. Daarom: De veranderingen en omvormingen hebben betrekking op het handelen. Heilvolle daden hebben een gunstige prognose. Daarom dienen de beelden tot het onderscheiden der dingen, en dient het orakel tot het kennen van de toekomst.
De veranderingen hebben betrekking op het handelen. Daarom zijn de beelden van het Boek der Veranderingen aangewezen om ernaar te handelen en de werkelijkheid te leren kennen (vgl. ook Hoofdstuk II over de cultuurgeschiedenis, waar de uitvindingen van de beelden worden afgeleid). De gebeurtenissen wijzen in de richting van heil of onheil, wat in voortekens wordt uitgedrukt. Doordat het Boek der Veranderingen een uitleg geeft van deze voortekens, wordt de toekomst duidelijk.
§ 4. Hemel en aarde bepalen de plaatsen. De heiligen en wijzen voltooien de mogelijkheden daarvan. Door mensengedachten en geestengedachten vallen deze mogelijkheden het volk ten deel.
Hemel en aarde bepalen de plaatsen en daarmee de mogelijkheden. De heiligen verwezenlijken deze mogelijkheden, en doordat in het Boek der Veranderingen de gedachten van mensen en geesten samenwerken, wordt het mogelijk ook het volk te laten delen in de zegeningen der cultuur.
§ 5. De acht trigrammen wijzen de weg door hun beelden; de woorden bij de lijnen en de beslissingen spreken overeenkomstig de omstandigheden. Doordat vast en week dooreen staan, kan men heil en onheil onderscheiden.
§ 6. Veranderingen en bewegingen worden beoordeeld naar hun bevorderlijkheid (de medewerking die ze geven). Heil en onheil veranderen al naar gelang van de omstandigheden. Daarom: liefde en haat bestrijden elkaar, en heil en onheil ontstaan daaruit. Het veraf- en het dichtbijzijnde benadelen elkaar, en berouw en beschaming ontstaan daaruit. Het ware en het valse beïnvloeden elkaar, en nut en schade ontstaan daaruit. Bij alle verhoudingen van het Boek der Veranderingen is het zo, dat wanneer onderling verwante dingen niet harmoniëren, onheil het gevolg is, waaruit dan beschadiging, berouw en beschaming ontstaan.
De dichte verbondenheid der lijnen kan bestaan in ‘harmonie’ en ‘solidariteit’ (zie blz. 301 en 302). Al naar dat zij elkaar aantrekken of afstoten, ontstaat heil of onheil in alle mogelijke schakeringen.
§ 7. Wie een oproer beraamt, diens woorden zijn beschaamd. Wie in het binnenste van zijn hart twijfel koestert, diens woorden zijn vertakt. De woorden van heilvolle mensen zijn spaarzaam. Opgewonden mensen gebruiken veel woorden. Degenen, die goede mensen belasteren, gebruiken veel omhaal van woorden. Wie zijn standpunt verloren heeft, diens woorden zijn verdraaid.
Hier wordt nog een overzicht gegeven over de uitwerking der psychische toestanden op de wijze, waarop men zijn woorden kiest. De schrijvers van het Boek der Veranderingen, wier woorden zo spaarzaam zijn, blijken dus tot de heilvolle mensen te behoren.
DE STRUCTUUR DER TEKENS
1. Algemene beschouwingen
In het voorafgaande kan men vrijwel alles vinden wat voor het juist begrip der hexagrammen nodig is. Hier volgt echter nog een overzicht over datgene, wat tot de structuur der tekens behoort en de lezer in staat zal stellen, duidelijk te zien waarom de hexagrammen nu juist de betekenis hebben, die zij blijken te hebben; waarom bij de lijnen de vaak zo fantastisch aandoende tekst geschreven is, die op allegorische wijze uitdrukt, welke positie zij in de totale situatie van het hexagram innemen, en in hoeverre zij op die manier geluk of ongeluk beduiden.
Deze onderbouw van de verklaring is door de Chinese commentatoren zeer ver doorgevoerd. Vooral sinds in de loop van de Han-tijd (206 v.Chr.-220 n.Chr.) de tovergeheimen van de ‘vijf veranderingstoestanden’ met het Boek der Veranderingen in verband werden gebracht, heeft zich steeds meer geheimzinnigs en ten slotte ook steeds meer hocuspocus aan het boek gehecht, waaraan het zijn roep van diepzinnigheid en onbegrijpelijkheid te danken heeft. Wij menen de lezer al die aangroeisels te mogen besparen, en brengen slechts dat deel van de tekst en van de oudste commentaren, dat duidelijk tot het onderwerp van het boek blijkt te behoren.
Vanzelfsprekend heeft een boek als het Boek der Veranderingen altijd een irrationele rest. Waarom in een bepaald geval déze kant naar voren wordt gebracht en niet de andere, die even goed mogelijk schijnt, kan evenmin worden verklaard, als waarom de ossen horens hebben, en niet in plaats daarvan bovenvoortanden zoals de paarden. Wat mogelijk is, dat is alleen het bewijs van het onderling verband binnen het door de structuur gegevene; om bij de vergelijking te blijven: het komt neer op de verklaring, in hoeverre het groeien van horens met het ontbreken van bovenvoortanden in organisch verband staat.
2. De acht oertekens en het gebruik ervan
Zoals in het voorafgaande reeds is uiteengezet, moeten de hexagrammen steeds worden beschouwd als samengesteld uit twee oertekens, niet als slechts bestaande uit zes afzonderlijke lijnen. Deze oertekens nu komen voor de interpretatie in aanmerking al naar de verschillende kanten van hun wezen: ten eerste naar hun eigenschappen, vervolgens naar hun beelden, en ten slotte naar hun positie in het familieverband (waarbij alleen die van de latere hemel in aanmerking komt).
Qian, het Scheppende, |
is sterk, is de hemel, |
de vader |
Deze algemene betekenissen moeten, vooral waar het om de verklaring der afzonderlijke lijnen gaat, worden aangevuld met de op het eerste gezicht overbodig lijkende opsommingen in de bespreking der trigrammen (Hoofdstuk III blz. 238).
Bovendien dient men rekening te houden met de positie der trigrammen ten opzichte van elkaar. Het onderste trigram is beneden, binnen, achter; het bovenste trigram is boven, buiten, voor. De betoonde lijnen in het bovenste trigram worden altijd als ‘gaande’, de betoonde lijnen van het onderste trigram als ‘komend’ gekenschetst.
Uit deze aanduidingen, die reeds in de Commentaar op de Beslissing voorkomen, werd later een systeem opgebouwd van de wijze, waarop de hexagrammen in elkaar overgaan, dat veel verwarring heeft gesticht. Daar het voor de verklaring heel goed gemist kan worden, werd het hier geheel weggelaten. Ook werd geen gebruik gemaakt van de zogenaamde ‘loerende’ hexagrammen – waarmee bedoeld wordt, dat in het verborgen aan elk teken zijn eigen tegenstelling mede ten grondslag ligt, (b.v. aan het teken Qian het teken Kun, aan het teken Zhen het teken Xun, enz.).
Daarentegen dient zeer zeker gebruik te worden gemaakt van de kerntekens, de hugua. Deze kerntekens vormen de middelste vier lijnen van elk hexagram en grijpen zelf weer met hun beide middelste lijnen over elkaar. Uit een paar voorbeelden zal dit duidelijk blijken.
Het hexagram Li, het Zich-Hechtende, nr. 30
heeft als kerntekencomplex de vier lijnen
, de beide kerntekens zijn: boven Dui, het Blijmoedige
, beneden Xun, het Zachtmoedige
. Het hexagram Zhong Fu, Innerlijke Waarheid, nr. 61
heeft als kerntekencomplex de vier lijnen
. De beide kerntekens zijn: boven Gen, het Stilhouden
beneden Zhen, het Opwindende
. De structuur der tekens vertoont derhalve een trapsgewijs over elkaar grijpen van verschillende trigrammen en hun invloeden 
De beginlijn en de bovenste lijn behoren dus ieder tot één trigram (het onderste, resp. bovenste oerteken). De tweede en vijfde lijn behoren ieder bij twee trigrammen (het onderste resp. bovenste oerteken en het onderste, resp. bovenste kernteken). De derde en vierde lijn behoren ieder bij drie trigrammen (het onderste, resp. bovenste oerteken en beide kerntekens). Het resultaat is, dat de beginlijn en de toplijn in zekere zin buiten het verband vallen, terwijl er voor de tweede en de vijfde lijn een (meestal gunstige) evenwichtstoestand bestaat, en de beide middelste lijnen een over elkaar grijpende bestemming hebben, die alleen in bijzonder gunstige gevallen het evenwicht niet stoort. Deze verhoudingen komen met de waardering der lijnen in de oordelen volkomen overeen.
3. De tijd
De totale situatie, die door een teken tot uitdrukking komt, heet de tijd. Deze uitdrukking omvat al naar het karakter der verschillende hexagrammen verschillende betekenissen.
Bij tekens, waarin de situatie in zijn geheel met beweging heeft te maken, heet de tijd het door deze beweging veroorzaakte afnemen of groeien, volzijn of leegzijn. Tekens van deze groep zijn b.v. nr. 11, Tai, de Vrede, nr. 12, Pi, de Stilstand, nr. 23, Bo, de Versplintering, nr. 24, Fu, de Terugkeer.
Evenzo heet de tijd de handeling of het proces, dat voor een teken karakteristiek is, zoals b.v. in nr. 6, Song, de Strijd, nr. 7, Shi, het Leger, nr. 21, Shi He, het Doorbijten, nr. 27, Yi, de Voeding. Verder beduidt de tijd de wet, die door een hexagram tot uitdrukking wordt gebracht, zoals b.v. nr. 10, Lü, het Optreden, nr. 15, Qian, de Bescheidenheid, nr. 31, Xian, de Inwerking, nr. 32, Heng, de Duurzaamheid.
Ten slotte kan de tijd ook de symbolische situatie beduiden, die door het hexagram wordt weergegeven, b.v. nr. 48, Jing, de Waterput, nr. 50, Ding, de Spijspot.
In alle gevallen is de tijd van een teken van doorslaggevend belang voor de betekenis van de situatie in zijn geheel, en hiervan uitgaande krijgen de afzonderlijke lijnen hun betekenis. Al naar gelang van de tijd kan een en dezelfde lijn – bijvoorbeeld zes op de derde plaats – de ene keer gunstig, de andere keer ongunstig zijn.
4. De plaatsen
De verschillende plaatsen der lijnen worden naar hun hoogte in voorname en geringe plaatsen ingedeeld. Daarbij blijven in de regel de onderste en de bovenste plaats buiten beschouwing, terwijl de vier middelste binnen de tijd actief zijn. Daarvan is de vijfde plaats de plaats van de heerser, de vierde die van de minister in de nabijheid van de heerser, de derde als bovenste plaats van het onderste tritram, heeft een soort overgangspositie; de tweede is de beambte in de provincie, die echter met de vorst op de vijfde plaats in directe verbinding staat. Ook kan soms de vierde plaats de vrouw van de vijfde voorstellen, en de tweede de zoon. Onder bepaalde omstandigheden kan ook de tweede plaats de vrouw zijn, die binnenshuis de dingen regelt, terwijl de man op de vijfde plaats in de buitenwereld bezig is. Kortom, de functies zijn steeds analoog, al wisselen ook de benamingen.
De onderste en de bovenste plaats komen van het standpunt van de tijd van het hexagram in de regel als begin of einde in aanmerking; onder bepaalde omstandigheden is de eerste lijn ook iemand, die begint deel te nemen aan de zin van de tijd zonder nog het arbeidsveld te zijn binnengetreden, terwijl de bovenste lijn iemand betekent, die zich reeds uit de bezigheden van de tijd heeft teruggetrokken. Het komt echter op de door het hexagram voorgestelde tijd aan, of onder bepaalde omstandigheden juist deze plaatsen een representatieve functie hebben, zoals b.v. de eerste plaats in nr. 3, Tun, de Aanvangsmoeilijkheid, nr. 14, Da You, Bezit van het Grote, nr. 20, Guan, de Beschouwing, nr. 26, Da Chu, de Temmende kracht van het Grote, nr. 42, Yi, de Vermeerdering. In al deze gevallen is de betreffende (eerste) lijn de heer van het teken. Aan de andere kant komt het ook voor, dat de vijfde plaats niet de plaats van de heerser is, namelijk wanneer er in verband met de hele situatie van het teken geen sprake is van een heerser.
5. Het karakter der lijnen
Het karakter der lijnen wordt aangeduid met vast of week, centraal, correct, of niet centraal en niet correct. Vast (of hard) zijn de ongedeelde, week (of zwak) zijn de gedeelde lijnen. Centraal zijn de beide middelste lijnen der oertekens (dus de tweede en vijfde), onafhankelijk van de kwaliteit, die zij voor het overige hebben. Correct is een lijn, die op de haar toekomende plaats staat, dus een vaste lijn op de eerste, derde, vijfde plaats, een weke lijn op de tweede, vierde, zesde plaats. Vaste en weke lijnen kunnen beide gunstig of ongunstig zijn, al naar de eisen van de tijd van het hexagram. Als de tijd vastheid verlangt, zijn de vaste lijnen gunstig, als de tijd weekheid verlangt de weken. Dat gaat zo ver, dat niet eens altijd het correct-zijn een voordeel is. Wanneer de tijd weekheid voorschrijft, is een vaste lijn op de derde plaats – hoewel op zichzelf correct – ongunstig, terwijl omgekeerd een weke lijn op de derde plaats gunstig kan zijn, omdat zij door de weekheid van haar wezen de hardheid van de plaats weer goedmaakt. Alleen de centrale positie is in verreweg de meeste gevallen gunstig, onverschillig of de lijn correct is of niet. Met name kan een weke heerser een zeer gunstige positie hebben, vooral wanneer hem een sterke, vaste beambte op de tweede plaats ten dienste staat.
6. De verhouding der lijnen onderling
a. Harmonie
De overeenkomstige lijnen van het onderste en bovenste trigram staan soms in bijzonder nauw verband tot elkaar, n.l. in dat van harmonie. Dat zijn de volgende verhoudingen: de eerste lijn tot de vierde, de tweede tot de vijfde, de derde tot de bovenste. Voorwaarde is dat de lijnen van verschillende natuur zijn. Als regel staan dus alleen weke tot vaste en vaste tot weke lijnen in het verband van ‘harmonie’ tot elkaar. Van de harmoniërende lijnen zijn de belangrijkste de beide centrale lijnen op de tweede en de vijfde plaats, die in de correcte verhouding van heerser tot beambte, vader tot zoon, man tot vrouw enz. tot elkaar staan. Vooral kan daarbij of een sterke beambte met een weke heerser, of een weke beambte met een sterke heerser harmoniëren. Het eerste is het geval bij 16 hexagrammen, welke alle een gunstige uitwerking vertonen: namelijk absoluut gunstig bij de nummers 4, 7, 11, 14, 18, 19, 32, 34, 38, 40, 41, 46, 50; minder gunstig, gelijk door de tijd verklaard wordt, bij de nummers 26, 54, 64. Het harmoniëren tussen weke beambte en sterke heer is lang niet zo gunstig. Ongunstig werkt het bij de nrs. 12, 13, 17, 20, 31. Moeilijkheden – die hun verklaring echter in de tijd vinden, zodat de verhouding toch als correct beschouwd kan worden – komen voor bij de nrs. 3, 33, 39, 63. Gunstig werkt de verhouding bij de nrs. 8, 25, 37, 42, 45, 49, 53. Harmonie tussen de eerste en vierde lijn komt af en toe ook voor, waarbij het gunstig is, als een weke lijn op de vierde plaats in de verhouding van harmonie tot een sterke beginlijn staat, omdat dan een gehoorzame beambte in naam van zijn heer sterke, flinke helpers zoekt; vgl. de nrs. 3, 22, 25, 27, 41. Daarentegen beduidt harmonie tussen een sterke vierde lijn tot een weke beginlijn eerder een te vermijden verleiding tot intimiteit met ‘gemene’ mensen, vgl. de nrs. 28, 40, 50. Een verhouding tussen de derde en bovenste lijn komt praktisch niet voor, hoogstens als verleiding; want door de verwikkeling in wereldse aangelegenheden zou de hoge, van de wereld afgekeerde wijze zijn reinheid verliezen, en de beambte op de derde plaats zijn trouw, als hij zijn heerser op de vijfde plaats zou passeren.
In het geval, dat een lijn heer van het teken is, komen verhoudingen van harmonie voor, die onafhankelijk zijn van bovenstaande overwegingen: hun heil of onheil wordt dan afgeleid uit de tijdzin van het gehele hexagram.
b. Solidariteit
Tussen twee naburige lijnen van verschillend karakter kan de verhouding van solidariteit bestaan, die van de kant van de onderste lijn ook als ‘ontvangen’, van de kant van de bovenste als ‘rusten op’ wordt aangeduid. Voor de verhouding van solidariteit komen in de eerste plaats de vierde en de vijfde plaats in aanmerking (minister en heerser). Hier nu is het, in tegenstelling tot de verhouding tussen tweede en vijfde lijn, het gunstigst, wanneer een weke minister solidair is met een sterke heerser, want bij grotere nabijheid is eerbied gewenst. Zo is dan ook in 16 hexagrammen het voorkomen van zulk een solidariteit steeds min of meer heilbrengend, namelijk zeer goed in de nrs. 8, 9, 20, 29, 37, 42, 48, 53, 57, 59, 60, 61; iets minder gunstig, maar toch niet ongunstig in de nrs. 3, 5, 39, 63. Daarentegen is solidariteit tussen een sterke, d.w.z. niet-correcte lijn op de vierde plaats met een zwakke heer meestal ongunstig: zie de nrs. 30, 32, 35, 50, 51; iets minder ongunstig in de nrs. 14, 38, 40, 54, 56, 62. Gunstig wederom in de volgende hexagrammen, waarin de sterke vierde lijn heer van het teken is: nrs. 16, 21, 34, 55 (heer van het bovenste teken), 64.
Bovendien komt solidariteit nog voor tussen de vijfde en de bovenste lijn: dan is er een heerser, die zich voor de wijze buigt. In dat geval is het meestal een deemoedige heerser (zwakke lijn op de vijfde plaats) die de sterke wijze (sterke lijn boven) eert. Zo in de nummers 14, 26, 27, 50. Dat is natuurlijk zeer gunstig. Staat daarentegen op de vijfde plaats een sterke lijn en bovenaan een zwakke, dan duidt dat eerder op een zich afgeven met minderwaardige elementen, wat ongewenst is; zie de nrs. 28, 31, 43, 58. Alleen het hexagram nr. 17, Sui, het Navolgen, maakt hierop een uitzondering, omdat de totale strekking van het teken is, dat het sterke zich onder het zwakke stelt.
De overige lijnen – 1 en 2, 2 en 3, 3 en 4 – staan niet in een passende verhouding van solidariteit. Waar deze toch voorkomt, ontstaat altijd het gevaar van partijschappen, wat vermeden dient te worden. Voor een zwakke lijn is het rusten op een harde soms ook een bron van onaangenaamheden. Als het om lijnen gaat, die heersers zijn van hun hexagram, komen de relaties van harmonie en solidariteit ook in aanmerking, waar het willekeurige plaatsen betreft. Behalve de bovengenoemde gevallen willen we nog enige voorbeelden aanhalen. Nr. 16, Yu, de Geestdrift: de vierde lijn is de heer van het teken, de beginlijn harmonieert ermee, de derde lijn is solidair. Nr. 23, Bo, de Versplintering: de bovenste lijn is de heer, de derde harmonieert ermee, en de vijfde is solidair. In beide gevallen is het goed. Nr. 24, Fu, de Terugkeer: de beginlijn is heer, de tweede is solidair, de vierde harmonieert. Beide verhoudingen zijn gunstig. Nr. 43, Guai, de Doorbraak: de bovenste lijn is heer, de derde harmonieert ermee, de vijfde is solidair. Nr. 44, Gou, het Tegemoetkomen: de beginlijn is heer, de tweede is solidair, de vierde harmonieert. Hier worden heil en onheil bepaald naar de richting waarin de betekenis van het hexagram wijst.
7. De heren van het teken
Men onderscheidt twee soorten van heren van het teken: De constituerende en de beheersende. De constituerende heer van het teken is de lijn, die aan het hexagram zijn karakteristieke betekenis geeft, zonder rekening te houden met niveau en hoedanigheid van het karakter. Een voorbeeld daarvan is de bovenste, zwakke lijn in nr. 43, Guai, de Doorbraak: de strekking, deze lijn er resoluut uit te gooien, is de constituerende factor van het hexagram.
De beheersende heren zijn altijd goed van karakter en worden door de zin van de tijd en door hun positie tot heren. Meestal staan zij op de vijfde plaats, maar sporadisch doen zich ook andere lijnen als heer van het teken voor.
Als de constituerende heer tegelijkertijd de beheersende heer is, dan is hij zeker goed en komt zijn plaats met de tijd overeen. Is hij niet tegelijkertijd de beheersende heer, dan is dat een onmiskenbaar teken, dat zijn karakter en zijn plaats niet overeenstemmen met de eisen van de tijd.
De heren van de tekens kan men altijd aflezen uit de Commentaar op de Beslissing. Als de constituerende heer tegelijkertijd de beheersende is, heeft het hexagram één heer, anders twee. Vaak zijn er twee lijnen, die de betekenis van het hexagram constitueren, zoals b.v. in nr. 33, Dun, de Terugtocht: de beide voorwaartsdringende zwakke lijnen, die dan beide heer zijn doordat zij de vier sterke terugdringen. Een ander voorbeeld: wanneer het hexagram tot stand komt door de samenwerking van de beelden der beide oertekens, zijn de karakteristieke lijnen dier oertekens de heren van het hexagram. De constituerende heer in het hexagram wordt weergegeven door een
, de beheersende heer door een
. Voor het geval zij identiek zijn, is het teken
gekozen. In het derde boek wordt bovendien bij elk hexagram de heer uitvoerig verklaard.
a) Het Duizendblad-orakel
Het orakel wordt geraadpleegd met behulp van stelen van het duizendblad. Vijftig stelen worden voor dit doel gebruikt. Daarvan wordt één terzijde gelegd, die verder geen rol meer speelt. De overige 49 stelen worden eerst in twee stapeltjes verdeeld. Daarop neemt men van het stapeltje rechts een steel en steekt hem tussen ringvinger en pink van de linkerhand. Daarop neemt men het linkse stapeltje in de linkerhand en neemt met de rechter bundeltjes van telkens vier stelen weg, tot vier of minder stelen overblijven. Deze rest steekt men tussen ring- en middenvinger van de linkerhand. Daarop wordt op zelfde manier het rechtse stapeltje doorgeteld en de rest tussen middenen wijsvinger van de linkerhand gestoken. De som van de zich tussen de vingers van de linkerhand bevindende stelen is nu of 9 of 5 (de verschillende mogelijkheden zijn 1 + 4 + 4 of 1 + 3 + 1 of 1 + 2 + 2 of 1 + 1 + 3. Daaruit blijkt, dat het getal 5 gemakkelijker te bereiken is dan 9). Bij het eerste doortellen der 49 stelen blijft de eerste steel tussen pink en ringvinger als overtallig buiten de berekening. Men rekent dus 9 = 8 en 5=4. Het getal vier beduidt nu een volle eenheid, waaraan de getalwaarde 3 wordt toegekend. Het getal 8 daarentegen beduidt een dubbele eenheid, waaraan slechts de getalwaarde 2 wordt toegekend. Als men dus bij het eerste doortellen 9 stelen over heeft, dan tellen ze 2; heeft men er 5 over, dan tellen ze 3. Deze worden nu voorlopig terzijde gelegd.
Nu worden de beide stapeltjes, die over zijn, weer bij elkaar gevoegd en opnieuw in tweeën gedeeld. Weer neemt men van de rechter helft één steel en steekt hem tussen pink en ringvinger van de linkerhand, en gaat met het doortellen net zo te werk als bij de eerste keer. Ditmaal krijgt men als som van de rest of 8 of vier. (namelijk

zodat ditmaal de kansen tussen 8 en 4 dezelfde zijn). 8 telt 2 en 4 telt 3. Met de overgebleven stapeltjes gaat men daarna een derde keer evenzo te werk, en verkrijgt als som van de rest evenzo 8 of 4.
Nu wordt uit de berekeningswaarde der drie restsommen een lijnelement opgebouwd.
Is de som 5 (= 4, waarde 3) + 4 (waarde 3) + 4 (waarde 3) dan geeft dit het getal 9, dat is het zogenaamde oude Yang. Dat wordt een positief lijn-element, dat zich beweegt, en dus voor interpretatie van de afzonderlijke lijnen in aanmerking komt. Het wordt weergegeven door
of
.
Is de som 9 (= 8, waarde 2) + 8 (waarde 2) + 8 (waarde 2), dan geeft dat het getal 6, d.i. het zogenaamde oude Yin. Dat wordt een negatief lijn-element, dat zich beweegt, derhalve voor de interpretatie der afzonderlijke lijnen in aanmerking komt. Het wordt weergegeven door
of x.
Is de som 
dan geeft dat het getal 7, d.i. het zogenaamde jonge Yang. Dat wordt een positief lijn-element, dat rust, derhalve voor de interpretatie der afzonderlijke lijnen niet in aanmerking komt. Het wordt weergegeven door: 
Is de som 
dan geeft dat het getal 8, d.i. het zogenaamde jonge Yin. Dat wordt een negatief lijn-element, dat rust, derhalve voor de interpretatie der afzonderlijke lijnen niet in aanmerking komt. Het wordt weergegeven door: 
Deze procedure wordt zes keer herhaald, en zo wordt een uit zes lijnen samengesteld teken opgebouwd. Als dit hexagram uit louter rustende lijnen bestaat, komt voor het orakel alleen de idee in aanmerking, die door het teken in zijn geheel wordt weergegeven, zoals deze in het “Oordeel” van koning Wen en de “Commentaar op de Beslissing” van Confucius tot uitdrukking komt. Verder nog het beeld van het teken, en de aan het beeld toegevoegde tekstwoorden. Bevinden zich in het op deze wijze verkregen hexagram één of meer bewegende lijnen, dan komen buitendien ook nog de door de hertog van Zhou aan deze lijn toegevoegde woorden in aanmerking. Daarom hebben deze het opschrift: 9 op de xde plaats of 6 op de xde plaats. Buitendien ontstaat door de beweging, d.w.z. verandering75 der lijnen een nieuw hexagram, met de betekenis waarvan men eveneens rekening dient te houden. Als wij b.v. het hexagram 56 hebben verkregen,
waarvan de vierde lijn zich beweegt,
moeten wij niet alleen rekening houden met de tekst en het beeld van dit hexagram in zijn geheel, maar ook met de tekst, die bij de vierde lijn hoort, en dan bovendien ook nog met de tekst en het beeld van het teken 52,
en wel zo, dat het hexagram 56
dan het uitgangspunt is van een ontwikkeling, die ten gevolge van de positie van de 9 op de vierde plaats, en de daarbij gevoegde raad, leidt naar de eindsituatie,
d.i. het hexagram 52. In het tweede hexagram komt de tekst van de bewegende lijn niet in aanmerking.
b) Het munt-orakel
Behalve de methode van het duizendblad-orakel bestaat er nog een kortere methode met munten, waarvoor in de regel oude Chinese bronzen munten, die een gat in het midden hebben en aan de ene kant een inscriptie, worden gebruikt. Men neemt dan drie munten, die gelijktijdig worden gegooid. Een worp geeft een lijn. Schrift geldt als Yin en telt 2, de andere kant geldt als Yang en telt 3. Hieruit volgt dan het karakter van de lijn. Zijn alle drie munten Yang, dan is het een negen, zijn alle drie munten Yin, dan is het een zes. Twee Yin en één Yang worden een zeven, twee Yang en één Yin worden een acht. Bij het opzoeken der hexagrammen in het Boek der Veranderingen gaat men te werk als bij het duizendblad-orakel.
Er bestaat nog een ander soort munt-orakel, waarbij behalve de I Tjing-tekens ook nog de ‘vijf veranderingsfasen’, de cyclische tekens, enz. worden aangewend en dat door Chinese waarzeggers wordt gebruikt. Bij deze methode wordt echter geen gebruik gemaakt van de tekst van de I Tjing. Het heet, dat dit een voortzetting is van het oude schildpad-orakel, dat in de oudheid naast het duizendbladorakel werd geraadpleegd. In de loop der tijden werd het echter gaandeweg verdrongen door de I Tjing, waaraan Confucius een rationeler vorm had gegeven.
DERDE BOEK
DE COMMENTAREN
1. QIAN / HET SCHEPPENDE
Kerntekens:
Qian en
Qian
Heer van het teken is de negen op de vijfde plaats. Het Scheppende geeft de weg des hemels aan, en de vijfde plaats is het beeld van de hemel. Anderzijds geeft het Scheppende de weg van de edele aan, en de vijfde plaats, als plaats van de heerser, is de plaats, die de edele toekomt. De negen op de vijfde plaats bezit bovendien ten volle de vier eigenschappen van vastheid, kracht, maat (centrale positie in het bovenste trigram) en rechtvaardigheid (correctheid, daar het Jang-element zich op de Jang-plaats bevindt). In zoverre bezit deze lijn het karakter van de hemel in zijn reinheid.
De vierde maand (5 mei-4 juni), als de lichte kracht op zijn hoogst is, staat in dit teken.
Vermengde tekens
‘Het Scheppende is sterk.’
Het karakter van het hexagram is de kracht en de vastheid.
Het beeld van het teken is de hemel verdubbeld, d.w.z. twee op elkaar volgende aswentelingen of dagen.
De structuur van het teken: Het bestaat uit louter positieve lijnelementen.
HET OORDEEL
Het Scheppende bewerkt verheven welslagen,
Bevorderend door standvastigheid.
Commentaar op de Beslissing
Opmerking: Deze commentaar, die waarschijnlijk terecht aan Confucius wordt toegeschreven, verklaart zowel de namen der hexagrammen, alsook de woorden, die door Koning Wen aan het hexagram in zijn geheel werden toegevoegd. De commentaar verklaart in de regel eerst de naam van het teken, waarbij hij teruggrijpt op het karakter, het beeld, de structuur van het teken, al naar de omstandigheden dit met zich meebrengen. Daarop verklaart hij de woorden van koning Wen, waarbij hij wederom of de zojuist genoemde bronnen gebruikt, of uitgaat hetzij van de situatie van de ‘heer van het teken’ hetzij van de verandering van de vorm, waaruit het teken is voortgekomen.
Bij de acht fundamentele diagrammen valt de verklaring van de naam weg, daar deze als bekend verondersteld wordt.
In de Chinese tekst zijn de zinnen van deze commentaar grotendeels op rijm, waarschijnlijk om het onthouden ervan te vergemakkelijken. Bij de vertaling werd van de weergave van deze rijmen afgezien, aangezien zij geen wezenlijke betekenis hebben. Toch is het goed dat men dit niet uit het oog verliest, daar hieruit menige onbehouwenheid in de uitdrukkingswijze, die vaak iets gedwongens heeft, te verklaren is.
Groot voorwaar is de verhevenheid van het Scheppende, waaraan alle dingen hun begin te danken hebben en dat de hele hemel doordringt.
De beide paren van eigenschappen worden in de verklaring opgelost in vier afzonderlijke attributen van de scheppende kracht, die in de hemel haar zichtbare gestalte heeft. Het eerste is de verhevenheid, die als de eerste oorzaak van al het bestaande het belangrijkste en meest omvattende attribuut van het Scheppende vormt. Het Chinese woord daarvoor, yuan
, betekent eigenlijk ‘hoofd’.
De wolken gaan, en de regen werkt, en alle wezens vloeien in hun eigen, afzonderlijke gestalte.
Hier wordt de verklaring van de uitdrukking ‘welslagen’ gegeven. Het succes van de scheppende activiteit manifesteert zich in de bewatering, die een ontspruiten en ontkiemen van al het levende tevoorschijn roept. Terwijl in de eerste paragraaf eenvoudig over het begin van alle wezens gesproken wordt, worden hier de afzonderlijke individuele soorten in hun bijzondere vormen genoemd. Deze beide paragrafen tonen de eigenschappen van grootheid en succes, zoals deze zich in de scheppende kracht van de natuur manifesteren. Op analoge wijze manifesteren zich de attributen van verhevenheid en welslagen bij de scheppende mens, de heilige, die in harmonie is met de scheppende kracht van de Godheid.
Doordat de heilige mens grote klaarheid heeft over einde en aanvang en de wijze, waarop de zes treden zich elk op zijn tijd voltooien, vaart hij erop ten hemel als op zes draken.
De heilige mens, die de geheimen der schepping begrijpt, welke verborgen liggen in einde en begin, in dood en leven, vergaan en worden, en die begrijpt hoe deze polaire tegenstellingen over en weer van elkaar afhankelijk zijn, wordt verheven boven de relatieve waarde van het vergankelijke. De tijd heeft voor hem slechts de betekenis, dat zich hierin de fasen van de groei in klare opeenvolging kunnen ontplooien. En doordat hij elk ogenblik volkomen bewust is, gebruikt hij de zes fasen (trappen) van groei als waren het zes draken (het beeld, dat aan de afzonderlijke lijnen wordt gegeven) waarop hij ten hemel vaart. Dat is de verhevenheid en het welslagen van het Scheppende, zoals dit zich in de mens manifesteert.
De weg van het Scheppende bewerkt door verandering en omvorming, dat elk ding zijn juiste aard en bestemming krijgt en in voortdurende overeenstemming met de grote harmonie komt: dat is het bevorderende en standvastige.
Hier worden de beide andere attributen ‘bevorderend’ en ‘standvastig’ met betrekking tot de scheppende kracht van de natuur verklaard. Het wezen van de scheppende natuurkracht is niet stilstand, maar aanhoudende beweging en ontwikkeling. Door deze kracht wijzigen alle dingen zich geleidelijk, totdat zij tenslotte een geheel andere verschijningsvorm hebben gekregen. Zo veranderen en wisselen de jaargetijden en alle levende wezens in hun verloop. Daardoor krijgt elk ding zijn eigen natuur, die, van God uit gezien, zijn bestemming wordt genoemd. Dit is de verklaring van het begrip ‘bevorderend’. Doordat elk ding aldus zijn natuur vindt, ontstaat een grote en duurzame harmonie in de wereld, die door het begrip van het standvastige (duur en rechtschapenheid) wordt uitgedrukt.
Als hij zich met het hoofd boven de menigte der wezens verheft, komen alle landen tezamen tot rust.
Hier wordt de scheppende kracht van de heilige geschilderd, die het zover weet te brengen, dat alles op de passende plaats komt en dat er vrede op aarde ontstaat, wanneer hij de vooraanstaande positie van de heerser bekleedt.
In deze verklaringen wordt een duidelijke parallel getrokken tussen het scheppende in de natuur en het scheppende in de mensenwereld. Wat gezegd is over het scheppende in de natuur berust op het door het teken gesymboliseerde beeld van de hemel. De hemel toont de sterke, oneindige beweging, die door haar aard bewerkt, dat alles te rechter tijd komt. De woorden over het scheppende in de mensheid berusten op de positie van de ‘heer van het teken’, de negen op de vijfde plaats. De ‘vliegende draak aan de hemel’ is het beeld voor de verhevenheid en het welslagen van de heilige heerser. ‘Bevorderlijk is het, de grote man te zien’ is de grondslag voor de hoge positie van de heilige, waardoor de wereld tot vrede geraakt.
Commentaar op de beelden
Opmerking: Deze commentaar gaat uit van de combinatie der beide trigrammen en ontleent daaraan de situatie van het hexagram. Vervolgens geeft het op basis van de eigenschappen der beide trigrammen raad, hoe men zich in die situatie dient te gedragen.
HET BEELD
De beweging van de hemel is vol kracht.
Zo maakt de edele zich sterk en onvermoeibaar.
De verdubbeling van het trigram ‘het Scheppende’ is het beeld van de krachtige, voortdurend herhaalde beweging. De verdubbeling suggereert, dat men uit zichzelf de kracht put, en dat op elke handeling onophoudelijk een nieuwe volgt.
In het begin een negen:
‘Verborgen draak. Handel niet.’
Het lichte bevindt zich namelijk nog beneden.
‘De onderste plaats’ wil zoveel zeggen als ‘nog onder de aarde’, vandaar het beeld van het verborgen-zijn. De lijn is echter ongebroken en dus is het beeld van de draak, het symbool van de lichte kracht, gekozen.
Negen op de tweede plaats:
‘Op het veld verschijnende draak.’
Het karakter doet zich reeds in de omtrek gelden.
De tweede plaats is de oppervlakte van de aarde, vandaar het beeld van het veld. Het verschijnen op het veld en het aanschouwen van de grote man wordt aangeduid, doordat het karakter van het lijnelement zeer invloedrijk is, want het neemt een centrale positie in (op de tweede plaats, d.i. het midden van het onderste trigram) en staat bovendien nog met de heerser in contact door de plaats en door de affiniteit van het wezen.
Negen op de derde plaats:
‘De edele is de hele dag scheppend bezig.’
Men gaat heen en weer op de rechte weg.
De derde plaats – als plaats van de overgang van het onderste naar het bovenste trigram – is op zichzelf onrustig en daarom dikwijls niet bepaald gunstig. Hier echter is ten gevolge van het uniforme karakter van al de afzonderlijke lijnen ook deze overgang slechts een teken van onvermoeide bezigheid, die heen en weer leidt op het pad van de waarheid. Dat heen en weer betekent, dat men pas begint, zijn morele standvastigheid te veroveren.
Negen op de vierde plaats:
‘Aarzelende opzwaai over de diepte.’
De vooruitgang beduidt geen fout.
Hier is de bovenste grens van het gebied van de mens in het hexagram bereikt. Vooruitgang op effen bodem is niet meer mogelijk. Men moet de vaste grond onder zijn voeten durven op te geven, als men verder vooruit wil komen. Men moet de sprong wagen naar het bodemloze en eenzame. Hier is de enkeling vrij – juist door de mogelijkheden, die de situatie hem biedt. Een ieder moet zelf zijn eigen lot bepalen.
Negen op de vijfde plaats:
‘Vliegende draak aan de hemel.’
Dat toont de grote man bij zijn werk.
Hier staat de heer van het teken op de voor de heerser aangewezen plaats; daarom wordt hij gesymboliseerd als vliegende draak aan de hemel.
Bovenste negen:
‘Hoogmoedige draak zal reden hebben tot berouw.’
Want wat vol is, kan niet voortduren.
Alles wat de opperste fase heeft bereikt, moet ingevolge de wet van de verandering omslaan.
‘Alle lijnen zijn negens.’
Het is de aard van de hemel,
Niet als hoofd te verschijnen.
Het Scheppende leidt weliswaar al het gebeuren, maar het treedt nooit voor het voetlicht, naar buiten verschijnt het niet als hoofd. Zo is ook de ware kracht; beweeglijk en verborgen aan het werk, zonder uiterlijk zichtbaar te zijn.
Doordat alle lijnen negens zijn, verandert het teken in het teken Kun, het Ontvangende, dat volkomen receptief is, en dus geen hoofd toont.
Commentaar op de tekstwoorden (Wen Yan)
Opmerking: Het gaat in dit boek om een verzameling van commentaren op de beide eerste hexagrammen van het Boek der Veranderingen. Van deze commentaren houden er twee zich bezig met de woorden van de tekst (en van de Tuan-Commentaar), terwijl zij alle vier (a, b, c en d) de afzonderlijke lijn-elementen verduidelijken. De volgorde in de oertekst is: a 1-9, b 1-7, c 1-7, d 1-13. In het onderstaande zijn, terwille van een gemakkelijk overzicht en om nodeloze herhalingen te voorkomen, de verschillende commentaren bijeengebracht, waarbij ze door hun nummering te onderscheiden zijn.
a. 1 De verhevenheid is van al het goede het hoogste. Het welslagen is het samenvallen van al het schone. Het bevorderende is de overeenstemming van al het goede en rechtvaardige. De standvastigheid is de grondlijn van alle handelingen.
Hier worden de vier fundamentele eigenschappen van het teken in verband gebracht met de vier hoofddeugden der Chinese moraal. Verhevenheid gaat samen met liefde. Welslagen gaat samen met goede zeden. Het bevorderende gaat samen met het recht. Standvastigheid gaat samen met wijsheid.76
a. 2 Doordat de edele de liefde belichaamt, is hij in staat over de mensen te heersen. Doordat hij het samenwerken van al het schone bewerkstelligt, is hij in staat hen door de goede zeden te verenigen. Doordat hij alle wezens verder brengt, is hij in staat hen door gerechtigheid in harmonie te brengen. Doordat hij standvastig is, is hij in staat alle handelingen door te voeren.
De vier fundamentele eigenschappen van het Scheppende zijn tegelijkertijd ook de eigenschappen, die voor een leider en heerser der mensen nodig zijn. Om over de mensen te kunnen heersen en hen te leiden, is het vóór alles nodig, dat men hen liefheeft. Zonder liefde kan op het gebied van de heerschappij niets blijvends tot stand worden gebracht. Geweld, dat door vrees in te boezemen zijn doel bereikt, is altijd alleen iets voor het ogenblik. Het lokt onvermijdelijk verzet uit als reactie. Op grond van deze gezindheid blijkt de beste methode om de mensen tot elkaar te brengen: de goede zede, niet de wetten. Niets bindt de mensen hechter aaneen dan sterke zeden, die in ere worden gehouden doordat elk lid van de maatschappij ze beschouwt als iets moois, dat de moeite van het nastreven waard is. Wanneer het gelukt, voor de zedelijke gedragingen der mensen normen te vinden, waarbij iedereen zich wel bevindt, dan is het heel gemakkelijk de massa’s te verenigen en te organiseren. De grondslag van de samenleving moet verder zijn: de grootst mogelijke vrijheid en het grootst mogelijke nut voor allen. Deze worden gewaarborgd door de gerechtigheid, die de ongebondenheid van de enkeling in zover beperkt als dit voor het algemeen welzijn beslist noodzakelijk is. Om het gestelde doel te bereiken, is in de vierde plaats tenslotte de wijsheid onmisbaar, daar zij de vaste en duurzame wegen toont, die volgens de eeuwige wereldwetten tot een goed resultaat moeten leiden.
a. 3 De edele handelt naar deze vier deugden; daarom staat er: het Scheppende is verheven, welslagend, bevorderend, standvastig.
d. 1 De verhevenheid van het Scheppende berust op het feit, dat het alles aanvangt en in alles slaagt.
d. 2 Bevorderend en standvastig: daardoor bewerkt het de natuur en de aard der wezens.
Hier worden de eigenschappen weer paarsgewijs samengevat. De verhevenheid van het Scheppende berust op zijn absoluutheid, op de omstandigheid dat het in wezen het begin is van alle dingen, dus niet zelf van iets anders afhankelijk, èn dat het werkzaam is, d.w.z. zelf de oorzaak van al het andere. Zijn bevorderende en standvastige werking, d.w.z. de levensdrang en de vaste natuurwetten zijn het, die de causaliteit van het Scheppende aan het licht brengen. De levensdrang, het bevorderende, het juiste voor elk wezen vormt de grondslag van zijn natuur, en die natuur ontplooit haar werkzaamheid volgens vaste wetten; dat is de natuur van alle wezens. Terwijl in de ‘Commentaar op de Beslissing’ de natuur wordt herleid tot waar zij wortelt in de goddelijke bestemming, wordt hier de natuur getoond in de wijze, waarop ze zich ontplooit.
d. 3 Het Scheppende vermag de gehele wereld in schoonheid vooruit te brengen (te bevorderen) door er een begin aan te geven. Zijn ware grootheid bestaat daarin, dat niet wordt aangegeven, waardoor het alles bevordert.
Bij het Scheppende staat slechts vermeld: Het werkt bevorderend door datgene, wat het standvastig (blijvend) eigen is: door zijn innerlijke wezen. Dat wezen wordt niet nader gedefinieerd. Dit houdt de aanduiding in van oneindig veel mogelijkheden en facetten van zijn nuttigheid. Een tegenstelling daarmee vormt het Ontvangende waarvan gezegd wordt: ‘Het werkt bevorderend door de standvastigheid van een merrie’. Hier, in de wereld der verschijnselen, heeft elk ding zijn bepaalde geaardheid, die het principe van de individuatie is. Maar met deze bepaalde geaardheid wordt tegelijkertijd een grens gesteld, waardoor elk wezen voor zich van elk ander wezen gescheiden is.
d. 4 Hoe groot is toch het Scheppende! Het is vast en sterk, matig en recht, rein, onvermengd en geestelijk.
Hier worden uit de aard van de heer van het teken – de negen op de vijfde plaats – de eigenschappen van het gehele teken afgeleid, zoals dat in de Tuan-Commentaar, waarop deze gehele passage betrekking heeft, dikwijls het geval is. De vijfde lijn is vast, daar ze op oneven plaats staat en sterk, daar ze ongedeeld is (sterk beduidt beweging, vast rust); ze is matig omdat ze in het midden van het bovenste trigram staat, recht omdat ze een passende plaats (sterke lijn op sterke plaats) inneemt. In deze vier eigenschappen komen weer de vier fundamentele eigenschappen van het hele hexagram aan den dag. Rein, onvermengd en geestelijk zijn deze eigenschappen voorhanden, omdat het hele teken homogeen uit louter sterke lijnen bestaat.
d. 5 De zes lijn-elementen openbaren en ontvouwen de gedachte op zodanige wijze, dat de aard van het geheel door de afzonderlijke lijnen duidelijk wordt.
Ten gevolge van de homogeniteit van het hexagram staan de afzonderlijke lijnen in doorgaand verband met elkaar, waardoor de idee van het geheel gaandeweg steeds meer wordt verduidelijkt. In dit opzicht is het teken ‘het Scheppende’ tegengesteld aan het teken het ‘Ontvangende’, waar de afzonderlijke lijn-elementen niet in onderling verband met elkaar staan. Dit hangt samen met het tijd-karakter van het teken ‘het Scheppende’ tegenover het ruimtelijk karakter van het teken ‘het Ontvangende’.
d. 6 ‘Hij vaart te zijner tijd op zes draken ten hemel. De wolken gaan en de regen valt’:
dat alles betekent dat, en hoe, de wereld tot vrede komt.
Door deze slotopmerking worden de woorden van de Tuan-Commentaar geïnterpreteerd in de zin van historische gebeurtenissen (ordening van het wereldrijk).
Bij de beginnegen:
a. 4 In het begin een negen betekent: ‘Verborgen draak. Handel niet.’ Wat wil dat zeggen?
De meester sprak: Dat duidt op iemand, die het karakter van een draak bezit, maar verborgen is. Hij schikt zich niet naar de wereld, hij maakt zich geen naam. Hij trekt zich van de wereld terug, maar hij is daar niet treurig om. Hij vindt geen waardering, maar hij is daar niet treurig om. Heeft hij geluk, dan voert hij zijn ideeën uit; heeft hij geen geluk, dan trekt hij zich ermee terug. Waarlijk! Hij is niet te ontwortelen: hij is een verborgen draak.
b 1 ‘Verborgen draak Handel niet!’
De reden is, dat hij zich beneden bevindt.
c. 1 ‘Verborgen draak. Handel niet!’
De kracht van het lichte is nog verborgen en bedekt.
d. 7 De edele gaat zijn weg overeenkomstig het karakter, dat zich in hem gevormd heeft. Dat is een weg, die van dag tot dag te zien is. Het ‘verborgen zijn’ wil zeggen, dat hij nog niet de opmerkzaamheid op zich gevestigd heeft en nog geen erkenning heeft gevonden, zodat hij door te handelen niets zou bereiken. In zo’n geval handelt de edele niet.
Bij de negen op de tweede plaats:
a. 5 Negen op de tweede plaats betekent: ‘Op het veld verschijnende draak. Het is bevorderlijk de grote man te zien. Wat wil dat zeggen?
De meester sprak: Dat wijst op iemand, die het karakter van een draak heeft en gematigd en rechtvaardig is. Zelfs in zijn gewone woorden is hij betrouwbaar. Zelfs in zijn gewone handelingen is hij accuraat. Hij legt elke valsheid af en bewaart zijn oprechtheid. Hij verhoogt het niveau van zijn tijdperk en beroemt er zich niet op; zijn karakter is invloedrijk en hij maakt de mensen tot andere wezens. In het Boek der Veranderingen staat: ‘Op het veld verschijnende draak. Het is bevorderlijk, de grote man te zien.’ Dat heeft betrekking op iemand, die de eigenschappen van de heerser bezit.
b. 2 ‘Op het veld verschijnende draak.’
De bedoeling is, dat men hem op het moment nog niet nodig heeft.
c. 2 ‘Op het veld verschijnende draak.’
De gehele wereld komt door hem tot schoonheid en klaarheid.
d. 8 De edele leert, om materiaal te verzamelen; hij vraagt, om het te schiften; zo wordt hij ruim in zijn wezen en liefdevol in zijn handelen.
In het Boek der Veranderingen wordt gezegd: ‘Op het veld verschijnende draak. Het is bevorderlijk, de grote man te zien.’ Want hij heeft de eigenschappen van een heerser.
Bij de negen op de derde plaats:
a. 6 Negen op de derde plaats betekent: ‘De edele is de hele dag scheppend bezig. Ook ’s avonds nog is hij van zorg vervuld. Gevaar. Geen blaam.’ Wat wil dat zeggen?
De meester sprak: De edele ontwikkelt zijn karakter en werkt aan zijn opgave. Trouw en geloof zijn het, waardoor hij zijn karakter ontwikkelt. Zorgvuldige keuze van woorden, zodat ze vast op de waarheid berusten, dat is het, waardoor hij zijn werk duurzaamheid verleent. Hij weet, hoe men dit moet bereiken, en bereikt het ook; daardoor vermag hij de juiste kiem te leggen. Hij weet hoe men het voltooien moet, en zo voltooit hij het ook; daardoor vermag hij het de juiste duurzaamheid te verlenen. Daarom is hij in zijn hoge positie niet trots, en in een nederige positie niet ontmoedigd. Zo is hij scheppend bezig en naar gelang van de omstandigheden vol zorg, zodat hij ook in een gevaarlijke situatie geen fouten maakt.
b. 6 ‘De hele dag is hij scheppend bezig.’
Dat is de wijze, waarop hij zijn ondernemingen uitvoert.
c. 3 ‘De hele dag is hij scheppend bezig.’
Hij gaat met de tijd mee.
d. 9 De negen op de derde plaats toont verdubbelde vastheid en is buitendien niet op centrale plaats. Enerzijds is hij nog niet boven in de hemel, anderzijds niet meer beneden op het veld. Daarom moet men scheppend bezig zijn en vol zorg, gelijk de omstandigheden dit verlangen. Dan maakt men ondanks het gevaar geen fouten.
Bij de negen op de vierde plaats:
a. 7 Negen op de vierde plaats betekent: ‘Aarzelende opzwaai over de diepte. Geen blaam.’ Wat wil dat zeggen?
De meester sprak: Voor stijgen of dalen bestaan geen vaste regels: als men maar niets slechts doet; voor vooruitgang of teruggang kan geen vaste lijn worden aangegeven: als men zijn ware aard maar niet verloochent. De edele ontwikkelt zijn karakter en werkt aan zijn opgave, opdat hij in alles de juiste tijd treft. Daarom maakt hij geen fouten.
b. 4 ‘Aarzelende opzwaai over de diepte.’
Hij beproeft zijn krachten.
c. 4 ‘Aarzelende opzwaai over de diepte.’
De weg van het Scheppende staat hier op het punt zich te transformeren.
d. 10 De negen op de vierde plaats is te vast en niet maathoudend, nog niet boven in de hemel, en niet meer op het veld beneden; ook niet meer in de middelste regionen van het menselijke. Daarom staat er: Aarzelende opzwaai. Aarzelen betekent, dat men de vrije keuze heeft; zo maakt men geen fouten.
Bij de negen op de vijfde plaats:
a. 8 Negen op de vijfde plaats betekent: ‘Vliegende draak aan de hemel. Het is bevorderlijk, de grote man te zien.’ Wat wil dat zeggen?
De meester sprak: Wat in toon overeenstemt, trilt met elkaar mee. Wat in het diepste wezen verwant is, zoekt elkaar. Het water stroomt naar het vochtige, het vuur wendt zich naar het droge toe. De wolken volgen de draak, de wind volgt de tijger. Zo verheft zich de wijze, en alle anderen richten hun blik op hem. Wat van de hemel stamt, voelt zich verwant met wat boven is. Wat van de aarde stamt, voelt zich verwant met wat beneden is. Elk volgt het hem verwante.
b. 5 ‘Vliegende draak aan de hemel.’
Dat is de hoogste wijze van heersen.
c. 5 ‘Vliegende draak aan de hemel.’
Dit is de plaats, die het hemelse karakter toekomt.
d. 11 De grote man stemt in zijn karakter overeen met hemel en aarde, in zijn licht met zon en maan, in zijn consequentie met de vier jaargetijden, in het geluk en ongeluk dat hij schept met goden en geesten. Waar hij de hemel tegemoetkomt, verloochent de hemel hem niet. Waar hij de hemel navolgt, richt hij zich naar de tijd van de hemel. Als zelfs de hemel hem niet weerstreeft, hoeveel te minder dan zullen mensen, goden en geesten dit doen.
Bij de bovenste negen:
a. 9 Bovenaan een negen betekent: ‘Hoogmoedige draak zal reden hebben tot berouw.’ Wat wil dat zeggen?
De meester sprak: Wie voornaam is zonder de positie ervoor te hebben, wie hoog is zonder het volk ervoor, bij wie bekwame mensen in ondergeschikte posities zijn zonder dat zij enige steun van hem ondervinden, zal reden hebben tot berouw, zodra hij zich beweegt.
b. 6 ‘Hoogmoedige draak zal reden hebben tot berouw.’
Alles wat tot het uiterste gaat, komt in het ongeluk.
c. 6 ‘Hoogmoedige draak zal reden hebben tot berouw.’
Hij put zich gaandeweg uit.
d. 12 Hoogmoed betekent, dat men wel naar voren kan dringen, maar zich niet terug kan trekken; dat men alleen het bestaan kent, maar niet het ondergaan; dat men alleen weet van winnen, maar niet van verliezen.
Alleen de heilige verstaat het, zich naar voren te dringen èn zich terug te trekken, vast te houden èn op te geven, zonder dat hij zijn ware aard verliest. Dat kan alleen de heilige!
Bij: Alle negens veranderen:
b. 7 Als het Scheppende en grote al zijn negens verandert, komt de wereld in orde.
c. 7 Als het Scheppende en grote al zijn negens verandert, aanschouwt men de wet van de hemel.
Opmerking: Het hexagram ‘het Scheppende’ neemt ook in zoverre een geheel eigen positie in, dat het geheel uit vaste lijn-elementen is samengesteld, die alle in een bepaalde verhouding tot elkaar staan. Zij vormen een trapvormige reeks, waarin men a.h.w. een zich in de tijd uitstrekkende, genetische ontwikkeling kan constateren. Daarom wijkt de beoordeling der afzonderlijke lijnen af van die bij de andere tekens. Van een harmoniëren en verbonden-zijn van vaste en weke lijnen, zoals dit het karakter in andere tekens bepaalt, kan hier uiteraard geen sprake zijn. Voor de beoordeling komt veeleer slechts de verhouding van plaats en soort van het lijn-element in aanmerking.
Hierbij valt een karakteristiek verschil tussen het onderste en het bovenste trigram op te merken. In het onderste trigram wordt de ontwikkeling van het karakter van de scheppende kracht geschilderd, in het bovenste trigram de ontwikkeling van de uiterlijke situatie. Daarbij vormen de eerste en de vierde lijn een begin. De eerste lijn, geheel onderaan, nog binnen het gebied van de aarde (plaats 1 en 2) wordt als verborgen, latent, aangeduid. De vierde lijn, op de onderste plaats van het bovenste trigram, toont eveneens een begin, namelijk de verandering van positie. Op zichzelf beschouwd zijn de aspecten voor deze lijn niet gunstig. Ze past als sterke lijn niet op een weke plaats als deze. Daaruit zou men kunnen concluderen, dat er ergens iets hapert. Daar echter het wezen van het Scheppende kracht is, wordt er uitdrukkelijk de nadruk op gelegd, dat alles in orde is. De divergentie tussen karakter en plaats van de lijn drukt zich veeleer uit in de mogelijkheid van de beslissing, welke nog twijfelachtig is. Buitengewoon gunstig zijn de beide middelste lijnen, op de tweede, resp. vijfde plaats. De tweede is centraal, en als zodanig ook als uitgesproken gunstig te beschouwen. Ze vertoont, omdat ze zich nog in het onderste trigram bevindt, de innerlijke geaardheid van de grote man, die weliswaar reeds bekend wordt (op het ‘veld’) maar nog niet de adequate positie inneemt. Hij moet de ‘grote man’ op de vijfde plaats zien, met wie hij door het overeenkomstig karakter verbonden is, en die als heer van het geheel hem de positie kan aanwijzen, die passend voor hem is. In nog sterkere mate gelden deze gunstige voortekenen voor de vijfde lijn. Terwijl de tweede lijn de sterke man in een zwakke, nederige positie toont, zijn bij de vijfde lijn karakter en positie in harmonie met elkaar. Ze is sterk op sterke plaats, op de plaats van de hemel (5de en 6de lijn), daarbij heer van het geheel. Daarom stelt ze de grote man voor, die men vooral dient te zien. Daarom ontbreekt bij de beide centrale lijnen elke waarschuwing. Zij zijn zonder meer gunstig.
Anders staat de zaak met de beide eindlijnen, de derde en de bovenste. Van deze beiden is de derde nog de gunstigste. Weliswaar treft men bij haar op de plaats van de overgang teveel sterkte aan – sterkte van het karakter, nog vermeerderd door de sterkte van de plaats –, zodat het schijnt, dat er misslagen te vrezen zijn. Daar het echter in het hele hexagram om scheppende krachten gaat, kan hier een teveel aan kracht geen kwaad: dat wordt op de plaats van de overgang benut voor de innerlijke voorbereiding op de nieuwe omstandigheden. Niet alzo bij de bovenste lijn. Hier is het einde van het geheel, maar het karakter is nog altijd sterk hoewel de plaats zwak is. Deze divergentie tussen willen en kunnen leidt, daar er geen uitweg mogelijk is, tot berouw.
2. KUN / HET ONTVANGENDE
Kerntekens:
Kun en
Kun
Heer van het teken is de zes op de tweede plaats. Het teken Kun, het Ontvangende, stelt de aard van de aarde voor; twee is het beeld van de aarde. Het Ontvangende toont verder de aard van de dienaar, en de tweede plaats is de plaats van de dienaar. Bovendien is het viervoudige karakter van het Ontvangende, als ‘week’, ‘toegewijd’, ‘maathoudend’ (d.w.z. centraal) en ‘correct’ (d.w.z. week op weke plaats), volkomen in deze lijn uitgedrukt. Daarom is ze de heer van het hexagram. De uitdrukkingen van het oordeel: ‘Wil hij vooruit, dan verdwaalt hij; doch als hij volgt, vindt hij leiding’, en ‘bevorderlijk is het, in het Westen en Zuiden vrienden te vinden, in het Oosten en Noorden vrienden te ontberen’ hebben alle betrekking op het karakter van de beambte. De tiende maand (7 november-6 december), – als de donkere kracht in de natuur het einde van het jaar brengt – staat in dit teken.
Vermengde tekens
‘Het Ontvangende is week.’
HET OORDEEL
Het Ontvangende bewerkt verheven welslagen, bevorderend door de standvastigheid van een merrie. Heeft de edele iets te ondernemen en wil hij vooruit, dan verdwaalt hij; doch als hij volgt, dan vindt hij leiding. Bevorderlijk is het, in het Westen en Zuiden vrienden te vinden, in het Oosten en Noorden vrienden te ontberen. Rustige standvastigheid brengt heil.
Commentaar op de Beslissing.
Volkomen voorwaar is de verhevenheid van het Ontvangende.
Alle wezens hebben hun geboorte eraan te danken, daar het vol overgave en toewijding het hemelse ontvangt.
Dit is de verklaring van het woord ‘verheven’ in het oordeel. De grootheid van het Ontvangende wordt als volkomen gekenschetst. Volkomen is wat het voorbeeld evenaart. Hiermede wordt zijn afhankelijkheid van het Scheppende reeds tot uitdrukking gebracht. Terwijl het Scheppende het verwekkende is, waaraan alle wezens hun oorsprong en hun ziel te danken hebben, is het Ontvangende het barende, dat het zaad van het hemelse in zich opneemt en aan de wezens hun lichamelijk organisme geeft.
Het Ontvangende draagt in zijn rijkdom alle dingen. Zijn aard is in overeenstemming met het grenzeloze. Het omvat alles in zijn wijdheid en verlicht alles in zijn grootte. Door zijn toedoen komen alle afzonderlijke wezens tot welslagen.
Dit is de verklaring van het woord ‘welslagen’ in het oordeel. Ook hier vindt men de complementaire antithese van het Scheppende. Terwijl het Scheppende de dingen ‘beschermt’, d.w.z. van boven bedekt, draagt het Ontvangende ze als een altijddurende onderlaag. Zijn wezen is onbegrensde overeenstemming met het Scheppende. Daaraan heeft het zijn welslagen te danken. Terwijl de beweging van het Scheppende de rechte voorwaartse beweging en zijn rust de stilstand is, is de rust van het Ontvangende het gesloten-zijn, en zijn beweging het zich-openen. In de rusttoestand van het gesloten-zijn omvat het alle dingen als in een reusachtige moederschoot. In de bewegingstoestand van het zich-openen laat het ‘t hemelse licht binnen, waarmee het alles belicht. Daarop berust zijn welslagen, dat zich in het gedijen der wezens openbaart. Terwijl het welslagen van het Scheppende daarin bestaat, dat de afzonderlijke wezens hun bepaalde vorm krijgen, bewerkt het welslagen van het Ontvangende, dat ze gedijen en zich ontplooien.
Een merrie behoort tot het geslacht van de aarde, zij loopt op de aarde zonder grens. Week, toegewijd, bevorderend door standvastigheid: zo heeft de edele een richting voor zijn levenswandel.
Terwijl het Scheppende wordt gesymboliseerd door de draak, die aan de hemel vliegt, wordt het Ontvangende voorgesteld door de merrie (vereniging van kracht en overgave), die op de aarde loopt. De weekheid en de toewijding mogen de kracht niet uitsluiten, want deze is voor het Ontvangende nodig, wil het als helper van het Scheppende in aanmerking komen. De kracht wordt uitgedrukt door de woorden ‘bevorderend door standvastigheid’, die de commentaar als voorbeeld voor de levenswandel van de edele geeft. (De interpunctie wijkt van die van het oordeel af. Volgens de commentaar moet men – ten gevolge van het rijm – woordelijk vertalen: ‘Bevorderend door standvastigheid: Zo heeft de edele, waarheen hij kan gaan’. In het oordeel daarentegen worden door de meeste verklaarders de laatste woorden bij het volgende getrokken: ‘Heeft de edele iets te ondernemen en wil hij vooruit, dan verdwaalt hij...’).
Vooruitgaan leidt tot verdwalen, daar men de weg verliest. Volgen in overgave, zo verkrijgt men een duurzame positie. In het Westen en Zuiden krijgt men vrienden, zodat men met zijnsgelijken samengaat. In het Oosten en Noorden moet men de vrienden ontberen, opdat men eindelijk heil verkrijgt.
Als het Ontvangende uit zichzelf voorwaarts zou willen gaan, zou het zijn natuurlijke aard verloochenen en van de weg afraken. Doordat het zich overgeeft en het Scheppende volgt, komt en blijft het in de positie, die bij zijn wezen past.
Het Westen en het Zuiden zijn volgens de opstelling van koning Wen de streek, waar de vrouwelijke diagrammen zijn opgesteld. Kun is hier te midden van de dochters. In het Oosten en Noorden daarentegen zijn de mannelijke diagrammen (Qian met de zoons), zodat het Ontvangende in deze streek alleen is. Maar juist dit alleen-zijn met het Scheppende strekt het tot heil. Zo moet de aarde met de hemel alleen zijn, de beambte de heerser alleen dienen, de vrouw de man alleen aanhangen.
Het heil van de rust en de standvastigheid berust daarop, dat men in harmonie is met het grenzeloos zijn van de aarde.
De aarde is stil. Ze handelt niet zelfstandig, maar neemt bestendig de invloeden van de hemel in zich op. Daardoor wordt ze in haar leven onuitputtelijk en eeuwig. Zo krijgt ook de mens deel aan het eeuwige, doordat hij niet in ijdele, egocentrische bedrijvigheid alles ‘zelf’ wil doen, maar zich rustig en bestendig openstelt voor de impulsen, die uit de diepten van de scheppende krachten tot hem komen.
HET BEELD
De toestand van de aarde is de ontvangende overgave. Zo draagt de edele de buitenwereld in de wijde ruimte van zijn wezen.
De hemel beweegt zich in kracht. Daarom wordt van hem gezegd: ‘hij gaat’. De aarde voltooit door de vorm. Daarom wordt bij haar gesproken van: ‘toestand’. De aarde is verdubbeld, dat duidt op haar massa, die nodig is opdat ze zich kan overgeven zonder haar ware wezen te verliezen.
Zo moet ook de mens innerlijke kracht, een zekere massiefheid in zijn wezen en een grote mate van ruimheid bezitten, wil hij in staat zijn de wereld te verdragen zonder erdoor beïnvloed te worden.
In het begin een zes77:
‘Trapt men op rijp, dan is het vaste ijs nabij’:
Als het donkere eenmaal begint te verstarren en op deze wijze voortgaat, dan wordt het vast ijs.
De eerste lijn houdt een waarschuwing in: men mag de eerste tekenen, dat het boze in aantocht is, niet achteloos voorbijgaan; want als men het aan zichzelf overlaat, zal het onvermijdelijk verder om zich heen grijpen, evenals het ijs van de winter op de rijp van de herfst volgt.
Zes op de tweede plaats:
De beweging van de zes op de tweede plaats78
Is recht en daardoor rechthoekig.
‘Zonder opzettelijkheid is er niets dat niet bevorderd wordt’;
Want in de aard van de aarde ligt het licht.
Doordat het Ontvangende zich in zijn bewegingen naar het Scheppende richt, worden die bewegingen juist zoals zij moeten zijn. Zo brengt de aarde alle schepselen voort, elk naar zijn aard, overeenkomstig de wil van het Scheppende. Het rechthoekige, vaste, heeft betrekking op het onveranderlijke. Elke soort levende wezens heeft haar eigen bestaanswetten, volgens welke ze zich op onveranderlijke wijze ontwikkelt. Daarin bestaat de grootheid van de aarde.
Maar juist daarom is er geen opzettelijkheid nodig. Alles ontwikkelt zich vanzelf zo, dat het schoon is; want het leven heeft een innerlijk licht in de wet van de hemel, volgens welke het spontaan moet handelen.
Zes op de derde plaats:
‘Verborgen lijnen. Men vermag standvastig te blijven.’
Men moet ze op tijd laten lichten.
‘Mocht je in dienst zijn van een koning
(zoek dan geen werken, maar volbreng)’:
dat toont aan, dat het licht van de wijsheid groot is.
Het verbergen van de schoonheid mag niet tot ledigheid leiden, het betekent alleen, dat men haar niet op een ongelegen ogenblik vertoont. Als het tijd is moet men naar buiten optreden. ‘Gaat men in dienst van een koning’ – het volgende is weggelaten in de tekst van de commentaar, die dikwijls slechts zinspeelt op de zinnen van de oertekst. Als men niet praalt met zijn verdiensten maar er niettemin voor zorgt dat alles tot stand komt, dan is dat een teken van grote wijsheid.
Zes op de vierde plaats:
‘Toegebonden zak. Geen blaam.’
Door voorzichtigheid blijft men vrij van schade.
We hebben hier een Yin-lijn op een Yin-plaats, verhoogde Yin-kracht dus; daarom is de samentrekking zo sterk als bij een toegebonden zak. Dat geeft natuurlijk een zekere isolering wat echter inhoudt, dat men vrij blijft van verplichtingen.
Zes op de vijfde plaats:
‘Geel onderkleed brengt verheven heil.’
De schoonheid is inwendig.
De zes op de vijfde plaats heeft een soortgelijke positie als de zes op de derde plaats. Ook hier verleent de plaats een zekere kracht, die door het lijnelement wordt gecompenseerd. Daarom ook hier evenals ginds: verborgen schoonheid.
Bovenste zes:
‘Draken vechten op het veld.’
De weg loopt ten einde.
De bovenste zes zoekt zich te handhaven, hoewel de situatie van het duister reeds ten einde is. De schaduw treedt nu buiten het gebied van het moreel indifferente en wordt positief slecht. Daardoor komt het tot een gevecht met de van buitenaf het duister tegemoet tredende lichte oerkracht, waarin beide elementen schade lijden.
Alle lijnen zijn zessen:
‘Eeuwige bestendigheid’;
Het eindigt in grootheid.
Doordat de zessen omslaan, worden zij tot lichte, d.w.z. grote lijnen.
Commentaar op de tekstwoorden (Wen Yan)
In tegenstelling tot het hexagram van het Scheppende heeft het hexagram ‘het Ontvangende’ slechts één enkele commentaar.
Bij het gehele teken
Het Ontvangende is volkomen week en in zijn beweging toch vast. Het is volkomen stil en in zijn wezen toch (recht)hoekig.
Gelijk de merrie – vol overgave en toch sterk – is ook het Ontvangende, want slechts zó staat het op hetzelfde niveau als het Scheppende. Volkomen stil van binnen (want volstrekt afhankelijk) is het in zijn uitingen (de geboorte der verschillende soorten wezens) toch onveranderlijk vast aan bepaalde wetten gebonden. ‘Vast in de beweging’ is de verklaring bij de tekstwoorden: ‘Verheven welslagen’. ‘Stil en toch hoekig’ is de verklaring van de tekstwoorden: ‘bevorderend is standvastigheid.’
‘Als hij volgt, dan vindt hij leiding’
en krijgt aldus iets duurzaams.
‘Het omvat alles’,
en zijn omvormingsmogelijkheid is lichtend.
Deze zinnen zijn nadere uiteenzettingen bij de ‘Commentaar op de Beslissing’. Het gaat hier om de beweging van het Ontvangende, welke overeenkomt met de jaargetijden zomer en herfst (zuiden en westen) en waarin het met de ‘vrienden’ tezamen is, d.w.z. in gehoorzaamheid jegens de wetten van de hemel enerzijds aan alle verschillende wezens, elk naar zijn aard, het leven schenkt en zo aan de eeuwigheid van de hemel deel heeft, anderzijds alle dingen omvat en tot rijpheid brengt en zo zijn vermogen tot omvorming der dingen in het volle licht toont.
De weg van het Ontvangende, hoe vol overgave en toewijding!
Het neemt de hemel in zich op en werkt te zijner tijd.
Deze beide functies komen overeen met de winter en de lente (resp. noorden en oosten). Hier wordt het eenzame samenzijn met het Scheppende – het ontvangen van het zaad en het stille rijpen daarvan tot het moment der geboorte – aangeduid.
De uiteenzettingen over het Ontvangende berusten op het karakter van de zes op de tweede plaats (de heer van het teken) terwijl de uiteenzettingen over het Scheppende de negen op de vijfde plaats als basis hebben.
Bij de afzonderlijke lijnen
Bij de beginzes:
Een huis, dat goed op goed stapelt, heeft stellig overvloed van zegen. Een huis, dat kwaad op kwaad stapelt, heeft stellig overvloed van kwaad. Waar een dienaar zijn heer vermoordt of waar een zoon zijn vader vermoordt, daar liggen de oorzaken niet tussen morgen en avond van één dag. Dat het zover kon komen, is heel geleidelijk gegaan. Het kwam doordat men niet vroeg genoeg een eind maakte aan dingen, waar men een einde aan had behoren te maken. In het Boek der Veranderingen staat: ‘Trapt men op rijp, dan is het vaste ijs nabij’: dat toont aan hoe het gaat, wanneer men de dingen op hun beloop laat.
Volgens Zhu Xi (1130-1200) moet men de laatste zin aldus lezen: Dat slaat op de noodzaak van oplettendheid (namelijk om tijdig een einde te maken aan dingen, die uiteraard verkeerde gevolgen moeten hebben).
Bij de zes op de tweede plaats:
‘Rechtheid’ beduidt juist handelen, ‘rechthoekig’ beduidt plichtsbetrachting. De edele is ernstig, om zijn innerlijk recht te maken; hij doet zijn plicht, om zijn uiterlijk rechthoekig te maken. Waar ernst en plichtsbetrachting vaststaan, daar wordt het karakter niet eenzijdig.
‘Recht, rechthoekig, groot: zonder opzettelijkheid is er toch niets dat niet bevorderd wordt’; want men verkeert nooit in twijfel over wat men te doen heeft.
Door consequente ernst wordt het innerlijk recht; doordat de plicht zich in de handelingen manifesteert, wordt het uiterlijk correct (rechthoekig). De plicht werkt vormend op het uiterlijk, doch is zelf niet iets uiterlijks. Door ernst en plichtsbetrachting wordt het karakter vanzelf rijk ontwikkeld. Zonder dat men op grootheid uit is, doet deze grootheid vanzelf haar intrede. Aldus treft men in alles het juiste zonder zich er lang over te bedenken, want men is vrij van alle bedenkingen en twijfel, en derhalve niet onderhevig aan de angstige besluiteloosheid, die het nemen van een beslissing belemmert.
Bij de zes op de derde plaats:
Alhoewel het donkere schoonheid bezit, verhult het deze. Zo moet men zijn, wanneer men in de dienst van een koning treedt. Men mag er zich niet op laten voorstaan, wanneer het werk voltooid is. Zo is de weg van de aarde, van de vrouw, van de dienaar. De weg van de aarde is: geen gereedgekomen werk te tonen, maar plaatsvervangend alles tot een goed einde te brengen.
Het is de plicht van degene, die zich in dienst van iemand anders stelt, dat hij niet zelfstandig iets moet willen zijn, maar zijn eigen verdiensten verbergt en alle waardering voor het volbrachte werk laat toekomen aan de heer voor wie hij werkt.
Bij de zes op de vierde plaats:
Als hemel en aarde scheppend bezig zijn met verandering en omvorming, dan gedijen alle planten en bomen; als echter hemel en aarde zich sluiten, dan trekt de bekwame man zich in het donker terug.
In het Boek der Veranderingen staat geschreven: ‘Toegebonden zak. Geen blaam; geen lof.’ Dat maant tot voorzichtigheid.
De zes op de vierde plaats is in de nabijheid van de heerser, vindt echter niet zijn waardering; daarom is in dit geval het zich sluiten voor de wereld het enig juiste. Dit is de rusttoestand van het donkere principe, wanneer het zich sluit (vgl. hierboven).
Bij de zes op de vijfde plaats:
De edele is geel en houdt maat, en daardoor werkt hij verstandig in op het uiterlijke.
Hij kiest de juiste plaats en verwijlt in het wezenlijke. Zijn schoonheid is innerlijk, maar ze werkt bevrijdend op zijn ledematen en openbaart zich in zijn werken. Dat is de hoogste schoonheid.
Geel is de kleur van het midden en van de maat. Het innerlijke maatgevoel blijkt echter ook naar buiten in de oordeelkundige vormgeving aan alle uitingen. De juiste plaats, die de edele kiest, is de goede zede, waardoor hij aan anderen de voorrang laat en zelf bescheiden op de achtergrond blijft. De bescheiden charme, die zich ongemerkt toch in alle bewegingen en handelingen openbaart, is de hoogste schoonheid. Karakteristiek is het verschil, hoe bij de lijnen van het teken ‘het Scheppende’ steeds weer gewezen wordt op het werkelijke en betrouwbare, terwijl ernst, zorgzaamheid en bescheidenheid de eigenschappen zijn, die bij het teken ‘het Ontvangende’ naar voren worden gebracht. Het gaat hier om dezelfde zaak, echter van twee verschillende kanten uit bezien. Alleen de waarheid geeft de ernst, alleen de ernst maakt de waarheid mogelijk.
Bij de bovenste zes:
Als het donkere net zo wil doen als het lichte, is er onvermijdelijk strijd. Opdat men niet zal denken, dat er nu geen licht meer is, wordt hier de draak genoemd. Om echter ook weer niet af te laten van de soort, wordt tegelijkertijd het bloed ter sprake gebracht. Zwart en geel is hemel en aarde door elkaar. De hemel is zwart, de aarde geel.
Deze verklaring is ietwat moeilijk te volgen. De zin ervan is deze: In de tiende maand heeft de kracht van het donkere volkomen gezegevierd. Het laatste licht is verdreven. De zon heeft haar diepste stand bereikt. Het donkere heerst onbeperkt. Maar juist dàt veroorzaakt het omslaan. De zonnewende treedt in, en het licht bestrijdt opnieuw het donkere. Zo is het in alle verhoudingen. Het donkere principe kan niet het heersende zijn; het bezit alleen bestaansrecht in zijn afhankelijkheid en zijn meegaandheid tegenover het lichte. Als dat wordt verwaarloosd, vertoont zich de macht van het lichte zodra het donkere uit zijn innerlijk gebied tevoorschijn wil treden op het veld van de activiteit. Dan komt de draak, het symbool van de lichte kracht; die wijst het donkere binnen zijn perken terug, ten teken dat de lichte kracht er nog altijd is. Het bloed is het symbool van het donkere principe, gelijk de adem het symbool is van het lichte principe. Doordat er bloed vloeit, lijdt het donkere schade. Maar het bloed vloeit niet alleen aan de kant van het donkere, ook het lichte principe lijdt schade in deze strijd; vandaar dat de kleur als zwart en geel is aangegeven. Zwart, of liever gezegd donkerblauw, is de kleur van de hemel, gelijk geel de kleur van de aarde is. (Men lette erop, dat hier van een andere kleurverdeling wordt uitgegaan dan in de opmerkingen over de acht trigrammen, waar het Scheppende rood en het Ontvangende zwart (donker) wordt genoemd.) Opmerking: De afzonderlijke lijnen verhouden zich hier onderling niet, zoals dat bij het Scheppende het geval is, als trappen van een geleidelijke ontwikkeling, doch staan zonder enig verband los naast elkaar. Elk ervan stelt een afzonderlijke situatie voor. Dat komt overeen met de aard der beide tekens. Het Scheppende representeert de tijd, die noodzakelijkerwijze een opeenvolging met zich meebrengt, het Ontvangende de ruimte, die een naast-elkaar toont.
Wat de onderdelen betreft, valt het volgende op te merken: Ongunstig zijn de eerste en de bovenste lijn, dus de beide buitenste plaatsen. Voor het Ontvangende past niet de buitenste, maar de binnenste plaats. De eerste lijn vertoont het donkere principe, dat het initiatief neemt (vgl. nr. 44, Gou, het Tegemoetkomen): dat betekent een gevaar. Daarom wordt het als iets objectiefs voorgesteld, waartegen men tijdig moet optreden. Op de bovenste plaats matigt het donkere zich de heerschappij aan, het treedt in het strijdperk met het lichte principe. Ook hier wordt het objectief voorgesteld als de bestreden vijand (vgl. nr. 43, Guai, de Doorbraak). Deze situaties komen geen van beide overeen met de gemoedsgesteldheid van de edele. En het Boek der Veranderingen is alleen voor de edelen geschreven. Daarom is het onedele altijd iets uiterlijks, iets objectiefs.
De middelste lijnen (2 en 5) zijn wegens hun centrale positie beide gunstig. Maar in tegenstelling tot het vorige teken, is hier de tweede plaats de heer van het teken; immers het ligt in het wezen van het Ontvangende beneden te zijn. Hier wordt dan ook het wezen van de aarde getoond, de materiële, ruimtelijke natuur, waarin alles spontaan werkt. De vijfde plaats wijst op de bescheidenheid in de menselijke natuur. Er wordt over gewaden gesproken. Dat doet eerder denken aan een vorstin dan aan een vorst (vgl. ook de zes op vijfde plaats bij nr. 54).
De beide overgangslijnen (3 en 4) hebben neutrale betekenis. Zo geeft de derde de mogelijkheid in dienst van een koning te treden, want de zwakheid van de lijn wordt hier door de sterkte van de plaats gecompenseerd. Maar terwijl de derde lijn van Qian voor zichzelf zorgt, is de derde lijn van Kun zelfverloochenend en slechts op het dienen van anderen bedacht. De vierde lijn is te zwak (weke lijn op zwakke plaats); bovendien staat ze in generlei betrekking tot de vijfde lijn, dus blijft haar niets anders over dan zich in zichzelf op te sluiten. De vierde lijn komt in haar toegespitste passiviteit overeen met de toegespitste activiteit van de negen op de derde plaats in het vorige hexagram, evenals de derde lijn in haar onbesliste mogelijkheid met de negen op de vierde plaats van het vorige teken overeenkomt.
3. TUN / DE AANVANGSMOEILIJKHEID
Kerntekens:
Gen en
Kun
Het hexagram Tun heeft de beginnegen en de negen op de vijfde plaats als heren. Dit zijn de enige Yang-lijnen van het teken. De beginnegen is beneden en beduidt de helper, die het volk tot rust kan brengen. De negen op de vijfde plaats is boven; deze kan helpers aanstellen, om het volk tot rust te brengen.
De volgorde
Wanneer hemel en aarde er zijn, ontstaan de afzonderlijke wezens. Wat de ruimte tussen hemel en aarde vervult, dat zijn de afzonderlijke wezens. Daarom volgt als derde teken de Aanvangsmoeilijkheid. Aanvangsmoeilijkheid is zoveel als vervullen, vol maken.
Eigenlijk betekent Tun niet vervullen. Bedoeld is de moeilijkheid, die ontstaat, als hemel en aarde – licht en schaduw – zich voor de eerste maal verenigd hebben en alle wezens verwekt en geboren worden. Dat geeft een chaotische volheid; vandaar dat er bij het teken Tun aan vullen en vervullen wordt gedacht.
Vermengde tekens
Tun is zichtbaar, heeft echter nog niet zijn woning verloren.
Het gras is reeds met de punten uit de aarde tevoorschijn gedrongen, is dus zichtbaar, maar het zit nog in de aarde, zijn oorspronkelijke woning. Het bovenste kernteken (‘berg’) duidt op zichtbaarheid, het onderste (‘aarde’) op de woning.
HET OORDEEL
De Aanvangsmoeilijkheid bewerkt verheven welslagen. Bevorderend door standvastigheid. Men moet niets ondernemen. Bevorderlijk is het, helpers aan te stellen.
Commentaar op de Beslissing
De Aanvangsmoeilijkheid; het vaste en het weke verenigen zich voor de eerste maal, en de geboorte is moeilijk.
Het onderste teken is Zhen, de oudste zoon, die door de eerste toenadering tussen de lichte en de donkere kracht ontstaat. Dat duidt op de eerste vereniging. Kan beduidt moeilijkheid, gevaar. Dat duidt op de moeilijkheid van de geboorte.
Beweging te midden van het gevaar brengt welslagen en standvastigheid
Het onderste trigram, Zhen, is beweging, het bovenste, Kan, gevaar. Er is dus sprake van beweging te midden van gevaar. Daardoor komt men het gevaar te boven. Op deze wijze worden de woorden van de tekst ‘verheven welslagen, bevorderend door standvastigheid’ verklaard.
De beweging van de donder en de regen vervult de atmosfeer. Als gedurende de scheppingsdaad van de hemel chaos en duisternis heersen, behoort men helpers aan te stellen, zonder zichzelf daarom in slaap te laten wiegen.
Ook hier wordt geschetst, hoe de atmosfeer bezwangerd is met moeilijkheden, totdat het onweer zich ontlaadt. Doordat echter als beelden van het teken niet de volgorde: wolken (Kan) boven en donder (Zhen) beneden gekozen is, maar in plaats daarvan eerst de donder en dan de in regen opgeloste wolken als regen worden genoemd, wordt de uiteindelijke werking daarin reeds aangeduid.
Evenals bij een onweer donder en samengepakte wolken aan de ontspanning voorafgaan, zo gaat ook bij de menselijke verhoudingen een periode van chaos vooraf aan de tijden van orde. Dan heeft de heerser, aan wie de ordening van de chaos is toevertrouwd, bekwame helpers nodig. Toch blijft de situatie aanvankelijk ernstig en moeilijk. Men mag zich niet op anderen willen verlaten. Dit wordt aangegeven door de beide heren van het teken. Als de negen in het begin de bekwame helper beduidt, wiens hulp men in zulke gevaarlijke tijden moet inroepen, dan betekent de negen op de vijfde plaats, dat men nog moeilijkheden te overwinnen heeft, zodat men zich niet aan rust kan overgeven. De negen op de vijfde plaats moet ten gevolge van de moeilijke situatie op de oplossing blijven wachten. Hij mag nog niet rusten.
HET BEELD
Wolken en donder: het beeld van de Aanvangsmoeilijkheid.
Zo werkt de edele ontwarrend en ordenend.
Terwijl in de Commentaar op de Beslissing donder en regen worden genoemd om de door de beweging tevoorschijn geroepen eindtoestand te schetsen, worden hier wolken en donder genoemd overeenkomstig de vorm van het teken. Hier wordt de toestand vóór de regen genoemd, die het gevaar symboliseert. Om dit te overwinnen moet men scheiden en verenigen, zoals dat bij de ontlading van het onweer geschiedt: eerst wolken boven en donder beneden, dan donder boven en regen beneden.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Aarzeling en geremdheid. Bevorderlijk is het, standvastig te blijven. Bevorderlijk is het, helpers aan te stellen.
b. Hoewel er nog aarzeling en geremdheid heerst, gaat het werk toch de goede kant uit. Wie als voornaam man afdaalt tot de kleine luiden, wint volkomen het hart der mensen.
De lijn is heer van het teken en staat in het begin. Daarmee wordt aangeduid, dat de aanvangsmoeilijkheden nog niet zijn opgelost. Dan kan men niet op slag iets uitrichten. De chaos moet gaandeweg geëffend worden. De aard en de positie van de lijn wijzen de juiste weg naar dit doel. Ze is van nature licht en vast, dus voornaam. En in deze eigenschap stelt ze zich onder de zwakke Yin-lijnen, die zich zelf niet kunnen helpen. Door dienen te heersen, dat is het geheim van het succes. Zo is deze lijn de bekwame helper, die in tijden van aanvangsmoeilijkheden niet gemist kan worden bij het overwinnen der hindernissen.
Zes op de tweede plaats:
a. Moeilijkheden hopen zich op: paard en wagen gaan uit elkaar. Geen rover is hij, hij wil een aanzoek doen op de juiste tijd. Het meisje is kuis, zij doet geen beloften. Tien jaren, dan geeft zij haar jawoord.
b. De moeilijkheid van de zes op de tweede plaats is, dat zij boven een harde lijn staat. Dat zij na tien jaren haar jawoord geeft, beduidt terugkeer tot de algemene regel.
De lijn staat midden in de aanvangsmoeilijkheden. Haar normale verhouding heeft ze tot de negen op de vijfde plaats, waarmee ze harmonisch verbonden is. Deze verhouding wordt echter verstoord door de invloed van de beginnegen, die onder haar staat en ‘door haar het hof te maken’ twijfel en onzekerheid bij haar verwekt.
Maar daar de zaak op de tweede plaats centraal en rechtvaardig is, worden deze verleidingen overwonnen, en als de moeilijke periode ten einde is – tien jaren zijn een volle periode – wordt de algemene regel weer van kracht, en de verbinding met de negen op de vijfde plaats komt tot stand.
Zes op de derde plaats:
a. Wie het hert jaagt zonder boswacht, die verdwaalt slechts in het woud. De edele verstaat de tekenen des tijds en houdt zich liever afzijdig. Zo doorgaan brengt beschaming.
b. ‘Hij jaagt het hert zonder boswacht’,
d. w.z. hij begeert het wild.
‘De edele begrijpt de tekenen des tijds en houdt zich liever afzijdig. Zo doorgaan brengt beschaming.’
Het leidt tot mislukking.
De lijn is zwak van karakter op sterke plaats, en staat bovendien aan de spits van het teken der beweging, zodat er gevaar bestaat, dat haar beweging onbeheerst is en vertroebeld door begeerte. Zulk een beweging moet wel tot mislukking leiden.
Van de kerntekens uit gezien behoort de lijn enerzijds tot het onderste kernteken Kun. Als zodanig heeft ze de heer en leider verlaten en slechts de beweging behouden. Hier geldt het woord van het hexagram Kun: ‘Gaat men vooruit, dan verdwaalt men’. Het woud wordt afgeleid van het bovenste kernteken, Gen, dat berg betekent, en welks gebied men hier betreedt. Daar de zes op de derde plaats boven zich geen harmoniërende lijn op de zesde plaats heeft, mislukt haar poging en vindt ze het gezochte wild niet.
Zes op de vierde plaats:
a. Paard en wagen gaan uit elkaar. Zoek naar vereniging.
Heengaan brengt heil. Alles werkt bevorderend.
b. Op een uitnodiging wachten en er dan pas heengaan, dat is klaarheid.
De lijn staat in harmonische verhouding tot de beginnegen. Daardoor wordt de gedachte gesuggereerd, dat men wacht totdat men wordt aangezocht. Het ‘aanzoek’ wordt uitgedrukt door de negen in het begin, die zich onder de zes op de vierde plaats stelt. Die negen in het begin is de actieve heer van het teken, de zes op de vierde plaats stelt hiertegenover een bekwaam man, die wijs genoeg is om zich niet aan te bieden met zijn diensten, doch te wachten totdat men er hem om vraagt.
Negen op de vijfde plaats:
a. Moeilijkheden bij het zegenen. Geringe standvastigheid brengt heil, grote standvastigheid brengt onheil.
b. ‘Moeilijkheden bij het zegenen’;
want de weldaad wordt nog niet ingezien.
De lijn is weliswaar één der beide heren van het hexagram – en daar ze centraal en recht is, zou ze op zichzelf in staat zijn om zegenrijk te werken – doch deze werking wordt in verschillende opzichten belemmerd. Ten eerste staat ze midden in het teken van de holle weg, aan beide kanten afgesloten door steile wanden, zodat haar werkingen evenals bij een stroom tussen steile oevers niet aan de omgeving ten goede kunnen komen. Verder is de zes op de tweede plaats, al staat ze op zichzelf in de verhouding van overeenstemming met deze negen, toch te zwak, terwijl de beginnegen, de andere heer van het hexagram, niet in directe samenhang ermee staat, en derhalve – van de beginnegen uit beschouwd – de negen op de vijfde plaats eerder als rivaal in aanmerking komt. De lijn staat bovendien aan de top van het bovenste kernteken Gen, dat stilhouden als eigenschap heeft en daardoor eveneens belemmerend werkt.
Bovenste zes:
a. Paard en wagen gaan uit elkaar.
Bloedige tranen worden vergoten.
b. ‘Bloedige tranen worden vergoten.’
Hoe zou men zich daar lang kunnen ophouden!
De lijn heeft – evenals de tweede en de vierde – als symbool de wagen, die stilhoudt en wordt uitgespannen. Maar terwijl de zes op de tweede plaats een dubbele relatie heeft (namelijk met de beginnegen en met de negen op de vijfde plaats, dus zich alleen voor een verkeerde verbinding heeft te wachten, en de zes op de vierde plaats harmonieert met de beginnegen, waarmee ze een passende binding vindt), is de bovenste zes geheel vereenzaamd, daar er geen helpende lijn op de derde plaats staat. Op de top van het trigram Kan, welks symbool een kapotte wagen is, moet zij noodgedwongen wel uitspannen. Er komt echter niemand opdagen om haar te redden, zodat de andere symbolen van het trigram Kan, water (tranen) en bloed, in actie treden. Doch deze vertwijfelde situatie is niet van langdurige aard. De lijn slaat immers, daar het een zes is, om in haar tegendeel, en uit het teken van het gevaar en de holle weg ontstaat nu het trigram Xun, dat wind betekent, en daardoor de stilstand overwint. Als men zich in deze situatie bevindt, moet men dus snel een verandering bewerkstelligen.
Opmerking: Het hexagram als geheel heeft het karakter van de aanvangsmoeilijkheid. De afzonderlijke lijnen stellen de afzonderlijke situaties gedurende de aanvangsmoeilijkheid voor. Daarbij komt bij de positie der afzonderlijke lijnen tot elkaar alleen hun objectieve positie, niet hun subjectief karakter en niet hun positie binnen het gehele hexagram in aanmerking. In het teken als geheel b.v. zijn de negens op de vijfde en op de eerste plaats de heren: de negen op de vijfde plaats is de opperheer, die de beginnegen als vazal aanstelt. Apart beschouwd komt daarentegen voor de negen op de vijfde plaats de beginnegen niet als helper doch slechts als rivaal in aanmerking, en wel door haar objectieve positie, die ten aanzien van de met de negen op de vijfde plaats overeenkomende zes op de tweede plaats afleidend werkt. Deze regel dient men steeds in het oog te houden als men de afzonderlijke lijnen nader beschouwt.
Een andere gedachtegang, die voor het gehele Boek der Veranderingen geldt, is deze, dat door ieder teken een bepaalde TIJD wordt gekenschetst. Het gebruik van zulk een tijd hangt echter geheel van de mensen af. Hier wordt bijvoorbeeld de tijd van de aanvangsmoeilijkheid getekend. Hoe deze gebruikt wordt, zal verschillend zijn al naar dat een heerser, een beambte of een particulier zich er in bevindt. De principiële richtlijnen zijn natuurlijk dezelfde; zij moeten alleen telkenmale aan het onderhavige geval worden aangepast. Als men de afzonderlijke lijnen in hun onderling verband nog eens nader beschouwt, ziet men, dat men de aanvangsmoeilijkheid op tweeerlei wijze tegemoet kan treden. Bij de een is het de eigen activiteit, bij de ander zijn het de uiterlijke gebeurtenissen, waardoor de aanvangsmoeilijkheid overwonnen moet worden; waar deze middelen falen, gaat het mis.
De sterke plaatsen – 1, 3 en 5 – stellen de belemmering voor, welke door de eigen activiteit is ontstaan. De beginnegen en de negen op de vijfde plaats zijn sterk, dus daarnaar richt zich de gegeven raad: de beginnegen heeft geduld, standvastigheid en helpers nodig; de negen op de vijfde plaats moet gaandeweg en trapsgewijze leren haar werkzaamheid te ontplooien; de zes op de derde plaats daarentegen ontbreekt het aan leiding, zodat voor haar geen succes is weggelegd. De zwakke plaatsen – 2, 4 en 6 – zijn op hulp van buitenaf aangewezen: ‘als er maar iets kwam, dat mij meenam’. De zes op de tweede plaats en de zes op de vierde plaats vinden deze hulp vroeger of later, zoals een meisje een vrijer vindt, die haar verlost. De bovenste zes daarentegen staat te ver buitenaf en blijft vereenzaamd, zodat de aanvangsmoeilijkheid niet overwonnen wordt. In dit geval dient men onder alles een streep te zetten en een nieuwe situatie te creëren.
4. MENG / DE JEUGDDWAASHEID
Kerntekens:
Kun en
Zhen
De negen op de tweede plaats en de zes op de vijfde plaats zijn de heren van het hexagram, De negen op de tweede plaats heeft een vast en centraal karakter en de zes op de vijfde plaats harmonieert ermee. De negen op de tweede plaats bevindt zich in een ondergeschikte positie: ze is de onderwijzer, die de capaciteiten bezit om anderen iets te leren. De zes op de vijfde plaats bekleedt een voorname positie, vermag de onderwijzer te eren en zo de mensen door hem te onderrichten.
De volgorde
Nadat onder aanvangsmoeilijkheden de wezens zijn geboren, zijn zij de eerste tijd steeds in onwetendheid gehuld. Daarom is het nu volgende teken: de jeugddwaasheid. Want jeugddwaasheid beduidt de onwetendheid der jeugd. Dat is de jeugdtoestand der dingen.
Vermengde tekens
Jeugddwaasheid beduidt verwardheid en daarop volgend innerlijk inzicht.
Aanvankelijk is de natuurlijke aanleg nog onontwikkeld, de verschillende eigenschappen liggen chaotisch door elkaar. Opvoeding leert onderscheiden, en klaarheid treedt in de plaats van onwetendheid. De onwetendheid wordt gesymboliseerd door het ‘onpeilbare’ van het binnenste, de klaarheid door de ‘berg’ van het buitenste trigram.
HET OORDEEL
Jeugddwaasheid heeft welslagen. Niet ik zoek de jonge dwaas, de jonge dwaas zoekt mij. Bij het eerste orakel geef ik antwoord. Twee-, driemaal vragen is lastigvallen. Wie mij lastigvalt geef ik geen antwoord. Bevorderlijk is standvastigheid.
Commentaar op de Beslissing.
De Jeugddwaasheid vertoont onder de berg een gevaar. Gevaar en stilstand: dat is dwaasheid.
Het beeld van het hexagram, een berg met een waterhoudende afgrond ervoor, evenals de eigenschappen een gevaar waarvoor men halt maakt, wekt de gedachte aan de dwaasheid.
‘De dwaasheid heeft welslagen.’
Iemand, die slaagt, weet bij zijn handelen de juiste tijd te kiezen.
‘Niet ik zoek de jonge dwaas, de jonge dwaas zoekt mij.’
De twee posities zijn in harmonie met elkaar.
‘Bij het eerste orakel geef ik antwoord’
omdat de positie vast en centraal is,
‘Twee-, driemaal vragen is lastigvallen.
Wie mij lastigvalt, geef ik geen antwoord.’
Lastigvallen is dwaasheid.
In een dwaas het goede te versterken, dat is een heilig werk.
De heer van het hele teken is de sterke tweede lijn. Zij staat in het midden van het onderste trigram, dus op een centrale plaats. Daar zij sterk is en centraal, heeft ze succes, doordat ze op de juiste centrale tijd handelt. Zij tekent een wijze op ondergeschikte plaats, die de nodige eigenschappen bezit om een jeugdig onervaren heerser op de juiste wijze te onderrichten. De jeugdige heerser wordt voorgesteld door de zwakke vijfde lijn, die tot de sterke tweede lijn in een verhouding van wederkerige harmonie staat. Dat de vijfde lijn (die zich op een voorname plaats bevindt) zwak is, en de (op een ondergeschikte plaats staande) tweede lijn van nature sterk, drukt uit, dat niet de sterke opvoeder de jonge dwaas zoekt, maar dat de jonge dwaas de hulp van zijn opvoeder inroept. Zo behoort de verhouding bij de opvoeding te zijn.
Daar de tweede lijn sterk en centraal is, kunnen hier de vragen van de vijfde beantwoord worden, waarbij een bepaalde maat wordt gehouden. Wanneer lastig gevraag deze tracht te overschrijden, dan wordt de opvoeder zijnerzijds ook onaangenaam jegens zijn pupil en weigert hij hem verder te antwoorden.
Door de laatste zin: ‘In een dwaas het goede te versterken, dat is een heilig werk’ wordt de zinsnede van de tekst: ‘Bevorderlijk is standvastigheid’ nader uitgewerkt.
Behalve de tweede lijn is ook de bovenste sterke lijn bezig met het uitdrijven der jeugdige dwaasheid, terwijl de overige vier lijnen jeugdige dwazen van verschillende soort voorstellen. Terwijl de tweede lijn in haar centrale positie de mildheid representeert, vertegenwoordigt de bovenste de gestrengheid.
HET BEELD
Aan de voet van de berg ontspringt een bron: het beeld van de jeugd. Zo ontwikkelt de edele zijn karakter door grondig te handelen.
De bron onder aan de berg is nog klein en jeugdig. De juiste wijze van handelen ontleent de wijze aan de beelden der beide trigrammen. Hij is in zijn wezen grondig en klaar als een bergbron, en verkrijgt daardoor de innerlijke rust tegenover het gevaar, evenals een berg aan de rand van de afgrond zijn grote rust bewaart.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Om de dwaas te ontwikkelen is het bevorderlijk, hem discipline bij te brengen. Men moet de boeien afnemen. Zo doorgaan brengt beschaming.
b. ‘Bevorderlijk is het, de mens discipline bij te brengen.’
Namelijk om de wet nadruk te verlenen.
De weke lijn op de onderste plaats is een jeugdige dwaas, die nog geen vaste richting heeft. Hem moet discipline worden bijgebracht door de boven hem staande vaste lijn op de tweede plaats, opdat zich bij hem vaste principes en levensgewoonten kunnen vormen.
Negen op de tweede plaats:
a. De dwazen in mildheid verdragen, brengt heil. De vrouwen weten te nemen zoals zij zijn, brengt heil. De zoon is opgewassen tegen de huiselijke aangelegenheden.
b. ‘De zoon is opgewassen tegen de huiselijke aangelegenheden’, want vast en week staan in verbinding met elkaar.
De weke vijf staat tot de vaste twee in aanvullende verhouding. Daarom laat de heer des huizes, die toegevend is, zijn zoon, die vast in zijn schoenen staat, begaan. Hetzelfde geldt voor het openbare leven, bij de verhouding tussen vorst en beambte.
Deze lijn is de heer van het hele teken.
Zes op de derde plaats:
a. Neem geen meisje dat zich niet weet te beheersen als zij een man ziet van ijzer en staal. Niets is gunstig.
b. Men moet zulk een meisje niet nemen, want haar levenswandel is niet in overeenstemming met de goede orde.
De lijn is week en staat op sterke plaats, bovendien op de plaats van de overgang van het onderste naar het bovenste trigram. Daarom is zij niet opgewassen tegen de verleiding zichzelf te verliezen, en raakt ze het spoor bijster. Daarom is een intieme verbintenis niet gunstig. De door Zhu Xi voorgestelde tekst-correctie, die in plaats van ‘in overeenstemming met de goede orde’ ‘voorzichtig’ wil lezen, is overbodig.
Zes op de vierde plaats:
a. De jeugddwaasheid van een beperkte geest brengt beschaming.
b. De beschaming der jeugdige dwaasheid van een beperkte geest komt voort uit de omstandigheid, dat zij alleen het verste van de realiteit verwijderd is.
Een weke lijn op zwakke plaats zonder nadere betrekking tot een vaste, geheel omringd door andere zwakke lijnen, is door deze omstandigheden van elk contact met een werkelijke, d.w.z. vaste lijn afgesloten, daarom is ze onverbeterlijk gevangen in haar eigen jeugdige dwaasheid.
Zes op de vijfde plaats:
a. Kinderlijke dwaasheid brengt heil.
b. Het heil van de kinderlijke dwaas komt daardoor, dat hij toegewijd en zachtmoedig is.
De vijfde plaats is de plaats van de heerser, maar daar de lijn week is en in contact staat met de vaste lijn op de tweede plaats, wekt ze de gedachte aan toewijding (d.w.z. dat hij beleefd is in zijn woorden) en zachtmoedigheid (d.w.z. dat hij bereid is te luisteren). Deze lijn staat aan de top van het bovenste kernteken Kun, welks wezen de toewijding is.
Bovenste negen:
a. Bij het bestraffen van de dwaasheid is het niet bevorderlijk overtredingen te begaan; bevorderlijk is alleen, overtredingen te weren.
b. ‘Bevorderlijk is het, overtredingen te weren’ want daardoor volgen hoog en laag de goede orde.
De sterke lijn staat in contact met de zwakke drie, welke van de orde is afgeweken en zonder rekening te houden met de gegeven omstandigheden vooruitdringt. Zij wordt door de bovenste lijn energiek binnen haar gebied teruggewezen, zodat ze de orde volgt. Daar echter de bovenste evenmin te ver gaat, maar zuiver defensief blijft, wijkt ook zij niet van de orde af.
5. XU / HET WACHTEN
Kerntekens:
Li en
Dui
Heer van het hexagram is de negen op de vijfde plaats. Geen zaak gedijt zonder geduldig wachten, en in het bijzonder de weg van de heerser is gebaseerd op langdurige inwerking, waardoor de plannen verwezenlijkt worden. De opmerking in de Commentaar op de Beslissing: ‘Neemt de plaats van de hemel in en is in zijn optreden correct en centraal’ heeft betrekking op de negen op de vijfde plaats.
De volgorde
Als de dingen nog klein zijn, mag men hen niet zonder voedsel laten. Daarom is het volgende teken: ‘Xu’. ‘Xu’ betekent de weg naar eten en drinken.
Het verband tussen de beide betekenissen van het teken: ‘Voeding’ en ‘Wachten’ bestaat daarin, dat men op het eten moet wachten. Het ligt niet in de macht der mensen, maar is afhankelijk van de hemel en de regen.
Vermengde tekens
Wachten betekent ‘niet voortgaan’.
HET OORDEEL
Het Wachten. Als je waarachtig bent, heb je licht en welslagen. Standvastigheid brengt heil. Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
Commentaar op de Beslissing.
Wachten wil zeggen zich terughouden. Men staat voor het gevaar, doch daar men vast en sterk is, valt men er niet in. Bedoeld wordt, dat men niet in verlegenheid en radeloosheid komt.
Het onderste teken Qian heeft als eigenschap de kracht. Het voorste teken is Kan, de afgrond, het gevaar. Maar daar men zich, dankzij zijn eigen kracht, niet overhaast, geraakt men niet in verlegenheid.
Als je waarachtig bent, heb je licht en welslagen. ‘Standvastigheid brengt heil’, want de beheersende lijn neemt de plaats van de hemel in en is in zijn gedrag correct en centraal.
‘Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.’
Door vooruitgang komt het werk tot stand.
De vijfde lijn, de heer van het hexagram, is waarachtig als haar symbool: het water (Kan is een waterloop tussen twee hoge oevers). Haar bijzondere geaardheid komt overeen met de zin van het teken Qian, de hemel, het Scheppende. Zij heeft, als vaste lijn, het karakter dat met haar plaats – een oneven, d. w.z. een Yang-plaats – overeenstemt, dus is ze correct. Bovendien staat zij in het midden van het bovenste trigram, dus is ze centraal. Dit alles zijn voor de heer van het hexagram tekenen, die op succes wijzen. Het wachten betekent echter niet het opgeven van de onderneming. Uitstel is geen afstel. Daarom komt het werk tot stand.
HET BEELD
Wolken stijgen op aan de hemel: het beeld van het Wachten.
Zo voedt en laaft zich de edele, blijmoedig en opgeruimd.
Het water boven aan de hemel zijn de wolken. Als zij eenmaal omhoog zijn gestegen, zal het niet lang meer duren voordat de regen valt. Terwijl anders dikwijls in de tweede zin van het Beeld door verdeling der eigenschappen der beide trigrammen de middelen worden aangegeven, hoe men de situatie de baas kan worden, wordt hier uiteengezet hoe men de situatie opneemt en er zich in schikt. Terwijl de regen opstijgt aan de hemel, bereidt zich ook reeds zijn neervallen voor, waardoor al wat leeft wordt gevoed en verfrist. De edele volgt deze aanwijzingen op, en eigent zich daardoor tegelijkertijd de andere betekenis van het hexagram Xu toe, dat behalve wachten ook voeding beduidt. Verder komen in aanmerking de beide kerntekens: Li – klaarheid – en Dui – vreugde, blijmoedigheid.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Wachten op het veld. Bevorderlijk is het, in het duurzame te blijven. Geen blaam.
b. ‘Wachten op het veld.’
Men zoekt niet voorbarig de moeilijkheden op.
‘Bevorderlijk is het, in het duurzame te blijven. Geen blaam.’
Men heeft de algemene grond nog niet verlaten.
Doordat de onderste lijn vast is, overhaast ze niets met een gevaar voor ogen, dat immers nog ver weg is (vandaar het beeld van het veld); integendeel, ze vermag zo rustig en bezonnen te blijven alsof er in het geheel niets bijzonders te duchten was.
Negen op de tweede plaats:
a. Wachten op het zand. Er wordt wat gepraat. Het einde brengt heil.
b. ‘Wachten op het zand.’
Men is gelaten, want de lijn is centraal. Daarom brengt het einde heil, al wordt er ook wat gepraat.
De lijn is al wat dichter bij het bovenste teken van het gevaar dan de eerste, vandaar het wachten in het zand. Maar zij is uitgebalanceerd; de impulsiviteit van haar aard wordt getemperd door de weekheid van de plaats, die bovendien centraal is. Daardoor blijft zij kalm, ondanks kleine onenigheden (zij staat tot de heer van het teken niet in een verhouding van harmonie doch veeleer van afstoting, daar beide lijnen gelijksoortig zijn), zodoende gaat alles goed. Het ‘gepraat’ komt door het kernteken Dui.
Negen op de derde plaats:
a. Wachten in de modder bewerkt de komst van de vijand.
b. ‘Wachten in de modder’.
Het onheil is buiten.
‘Bewerkt de komst van de vijand.’
Ernst en voorzichtigheid voorkomen de nederlaag.
De sterke lijn op sterke plaats is te energiek. Zij staat vóór het gevaar en stort zich erin. Zodoende lokt zij de vijanden aan. Alleen door uiterste voorzichtigheid kan die schade worden vermeden.
Zes op de vierde plaats:
a. Wachten in het bloed. Het gat uit, naar buiten.
b. ‘Wachten in het bloed.’
Hij is toegewijd en gehoorzaamt.
Zwakke lijn op zwakke plaats; zij maakt dus, hoewel reeds te midden van het gevaar en daarenboven ingeklemd tussen twee sterken, (Kan betekent zowel gat als bloed) de zaak niet erger door voorwaarts te dringen, maar schikt zich in de situatie, zodat het onweer voorbijtrekt.
Negen op de vijfde plaats:
a. Wachten bij wijn en spijs. Standvastigheid brengt heil.
b. ‘Wijn en spijs. Standvastigheid brengt heil’ dankzij het centrale en correcte karakter.
De lijn is de heer van het hexagram. Als zodanig bevindt zij zich in het centrum van het bovenste trigram. Zij heeft de met haar sterke karakter overeenkomende sterke plaats, d.w.z. ze is correct. Zij bevindt zich bovendien aan de spits van het bovenste kernteken:
‘licht’, en dit geeft haar het innerlijk licht. Dat alles werkt samen, om gunstige aspecten in het vooruitzicht te stellen.
Bovenste zes:
a. Men komt in het gat terecht. Daar komen ongenode gasten, drie in getal. Eer hen, dan komt ten slotte heil.
b. ‘Ongenode gasten komen. Eert men hen, dan komt ten slotte heil.’ Hoewel niet op de passende plaats, is er tenminste geen grote fout begaan.
Een weke lijn op het hoogst van het gevaar, helemaal bovenaan, hoort daar eigenlijk niet thuis (Kan betekent een gat). Hoewel een zwakke lijn op een zwakke plaats juist schijnt, ontstaat er een zekere disharmonie door de omstandigheid dat ze bovenaan staat, terwijl de harmoniërende sterke derde lijn zich beneden bevindt. Door deze derde lijn en de daarmee samenhangende onderste twee lijnen van het trigram Qian worden de drie ongenode gasten aangeduid, die naderbij komen. Daar ze dankzij hun sterke natuur niet jaloers zijn, gaat alles goed, als de Yin-lijn haar weke natuur volgt en hun eerbiedig tegemoetkomt.
Opmerking: Het wachten toont een situatie, waarin een vaste en sterke natuur een gevaar vóór zich heeft. Dan komt het erop aan, dat men zich weet te beheersen en zijn tijd afwacht: men moet ‘week’ zijn en rustig blijven. Als men, zonder rekening te houden met de tijdsomstandigheden, hard, toornig en onrustig voorwaartsdringt, zal men stellig het onderspit delven. De beginnegen is nog ver verwijderd van het gevaar, daarom kan men fouten vermijden, als men zich aan het duurzame houdt. De negen op de tweede plaats is al dichter bij het gevaar, doch ook zij kan door weekheid en door zich aan het midden te houden ten slotte het heil verwerven. De negen op de derde plaats wordt reeds door het gevaar bedreigd, daarom staat er: ernst en voorzichtigheid voorkomen schade. De zes op de vierde plaats wordt inderdaad door het gevaar getroffen, maar door weekheid en door niet te vechten komt zij weer uit het gat. De bovenste zes is op het toppunt van het gevaar, maar ook zij vindt door haar eerbiedigheid tenslotte het heil. Zo is dus in een periode van wachten beheerstheid en eerbiedigheid het middel om het leed te ontgaan. Groot is de betekenis van de tijd van het gevaar.
6. SONG / DE STRIJD
Kerntekens:
Xun en
Li
De heer van het hexagram is de negen op de vijfde plaats. Alle andere lijnen stellen strijdenden voor, de negen op de vijfde plaats is degene, die die strijd aanhoort. Daarop slaat de zin in de Commentaar op de Beslissing: ‘Bevorderlijk is het, de grote man te zien; daardoor wordt zijn centrale en correcte positie geëerd.’
De volgorde
Spijs en drank zijn zeer zeker een aanleiding tot strijd. Daarom is het volgende teken: de Strijd.
Vermengde tekens
Strijd beduidt: niet liefhebben.
HET OORDEEL
De Strijd: Je bent oprecht en wordt geremd. Voorzichtig stilhouden halverwege brengt heil. Tot het einde gaan brengt onheil. Bevorderlijk is het, de grote man te zien. Niet bevorderlijk, het grote water over te steken.
Commentaar op de Beslissing
De Strijd: Boven is kracht, onder gevaar. Uit gevaar en kracht komt strijd voort.
‘De strijdende is oprecht en wordt geremd.’
Het vaste komt en bereikt het midden.
‘Tot het einde gaan brengt onheil.’
Men moet ervoor zorgen, dat de strijd zich niet vastzet.
‘Bevorderlijk is het, de grote man te zien’;
daardoor wordt zijn centrale en correcte positie geëerd.
‘Niet bevorderlijk, het grote water over te steken’,
want daardoor zou men in de afgrond terechtkomen.
Uit de eigenschappen der beide trigrammen Qian, kracht, en Kan, gevaar, wordt de naam van het hexagram ‘strijd’ afgeleid; als kracht boven en arglist beneden is, komt het tot strijd tussen de beide tegenstanders. Evenzo zal iemand, die innerlijk arglistig en uiterlijk sterk is, geneigd zijn met anderen strijd te zoeken.
De strijdende is oprecht en wordt geremd. Die strijdende is de tweede lijn. Zij bevindt zich in het binnenste trigram, daarom staat er: ‘het vaste komt’. Doordat de lijn sterk is en het midden inneemt, toont zij oprechtheid: ze maakt het midden ‘reëel’. Doordat ze tussen de beide Yin-lijnen is ingesloten, wordt zij geremd. De grote man is de centrale en correcte lijn op de vijfde plaats. De rechter, die te beslissen heeft, bevindt zich buiten de gevaarlijke situatie. Hij kan alleen een rechtvaardig oordeel vellen, doordat hij onpartijdig is. De afgrond, waarin men door het oversteken van het grote water zou geraken, wordt aangeduid door het trigram Kan, gevaar. Het oversteken van het grote water wordt aangeduid door het kernteken Xun, hout, boven het onderste trigram Kan, water.
Dit hexagram is het omgekeerde van het vorige: daarom hier de strijd, terwijl daar het geduld was. Maar hoewel het hexagram als tijd-zin de strijd heeft, leert het desondanks stap voor stap hoe men de strijd kan vermijden.
HET BEELD
Hemel en water verwijderen zich van elkaar: het beeld van de Strijd. Zo overweegt de edele, bij alles wat hij onderneemt, zorgvuldig het begin.
De beweging van het bovenste trigram, hemel, is: omhoog; die van het onderste trigram, water: omlaag. Aldus geraken zij steeds verder uit elkaar en er ontstaat strijd. Om dit te vermijden, is bij alle zaken (aangeduid door het kernteken Xun: arbeid, onderneming) overleg (Kan: bezorgd zijn; het kernteken Li: klaarheid) van het begin (Qian is het begin aller dingen) nodig.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Als men de zaak niet vereeuwigt, ontstaat een kleine woordentwist. Ten slotte komt heil.
b. ‘De zaak niet vereeuwigen.’
Men mag de strijd niet verlengen.
‘Hoewel een kleine woordentwist ontstaat’,
wordt de zaak ten slotte klaar en duidelijk beslist.
De zes is zwak en staat geheel onderaan. Hoewel zij dus met de naburige negen, die van buitenaf komt, een kleine woordenwisseling heeft, kan ze niet door blijven vechten omdat haar plaats en haar karakter daar te zwak voor zijn. Het daarboven staande kernteken Li heeft echter als eigenschap de klaarheid, zodat ten slotte alles toch nog tot een rechtvaardige oplossing komt – een gelukkige omstandigheid, wanneer onenigheid is ontstaan. Doordat de zes verandert, ontstaat het trigram Dui, dat spreken betekent.
Negen op de tweede plaats:
a. Men kan niet strijden, keert huiswaarts en wijkt uit. De mensen van zijn stad – driehonderd huizen – blijven vrij van schuld.
b. ‘Men kan niet strijden, keert huiswaarts en wijkt uit.’ Zo ontkomt men.
Van onderaf strijden met een hogere brengt leed door eigen schuld.
Men kan niet strijden, hoewel bij de harde lijn in het midden van het trigram ‘het Onpeilbare’ de bedoeling, met de negen op de vijfde plaats te strijden, op zichzelf aanwezig is. De lijn – als negen – beweegt zich, d.w.z. slaat om in een Yin-lijn: daardoor verbergt zij zich, en met de beide andere Yin-lijnen vormt ze de stad van driehonderd gezinnen, die vrij van verwikkelingen blijft.
Zes op de derde plaats:
a. Van oude deugd zich voeden geeft standvastigheid. Gevaar, ten slotte komt heil. Mocht je in dienst zijn van een koning, zoek dan geen werken.
b. ‘Van oude deugd zich voeden.’
De hogere volgen brengt heil.
De lijn is zwak en niet correct, want zij staat op een sterke plaats. Boven en beneden zijn sterke lijnen, die haar insluiten. Daarbij staat zij op de overgang, is dus innerlijk onrustig. Dat alles duidt op gevaar. Toch gaat alles goed, wanneer ze zich tevreden stelt met hetgeen zij eerlijk van haar voorvaderen heeft verkregen. De lijn komt overeen met de derde lijn van het ‘moederteken’ Kun, welks orakel hier dan ook ten dele wordt herhaald.
Negen op de vierde plaats:
a. Men kan niet strijden, keert om en schikt zich in zijn lot, verandert zijn houding en vindt vrede in standvastigheid. Heil!
b. Men keert om en schikt zich in zijn lot,
verandert zijn houding en vindt vrede in standvastigheid.’ Daarmee is niets verloren.
De lijn is niet centraal en niet correct, dus heeft zij oorspronkelijk de bedoeling, te strijden. Maar zij kan niet. Boven haar staat de sterke rechter op de vijfde plaats, met wie het niet aangaat te strijden. Onder haar is de zwakke lijn op de derde plaats, harmoniërend met de zwakke lijn op de beginplaats: geen van die twee geeft aanleiding tot strijd. Door haar eigen positie op weke plaats staat voor deze lijn de mogelijkheid open tot bekering en zich afwenden van de strijd.
Negen op de vijfde plaats:
a. Strijden voor hem brengt verheven heil.
b. ‘Strijden voor hem brengt verheven heil’, omdat hij centraal en correct is.
Dit is de heer van het hexagram, die op geëerde plaats, centraal, correct en sterk is. Dat alles maakt hem geschikt voor de taak, de strijd te beslechten, zodat groot heil van hem uitgaat.
Bovenste negen:
a. Al heeft iemand ook een lederen gordel verworven, vóór het einde van een morgen wordt die hem driemaal ontrukt.
b. Door strijd een onderscheiding te krijgen, is evenwel niets vererends.
Een sterke lijn op het hoogst van de strijd zoekt door strijd onderscheidingen te veroveren. Maar dat houdt geen stand.
Opmerking: De negen op de vijfde plaats is de rechter, de andere lijnen zijn de strijdenden. Maar alleen de sterke lijnen strijden werkelijk – de zwakke lijnen op de eerste en derde plaats houden zich op de achtergrond. De lijnen op de tweede en vierde plaats zijn sterk en daarom van nature tot strijden geneigd. Maar met de rechter op de vijfde plaats kunnen zij niet strijden, en de zwakke lijnen onder hen bieden geen weerstand. Daarom trekken ook zij zich bijtijds uit de strijd terug. Alleen de bovenste sterke lijn voert de strijd ten einde, en daar die zich tot de zwakke lijn op de derde plaats harmonisch verhoudt, behaalt ze de overwinning en daarmee een onderscheiding. Doch de lijn is analoog met de bovenste lijn van het hexagram Qian, de ‘Hoogmoedige draak’. Haar overwinning zal haar dus berouwen. Wat door geweld wordt verkregen, zal door geweld worden ontrukt.
7. SHI / HET LEGER
Kerntekens:
Kun en
Zhen
De heren van het hexagram zijn de negen op de tweede en de zes op de vijfde plaats. De negen op de tweede plaats is beneden: dat is de sterke man. De zes op de vijfde plaats is boven: die is in staat, de sterke man te gebruiken.
De volgorde
Als er strijd is, moeten de massa’s opkomen. Daarom is het volgende teken: het Leger. Leger betekent massa.
Vermengde tekens
Het Leger betekent rouw.
HET OORDEEL
Het Leger heeft standvastigheid nodig en een sterke man. Heil zonder blaam.
Commentaar op de Beslissing
Het Leger beduidt de massa. Standvastigheid beduidt tucht. Wie door de massa’s tucht tot stand weet te brengen, zal de wereldheerschappij kunnen veroveren.
De sterke is centraal en vindt de nodige ruggensteun.
Men doet iets gevaarlijks, maar vindt toewijding.
Wie op deze manier de wereld leidt, dien volgt het volk.
Heil! Hoe zou dit ook een misslag kunnen zijn!
Dit hexagram bestaat uit een massa van weke lijnen, te midden waarvan op centrale, zij het ook ondergeschikte plaats (als veldheer, niet als heerser), zich één enkele sterke bevindt, die de anderen in bedwang houdt. Van daar het idee van de massa – de vele weke lijnen – en van het leger: een gedisciplineerde menigte. De vaste lijn op de tweede plaats vindt in de weke lijn op de vijfde plaats, de plaats van de heerser, een passende ruggensteun.
Het gevaar van het handelen is door het onderste trigram Kan, de toewijding door het bovenste trigram Kun aangeduid.
In de tekst is het teken voor ‘leiden’ geschreven als du
= vergiftigen, maar het moet worden gelezen als zhi
= leiden.
HET BEELD
Binnen in de aarde is water: het beeld van het Leger. Zo vermeerdert de edele zijn massa’s door grootmoedigheid jegens het volk.
De soldaten zijn bij de oudtijds gebruikelijke algemene dienstplicht onder het volk aanwezig gelijk het water onder (in) de aarde. Door voor het volk goed te zorgen krijgt men dus de beschikking over een goed leger.
Wijdheid is de eigenschap van de aarde, die ook de massa’s representeert. Het water betekent: bruikbaarheid; naar het water vloeit alles toe.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Een leger moet in goede orde uitrukken. Is de orde niet goed, dan dreigt er onheil.
b. ‘Een leger moet in goede orde uitrukken.’
De orde verliezen is rampspoedig.
Opmerking: Het woord lü
voor orde bedoelt oorspronkelijk een muziekinstrument, waarop geblazen wordt. Het zou dus letterlijk betekenen: ‘Het leger rukt uit met hoorngeschal. Als de hoorns niet op elkaar zijn afgestemd, is dat een slecht teken.’
De lijn staat geheel onderaan, vandaar het begin, het uitrukken van het leger. Het watertrigram wijst op het ordelijk gebruik van het leger. Als de lijn verandert, wordt het onderste trigram Dui, vrolijkheid, waardoor de orde natuurlijk verloren gaat, daar vrolijkheid niet de juiste gemoedsgesteldheid voor een beginnende oorlog is.
Negen op de tweede plaats:
a. Te midden van het leger. Heil! Geen blaam! De koning verleent drievoudige onderscheiding.
b. ‘Te midden van het leger! Heil!’
Hij ontvangt de genade van de hemel.
‘De koning verleent drievoudige onderscheiding.’
Hem gaat het welzijn van alle landstreken ter harte.
De tweede plaats is de plaats van de beambte en hier, waar sprake is van ‘het leger’, van de veldheer. De ‘genade van de hemel’ komt van de zes op de vijfde plaats, die een plaats inneemt in de sfeer van de hemel en in harmonische relatie tot deze lijn staat. De drievoudige onderscheiding is afkomstig van de drie gelijkgeaarde lijnen van het bovenste trigram Kun.
Zes op de derde plaats:
a. Het leger voert wellicht lijken mee in de wagen. Onheil!
b. ‘Het leger voert wellicht lijken mee in de wagen.’
Dat is geheel zonder verdienste.
Het bovenste kernteken is Kun, met als beeld de wagen. De lijn is zwak, op het hoogtepunt van het gevaar, midden in het kernteken van de Opwinding. Al deze dingen wijzen erop, dat een zware nederlaag te duchten is.
Zes op de vierde plaats:
a. Het leger trekt zich terug. Geen blaam.
b. ‘Het leger trekt zich terug. Geen blaam’, want het wijkt niet af van de gebruikelijke manier.
Woordelijk betekent de tekst: ‘Het leger wendt zich naar links.’ Rechts betekent in de oorlog zoveel als voorwaarts, links zoveel als achterwaarts. De lijn is uiterst zwak, want ze is het reeds van nature, en staat daarbij nog op een zwakke plaats. De plaats is echter passend, vandaar terugtocht, zonder dat dit haar kan worden verweten.
Zes op de vijfde plaats:
a. In het veld is wild. Het is bevorderlijk, het te vangen.
Zonder blaam. De oudste voere het leger aan. De jongere rijdt met lijken. Dan brengt standvastigheid onheil.
b. ‘De oudste voere het leger aan.’
Omdat hij centraal en correct is.
‘De jongere rijdt met lijken.’
Men vertrouwt de zaak dus niet toe aan de juiste man.
Het trigram Kan beduidt varken, veld is aarde (Kun). Binnen het trigram Kun (veld) is Kan (varken, d.w.z. wild). Dus is het bevorderlijk, het te vangen. De letterlijke vertaling zou luiden: ‘Zijn fouten verklaren’, maar deze interpretatie is minder bevredigend79. De oudste is de sterke negen op de tweede plaats: hij moet het leger aanvoeren. Als het leger wordt aangevoerd door een ander, die niet de nodige ervaring heeft – bedoeld is de zes op de derde plaats – dan moeten er lijken vervoerd worden, dat wil zeggen dat er een nederlaag wordt geleden.
Bovenste zes:
a. De grote vorst vaardigt bevelen uit, sticht staten, geeft families leenbezit. Gemenen mag men niet gebruiken.
b. ‘De grote vorst vaardigt bevelen uit’,
om de verdiensten passend te belonen.
‘Gemene mensen moet men niet gebruiken’,
want die stichten onherroepelijk verwarring in het land.
De bovenste plaats duidt het zegevierende einde van de oorlog aan. De grote vorst is de zes op de vijfde plaats. Er wordt hier, zoals dat vaker bij de bovenste zes het geval is, een aanvulling gegeven op de lijn op de vijfde plaats – als het ware objectief, van buitenaf beschouwd. De verdienste die beloond wordt, is de negen op de tweede plaats; de gemenen worden gerepresenteerd door de zes op de derde plaats.
8. BI / DE AANEENGESLOTENHEID (SOLIDARITEIT)
Kerntekens:
Gen en
Kun
De heer van het hexagram is de negen op de vijfde plaats, want het is zo georganiseerd dat er slechts één Yang-lijn in voorkomt, en wel op de ereplaats, waarmee al de Yin-lijnen – er boven en er onder – solidair zijn.
De volgorde
Onder de massa’s is er zeker een reden om zich aaneen te sluiten. Daarom is het volgende teken: de Aaneengeslotenheid. Aaneengeslotenheid betekent solidariteit.
Vermengde tekens
De Aaneengeslotenheid is iets prettigs.
HET OORDEEL
Aaneengeslotenheid brengt heil. Peil het orakel nog eens, of je verhevenheid, duurzaamheid en standvastigheid bezit. Dan is er geen blaam. De onzekeren komen gaandeweg naderbij. Wie te laat komt, heeft ongeluk.
Commentaar op de Beslissing
‘De Aaneengeslotenheid brengt heil.’
Aaneengeslotenheid beduidt wederzijdse hulp.
De minderen zijn toegewijd en volgzaam.
Dit hexagram is het omgekeerde van het vorige. Terwijl daar de veldheer, de negen op de tweede plaats, het middelpunt was, is dat hier de sterke, centrale en correcte vorst: de negen op de vijfde plaats. Alle overige lijnen zijn week, vandaar de verhouding van wederzijdse aanvulling en hulp. De weke lijnen zijn de onderdanen, die gehoorzamen. Zo wordt door de structuur van het hexagram de naam verklaard.
‘Peil het orakel nog eens, of je verhevenheid, duurzaamheid en standvastigheid bezit. Dan is er geen blaam’
tengevolge van de vastheid en de centrale positie.
‘De onzekeren komen gaandeweg naderbij’:
Boven en beneden harmoniëren met elkaar.
‘Wie te laat komt, heeft ongeluk.’
Zijn weg is uit.
De lijn, waar alles betrekking op heeft, is de vorst op de vijfde plaats. Hiermee zijn al de weke lijnen daaronder in harmonie. De aaneensluiting vindt wederkerig tussen deze vijf plaats. Daardoor krijgen zij macht, en het gaat er vrolijk toe. De achterblijvende, die zich van de algemene aaneensluiting afzijdig houdt, is de bovenste zes, die eigen wegen wil gaan, welke echter tot niets leiden.
Het hexagram Bi, de Aaneengeslotenheid, heeft evenals nr. 45, Cui, het Verzamelen, beneden het trigram Kun; maar hier is Kan, water, boven, ginds Dui, het meer. Het verschil in betekenis tussen de beide hexagrammen is niet groot. ‘Verhevenheid, duurzaamheid, standvastigheid’ staan hier bij het hexagram als geheel, bij het teken Cui daarentegen bij de negen op de vijfde plaats.
Bij het teken Meng, Jeugddwaasheid, wordt het ‘eerste orakel’ genoemd en in de commentaar wordt gewezen op de vaste, centrale lijn. Dáár is Kan – dat wijsheid, duisternis, orakel beduidt – beneden; de vaste lijn verschijnt dus in het eerste trigram. Híer wordt gezegd: Peil het orakel nog eens. De uitleg in de commentaar vestigt wederom de aandacht op de vaste, centrale lijn. Hier is Kan echter boven; de vaste lijn verschijnt dus pas in het tweede, d. w.z. bovenste trigram.
HET BEELD
Op de aarde is water: het beeld van de Aaneengeslotenheid. Zo hebben de koningen van de voortijd de afzonderlijke staten als leengoederen vergeven, en met de leenvorsten vriendschappelijke betrekkingen onderhouden.
Het water op de aarde is er hecht mee verbonden. Daarvan is positief de dubbele leer afgeleid: Gelijk het water de aarde doordringt en bevochtigt, zo moeten de leengoederen van bovenaf worden verdeeld; en gelijk het water op de aarde samenvloeit, zo moet ook de maatschappelijke organisatie aaneengeslotenheid vertonen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Sluit je trouw en oprecht bij hem aan, dan treft je geen blaam. Waarheid is als een volle aarden schotel: zo komt ten slotte van buitenaf het heil.
b. De zes aan het begin van de aaneensluiting ontmoet heil van een andere kant.
De lijn is geheel beneden, zwak, en staat in geen directe relatie met de heer van het hexagram. Maar door haar oprechte solidaire gezindheid – het is de onderste lijn van het trigram Kun, welks eigenschap de toewijding is – zal zij bereiken wat ze wenst, en wel onverwachts, van buitenaf. De aarde heeft als beeld de ketel, die ertoe dient de zegen, welke van boven komt, op te vangen.
Zes op de tweede plaats:
a. Sluit je innerlijk bij hem aan. Standvastigheid brengt heil.
b. ‘Sluit je innerlijk bij hem aan.’
Verlies jezelf niet.
De weke lijn van het binnenste trigram, die in harmonische relatie staat met de heer van het hexagram, wijst op innerlijke trouw. Maar juist omdat die trouw een uitvloeisel van innerlijke saamhorigheid en derhalve noodzakelijk is, zijn er geen onwaardige uiterlijke intriges voor nodig.
Zes op de derde plaats:
a. Je sluit je aan bij de verkeerde mensen.
b. ‘Je sluit je aan bij de verkeerde mensen.’
Is dat niet schadelijk?
De lijn is zwak en op de plaats van de overgang, dus onrustig, niet centraal, niet correct. De lijnen eronder en erboven, alsook de bovenste zes, waarmee zij in relatie staat, zijn louter donkere lijnen. Die duiden hier op slechte mensen.
Zes op de vierde plaats:
a. Sluit je ook uiterlijk bij hem aan. Standvastigheid brengt heil!
b. Sluit je ook uiterlijk bij waardevolle mensen aan, om zo degene die boven je staat te volgen.
De vaste lijn op de vijfde plaats is een waardig heerser, de weke lijn op de vierde plaats representeert de minister. Een minister mag ook openlijk tonen, dat hij zijn waardige heer toegedaan is. Het is hier anders dan bij de zes op de tweede plaats, welke een beambte voorstelt, die nog geen vaste aanstelling heeft. Terwijl zo iemand terughoudend moet zijn om niet aan zijn waardigheid te kort te doen, kan de minister zijn genegenheid openlijk tonen, daar hij een vaste, officiële positie bekleedt. Daar de lijn niet aangetrokken wordt door de zes in het begin, kan zij ongestoord haar superieur volgen.
Negen op de vijfde plaats:
a. Openbaring van de aaneengeslotenheid. De koning laat bij de jacht slechts van drie kanten drijven en doet afstand van het wild, dat aan de voorzijde ontwijkt. De burgers hebben geen waarschuwing nodig. Heil!
b. Het heil van de ‘Openbaring van de aaneengeslotenheid’ berust daarop, dat de plaats correct en centraal is. Degenen, die zich verzetten, laten lopen; degenen, die zich overgeven, aannemen: dat is de zin van ‘Hij doet afstand van het wild, dat aan de voorzijde ontwijkt’.
‘De burgers hebben geen waarschuwing nodig’,
want de superieur maakt hen centraal.
Hier hebben we het beeld van de heerser, rondom wie de zijnen zich uit natuurlijk instinct verzamelen. Hij maakt slechts openbaar, wat in iedereen leeft. De spontaniteit van deze aaneensluiting wordt uitgedrukt in het beeld van een keizerlijke jacht en de daarbij geldende gebruiken. Het wild, dat ‘aangenomen’ wordt, is aangegeven door de onderste lijnen, die zich vrijwillig aanbieden. Het wild, dat men laat lopen omdat het ‘ontwijkt’, is de bovenste zes. Het beeld van de jacht werd ook reeds in het vorige hexagram gebruikt, doch daar werd op het wild gejaagd, hier wordt het vrijgelaten. Daar is het onderste kernteken Zhen, welks beweging omhoog gaat. Hier is het bovenste kernteken Gen, het Stilhouden. Daarom gaat van de negen op de vijfde plaats de beweging alleen naar beneden, niet naar boven.
Bovenste zes:
a. Hij vindt voor de aaneengeslotenheid geen hoofd. Onheil.
b. ‘Hij vindt voor de aaneengeslotenheid geen hoofd.’
Daarom vindt hij ook niet het juiste einde.
Deze lijn stelt zich boven de heersende Yang-lijn. Terwijl de onderste weke lijnen in deze Yang-lijn hun hoofd vinden, heeft de bovenste Yin-lijn geen hoofd, dat zij zou kunnen volgen; daarom moet ze verdwalen, vooral daar ze zich bovenaan het trigram ‘gevaar’ bevindt. De uitdrukking ‘geen hoofd’ komt ook voor in het hexagram ‘het Scheppende’. Daar heeft het een gunstige betekenis, daar het hexagram uit louter vaste lijnen bestaat, en de uitdrukking derhalve deemoed beduidt. Hier is het ongunstig, omdat wij hier met een weke lijn te doen hebben. Het weke zonder hoofd is uit den boze, want er is niets, waarop het kan steunen.
9. XIAO XU / DE TEMMENDE KRACHT VAN HET KLEINE
Kerntekens:
Li en
Dui
De zes op de vierde plaats is de constituerende heer van het hexagram en de negen op de vijfde plaats is de beheersende heer. De zes op de vierde plaats beteugelt als enige Yin-lijn de Yang-lijnen; daarop slaat de zin van de Commentaar op de Beslissing: ‘Het weke krijgt de beslissende plaats en die erboven en eronder zijn, corresponderen ermee’. De negen op de vijfde plaats stemt in gezindheid overeen met de zes op de vierde plaats, en zal dus zijn beteugeling voltooien. Daarom zegt de Commentaar op de Beslissing: ‘Het vaste is centraal, en zijn wil geschiedt.’
De volgorde
Door aaneensluiting komt het vanzelfsprekend tot remmen. Daarom is het volgende teken: de Temmende Kracht van het Kleine.
Vermengde tekens
De Temmende Kracht van het Kleine is gering.
Dat wordt gezegd met het oog op de omstandigheid, dat het kleine hier op de plaats van de beambte staat: vgl. nr 14 Da You, het Bezit van het Grote, waar het ‘Kleine’, weke, de plaats van de heerser inneemt.
HET OORDEEL
De Temmende Kracht van het Kleine brengt welslagen
Dichte wolken, geen regen van ons westelijk gebied.
Commentaar op de Beslissing
De Temmende Kracht van het Kleine: Het weke krijgt de beslissende plaats, die erboven en eronder zijn, corresponderen ermee: dat heet de Temmende Kracht van het Kleine.
Sterk en zachtmoedig: het sterke is centraal en zijn wil geschiedt, daarom ‘welslagen’.
‘Dichte wolken, geen regen’: de beweging gaat voort. ‘Van ons westelijk gebied’: de werking is nog niet ingetreden.
De kleine, weke lijn op de plaats van de minister heeft de beslissende plaats. De vaste lijnen erboven en eronder corresponderen er alle mee: dat is de structuur van het hexagram, waaruit de naam te verklaren is. Het welslagen hangt samen met het karakter der beide trigrammen: innerlijke kracht bij uiterlijke zachtmoedigheid. Dat is de weg om iets te bereiken. Bovendien is de heerser centraal en zijn wil geschiedt. Het bovenste trigram ‘wind’ is weliswaar sterk genoeg om de van het trigram Qian opstijgende nevels te concentreren, zodat wolken ontstaan, maar zijn kracht is niet zo groot, dat er regen ontstaat. Het westelijke gebied wordt aangeduid door de oorspronkelijke positie van Xun in het Westen (in de opstelling der trigrammen, die de ‘vroegere hemel’ wordt genoemd. In de ‘latere hemel’ heeft Dui, het meer, de positie in het westen). Als het meer, Dui, boven het Scheppende staat, ontstaat nr. 43, ‘de Doorbraak’. Daar is de waterdamp reeds gecondenseerd en het water zal gemakkelijk naar beneden komen. Hier staat Dui slechts als kernteken boven Qian, het is er nog niet van gescheiden. In China komen de regenwolken altijd uit het Oosten, waar de zee is, niet uit het Westen.
HET BEELD
De wind jaagt langs de hemel: het beeld van de Temmende Kracht van het Kleine. Zo verfijnt de edele de uiterlijke vorm van zijn wezen.
De wind dringt overal in, dat tekent de verfijning. Het onderste trigram is de hemel, dat tekent het wezen van het karakter. Het bovenste kernteken is Li, dat tekent de vorm. De verfijning van de uiterlijke vorm is tegenover het doorvoeren van fundamentele principes ‘het kleine’.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Terugkeer tot de weg. Hoe zou dat te laken zijn? Heil!
b. ‘Terugkeer tot de weg.’
Dat is iets van heilzame betekenis.
De sterke Yang-lijn, die tot het opstijgende trigram Qian behoort, streeft van nature omhoog, maar wordt door de weke lijn op de vierde plaats tegengehouden. Daar zij tot deze lijn in harmonische verhouding staat, trekt ze zich zonder tegenspraak terug, zodat elke strijd vermeden wordt. Daarop berust het heil.
Negen op de tweede plaats:
a. Hij laat zich overhalen tot terugkeer. Heil!
b. Het zich laten overhalen tot terugkeer berust op de centrale positie. Hij verliest zichzelf dan ook niet.
De lijn is hoger dan de eerste en streeft van nature eveneens omhoog. Maar zij sluit zich bij de eerste aan op de weg van de terugtocht zonder strijd, ingevolge haar centrale en invloedrijke positie in het onderste trigram Qian. Daarmee neemt ze een houding aan waardoor ze zichzelf niet verliest; zij gooit zichzelf niet weg, hetgeen wel het geval zou zijn, indien ze zich ondanks de tegenstand van de vierde lijn zelf zou willen aanbieden.
Negen op de derde plaats:
a. De spaken schieten van de wagen af. Man en vrouw verdraaien de ogen.
b. Als ‘man en vrouw de ogen verdraaien’, is dat een teken, dat zij hun huis niet op orde kunnen houden.
‘De spaken springen van de wagen af’, dit wordt gesuggereerd doordat Qian rond (het beeld van het rad) is; het onderste kernteken betekent ‘breken’. Het verdraaien van de ogen hangt samen met de betekenis van het bovenste kernteken, Li: de ogen. Xun betekent: veel wit in het oog, m.a.w. verdraaide ogen.
De lijn heeft dezelfde drang naar boven als de beide vorige, maar terwijl die van de strijd afzien en zich vrijwillig terugtrekken, tracht deze lijn – te sterk, immers sterk op sterke plaats; onrustig, immers op de plaats van de overgang – met geweld vooruit te dringen. De weke vierde lijn stelt de vrouw voor, die de derde lijn, de man, de spaken van zijn wielen laat breken. De man kijkt haar in zijn toorn grimmig aan en krijgt van haar soortgelijke blikken. Waar de derde lijn aldus haar familie (de beide onderste lijnen) in de steek heeft gelaten, geeft zij blijk haar zaken niet op orde te kunnen houden.
Zes op de vierde plaats:
a. Ben je waarachtig, dan verdwijnt bloed en wijkt angst.
Geen blaam.
b. ‘Ben je oprecht, dan wijkt angst’;
want die boven je staat heeft dezelfde gezindheid als jij.
De lijn is te midden van sterken innerlijk leeg, d.w.z. waarachtig (vgl. nr. 61, Innerlijke Waarheid). Het kernteken Li, welks middelste lijn de zes op de vierde plaats is, is het omgekeerde van Kan, dat bloed en angst beduidt; vandaar de afwezigheid van bloed en angst. De vierde plaats is de plaats van de minister. Hij heeft de moeilijke taak, met zwakke krachten de naar boven strevende onderste lijnen te beteugelen. Dat is noodzakelijkerwijze verbonden met gevaar en angst. Maar daar hij oprecht is (week op weke plaats, innerlijk leeg) houdt de vorst, de negen op de vijfde plaats, hem de hand boven het hoofd en geeft hij hem de nodige ruggensteun.
Negen op de vijfde plaats:
a. Ben je waarachtig en trouw verbonden, dan ben je rijk in je naaste.
b. ‘Ben je waarachtig en trouw verbonden’, dan zul je niet alleen zijn in je rijkdom.
De vijfde lijn staat op de ereplaats, midden in het trigram Xun, rijkdom. Xun betekent ook band, daarom is de lijn verbonden met de zes op de vierde plaats, die haar buur is. Doordat deze beiden elkaar aanvullen en hun rijkdom met elkaar delen, zijn zij werkelijk rijk.
Bovenste negen:
a. Het komt tot regen, het komt tot rust. Dat is te danken aan de duurzame werking van het karakter. De vrouw komt door standvastigheid in gevaar. De maan is bijna vol. Als de edele zo doorgaat, komt er onheil.
b. ‘Het komt tot regen, het komt tot rust.’
Dat is ‘de duurzaam cumulerende werking van het karakter’.
‘Als de edele zo doorgaat, komt er onheil’; want dan zou hij zich kunnen vergissen.
Aangezien de lijn een negen is en zich mitsdien beweegt, ontstaat uit het trigram Xun, wind, het trigram Kan, dat regen en maan beduidt. De lijn staat aan de top van het toegewijde, zachtmoedige trigram Xun, dat de kracht van het Scheppende gestadig-aan opeengehoopt heeft, tot de verlangde uitwerking intrad. Als die uitwerking van het Zachtmoedige eenmaal zichtbaar is, moet men zich daarmee tevreden stellen. Het zou gevaarlijk zijn – verblind pochend op zijn succes – geweld te willen gebruiken. Zo doorgaande zou men zich weleens kunnen vergissen, daar er dan niet meer van beteugeling, maar van onderdrukking sprake zou zijn, en dat zou de sterke Qian zich zeker niet laten welgevallen.
10. LÜ / HET OPTREDEN
Kerntekens:
Xun en
Li
De heer, die het hexagram constitueert; is de zes op de derde plaats; de negen op de vijfde plaats is de beheersende heer van het hexagram. De zes op de derde plaats treedt als enig week element met angst en beven op te midden van al de vasten; daarom heeft het hexagram de naam ‘het Optreden’. Wie op een geëerde plaats staat, moet vooral voortdurend bedacht zijn op gevaar en vrees in zijn hart dragen; daarom luidt het oordeel bij de negen op de vijfde plaats: ‘standvastigheid brengt gevaar’. In de Commentaar op de Beslissing wordt van deze lijn gezegd: ‘Vast, centraal en correct treedt hij op de plaats van de heer en hij blijft zonder blaam’.
De volgorde
Als de wezens beteugeld worden, ontstaat de zede, daarom is het volgende teken: het Optreden.
Vermengde tekens
Het Optreden is niet blijvend.
Bijgevoegde oordelen
Het hexagram ‘het Optreden’ toont het fundament van het karakter. Het is harmonisch en bereikt het doel. Het bewerkt harmonisch gedrag.
Het hexagram is de omkering van het vorige. De bewegingsrichting van de beide trigrammen is opwaarts, vandaar de gedachte van het achter elkaar voortschrijden. De jongste dochter loopt achter de vader aan.
HET OORDEEL
Treden op de staart van de tijger. Hij bijt de mens niet. Welslagen.
Commentaar op de Beslissing
Het Optreden: het weke treedt op het vaste. Vrolijk en in harmonisch contact met het Scheppende; daarom: ‘Treden op de staart van de tijger. Hij bijt de mens niet. Welslagen.’
Sterk, centraal en correct treedt hij op de plaats van de heer en hij blijft vrij van fouten: zijn licht straalt helder.
Het weke, dat op het vaste treedt, is het onderste trigram Dui, dat het trigram Qian volgt. Aldus wordt uit de vorm der beide trigrammen de naam verklaard.
Vrolijkheid is de eigenschap van Dui, het onderste trigram, dat in gelijkgerichte beweging achter het Scheppende, het sterke, aan komt; vandaar het beeld van het trappen op de staart van de tijger (Dui staat in het Westen en het Westen heeft als beeld de tijger); de staart van de tijger wordt genoemd, omdat de zwakke lijn van Dui helemaal achter de drie lijnen van Qian komt. Bovendien wordt er rekening mee gehouden, dat in het onderste trigram de weke lijn boven de beide vaste staat.
De omschrijving ‘sterk, centraal en correct’ heeft betrekking op de heer van het teken, de centrale lijn van het bovenste trigram, ‘het Scheppende’, die op de plaats van de hemel en daarmee tevens op die van de heerser staat. Licht is de karakteristieke basis-eigenschap van het trigram Qian, en daarenboven is het kernteken Li, welks eigenschap het licht is, in het hexagram vervat.
HET BEELD
Boven de hemel, beneden het meer: het beeld van het Optreden. Zo onderscheidt de edele hoog en laag en daardoor versterkt hij de geest van het volk.
De hemel is het hoogste, het meer het laagste: deze hoogteverschillen bepalen de regels voor het optreden en de zede. Zo maakt de edele in de maatschappij overeenkomstig het karakter onderscheid tussen de rangen: een houvast voor het volk, dat zich erbij neer zal leggen, wanneer deze verschillen in rang overeenkomstig de natuurlijke orde zijn.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Eenvoudig optreden. Voortschrijden zonder blaam.
b. ‘Het voortschrijden van het eenvoudig optreden’ volgt eenzaam zijn neiging.
Optreden betekent zede. Bij de goede zede komt het op het wezen aan. De lijn staat aan het begin van het optreden, daarom is eenvoud voor haar het juiste.
Zij komt op eigen gelegenheid wel vooruit. Daar zij niet in verbinding met de andere lijnen staat, gaat ze eenzaam haar weg; maar daar zij sterk is, is dat juist wat ze het liefste wil.
Negen op de tweede plaats:
a. Optreden op eenvoudige effen baan. De standvastigheid van een donkere man brengt heil.
b. ‘De standvastigheid van een donkere man brengt heil’.
Hij is centraal en geraakt niet in verwarring.
De lijn is licht, staat echter op een donkere plaats, vandaar het beeld van de donkere man. Maar doordat hij zich op het midden van de weg, d.w.z. centraal beweegt, komt hij niet in gevaar; hij schrijdt op effen weg voort en geraakt niet op dwaalwegen door verkeerde relaties met anderen.
Zes op de derde plaats:
a. Een eenogige kan zien, een lamme kan optreden. Hij treedt op de staart van de tijger; die bijt de mens. Onheil! Zo handelt een krijgsman voor zijn grote vorst.
b. ‘Een eenogige kan zien’,
maar niet voldoende om klaarheid te verkrijgen.
‘Een lamme kan lopen’,
maar niet voldoende om met anderen te lopen.
Het ‘onheil van het bijten van de mens’ komt daardoor,
dat zijn plaats niet bij hem past.
‘Zo handelt een krijgsman voor zijn grote vorst’,
omdat zijn wil onwrikbaar is.
Deze lijn staat in de beide kerntekens: Li, dat het oog, en Xun, dat het been aanduidt. Daar zij echter niet correct is – zwak op sterke plaats – is het met het zien en het lopen niet al te best gesteld. Verder is de plaats juist in de ‘mond’ van Dui, het onderste trigram; vandaar de voorstelling, dat de tijger bijt. De lijn staat in haar zwakheid op sterke plaats en rust op een vaste lijn. Daar zij op de top van de ‘vrolijkheid’ staat, is ze lichtzinnig en trekt ze zich ondanks de gevaarlijke situatie niet terug. Vandaar de gedachte, dat zij op de staart van de tijger trapt en gewond wordt. Als de lijn verandert, wordt het onderste trigram Qian, Dat suggereert de krijgsman, die meedogenloos voorwaarts trekt om zijn vorst te dienen.
Negen op de vierde plaats:
a. Hij treedt op de staart van de tijger. Voorzichtigheid en behoedzaamheid leiden ten slotte tot heil.
b. ‘Voorzichtigheid en behoedzaamheid leiden ten slotte tot heil’, want de wil geschiedt.
Deze lijn staat met de beginnegen in verbinding, daarom is zij voorzichtig bij het trappen op de staart van de tijger. Haar karakter is precies het omgekeerde van dat van de vorige lijn. Daar: innerlijke zwakheid bij uiterlijk voorwaartsdringen, dat in gevaar brengt. Hier: innerlijke kracht bij uiterlijke voorzichtigheid, die tot heil leidt.
Negen op de vijfde plaats:
a. Beslist optreden. Standvastigheid bij het zich bewust zijn van gevaar.
b. ‘Beslist optreden bij het zich bewust zijn van gevaar.’
De plaats is correct en passend.
De heer van het hexagram – correct, centraal en sterk, op de plaats van de heerser – is verplicht, resoluut te handelen. Hij is zich daarbij bewust van het gevaar. Vandaar het succes, dat bij het oordeel over het hexagram in zijn geheel wordt genoemd.
Bovenste negen:
a. Blik terug op je optreden, en toets de gunstige tekens. Is alles volmaakt, dan komt verheven heil.
b. ‘Verheven heil’
op de hoogste plaats heeft grote zegen.
De lijn is aan het einde van het optreden, daarom treedt zij op niets meer. Zij kan dus terugblikken op haar optreden. Omdat zij van nature een sterk karakter heeft (sterke lijn) en dankzij haar plaats voorzichtigheid kent, zal het heil haar niet ontgaan.
Opmerking: Het hexagram betekent ‘optreden’ met de bijbetekenis van ‘goede manieren’. Daarbij komt het er vooral op aan, dat men bescheiden is en een innemende charme bezit. Het hexagram bestaat uit het Blijmoedige beneden, verbonden met het Scheppend-Sterke boven. Zo is de ondergeschikte voorzichtig in de dienst van zijn superieur.
Merkwaardig is, dat – terwijl het gehele hexagram (ingevolge het karakter der beide trigrammen) de gedachte tot uitdrukking brengt, dat de tijger, op wiens staart men trapt, de mensen niets doet – juist de afzonderlijke lijn, waardoor dit beeld wordt gesuggereerd, (de zes op de derde plaats) in haar individuele lot wèl door de tijger wordt gebeten. Dat komt doordat bij de beschouwing van het geheel het onderste trigram in zijn totaliteit als vrolijk en volgzaam wordt opgevat, terwijl bij de beoordeling van de afzonderlijke lijn de nadruk wordt gelegd op de ongunstige positie, die haar onheil brengt. Zulk een onderscheid in de beoordeling van het geheel en van de afzonderlijke lijnen komt in het Boek der Veranderingen zeer vaak voor.
11. TAI / DE VREDE
Kerntekens:
Zhen en
Dui
De heren van het hexagram zijn de negen op de tweede plaats en de zes op de vijfde plaats. De zin van het teken is, dat boven en beneden met elkaar verenigd zijn en één wil hebben. De negen op de tweede plaats vervult volkomen de plichten van de beambte ten opzichte van de heerser, en de zes op de vijfde plaats vervult volkomen de plichten van de heerser ten opzichte van de ondergeschikten. De beide lijnen zijn zowel de constituerende als de beheersende heren van het teken.
De volgorde
Goede manieren en tevredenheid brengen rust; daarom is het volgende teken: ‘de Vrede’. Vrede beduidt verbinding, samenhang.
Het Chinese woord Tai is niet gemakkelijk te vertalen. Het betekent tevredenheid, rust, vrede – en wel in de positieve zin van een onafgebroken, door niets gestoorde verbinding, die bloei en grootheid bewerkt. De bewegingsrichting van het onderste trigram Qian is: omhoog; die van het bovenste, Kun, is: omlaag; zo komen ze elkander tegemoet.
De eerste maand (4 februari-4 maart) staat in dit teken.
Vermengde tekens
De tekens ‘Stilstand’ en ‘Vrede’ zijn wat karakter betreft het tegengestelde van elkaar.
HET OORDEEL
De Vrede. Het kleine gaat heen, het grote komt naderbij. Heil!
Welslagen!
Commentaar op de Beslissing
De Vrede: ‘Het kleine gaat heen, het grote komt naderbij. Heil!
Welslagen!’
Op deze wijze verenigen zich hemel en aarde, en alle wezens komen met elkaar in contact.
Hoog en laag verenigen zich en hun wil is gemeenzaam. Binnen is het lichte, buiten het schaduwrijke; binnen kracht en buiten toewijding; binnen de edele en buiten de gemene. De weg van de edele is aan het toenemen, de weg van de gemene is aan het afnemen.
Niet alleen in zijn globaal aspect maar ook als een der ‘kalender’-tekens wordt het hexagram zo opgevat, dat de sterke lijnen, die van onderaf zijn binnengetreden, aan het opstijgen zijn, terwijl de zwakke lijnen zich aan de bovenzijde uit het teken terugtrekken. Vandaar ‘het kleine gaat heen, het grote komt naderbij’.
Een andere opvatting wordt afgeleid uit de beweging der beide trigrammen naar elkaar toe. Het onderste – omhoogstijgende – is Qian, de hemel. Het bovenste, – neerzinkende – is Kun, de aarde. Zo verenigen zich de beide oermachten, en alle dingen komen door onderling contact tot ontwikkeling – wat overeenkomt met de toestand aan het begin van het jaar.
Toegepast op het gebied van de mensenwereld – wat betreft de lijn op de vijfde plaats, die de vorst voorstelt en die op de tweede plaats, welke de beambte weergeeft – valt een eenheid te constateren tussen hoog en laag, die hun wil op een gemeenschappelijk doel gericht hebben. Over de positie der beide trigrammen binnen (d.i. onder) en buiten (d.i. boven) valt het volgende op te merken: Binnen is de Jang-kracht, buiten de Jin-kracht. Dit wijst op een onderscheid in rang tussen de heersende Jang-kracht in het centrum en de afhankelijke Jin-kracht aan de periferie; wat nader betoond wordt door de respectieve eigenschappen der beide trigrammen: kracht en toewijding. Ook deze positie is voor beide partijen gunstig.
In verband met de politiek valt er nog een opmerking te maken over het verschil in waarde tussen de door de lichte lijnen weergegeven ‘edelen’ en de door de donkere lijnen gesymboliseerde ‘gemenen’. De edelen zijn in het centrum van macht en invloed, de gemenen zijn buiten en onderworpen aan de wil der edelen. Ook dat komt het geheel ten goede.
De beweging van het hexagram in zijn geheel resulteert ten slotte in een zegevierend opstijgen van de principes van het goede en een zich terugtrekken van de principes van het gemene, die het onderspit delven.
Dat alles wordt niet willekeurig gedaan, doch ligt besloten in de tijd. Het is de lentetijd, in het jaar èn in de geschiedenis, die door dit hexagram wordt gesymboliseerd.
HET BEELD
Hemel en aarde verenigen zich: het beeld van de Vrede. Zo verdeelt en voltooit de heerser de loop van hemel en aarde; hij bestuurt en ordent de gaven van hemel en aarde en staat zo het volk bij.
De menselijke activiteit moet in tijden van bloei de natuur te hulp komen. De natuur moet binnen bepaalde grenzen worden gehouden, gelijk de aarde de werkingen van de hemel intoomt om de overmaat te regelen. Aan de andere kant moet zij worden ondersteund, gelijk de hemel de gaven van de aarde ondersteunt om tekorten aan te vullen. Op deze wijze komt de zegen van de natuur het volk ten goede. Het Chinese woord voor ‘bijstaan’ betekent letterlijk ‘links en rechts zijn’. hetgeen wederom voortkomt uit de omstandigheid, dat de bewegingsrichting van Jang naar rechts en die van Jin naar links is.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Trekt men kweekgras uit, dan gaat de graszode mee. Elk op zijn manier. Ondernemingen brengen heil.
b. ‘Trekt men kweekgras uit... Ondernemingen brengen heil.’
De wil is naar buiten gericht.
De drie lijnen van het onderste trigram Qian horen bij elkaar en schrijden samen voort. De onderste plaats wekt de associatie met een graszode op. De zes op de vierde plaats verenigt zich met de negen aan het begin, vandaar dat ‘heengaan’ – ondernemingen – heil brengt.
Negen op de tweede plaats:
a. De onbeschaafden in mildheid verdragen, vastberaden de rivier doorwaden, niet verwaarlozen wat veraf is, geen rekening houden met kameraden: zo speelt men het wellicht klaar, in het midden te wandelen.
b. ‘De onbeschaafden in mildheid verdragen...
Zo speelt men het wellicht klaar, in het midden te wandelen’, omdat het licht groot is.
Het trigram Qian omvat Kun, draagt het onbeschaafde in mildheid. Vastberaden de rivier doorwaden moet de lijn als onderste van het kernteken Dui, dat water betekent. De lijn moet over de daartussen liggende heenstappen, om zich met de zes op de vijfde plaats te verenigen. De veraf-zijnden worden gesymboliseerd door de bovenste zes, de vrienden zijn de beide sterke lijnen van Qian. Met hen wordt geen rekening gehouden, daar de negen op de tweede plaats zich met de zes op de vijfde plaats verenigt. ‘Zo speelt men het wellicht klaar, in het midden te wandelen’, of volgens een andere verklaring: ‘Zo krijgt men hulp – namelijk van de zes op de vijfde plaats – om in het midden te wandelen’.
Negen op de derde plaats:
a. Geen vlakte waarop geen helling volgt. Geen heengaan waarop geen terugkeer volgt. Wie standvastig blijft in gevaar, treft geen blaam. Beklaag je niet over deze waarheid, geniet van het geluk, dat je nog hebt.
b. ‘Geen heengaan waarop geen terugkeer volgt’:
dat is de grens van hemel en aarde.
De lijn staat in het midden van het hexagram, op de grens tussen hemel en aarde, tussen Yang en Yin. Dat doet denken aan terugslag. De lijn is echter zeer sterk. Daarom moet zij niet treurig zijn, alleen maar sterk en het geluk genieten (het kernteken Dui, in welks midden de lijn staat, betekent mond, vandaar genieten, eten) dat er nu nog is.
Zes op de vierde plaats:
a. Hij fladdert omlaag, niet pochend op rijkdom, tezamen met zijn naaste, argeloos en oprecht.
b. ‘Hij fladdert omlaag, niet pochend op rijkdom’, alle hebben ze het reële verloren.
‘Argeloos en oprecht’,
hij wenst het in het diepst van zijn hart.
Terwijl de drie onderste lijnen samen omhoog stijgen, zinken de drie bovenste samen fladderend omlaag. Geen van hen wil de rijkdom voor zich alleen hebben. Deze lijn heeft ‘het reële verloren’, d.w.z. afstand gedaan van materieel voordeel, dat haar in de schoot zou vallen wanneer ze zich egoïstisch met de negen aan het begin zou verbinden.
Zes op de vijfde plaats:
a. De soeverein Yi huwelijkt zijn dochter uit. Dat brengt zegen en verheven heil!
b. ‘Dat brengt zegen en verheven heil’, omdat hij centraal is in de uitvoering van datgene wat hij wenst.
Het kernteken Zhen beduidt het tevoorschijn treden van de soeverein (God treedt tevoorschijn in het teken Zhen). De lijn staat boven het kernteken Dui, dat de jongste dochter is, vandaar de dochter die wordt uitgehuwelijkt – aan de in rang lager geplaatste negen op de tweede plaats. Door haar centraal karakter krijgt de zes op de vijfde plaats al haar wensen vervuld.
Bovenste zes:
a. De wal valt terug in de vestinggracht. Gebruik geen legers nu. Vaardig je bevelen uit in je eigen stad. Standvastigheid brengt beschaming.
b. ‘De wal valt terug in de vestinggracht.’
Zijn plannen raken in de war.
De aarde op de hoogste plaats duidt de wal aan. De lijn heeft evenals de andere Yin-lijnen een benedenwaartse beweging, daarom symboliseert zij het vallen in de gracht. Kun beduidt de massa, het leger. Het kernteken Dui (mond) wijst in de richting van bevelen.
De lijn staat in verbinding met de onrustige negen op de derde plaats, dus wordt zij mede in de daar voorspelde verwarring betrokken. Maar als men zich innerlijk vrij maakt en voor zijn naaste omgeving zorgt, kan men zich tegen de dreigende ondergang beschermen – hoewel slechts in alle stilte. In het algemeen vervult de tijd zich onafwendbaar.
12. PI / DE STILSTAND
Kerntekens:
Xun en
Gen
De heren van het hexagram zijn de zes op de tweede plaats en de negen op de vijfde plaats. Gedurende de stilstand hebben de bovensten geen contact met de ondersten. De zes op de tweede plaats heeft als spreuk: Stilstand brengt welslagen. De lijn stelt een persoon voor, die in zijn deugd een toevlucht zoekt om de moeilijkheden te vermijden. De negen op de vijfde plaats heeft als spreuk: De stagnatie wordt minder. Deze lijn symboliseert een persoon, die de stilstand in vrede doet verkeren. Maar de zes op de tweede plaats is de heer, die het teken constitueert, terwijl de negen op de vijfde plaats de heer is, die het teken beheerst.
De volgorde
De dingen kunnen niet voortdurend verenigd zijn, daarom is het volgende teken: de Stilstand.
Dit hexagram is de omkering van het vorige. De bewegingsrichtingen gaan dus uit elkaar. Het bovenste trigram, Qian, trekt zich steeds verder naar boven terug, het onderste, Kun, zinkt steeds verder omlaag. Karakteristiek zijn ook de beide kerntekens: Xun, het Zachtmoedige, en Gen, het Stilhouden, die samen nr. 18, Gu, ‘het Werk aan het Bedorvene’ vormen en daar ook een stagnerende betekenis hebben. De zevende maand (7 juli-6 augustus) staat in dit teken.
Vermengde tekens
De hexagrammen ‘Stilstand’ en ‘Vrede’ hebben een tegenovergesteld karakter.
HET OORDEEL
De Stilstand. Slechte mensen zijn niet bevorderlijk voor de standvastigheid van de edele. Het grote gaat heen, het kleine komt naderbij.
Commentaar op de Beslissing
‘Slechte mensen van de tijd van de Stilstand zijn niet bevorderlijk voor de standvastigheid van de edele. Het grote gaat heen, het kleine komt naderbij.’
Op deze wijze verenigen hemel en aarde zich niet, en alle wezens komen niet met elkaar in contact.
Hogeren en lageren verenigen zich niet, en op de wereld gaan de staten te gronde.
Binnen is het schaduwrijke, buiten het lichte; binnen zwakheid, buiten hardheid; binnen de gemene, buiten de edele. De weg van de gemene is aan het toenemen, de weg van de edele is aan het afnemen.
De situatie is punt voor punt het tegenovergestelde van die in het vorige hexagram. Hoewel het om kosmische verhoudingen gaat, ligt de oorzaak toch in de verkeerde richting der mensen. Het zijn de mensen, die de situatie bederven – afgezien natuurlijk van de regelmatige verschijnselen van verval in het normale verloop van het leven alsook van het jaar. Als hemel en aarde niet met elkaar in verbinding staan, staat het leven in de natuur stil. Als hoog en laag geen contact met elkaar hebben, stagneert het politieke en openbare leven. Binnen, in het centrum, zou licht moeten zijn, doch in plaats daarvan is er schaduw, en het licht wordt naar buiten gedrongen. De mens is innerlijk zwak en naar buiten hard; de gemenen zijn in het centrum van de regering en de edelen worden naar buiten gedrongen. Dat alles wijst erop, dat de weg der gemenen aan het toenemen, die van de edelen aan het afnemen is, net zoals de donkere lijnen van beneden af het hexagram binnenkomen en naar boven dringen, terwijl de sterken zich naar boven toe terugtrekken.
HET BEELD
Hemel en aarde verenigen zich niet: het beeld van de Stilstand. Zo trekt de edele zich terug op zijn innerlijke waarde om de moeilijkheden te ontgaan. Hij laat zich niet door toelagen eren.
De wijze, waarop men de moeilijkheden van de tijd van de Stilstand kan overwinnen, wordt aangegeven door de eigenschappen van de beide trigrammen. Het trigram Kun beduidt spaarzaamheid, verschansing. De drie sterke lijnen van het buitenste trigram Qian, die zich terugtrekken, zijn het symbool van het ontkomen aan alle moeilijkheden, die door het voorwaarts dringen der gemenen ontstaan. Dit terugtrekken wijst er ook op, dat men zich niet door toelagen laat eren. Terwijl in het vorige hexagram de gaven van hemel en aarde beheerd worden, is hier volkomen terughouding.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Trekt men kweekgras uit, dan gaat de graszode mee.
Elk op zijn manier. Standvastigheid brengt heil en welslagen.
b. ‘Trekt men kweekgras uit... standvastigheid brengt heil.’
De wil is op de heer gericht.
Hier bij deze afzonderlijke lijn, worden de Yin-lijnen niet als gemenen beschouwd, maar als edelen in een tijd dat het inferieure element zegeviert. In verband met de bewegingsrichting der beide trigrammen komt er geen verhouding van harmonie tot stand tussen de bovenste en de onderste lijnen. Daarom hangen de drie onderste lijnen aan elkaar als kweekgras en trekken ze zich gemeenschappelijk naar beneden terug, om de vorst trouw te zijn en om geen deel te hoeven nemen aan de omgang met de oprukkende gemenen.
Zes op de tweede plaats:
a. Hen dragen en dulden, dat betekent voor de gemene man heil. De stilstand dient de grote man tot welslagen.
b. ‘De stilstand dient de grote man tot welslagen.’
Hij brengt de scharen niet in verwarring.
De gemenen houden zich voorkomend aan de heerser (negen op de vijfde plaats) en vinden daarin hun heil, daar zij op deze manier de mogelijkheid hebben zich te beteren.
De edele echter gaat op zulk een incorrecte, vleierige houding niet in, om de scharen der gelijkgezinden niet in de war te brengen. Het verdragen is hier net zo bedoeld als in het vorige hexagram, maar daar is sprake van het verdragen worden van een lagere door een hoogstaand iemand; hier hebben wij daarentegen te doen met het kruiperige verdragen van invloedrijke personen, die rijk en machtig zijn.
Zes op de derde plaats:
a. Zij dragen schaamte.
b. ‘Zij dragen schaamte’,
omdat de plaats niet de juiste is.
De drie is zwak op de sterke plaats van de overgang. Dat is niet de juiste plaats, vandaar de schaamte. Daar de lijn aan de top van het onderste trigram Kun staat, is zij degene, die de onderste draagt en verdraagt. Hier wordt het begin van de verandering ten goede aangeduid, evenals in de negen op de derde plaats van het vorige hexagram het begin van de mislukking.
Negen op de vierde plaats:
a. Wie op bevel van het hoogste werkt, blijft vrij van blaam.
De gelijkgezinden genieten van de zegen.
b. ‘Wie op bevel van het hoogste werkt, blijft vrij van blaam.’
De wil geschiedt.
Het midden van de stagnatie is overschreden. De orde wordt gaandeweg hersteld. De negen op de vierde plaats is sterk op weke plaats, en dus niet al te week. Zij staat op de plaats van de minister, is dus in opdracht van een hogere werkzaam. Zodoende blijft de lijn zonder blaam. Ook hier zijn evenals bij het vorige hexagram minister en heerser met elkaar verbonden.
Negen op de vijfde plaats:
a. De stagnatie wordt minder. Heil de grote man! ‘Als het eens mislukte, als het eens mislukte!’ Daardoor bindt hij het vast aan een bos moerbeiloten.
b. Het heil van de grote man bestaat daarin, dat de plaats correct en passend is.
De vijfde plaats is de plaats van de heerser, en de lijn bezit alle goede eigenschappen die voor zo iemand noodzakelijk zijn, daarom maakt hij een einde aan de tijd van de stagnatie. Maar hij is met die arbeid nog niet geheel klaar, vandaar zijn angstige bezorgdheid, of het misschien toch nog zal mislukken. Maar deze bezorgdheid is goed.
Bovenste negen:
a. De stagnatie houdt op. Eerst stagnatie, dan heil!
b. Als de stagnatie het einde heeft bereikt, houdt zij op.
Men mag haar niet voortdurend willen vasthouden.
Hier is het einde bereikt. Daarmee wordt de omslag een feit. De sterke lijn staat aan het einde van het hexagram ‘de Stilstand, de Stagnatie’. Dat wil zeggen, dat de omslag een voldongen feit is. Ook hier valt een parallel te trekken met de bovenste lijn van het vorige hexagram.
13. TONG REN GEMEENSCHAP MET MENSEN
Kerntekens:
Qian en
Xun
De heren van het hexagram zijn de zes op de tweede en de negen op de vijfde plaats. De zes op de tweede plaats vermag als enige Yin-lijn de gemeenschap met al de Yang-lijnen in stand te houden, en de negen op de vijfde plaats is met haar in harmonie. Daarom zegt de Commentaar op de Beslissing: ‘Het weke vindt zijn plaats, vindt het midden, en het Scheppende is ermee in harmonie’.
De volgorde
De dingen kunnen niet altijd stagneren. Daarom is het volgende teken: Gemeenschap met Mensen.
Vermengde tekens
Gemeenschap met Mensen vindt liefde.
De beweging der beide trigrammen richt zich naar boven, is dus parallel. Ook de beide kerntekens Qian en Xun, die samen het hexagram ‘het Tegemoetkomen’ (nr. 44) vormen, duiden op gemeenschap. Het onderste trigram is Li, dat zon en vuur beduidt. De hemel wordt bijzonder licht door de toevoeging van het vuur.
HET OORDEEL
Gemeenschap met Mensen in de open lucht: welslagen. Het is bevorderlijk, het grote water over te steken. Bevorderlijk is standvastigheid van de edele.
Commentaar op de Beslissing.
Gemeenschap met Mensen. Het weke vindt zijn plaats, vindt het midden, en het Scheppende is ermee in harmonie: dat betekent gemeenschap met mensen.
Gemeenschap met Mensen wil zeggen: ‘Gemeenschap met Mensen in de open lucht: welslagen. Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.’
Het Scheppende is actief bezig. Orde en klaarheid verbonden met kracht; centraal, correct en in harmonische relatie: dat is de correctheid van de edele. Alleen de edele vermag aller wil onder de hemel te verenigen.
Het weke, dat zijn plaats vindt in het midden en waarmee het Scheppende in harmonische relatie staat, is de tweede lijn. Deze dient men op te vatten als de vertegenwoordiger van het trigram Kun, dat zich op de tweede plaats van Qian heeft geïnstalleerd. Daarom komt deze lijn overeen met het karakter van de aarde en van de beambte. De zin ‘Gemeenschap met mensen in de open lucht’ wordt ook door deze lijn voorgesteld, die op de plaats van het veld staat (vgl. de negen op de tweede plaats in het hexagram ‘Het Scheppende’, nr. 1). De gemeenschap wordt hier tot stand gebracht door de beambte, niet door de heerser, en wel dankzij zijn karakter, niet als gevolg van zijn autoritaire positie.
Het karakter, dat zo iets tot stand vermag te brengen, wordt getekend door de eigenschappen der beide trigrammen. Orde en klaarheid zijn eigenschappen van Li, kracht komt van Qian. Eerst het weten, dan de kracht: dat is de weg die tot karaktervorming leidt.
De edele neemt, zelfs wanneer hij in een ondergeschikte positie geplaatst is, zijn plichten waar op correcte, onbaatzuchtige wijze en vindt de nodige ruggensteun bij de heerser, de vertegenwoordiger van het hemelse principe. De wil der mensen onder de hemel wordt weergegeven door het trigram Li, de verlichte wil, onder Qian, de hemel.
Het oversteken van het grote water wordt aangeduid door het kernteken Xun, dat hout betekent en aan een schip doet denken.
HET BEELD
Hemel tezamen met vuur: het beeld van de Gemeenschap met Mensen. Zo deelt de edele de stammen in en onderscheidt hij de dingen.
Het vuur heeft dezelfde aard als de hemel, waartegen het opvlamt. Het wordt in deze richting nog versterkt door het kernteken Xun, dat de wind voorstelt. De wind, die overal komt, wijst ook op vereniging en gemeenschap. Evenzo wordt deze gedachte uitgedrukt door de zon aan de hemel, die alles tezamen beschijnt.
Toch is er in deze gemeenschap een punt, dat de edele niet over het hoofd mag zien. Hij mag zich niet afgeven met mensen van laag allooi. Vandaar de noodzakelijkheid van indeling en onderscheiding, gesuggereerd door de eigenschap van het onderste trigram Li: ordelijkheid.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Gemeenschap met mensen in de poort. Geen blaam.
b. Uit de poort gaan, om gemeenschap met mensen tot stand te brengen, wie zou daar iets op aan te merken hebben?
De beginlijn is licht, sterk en zonder zelfzucht. De zes op de tweede plaats is een gedeelde lijn, in het midden open: het beeld van de deur. De beginnegen, sterk op sterke plaats, zoekt gemeenschap en verenigt zich zonder heimelijke bedoelingen en zonder zelfzucht met de zes op de tweede plaats, die harerzijds centraal en correct is, zodat op zulk een vereniging niets aan te merken valt en ook de beide afgunstige lijnen op de derde en vierde plaats er niet verkeerds aan kunnen vinden.
Zes op de tweede plaats:
a. Gemeenschap met mensen in de clan: beschaming.
b. ‘Gemeenschap met mensen in de clan’
is een weg tot beschaming.
Clan is partij, gemeenschap op grond van gelijkslachtigheid. Li neemt onder de trigrammen van de Binnenwereldlijke Rangorde het Zuiden in, de plaats van Qian in de Voorwereldlijke Rangorde. Door beweging wordt de zes tot negen en Li tot Qian. Dat zijn relaties van intiem karakter. Daar echter de zin van het teken open relaties begunstigt, is deze gemeenschap te beperkt en daarom beschamend.
Negen op de derde plaats:
a. Verbergt wapens in het struikgewas. Klimt op de hoge heuvel daarvoor. Drie jaar lang verheft hij zich niet.
b. ‘Verbergt wapens in het struikgewas’,
want hij had een harde man als tegenstander.
‘Drie jaar lang verheft hij zich niet.’
Hoe zou dat ook kunnen?
Het trigram Li betekent ‘wapens’, het kernteken Xun beduidt ‘verbergen’ en bovendien ‘hout, struikgewas’. Het veranderde trigram Xun wordt tot Gen, berg, vandaar: de hoge heuvel ervoor. De negen op de derde plaats is hard en niet centraal en beduidt een onbeschaafd mens, die op de basis van solidariteit met de zes op de tweede plaats gemeenschap zoekt. De zes op de tweede plaats is correct en onderhoudt een harmonische gemeenschap met de negen op de vijfde plaats. Dat tracht nu de negen op de derde plaats te verhinderen. Daar haar kracht echter niet opgewassen is tegen haar tegenstander, gebruikt ze list. Ze houdt de tegenstander in het oog, maar waagt het niet tevoorschijn te komen. ‘Drie jaar’ houdt waarschijnlijk verband met de drie lijnen van Qian. De derde plaats is de onderste van het kernteken Qian.
Negen op de vierde plaats:
a. Hij klimt op zijn muur, hij kan niet aanvallen. Heil!
b. ‘Hij klimt op zijn muur.’
Het is kenmerkend voor de situatie dat hij niets kan beginnen. Zijn heil bestaat daarin, dat hij in nood geraakt en bijgevolg terugkeert tot de wettige weg.
De negen op de vierde plaats zoekt eveneens gemeenschap met de zes op de tweede plaats. Maar de zes op de tweede plaats is binnen, de negen op de vierde plaats is buiten. In harmonische verhouding staat de zes op de tweede plaats tot de negen op de vijfde plaats, in die van solidariteit tot de negen op de derde plaats. Tegenover de negen op de vierde plaats vormt dus de negen op de derde plaats de hoge muur, die de zes op de tweede plaats dekt. Wil nu de negen op de vierde plaats met de negen op de vijfde plaats vechten, dan ziet ze zich daartoe niet in staat, krachtens haar zwakke en niet-correcte plaats. Daar de hardheid echter wordt verzacht door de weekheid van de plaats, laat zij zich door de noodpositie bewegen tot terugkeer op de rechte weg en ziet zij van haar boze plannen af.
Negen op de vijfde plaats:
a. De gemeenschapsleden wenen eerst en klagen, maar later lachen zij. Na grote strijd gelukt het hen, elkaar te ontmoeten.
b. De aanvang der gemeenschapsleden is centraal en recht. ‘Na grote strijd gelukt het hen, elkaar te ontmoeten’, dat wil zeggen: zij overwinnen.
Vijf en Twee staan in harmonisch contact met elkaar, correct en recht. Door Drie en Vier wordt hun eerst belet zich met elkaar te verenigen, daarom zijn ze treurig. Daar zij echter centraal en correct zijn, zullen zij zich vroeger of later toch verenigen. Het onderste trigram Li beduidt wapens, het bovenste, Qian, komt het krachtig tegemoet. Dat duidt op de zegepraal van grote legers.
Bovenste negen:
a. Gemeenschap met mensen op het veld. Geen berouw.
b. ‘Gemeenschap met mensen op het veld’:
De wil is nog niet bevredigd.
Qian beduidt het veld vóór de stad. De bovenste lijn ligt aan de buitenkant van het teken. Ook dat wijst op het veld. Buiten het veld is de vrije ruimte. De gemeenschap op het veld is dus nog niet het laatste ideaal. De drang naar gemeenschap in de vrije ruimte, die welslagen brengt, is nog niet bevredigd. Opmerking: Het hexagram vertegenwoordigt het ideaal van de algemene verbroedering der mensen, dat echter nog niet bereikt is. Zijn eis gaat alle afzonderlijk geschilderde gemeenschaps-situaties te boven, die dan ook geen van alle bevredigend zijn. Van de afzonderlijke lijnen bereikt niet één het ideaal. Zij zoeken stuk voor stuk gemeenschap op grond van engere betrekkingen. Maar zodoende komen zij geen van alle tot het grote welslagen, dat het hexagram – als geheel – in het vooruitzicht stelt.
14. DA YOU / HET BEZIT VAN HET GROTE
Kerntekens:
Dui en
Qian
Heer van het teken is de zes op de vijfde plaats. Deze lijn is leeg en centraal, bekleedt een eervolle plaats en is in staat al de Yang-lijnen te bezitten. Daarom zegt de Commentaar op de Beslissing: Het weke krijgt de ereplaats in het grote midden, en hogeren en lageren harmoniëren ermee.’
De volgorde
Wie gemeenschap met mensen heeft, die zullen de dingen in de schoot vallen. Daarom is het volgende teken: Bezit van het Grote.
Vermengde tekens
Het Bezit van het Grote duidt op overvloed.
De oertekens Qian en Li zijn beide in opstijgende beweging, evenzo de kerntekens Qian en Dui. Al deze omstandigheden hebben een buitengewoon gunstige betekenis. Dit teken is nog gunstiger dan het vorige (waarvan het de omkering is) aangezien de heer van het teken tegelijkertijd de toonaangevende vijfde plaats inneemt.
HET OORDEEL
Het Bezit van het Grote: Verheven welslagen.
Commentaar op de Beslissing.
Het Bezit van het Grote: Het weke krijgt de ereplaats in het grote midden, en hogeren en lageren harmoniëren ermee. Dat wordt genoemd: Bezit van het Grote.
Zijn karakter is vast en sterk, ordelijk en klaar; is in harmonie met de hemel en gaat mee met de tijd; daarom staat er: ‘Verheven welslagen!’
Het weke, dat de ereplaats krijgt, is de zes op de vijfde plaats. Deze heeft het ‘grote’ midden, in tegenstelling met de zes op de tweede plaats in het vorige hexagram. Van hieruit is het bezit der vijf sterke lijnen veel beter georganiseerd. De beambte kan de mensen wel tot elkaar brengen, maar alleen de vorst kan hen bezitten. Terwijl dáár de sterke lijnen slechts in zijdelings verband tot de vorst staan, is het contact hier rechtstreeks. Zo volgt de naam uit de structuur van het hexagram.
Uit de eigenschappen en de structuur worden de woorden van het oordeel verklaard. Binnenin woont de vastheid en de kracht van Qian, naar buiten vertoont zich de ordelijke, klare vorm van Li. De zes op de vijfde plaats, de heerser waar alles zich naar richt, richt zich zijnerzijds bescheiden naar de negen op de tweede plaats en vindt hier, in het centrum van de hemel, overeenstemming. Qian, in zijn verdubbeling als onderste trigram en onderste kernteken, duidt op de tijd in zijn verloop. Bij het doorvoeren van maatregelen gaat het erom, dat vastberadenheid in het binnenste woont, en de uitvoering ervan ordelijk en klaar geschiedt. Alleen dan heeft men kans van slagen.
HET BEELD
Het vuur hoog aan de hemel: het beeld van het Bezit van het Grote. Zo beteugelt de edele het boze en bevordert hij het goede, aldus gehoorzamend aan de goede wil van de hemel.
De zon aan de hemel, die al het aardse beschijnt, is het beeld van het grote bezit. De onderdrukking van het boze wordt aangeduid door het trigram Qian, het teken van het gerecht, dat het boze in de mensen bestrijdt. De bevordering van het goede wordt aangeduid door het trigram Li, dat alles verlicht en ordent. Het een zowel als het andere wordt gedecreteerd door een goedgezinde hemel, waaraan de edele zich in gehoorzaamheid overgeeft (Li = overgave).
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Geen betrekking tot het schadelijke, dat is geen blaam.
Blijft men zich van de moeilijkheid bewust, dan blijft men zonder blaam.
b. Als de negen in het begin van het Bezit van het Grote geen relaties heeft, dan is dat ook schadelijk.
Het bovenste trigram Li beduidt wapens en dus iets schadelijks. De beginlijn is van het trigram Li nog ver verwijderd, staat er dus niet mee in relatie. Er zijn moeilijkheden doordat groot bezit op nederige plaats het gevaar aantrekt. Daarom is voorzichtigheid geboden. Aangezien de lijn echter sterk is, mag aangenomen worden dat ze zonder smet blijft.
Negen op de tweede plaats:
a. Een grote wagen om te beladen. Men kan gerust iets ondernemen. Geen blaam.
b. ‘Een grote wagen om te beladen.’
Verzamelen in het midden, dan ontstaat geen schade.
Qian is het beeld van een rad en van een grote wagen. Het zijn de drie lijnen van het trigram, waarmee de wagen beladen wordt. Daar Qian zich sterk beweegt, worden ondernemingen aangeduid. De negen op de tweede plaats is vast en centraal en harmonieert met de heer van het hexagram, daarom is alles gunstig. Terwijl anders het verzamelen van schatten schadelijk is, is hier het verzamelen in het midden correct en centraal. Dat veroorzaakt geen schade. Het zijn geen aardse, maar hemelse schatten, die men verzamelt.
Negen op de derde plaats:
a. Een vorst stelt het ter beschikking van de zoon des hemels.
Een klein mens kan dat niet.
b. ‘Een vorst stelt het ter beschikking van de zoon des hemels.’
Een klein mens benadeelt zichzelf.
De lijn is sterk en correct en heeft relaties naar boven. Daar zij tot het trigram Qian en tot het kernteken Dui behoort, is zij bereid tot een offer. Staande aan de spits van het onderste trigram, stelt zij de vorst voor. Een klein mens zou slechts geven om daar zelf bij te winnen, en dat zou hem niet anders dan schade berokkenen.
Negen op de vierde plaats:
a. Hij maakt onderscheid tussen zich en zijn naaste. Geen blaam.
b. ‘Hij maakt onderscheid tussen zich en zijn naaste. Geen blaam.’ Hij heeft een klaar onderscheidingsvermogen en is verstandig.
De zes op de vijfde plaats heeft de vijf Yang-lijnen in haar bezit. De negen op de vierde plaats staat op de plaats van de minister, en zou dus het verschil tussen zich en de heerser wel eens uit het oog kunnen verliezen en zich het bezit zelf aanmatigen. Doch daar zij sterk is op zwakke plaats, is zij daar te bescheiden voor; en daar zij aan het begin van het trigram Li staat, heeft zij daarvan de eigenschap van een helder onderscheidingsvermogen meegekregen, zodat zij voor dergelijke verwisselingen van het mijn en dijn gevrijwaard blijft.
Zes op de vijfde plaats:
a. Wiens waarheid minzaam is en toch waardig, die heeft heil.
b. ‘Wiens waarheid minzaam is.’ Door zijn betrouwbaarheid wekt hij de wil van anderen op.
Het heil van de waardigheid komt voort uit de omstandigheid, dat hij zich eenvoudig en gemakkelijk beweegt.
De zes op de vijfde plaats bezet de ereplaats. Zij is bescheiden en waar, daarom wekt zij het vertrouwen der andere lijnen. Tegelijkertijd is ze krachtens haar positie in staat, te imponeren door haar waardigheid; dat doet zij echter, doordat zij het grote midden heeft, eenvoudig en gemakkelijk. Zo wekt zij geen onaangename gevoelens.
Bovenste negen:
a. Vanuit de hemel wordt hij gezegend. Heil! Niets, dat niet bevorderlijk is.
b. De plaats aan de top van het Bezit van het Grote betekent heil. Dat komt doordat zij door de hemel gezegend wordt.
De vijf Yang-lijnen zijn alle in het bezit van de zes op de vijfde plaats. Daarin schikt zich ook de bovenste lijn. Qian en Li zijn beide hemels van natuur en worden dus door de hemel gezegend. In de verklaringen wordt hier evenals bij de eerste lijn uitdrukkelijk de positie vermeld, om de nadruk te leggen op begin en einde. Dit teken is namelijk zo gunstig georganiseerd, dat de beweging, bij het begin ingezet, aan het slot noch tot stilstand, noch tot ommekeer komt, doch harmonisch wegsterft.
15. QIAN / DE BESCHEIDENHEID
Kerntekens:
Zhen en
Kan
Heer van het hexagram is de negen op de derde plaats, in het teken de enige lichte lijn. Zij staat op haar plaats en bevindt zich in het onderste trigram. Dat is het beeld van de bescheidenheid; daarom is het oordeel over de lijn hetzelfde als over het gehele teken. De Commentaar zegt van derde lijnen vaak iets ongunstigs, maar deze derde lijn is zeer heilvol.
De volgorde
Wie iets groots bezit, mag het niet te vol maken; daarom is het volgende teken: de Bescheidenheid.
Vermengde tekens
De Bescheidene heeft het gemakkelijk.
De beweging der beide trigrammen is naar beneden gericht en wel zo, dat de zinkende tendens van het bovenste trigram sterker is dan die van het onderste. Daardoor blijft de samenhang tussen de beiden intact. Van de kerntekens gaat het onderste omlaag, terwijl het bovenste een stijgende richting heeft.
Bijgevoegde oordelen
Bescheidenheid toont het houvast van het karakter.
Bescheidenheid eert en is lichtend.
Bescheidenheid dient tot ordening der zeden.
Het goede karakter heeft de bescheidenheid als houvast, waarbij het goede karakter a.h.w. kan worden aangevat, zodat men het zich kan toe-eigenen. De bescheidenheid is bereid anderen te eren, en laat zich juist daardoor in het mooiste licht zien. Zij is de gezindheid, die ten grondslag ligt aan de oprechte inachtneming der goede zeden.
HET OORDEEL
Bescheidenheid bewerkt welslagen. De edele brengt ten einde.
Commentaar op de Beslissing
Bescheidenheid bewerkt welslagen; want de weg des hemels is het, naar beneden toe te werken en licht en klaarheid te scheppen. De weg van de aarde is het, nederig te zijn en omhoog te stijgen. De weg van de hemel is het, wat vol is leeg te maken en het bescheidene tot gedijen te brengen. De weg van de aarde is het, wat vol is te veranderen en naar het bescheidene toe te doen vloeien. De geesten en de goden schaden het volle en brengen het bescheidene geluk. De weg van de mens is het, het volle te haten en het bescheidene lief te hebben. Bescheidenheid, die geëerd wordt, verbreidt licht om zich heen.
Bescheidenheid, die nederig is, kan niet onopgemerkt blijven. Dat is het einde, dat de edele bereikt.
Hier worden uit de structuur van het hexagram de woorden verklaard, dat bescheidenheid welslagen bewerkt. De negen op de derde plaats symboliseert de Yang-kracht, die omlaag is gedaald. Hij schept licht en klaarheid – eigenschappen van het trigram Gen, de berg. Het bovenste trigram Kun toont de omhoog gestegen aarde – het kernteken Zhen heeft een opwaartse beweging. Op viervoudige wijze wordt de wet van de vernedering van de trotse en de verhoging van de bescheidene gedemonstreerd:
1. In de hemel: als de zon culmineert, neigt ze zich meteen ten ondergang; als de maan vol is neemt zij af, en omgekeerd. 2. Op de aarde: hoge bergen verlopen tot dalen, dalen tot heuvelen. Het water keert zich tegen de hoogten en slijt ze af. Het water (het onderste kernteken is Kan, water) wendt zich naar de diepte en vult die op. 3. Werking der noodlotsmachten: machtige families brengen zichzelf ten val, bescheiden families worden groot. 4. Onder de mensen: hoogmoed wekt afkeer, bescheidenheid wekt liefde. Diepere oorzaak is nooit de buitenwereld – deze reageert steeds volgens vaste wetten – doch de mens zelf, die al naar gelang van zijn gedragingen de goede of de slechte invloeden tot zich trekt. De weg tot expansie leidt over contractie.
HET BEELD
Binnen in de aarde is een berg: het beeld van de Bescheidenheid. Zo vermindert de edele wat te veel is, en vermeerdert hij wat te weinig is. Hij weegt de dingen tegen elkaar af en brengt ze in evenwicht.
De actie van de edele voor het scheppen van de hierboven weergegeven situatie bestaat hierin, dat hij in overeenstemming met de stijgende of dalende beweging der beide kerntekens naar boven gaat (Zhen) waar het lage (Kun, aarde) is – ‘hij vermeerdert wat te weinig is’, – en omgekeerd naar beneden gaat (Kan) waar het hoge (Gen, berg) is – ‘hij vermindert wat te veel is’. Zo brengt hij evenwicht.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Een bescheiden-bescheiden edele mag gerust het grote water oversteken. Heil!
b. Een bescheiden-bescheiden edele kiest een lage plaats om op zijn hoede te zijn.
De dubbele bescheidenheid volgt uit de dubbele weekheid: week op weke plaats80. Het oversteken van het grote water wordt aangeduid door het onderste kernteken Kan, dat vóór de beginlijn ligt. Hier is die bescheidenheid op een nederige plaats, die niet onopgemerkt kan blijven.
Zes op de tweede plaats:
a. Zich uitende bescheidenheid, Standvastigheid brengt heil.
b. ‘Zich uitende bescheidenheid. Standvastigheid brengt heil.’
Hij draagt haar binnen in zijn hart.
De heer van het hexagram, die de toon aangeeft, is de negen op de derde plaats. Deze tweede lijn nu staat tot hem in de verhouding van solidariteit en geeft dus antwoord op die toon: ze uit zich. De lijn is centraal, daarom heeft ze de bescheidenheid in het centrum, in het hart.
Negen op de derde plaats:
a. Een verdienstelijk-bescheiden edele brengt ten einde. Heil!
b. ‘Een verdienstelijk-bescheiden edele’:
Al het volk gehoorzaamt hem.
Het trigram ‘berg’ is het teken, waar einde en aanvang elkaar raken. De lijn staat aan de spits van dit teken, vandaar het idee van arbeid, die iets volbrengt. De drie bovenste lijnen horen tot het trigram Kun, dat de massa’s en toewijding betekent. De Yang-lijn op de derde plaats is de derde lijn van het trigram Qian, het Scheppende, dat zich onderscheidt door onvermoeide arbeid.
De meester sprak: ‘Zich niet beroemen op zijn inspanning en zich zijn verdiensten niet als deugd aanrekenen, dat is de opperste grootmoedigheid!’ Dat betekent, dat men zich met zijn verdiensten onder anderen stelt. In zijn aard heerlijk, in zijn zeden vol ontzag, is de bescheidene uiterst eerbiedig, en daardoor vermag hij zijn positie te handhaven.
Zes op de vierde plaats:
a. Niets dat niet bevorderlijk zou zijn voor bescheidenheid in de beweging.
b. ‘Niets dat niet bevorderlijk zou zijn voor bescheidenheid in de beweging.’
Hij overtreedt de regel niet.
De lijn, week op weke plaats, geheel onderaan in het trigram Kun, welks eigenschap de toewijding, de overgave is, bemiddelt tussen de negen op de derde plaats en de zes op de vijfde. Zij staat midden in het kernteken Zhen, de beweging: vandaar het idee van de beweging, woordelijk: van het wenken.
Zes op de vijfde plaats:
a. Niet pochen op rijkdom tegenover zijn naaste. Bevorderlijk is het, met kracht aan te vallen.
Niets, dat niet bevorderlijk zou zijn.
b. ‘Bevorderlijk is het, met kracht aan te grijpen’, om de weerspannigen te tuchtigen.
De lijn is centraal en op geëerde plaats, en toch week. Zij verenigt de deugden van de heerser in zich. Zij is leeg, en pocht dus niet op haar rijkdom. Zij staat in het midden van het trigram Kun, dat massa’s beduidt, en boven het kernteken Kan, dat gevaar betekent: vandaar het idee van de tuchtiging.
Bovenste zes:
a. Zich uitende bescheidenheid. Bevorderlijk is het, legers te laten oprukken om de eigen stad en het eigen land te tuchtigen.
b. ‘Zich uitende bescheidenheid.’ De wil is nog niet bereikt.
Men mag gerust legers laten optrekken, maar dan om zijn eigen stad en zijn eigen land te tuchtigen.
Deze lijn staat tot de heer van het hexagram, de negen op de derde plaats, in harmonische verhouding; vandaar, om soortgelijke redenen als bij de zes op de tweede plaats, zich uitende bescheidenheid. Het bovenste trigram, Kun, verbonden met het onderste kernteken, Kan, geeft het hexagram ‘het Leger’. Het trigram Kun duidt ook de stad en het land aan. De wil is nog niet bereikt, daar de lijn van de negen op de derde plaats, waarheen zij streeft, zeer ver verwijderd is; vandaar het tuchtigen door legers om samen te kunnen komen.
16. YU / DE GEESTDRIFT
Kerntekens:
Kan en
Gen
Heer van het hexagram is de negen op de vierde plaats. In het hele teken komt alleen deze ene lichte lijn voor, die op de plaats van de minister staat; daarvandaan heeft het hexagram de betekenis van ‘de geestdrift’. De Commentaar op de Beslissing zegt dan ook: Het vaste vindt overeenstemming en de wil geschiedt.
De volgorde
Als men iets groots bezit en bescheiden is, zal er geestdrift ontstaan. Daarom is het volgende teken: de Geestdrift.
Vermengde tekens
Geestdrift leidt tot traagheid.
Bijgevoegde oordelen
De heroën voerden dubbele poorten en nachtwakers met kleppers in, om de rovers te trotseren. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram De Geestdrift.
Yu betekent behalve geestdrift ook voorbereiding. Het bovenste trigram is beweging (Zhen) en tevens het geluid van de donder: dit suggereert het beeld van de nachtwaker die met kleppers zijn nachtelijke ronde maakt en het gevaar tegemoettreedt (het bovenste kern teken: Kan); het onderste kern teken, Gen, betekent een gesloten deur.
De beweging der beide trigrammen gaat in tegengestelde richting. De donder stijgt omhoog, de aarde zinkt omlaag. Toch bestaat er een zekere samenhang in de structuur, doordat het bovenste kernteken, Kan, omlaag wijst, terwijl het onderste, Gen, stilstaat. Dit neemt echter niet weg, dat de aspecten niet zo gunstig zijn als bij het vorige hexagram, waarvan dit de omkering is.
HET OORDEEL
De Geestdrift. Bevorderend is het, helpers aan te stellen en legers te laten oprukken.
Commentaar op de Beslissing
Geestdrift. Het vaste vindt overeenstemming en zijn wil geschiedt. Overgave aan de beweging: dat is geestdrift. Daar de geestdrift overgave aan de beweging betoont, staan hemel en aarde hem terzijde. Reden te meer om helpers aan te stellen en legers te laten oprukken! Hemel en aarde bewegen zich in overgave, daarom overschrijden zon en maan hun baan niet, en de vier jaargetijden raken niet in de war. De man, die uit roeping handelt, beweegt zich in overgave; dan worden boete en straffen rechtvaardig, en het volk gehoorzaamt. Groot voorwaar is de zin van de tijd van de Geestdrift.
Het trigram Kun beduidt massa, vandaar leger. Het trigram Zhen is de oudste zoon, de aanvoerder der massa’s. Vandaar het idee van het te baat nemen van helpers (leenvorsten) en het oprukken van legers. De aanvoerder van het leger, wiens wil geestdrift wekt en zijn volgelingen in beweging brengt, is de negen op de vierde plaats, de heer van het hexagram. Beweging, die toewijding en overgave vindt, is het geheim der natuurwetten zowel als dat der menselijke wetten.
HET BEELD
De donder komt uit de aarde opklinken: het beeld van de Geestdrift.
Zo maakten de oude koningen muziek om de verdiensten te eren; ze wijdden haar als een heerlijke offerande aan de hoogste God, terwijl zij hun voorvaderen daarbij uitnodigden.
Zhen is het geluid van de donder, die de bewegingen van het opnieuw ontwakende leven begeleidt. Dit geluid is het voorbeeld voor de muziek. Verder is Zhen het teken, waarin de Godheid tevoorschijn treedt, vandaar het beeld van de hoogste God. Het kernteken Gen is een deur, het kernteken Kan beduidt: vol onpeilbare geheimen, dat wijst op de voorvaderen-tempel.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Geestdrift, die zich uit, brengt onheil.
b. De zes in het begin uit haar geestdrift; dat brengt het onheil, dat de wil belemmerd wordt.
De lijn komt overeen met de bovenste zes van het vorige hexagram; dus ook hier het zich uiten, om de zelfde redenen als daar het geval was: de harmonische verhouding tot de sterke heer van het hexagram. De beginlijn is zwak, incorrect, geïsoleerd, en in plaats van voorzichtig te zijn uit zij haar geestdrift; dat moet tot mislukking leiden.
Zes op de tweede plaats:
a. Vast als een steen. Geen hele dag. Standvastigheid brengt heil.
b. ‘Geen hele dag. Standvastigheid brengt heil’, omdat hij centraal en correct is.
De lijn staat op de onderste plaats van het kernteken Gen, berg; vandaar de vergelijking met een steen. De beweging van deze lijn is eerder naar beneden dan naar boven gericht; vandaar de bereidwilligheid zich te allen tijde terug te trekken, welke voortvloeit uit haar bezonnenheid – aangeduid door haar centrale en correcte positie – gedurende de tijd van de geestdrift.
Zes op de derde plaats:
a. Naar boven blikkende geestdrift schept berouw. Dralen brengt berouw.
b. ‘Naar boven blikkende geestdrift schept berouw’, omdat de plaats niet de passende is.
De lijn is zwak op sterke plaats, en wel op de plaats van de overgang. Zij wordt aangetrokken door de sterke lijn op de vierde plaats, waarnaar zij geestdriftig opkijkt, omdat zij met deze solidair is. Daardoor verliest zij echter haar zelfstandigheid, hetgeen niet goed is.
Negen op de vierde plaats:
a. De oorsprong van de geestdrift. Hij bereikt iets groots.
Twijfel niet. De vrienden scharen zich om je heen als om een haarspang.
b. ‘De oorsprong van de geestdrift. Hij bereikt iets groots.’
Zijn wil geschiedt in het grote.
De lijn staat aan het begin van het trigram Zhen, beweging, dat naar boven streeft; zij is tevens de enige Yang-lijn, waar alle anderen zich naar richten; vandaar de oorsprong van de geestdrift. De vijf Yin-lijnen zijn het grote, dat bereikt wordt. Door de overmaat aan donkere lijnen zou er twijfel kunnen ontstaan, temeer daar de lijn in het midden staat van het kernteken Kan. Doch de vijf Yin-lijnen zijn tegenover de ene Yang-lijn goede vrienden: deze verenigt hen gelijk een haarspang het haar bijeenhoudt.
Zes op de vijfde plaats:
a. Aanhoudend ziek en sterft toch altijd niet.
b. De aanhoudende ziekte van de zes op de vijfde plaats komt daardoor, dat zij op een harde rust. Dat zij toch altijd nog niet sterft, komt doordat het midden nog niet gepasseerd is.
Deze plaats is eigenlijk de plaats van de heerser. Maar daar de vaste lijn op de vierde plaats als bron van de geestdrift allen om zich heen verenigt, wordt de geestdrift aan de vijfde plaats onttrokken. Op de spits van het kernteken Kan, dat een hartziekte suggereert, vertoont zij een chronische ziekte. Daar haar centrale positie haar er echter voor bewaart, zich daarover van streek te maken, sterft zij er niet aan.
Bovenste zes:
a. Verblinde geestdrift. Maar als men na de voltooiing tot verandering komt, dan is dat geen blaam.
b. Verblinde geestdrift op een hoge plaats: hoe zou dat kunnen duren?
Een zwakke lijn op het hoogtepunt van de geestdrift: dat leidt tot verblinding. Doch de lijn staat tevens aan de spits van het bovenste trigram Zhen, welks karakter de beweging is. Daarom bestaat de mogelijkheid, dat men niet in deze houding blijft volharden.
17. SUI / HET NAVOLGEN
Kerntekens:
Xun en
Gen
De heren van het hexagram zijn de beginnegen en de negen op de vijfde plaats. De reden, waarom het teken ‘navolgen’ beduidt, is de bereidwilligheid van de sterke, zich onder het zwakke te stellen. De eerste en de vijfde lijn zijn beide sterk en staan onder zwakke lijnen, daarom zijn zij de heren van het teken.
De volgorde
Waar geestdrift is, zal deze opwekken tot navolging. Daarom is het volgende teken: het Navolgen.
Vermengde tekens
Navolging duldt geen oude vooroordelen.
Bijgevoegde oordelen
De heroën temden het rund en spanden het paard in. Zo konden zware lasten vervoerd en verre streken bereikt worden, hetgeen de wereld ten goede kwam. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het teken: ‘het Navolgen’.
Het hexagram bestaat uit beweging beneden en blijmoedigheid boven. Het teken, dat het Opwindende onder het Blijmoedige toont, suggereert de gedachte aan rust, te meer daar ook de kerntekens Xun, het Zachtmoedige, en Gen, het Stilhouden, in deze richting wijzen. Zo is het temmen van het rund en van het paard te verklaren als een middel tot arbeidsbesparing. Het succes is te verklaren door de inwendige structuur van het hexagram. Het vervoer van zware lasten wordt gesuggereerd door het onderste kernteken: Gen, berg. Het rund, dat deze lasten draagt, is analoog met de aarde (de berg hoort tot de aarde). Het bereiken van verre streken wordt gesuggereerd door het bovenste kernteken Xun, de wind, die overal doordringt. De reiswagen wordt getrokken door het paard, dat evenals de hemel beweeglijk is (de wind hoort tot de hemel).
Dui is de jongste dochter, Zhen de oudste zoon; ook in het hexagram als geheel – evenals bij de beide heren – plaatst het sterke zich onder het zwakke, om navolging te verkrijgen. De beweging van beide trigrammen is eenparig naar boven gericht.
HET OORDEEL
Het Navolgen heeft verheven welslagen. Bevorderlijk is standvastigheid. Geen blaam.
Commentaar op de Beslissing
Het navolgen. Het vaste komt en stelt zich onder het weke. Beweging en blijmoedigheid: het navolgen. Groot succes en standvastigheid zonder blaam; zo vindt men navolging bij de hele wereld. Groot voorwaar is de zin van de tijd van het navolgen.
Eerst wordt uit de structuur en de eigenschappen van het hexagram de naam verklaard. Het vaste dat komt (d.w.z. van boven naar beneden gericht is en zich onder het weke plaatst), is enerzijds Zhen, dat zich onder Dui plaatst, anderzijds het tweetal heren van het hexagram op de eerste en vijfde plaats, die zich beide onder zwakke lijnen plaatsen.
Zhen heeft als eigenschap de beweging, Dui de blijmoedigheid. Bij een beweging, die met blijmoedigheid verbonden is, sluiten zich licht volgelingen aan. In de verklaring van de woorden van de tekst wordt eveneens het principe uitgesproken, dat men eerst zelf op de juiste wijze moet volgen, voordat men op zijn beurt navolging vindt.
HET BEELD
Binnen in het meer is de donder: het beeld van het Navolgen. Zo keert de edele tegen de tijd der avondschemering naar huis terug voor ontspanning en rust.
Het trigram Zhen staat in het Oosten, Dui in het Westen. De tijd daartussen is de nacht. Evenzo duidt het beeld de tijd van het jaar aan, waarin – tussen de achtste en de tweede maand- de donder in het meer rust. Daardoor ontstaat de gedachte aan het navolgen van, het zich richten naar, de wetten van de natuur. Door dit rusten wordt de kracht voor nieuw handelen gestaald. De inkeer wordt uitgedrukt door het bovenste kernteken, Xun, dat naar-binnengaan betekent, en de rust door het onderste kernteken Gen, stilhouden.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Het toonaangevende verandert. Standvastigheid brengt heil. De deur uitgaan en met mensen verkeren brengt tot werken.
b. ‘Het toonaangevende verandert.’ Het correcte volgen brengt heil. ‘De deur uitgaan en met mensen verkeren brengt tot werken.’ Men verliest zichzelf niet.
Deze lijn is de heer van het trigram Zhen. Hij zou als toonaangever navolging kunnen verlangen, maar hij verandert en volgt de zes op de tweede plaats; daar deze lijn centraal en correct is, brengt deze uitzondering heil. ‘De deur uitgaan’ – omdat deze lijn zich buiten het onderste kernteken Gen bevindt, dat de betekenis van een deur heeft.
Zes op de tweede plaats:
a. Hecht men zich aan de kleine knaap, dan verliest men de sterke man.
b. ‘Hecht men zich aan de kleine knaap’:
Men kan niet met beiden tegelijk zijn.
De kleine knaap is de zwakke zes op de derde plaats, de sterke man is de sterke negen aan het begin. De richting van het navolgen op zichzelf brengt mee, dat de tweede lijn de derde volgt. Doch deze is zwak en onbetrouwbaar. Vandaar de raad, zich liever aan de sterke man beneden te houden, daar men niet beiden tegelijk kan hebben.
Zes op de derde plaats:
a. Hangt men de sterke man aan, dan verliest men de kleine knaap. Door na te volgen vindt men wat men zoekt. Bevorderlijk is het, standvastig te blijven.
b. ‘Hangt men de sterke man aan’, dan geeft de wil de onderste op.
Hier is de ‘kleine knaap’ de zes op de tweede plaats, de ‘sterke man’ de negen op de vierde plaats. Overeenkomstig de beweging van de navolging moet men zich houden aan de sterke vóór zich, en de zwakke onder zich opgeven. De sterke staat op de plaats van de minister. Daarom krijgt men bij hem wat men zoekt. Maar het is nodig dat men standvastig blijft en niet van het rechte pad afwijkt.
Negen op de vierde plaats:
a. Het Navolgen heeft resultaat. Standvastigheid brengt onheil. In waarachtigheid de weg bewandelen brengt klaarheid. Hoe zou dat een smet kunnen zijn?
b. ‘Het Navolgen heeft resultaat’:
Dat is van onheilvolle betekenis.
‘In waarachtigheid de weg bewandelen’: dat brengt klare, duidelijke werken.
De lijn is de minister, die de sterke lijn en heer van het hexagram (de negen op de vijfde plaats) volgt. Daardoor bereikt hij het resultaat dat de mensen hem nalopen, een resultaat waartegen hij zich niet kan verweren, daar hij niet correct is (sterk op zwakke plaats). Daardoor haalt hij zich onheil op de hals. Het trigram Zhen beduidt een grote weg. De lijn staat hierboven, dus op de weg. Het kernteken Gen beduidt helderheid en licht.
Negen op de vijfde plaats:
a. Waarachtig in het goede. Heil!
b. ‘Waarachtig in het goede. Heil!’
De plaats is correct en centraal.
De bovenste lijn is het beeld van een wijze, die zich uit de wereld teruggetrokken heeft. De negen op de vijfde plaats, de heerser, volgt hem na. Door zijn correct en centraal karakter wordt hij ervoor bewaard zich naar de onder hem staanden te richten, van wie hij niets goeds zou kunnen verwachten.
Bovenste zes:
a. Hij vindt hechte aanhankelijkheid en wordt daar zelfs nog door gebonden.
De koning stelt hem voor aan de Westelijke Berg.
b. ‘Hij vindt hechte aanhankelijkheid.’
Naar boven is het ten einde.
De lijn staat aan de top en heeft geen andere lijn meer vóór zich, die hij zou kunnen volgen. Daarom trekt hij zich uit de wereld terug. Hij wordt echter door de vaste aanhankelijkheid van de heerser, de negen op de vijfde plaats, teruggehaald. De westelijke berg is afgeleid van het kernteken ‘berg’ en het bovenste trigram Dui, dat in het Westen staat.
18 GU / HET WERK AAN HET BEDORVENE
Kerntekens:
Zhen en
Dui
Heer van het hexagram is de zes op de vijfde plaats; want alle lijnen zijn bezig het bedorvene weer goed te maken, maar pas bij de vijfde lijn is het werk af. Daarom staat bij alle lijnen een waarschuwing, en alleen bij de vijfde: men vindt waardering.
De volgorde
Als men anderen met graagte volgt, zullen er wel zaken te regelen zijn. Daarom is het volgende teken: Werk aan het Bedorvene. Werk aan het Bedorvene wil zeggen: bezig zijn, handelen.
Vermengde tekens
Werk aan het Bedorvene. Daarna komt er orde.
De structuur van het hexagram is niet gunstig: boven het drukkende van Gen, beneden het zachtmoedige, energieloze van Xun – de oudste dochter die zich met de jongste zoon afgeeft. Maar deze wantoestand is niet van blijvende aard, niet iets onherroepelijks. De kerntekens tonen een andere richting: Zhen, dat uit Dui tevoorschijn komt: deze beiden zijn in hun beweging naar boven gericht, en ondernemen energiek en vrolijk het werk van het verbeteren. Het teken is de omkering van het vorige.
HET OORDEEL
Het Werk aan het Bedorvene heeft verheven welslagen. Het is bevorderlijk, het grote water over te steken. Voor het beginpunt drie dagen, na het beginpunt drie dagen.
Commentaar op de Beslissing
Het Werk aan het Bedorvene: het vaste is boven en het weke beneden, zachtmoedig en stilstaand: het bedorvene. ‘Het werk aan het bedorvene heeft verheven welslagen’, en de wereld komt in orde.
‘Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.’
Bij het heengaan zal men zaken kunnen doen.
‘Vóór het beginpunt drie dagen, na het beginpunt drie dagen.’
Dat op elk einde een nieuw begin volgt, dat is de loop des hemels.
Uit de structuur van het hexagram en uit de eigenschappen der trigrammen wordt de naam van het hexagram verklaard. In tegenstelling met het vorige is hier het sterke, omhoogstrevende boven en het zwakke, zinkende beneden. Op deze wijze gaan de bewegingen uiteen en ontbreekt het contact. De eigenschappen der beide trigrammen zijn innerlijke zwakheid, zachtmoedig, besluiteloos zich-laten-gaan, en naar buiten stilstand: dat voert tot bederf. Maar het aldus bedorvene stelt ons tegelijkertijd voor de taak, daaraan te werken – met uitzicht op succes. Door het werk aan het bedorvene komt de wereld weer in orde. Men moet daartoe echter wel wat ondernemen. Het oversteken van het grote water wordt gesuggereerd door het onderste trigram, dat hout (vandaar: schip) en wind (vandaar: vooruitkomen) beduidt, en door het onderste kernteken Dui, het meer.

De zin: ‘Voor het beginpunt’ luidt woordelijk: ‘voor het teken jia’. Het trigram Zhen in het Oosten beduidt ‘lente’ en ‘liefde’. Het heeft het cyclische teken jia (en yi) bij zich. Jia is het beginpunt.81 Vóór de drie lentemaanden, waarvan de dagen, tezamen genomen, jia (en yi) heten, ligt de winter. Hier is het einde der dingen van het verleden. Na de lentemaanden komt de zomer; van de lente tot de zomer is het nieuwe begin. De woorden: ‘Voor het teken jia drie dagen, na het teken jia drie dagen’ worden dus verklaard door de woorden van de commentaar: ‘dat op elk einde een nieuw begin volgt, dat is de loop des hemels.’ Daar het in dit hexagram om intieme verhoudingen gaat, werk aan het door de ouders bedorvene, moet liefde de overhand hebben, van het begin tot aan het einde (vgl. nr. 57, Xun, het Zachtmoedige).
Een andere verklaring volgt uit de eenvoudige beschouwing van de afgebeelde trigrammen in de Binnenwereldlijke Rangorde. Het beginpunt (jia) is Zhen. Gaan we van hier drie trigrammen terug, dan komen we bij het trigram Qian, het Scheppende. Gaan we drie trigrammen verder, dan komen we bij Kun, het Ontvangende. Qian en Kun echter zijn vader en moeder, en het teken heeft betrekking op het werk aan wat door vader en moeder is bedorven.
HET BEELD
Aan de voet van de berg waait de wind: het Beeld van het Bederf. Zo wekt de edele de mensen op en sterkt hij hun geest.
De wind, die langs de berg naar beneden valt, bewerkt het bederf. Maar anderzijds wordt door de omgekeerde beweging – eerst de wind onder inwerking van Zhen, opwinding, die de dingen door elkaar schudt, en dan de berg in vereniging met het meer, dat blijmoedig de geest der mensen cultiveert en voedt – het werk aan het bedorvene gedemonstreerd.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. In orde brengen van wat door de vader is bedorven. Als er een zoon is, blijft op de overleden vader geen smet rusten. Gevaar. Tenslotte heil.
b. ‘In orde brengen van wat door de vader is bedorven.’
In zijn gedachten ontvangt hij zijn gestorven vader.
Als de eerste en de bovenste lijn veranderen, ontstaat uit dit teken het hexagram Tai, de vrede, waarin de vader, Qian, beneden en de moeder, Kun, boven is. Vandaar de herhaalde gedachte van het verbeteren van het door de vader, resp. de moeder bedorvene.
De lijn staat tot de eveneens sterke lijn op de tweede plaats in een innerlijke verhouding van ontvangen.
Negen op de tweede plaats:
a. In orde brengen van wat door de moeder is bedorven.
Men mag niet te standvastig zijn.
b. ‘In orde brengen van wat door de moeder is bedorven.’
Hij vindt de middenweg.
De lijn is sterk en centraal, aan het begin van het kernteken Dui, en dus blijmoedig. Daar de lijn in harmonische verhouding tot de zwakke zes op de vijfde plaats staat, die de moeder voorstelt, mag de kracht niet in al te starre standvastigheid worden overdreven.
Negen op de derde plaats:
a. In orde brengen van wat door de vader is bedorven. Een weinig berouw zal er wel zijn. Geen grote blaam.
b. ‘In orde brengen van wat door de vader is bedorven.’
Dat is bij slot van rekening geen fout.
De lijn staat aan het begin van het kernteken Zhen, de oudste zoon; vandaar het beeld van het werk aan wat door de vader is bedorven. De lijn is te sterk op de sterke plaats van de overgang. Men zou dus kunnen denken, dat deze situatie fouten met zich meebrengt. Maar de goede bedoelingen maken in dit geval alles weer goed.
Zes op de vierde plaats:
a. Dulden van wat door de vader is bedorven. Zo voortgaande ondervindt men beschaming.
b. ‘Dulden van wat door de vader is bedorven.’
Hij gaat uit, maar vindt nog niets.
De lijn is bijzonder zwak, op de spits van het kernteken Dui, het Blijmoedige. Door de zaak maar op zijn beloop te laten wordt in de gegeven situatie niets bereikt.
Zes op de vijfde plaats:
a. In orde brengen van wat door de vader is bedorven. Men vindt waardering.
b. ‘In orde brengen van het door de vader bedorvene. Men vindt waardering.’
Hij ontvangt hem in deugd.
De lijn is centraal op geëerde plaats en week, derhalve uiterst geschikt om fouten uit het verleden op kiese wijze en toch energiek weer goed te maken.
Bovenste negen:
a. Hij dient geen koningen en vorsten; hij stelt zich hogere doeleinden.
b. ‘Hij dient geen koningen en vorsten.’
Aan zulk een gezindheid kan men een voorbeeld nemen.
De lijn staat geheel bovenaan, sterk op de top van het trigram Gen, de berg. Derhalve dient hij niet de koning op de vijfde plaats, maar stelt hij zich een hoger doel. Hij werkt niet voor één enkel tijdvak, maar voor de wereld en voor alle tijden.
19. LIN / DE TOENADERING
Kerntekens:
Kun en
Zhen
De heren van het hexagram zijn de negen aan het begin en de negen op de tweede plaats, waarvan in de Commentaar op de Beslissing wordt gezegd: het vaste dringt binnen en groeit.
De volgorde
Als er zaken te regelen zijn, kan men groot worden. Daarom is het volgende teken: de Toenadering. Toenadering beduidt toenemen in omvang, groot worden.
Vermengde tekens
De betekenis van de Toenadering en het Schouwen is, dat ze enerzijds geven, anderzijds nemen.
De organisatie van het hexagram is uitgesproken gunstig: de twee lijnen, die van beneden af binnentreden en naar boven dringen, geven de structuur van het hexagram zijn karakter. Dui beneden stijgt omhoog, het bovenste trigram, Kun, zinkt omlaag, en zo komen de bewegingen elkander tegemoet. Hetzelfde vindt in nog verhoogde mate plaats bij de beide kerntekens. Het onderste, Zhen, is de donder, die omhoog stijgt, terwijl Kun, het bovenste, zich naar beneden beweegt.
HET OORDEEL
De Toenadering heeft verheven welslagen Bevorderlijk is standvastigheid. Komt de achtste maand, dan betekent dat onheil.
Commentaar op de Beslissing
De Toenadering. Het vaste dringt binnen en groeit. Blijmoedig en toegewijd; het vaste is in het midden en vindt overeenstemming. ‘Groot welslagen door correctheid’; dat is de loop des hemels.
‘Komt de achtste maand, dan betekent dat onheil.’
Het verval laat niet lang op zich wachten.
De naam van het hexagram wordt uit de structuur ervan verklaard. Het vaste dat binnendringt en groeit, zijn de beide Yang-lijnen. Blijmoedigheid en toewijding zijn de eigenschappen der beide trigrammen. Het vaste in het midden, dat overeenstemming vindt, is de negen op de tweede plaats. Van hieruit worden de woorden van het teken verklaard. De ‘achtste maand’ houdt verband met de omstandigheid, dat het volgende hexagram Guan (het Schouwen, de Contemplatie), waarbij de sterke lijnen juist bezig zijn zich terug te trekken terwijl zij hier voorwaarts dringen, na precies acht maanden in de loop van het jaar op dit teken volgt.
HET BEELD
Boven het meer is de aarde: het beeld van de Toenadering. Zo is de edele onuitputtelijk in zijn wens, te onderrichten, en grenzeloos in het verdragen en beschermen van het volk.
Het meer, dat door zijn onuitputtelijke vochtigheid de aarde bevrucht, suggereert het onderrichten, dat de mensen innerlijk bevrucht. De aarde beduidt de massa’s, vandaar het dragen en beschermen van het volk.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Gemeenschappelijke toenadering. Standvastigheid brengt heil.
b. ‘Gemeenschappelijke toenadering. Standvastigheid brengt heil.’ Zijn wil is het, correct te handelen.
De lijn gaat samen met de tweede vooruit, vandaar gemeenschappelijke toenadering. In het woord gemeenschappelijk ligt tegelijkertijd het begrip: opwekking, beïnvloeding. Deze lijn tracht, als haar hulp wordt ingeroepen, de zwakke lijn op de tweede plaats te beïnvloeden.82 Maar het is haar wil, correct te handelen, want zij is sterk op sterke plaats.
Negen op de tweede plaats:
a. Gemeenschappelijke toenadering. Heil! Alles is bevorderlijk.
b. ‘Gemeenschappelijke toenadering. Heil! Alles is bevorderlijk.’ Men hoeft zich niet aan zijn lot over te geven.
Hier bij de bovenste heer van het teken wordt eraan herinnerd, dat, waar het gemeenschappelijk omhoogkomen der beide sterke lijnen door het lot is voorbeschikt, ditzelfde lot ook met zich meebrengt, dat te zijner tijd de terugslag komt. Maar wanneer – in overeenstemming met het kernteken Zhen – tijdig een opwaartse beweging wordt opgewekt, is deze beweging sterk genoeg om het noodlot ook tegemoet te treden, als dit zich zonder deze voorzorgsmaatregelen zou beginnen uit te werken.
Zes op de derde plaats:
a. Behaaglijke toenadering. Niets dat bevorderlijk zou zijn.
Als men zover komt, daar berouw over te hebben, dan wordt men vrij van smetten.
b. ‘Behaaglijke toenadering.’
De plaats is niet de passende.
Een smet, waarover men verdriet is gaan voelen, duurt niet voort.
De derde lijn staat aan de spits van de blijmoedigheid, vandaar behaaglijke toenadering. Haar plaats is niet de juiste. Zij is zwak op sterke plaats, daarom is niets bevorderlijk.
De lijn staat echter in het midden van het kernteken Zhen, dat ontsteltenis en schrik beduidt: vandaar de mogelijkheid van berouw. Aangezien daardoor beweging intreedt – eveneens het karakter van Zhen – wordt de fout overwonnen.
Zes op de vierde plaats:
a. Volkomen toenadering. Geen blaam.
b. ‘Volkomen toenadering. Geen blaam’, want de plaats is de passende.
Hier is de innigste toenadering van het bovenste en onderste trigram tot elkaar. De plaats is passend: weke lijn op weke plaats. Zij staat in harmonische verhouding tot de negen aan het begin.
Zes op de vijfde plaats:
a. Wijze toenadering. Dat is goed voor een groot vorst.
Heil!
b. Wat voor een groot vorst goed is: daarmee is bedoeld, dat hij in het midden moet wandelen.
De wijsheid bestaat daarin, dat de zwakke lijn op de centrale plaats van de heerser de sterke, bekwame man op de tweede plaats, tot wie hij een harmonische verhouding heeft, kent en waardeert. De gemeenschappelijke, centrale levenswandel is de band, die beiden verbindt.
Bovenste zes:
a. Grootmoedige toenadering. Heil. Geen blaam.
b. ‘Grootmoedige toenadering.’
De wil is naar binnen gericht.
Op zichzelf beschouwd schijnt de bovenste zes, die geen overeenstemming vindt, zich van de vorigen terug te trekken. Maar in de tijd van de toenadering is ze naar binnen, d.w.z. naar beneden gericht, zodat zij het contact met de overige lijnen van het hexagram niet verliest.
20. GUAN / DE BESCHOUWING (DE AANBLIK)
Kerntekens:
Gen en
Kun
De heren van het hexagram zijn de negen op de vijfde plaats en de bovenste negen. De zin in de Commentaar op de Beslissing: ‘Een groot schouwspel is boven’ heeft op hen betrekking.
De volgorde
Als de dingen groot zijn, kan men ze goed zien. Daarom is het volgende teken: De Beschouwing.
Vermengde tekens
De betekenis van de hexagrammen Toenadering en Beschouwing is, dat zij enerzijds geven, anderzijds nemen.
Dit hexagram is de omkering van het vorige: boven een boom, daaronder de aarde. De boom op de aarde is een schouwspel. Daarop wijst ook het bovenste kernteken Gen, de berg, die ook omhoogsteekt en zichtbaar is. Het hexagram heeft een dubbele betekenis: ‘het geeft enerzijds’, d.w.z. het schenkt een verheven aanblik, en ‘anderzijds neemt het’, d.w.z. het beschouwt en wil door beschouwing iets verkrijgen.
HET OORDEEL
De Beschouwing. De wassing is geschied, maar het offer is nog niet gebracht. Vol vertrouwen zien zij naar hem op.
Commentaar op de Beslissing
Een groot schouwspel is boven. Toegewijd en zachtmoedig. Centraal en correct is hij een voorbeeld waar de wereld naar opziet. ‘De Beschouwing. De wassing is geschied, maar het offer is nog niet gebracht.’ Vol vertrouwen zien zij naar hem op. De ondersten kijken naar hem en worden getransformeerd. Hij laat hen de goddelijke weg van de hemel aanschouwen, en de vier jaargetijden wijken niet af van hun regel. Zo maakt de heilige gebruik van de goddelijke weg, om leringen te verstrekken, en de gehele wereld voegt zich naar hem.
Het ‘grote schouwspel boven’ zijn de beide lijnen op de vijfde en bovenste plaats. Toegewijd is het onderste trigram, Kun, zachtmoedig het bovenste, Xun; centraal en correct is de negen op de vijfde plaats, de heerser van het hexagram. Het kernteken Gen, berg, dat over elkaar geschoven, ofwel verdubbeld in het gehele hexagram verschijnt (in plaats van
staat
) duidt op deuren en paleizen, vandaar het beeld van de geheimzinnig gesloten tempel der voorvaderen. Gen is de hand, Xun is rein, vandaar gewassen handen. Gen is ophouden, vandaar het onvoltooide offer. De handeling van het offeren wordt aan de mensen getoond en door hen aanschouwd. De heilige kent de wetten des hemels. Hij toont hen aan het volk, en wat hij voorspelt, gaat in vervulling. De gebeurtenissen wijken niet af van hetgeen hij voorspeld heeft, evenals de jaargetijden zich volgens goddelijke, vaste wetten bewegen. Zo maakt hij gebruik van zijn kennis van de goddelijke wegen om het volk te onderrichten, en het volk vertrouwt hem en ziet naar hem op.
HET BEELD
De wind waait over de aarde: het beeld van de Beschouwing. Zo bezochten de oude koningen de streken van de wereld, zij beschouwden het volk en onderrichtten het.
De wind dringt door tot in de hoeken der aarde en brengt alles aan het licht. Zo wordt door het trigram Xun, wind, het reizen der oude koningen gesymboliseerd, en door het trigram Kun, aarde, de streken van de wereld. Het beschouwen is het nemen, het onderricht het geven dat in het hexagram tot uiting komt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Jongensachtige beschouwing. Voor een man van geringe betekenis geen blaam. Voor een edele beschamend.
b. Het jongensachtig beschouwen van de beginzes is de weg van onbetekenende mensen.
De zes op de eerste plaats is het beeld van een kleine (want Yin-lijn) knaap (want Yang-plaats); ze is van het voorwerp waar aller blikken zich op vestigen – de vorst op de vijfde plaats – zeer ver verwijderd, en staat er niet mee in relatie; vandaar het jongensachtig onervaren in het rond kijken.
Zes op de tweede plaats:
a. Aanblik door de deurspleet. Bevorderlijk is de standvastigheid van een vrouw.
b. Aanblik door de deurspleet is zelfs bij standvastigheid van de vrouw nog beschamend.
Het kernteken Gen duidt op een deur, het trigram Kun op een gesloten deur, vandaar deurspleet. De zes op de tweede plaats duidt op een meisje; de lijn staat in harmonische verhouding tot de negen op de vijfde plaats, zodat de verbinding er is, zij het dan ook met zeer veel obstakels.
Zes op de derde plaats:
a. Beschouwing van mijn leven beslist over voortgang of terugtocht.
b. ‘Beschouwing van mijn leven beslist over voortgang of terugtocht.’
De rechte weg is niet verloren.
Hier is een zwakke lijn op de plaats van de overgang nog niet besloten of hij voor- of achteruit zal gaan. Hij staat onderaan het kernteken Gen, berg. Vandaar de terugblik op zijn leven, vandaar ook het beeld van de rechte weg.
Zes op de vierde plaats:
a. Beschouwing van het licht van het rijk. Bevorderlijk is het, als gast van een koning werkzaam te zijn.
b. ‘Beschouwing van het licht van het rijk.’
Men wordt als gast geëerd.
De lijn staat bovenaan in het kernteken Kun, dat ‘rijk’ betekent, en tevens in het midden van het kernteken Gen, dat licht beduidt. Ze bevindt zich in de nabijheid van de sterke centrale heerser, de negen op de vijfde plaats, en staat tot hem in de verhouding van het ontvangen. Vandaar het beeld, dat ze als gast wordt behandeld.
Negen op de vijfde plaats:
a. Beschouwing van mijn leven. De edele treft geen blaam.
b. ‘Beschouwing van mijn leven’,
d.w.z. beschouwing van het volk.
Hier staat de heer van het hexagram op de ereplaats, centraal en correct, aan de top van het kernteken Gen, berg: vandaar de beschouwing van het leven, alsof men op een berg staat en naar beneden kijkt. Het voorwerp van de algemene aanschouwing beschouwt zich hier zelf, en wel in de invloed, die hij op het volk heeft uitgeoefend.
Bovenste negen:
a. Beschouwing van zijn leven De edele treft geen blaam.
b. ‘Beschouwing van zijn leven.’
De wil is nog niet bevredigd.
Hier is de andere heer van het hexagram, die vanaf het hoogste punt neerziet op de negen op de vijfde plaats. Hij heeft de wereld nog niet vergeten, vandaar dat hij zich nog om haar aangelegenheden bekommert.
21. SHI HE / HET DOORBIJTEN
Kerntekens:
Kan en
Gen
Heer van het hexagram is de zes op de vijfde plaats, van welke de Commentaar op de Beslissing zegt: ‘Het weke krijgt de ereplaats en gaat naar boven.’
De volgorde
Als er iets is wat men beschouwen kan, is er ook iets dat vereniging tot stand brengt. Daarom is het volgende teken: het Doorbijten. Doorbijten betekent vereniging.
Vermengde tekens
Het Doorbijten betekent opteren.
Bijgevoegde oordelen
Toen de zon in de middag stond, hield de Goddelijke Landman een markt. Hij liet de mensen op aarde naderbij komen en verzamelde de waren op aarde. Zij ruilden die wederkerig, vervolgens keerden zij terug, en alles kwam op zijn plaats. Dat zal hij ontleend hebben aan het teken: Het Doorbijten.
Het hexagram wordt hier verklaard uit de betekenis der beide trigrammen. Li stelt de zon voor, die hoog aan de hemel staat, terwijl zich beneden het gewoel van de markt beweegt. De innerlijke structuur van het hexagram is overigens lang niet zo gunstig als men uit de uiterlijke vorm zou kunnen afleiden. Weliswaar zijn klaarheid en beweging voorhanden, maar als obstakels staan de kerntekens gevaar en stilstand daartussen, beide gevormd door die ene fatale streep op de vierde plaats.
HET OORDEEL
Het Doorbijten heeft welslagen. Het is bevorderlijk, het gerecht voortgang te doen hebben.
Commentaar op de Beslissing
Tussen de mondhoeken zit iets. Dat heet het Doorbijten. ‘Het Doorbijten, en wel met welslagen.’ Want vast en week zijn niet hetzelfde. Beweging en klaarheid, donder en bliksem zijn verenigd en vormen lijnen. Het weke krijgt de ereplaats en gaat naar boven. Hoewel dat niet de passende plaats is, is het bevorderlijk het gerecht voortgang te doen hebben.
Hier wordt uit de structuur van het hexagram de naam verklaard. De bovenste en de onderste lijn zijn de beide kaken. Tussen beiden in staat de negen op de vierde plaats als het obstakel, dat door het doorbijten uit de weg geruimd moet worden. Dat wijst op de noodzakelijkheid van het gebruiken van geweld. De vaste Yang-lijnen en de weke Yin-lijnen steken duidelijk tegen elkaar af zonder uiteen te vallen. Dat is de substantie van het hexagram. Zo zijn schuld en onschuld duidelijk van elkaar te onderscheiden voor het oog van de rechtvaardige rechter.
Beweging is de eigenschap van Zhen, klaarheid die van Li; beiden gaan in hun bewegingsrichting naar boven, zodoende verenigen ze zich en geven ze duidelijk zichtbare lijnen. De bewegingen zijn gescheiden, het samenkomen geschiedt aan de hemel, waarop de lijn van de bliksem verschijnt.83
De heer van het teken is van nature week, dat is voor processen goed, want dan is er geen wreedheid. Daar hij aan de andere kant niet week op weke plaats, maar week op vaste plaats is, wordt deze weekheid door de vastheid van de plaats gecompenseerd, zodat ze niet in zwakheid ontaardt.
HET BEELD
Donder en bliksem: het beeld van het Doorbijten. Zo consolideerden de vroegere koningen de wetten door duidelijk omschreven straffen.
Donder en bliksem volgen altijd op elkaar. Er staat donder en bliksem, niet bliksem en donder, daar de beweging van beneden af komt. – Overigens luidt de tekst volgens Xiang Anshi (gest. 1208) op een oude stenen plaat: bliksem en donder. – De duidelijk omschreven strafmaat, die ten doel heeft dat de mensen in staat zullen zijn overtredingen te vermijden, moet zijn gelijk de bliksem. De straf wordt uitgedrukt door het bovenste kernteken: gevaar. De verscherping der wetten, om de laksen te intimideren, moet met de resoluutheid van de donder geschieden. De wetten zijn vast en in rust, evenals het onderste kernteken: berg.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Steekt met de voeten in het blok, zodat de tenen verdwijnen. Geen blaam.
b. ‘Steekt met de voeten in het blok, zodat de tenen verdwijnen. Geen blaam.’
Hij kan niet lopen.
Zhen is de voet, hier onderaan dus de tenen. Zhen is verder het blok. De beginlijn is hard en onbuigzaam, en moet dus bestraft worden. Daar zij echter reeds bij de eerste beweging gegrepen wordt, zal zij zich beteren door een lichte straf, daarom geen blaam.
Zes op de tweede plaats:
a. Bijt door week vlees, zodat de neus verdwijnt. Geen blaam.
b. ‘Bijt door week vlees, zodat de neus verdwijnt.’
Hij rust op een harde lijn.
Het kernteken Gen beduidt de neus. Zes op de tweede plaats is week op weke plaats en rust op de harde beginnegen, daardoor gaat zij bij het straffen iets te ver.
Zes op de derde plaats:
a. Bijt op oud gedroogd vlees, en stoot op iets giftigs. Geringe beschaming. Geen blaam.
b. ‘Stoot op iets giftigs.’
De plaats is niet de passende.
Het kernteken Kan beduidt vergif. De plaats is niet de passende: een zwakke lijn op sterke plaats in de tijd van de overgang. Door het gebrek aan macht worden de beslissingen op de lange baan geschoven.
Negen op de vierde plaats:
a. Bijt op gedroogd kraakbenig vlees. Krijgt metalen pijlen. Bevorderlijk is het, zich de moeilijkheden bewust te blijven en standvastig te zijn. Heil!
b. ‘Bevorderlijk is het, zich de moeilijkheden bewust te blijven en standvastig te zijn. Heil!’
Hij geeft nog geen licht.
Vast op weke plaats duidt op vlees met botten. Dat wordt door de zon (Li, aan welks begin de lijn staat) gedroogd. Het kernteken Kan beduidt pijlen. De lijn staat op de plaats van de beambte. Zij is sterk, maar door de zwakte van haar plaats blijft ze zich van de moeilijkheden bewust, vandaar heil. De lijn geeft nog geen licht, hoewel het de beginplaats van Li is, omdat zij in het midden van het kernteken Kan staat.
Zes op de vijfde plaats:
a. Bijt op gedroogd spiervlees, krijgt geel goud.
Standvastig zich bewust zijn van het gevaar. Geen blaam!
b. ‘Standvastig zich bewust zijn van het gevaar, geen blaam!’
Hij heeft het passende gevonden.
De lijn is week, vandaar spiervlees; in het midden van Li, vandaar gedroogd vlees. Door omslag wordt het bovenste trigram tot Qian, dat metaal beduidt. Als middelste lijn van Kun heeft ze de gele kleur, vandaar geel goud. Het gelukt haar, door haar mildheid op een geëerde plaats, door te bijten en zo krijgt zij geel goud, het symbool van de vastheid en de trouw. Daardoor vindt zij het juiste, passende, zodat alles in orde komt.
Bovenste negen:
a. Steekt met de hals in de houten kraag, zodat de oren verdwijnen. Onheil!
b. ‘Steekt met de hals in de houten kraag, zodat de oren verdwijnen.’
Hij hoort niet duidelijk.
De bovenste lijn duidt op het hoofd, het trigram Li op boeien. Het kernteken Kan beduidt het oor. De lijn is te hard, stelt zich hoogmoedig boven de heer van het teken en luistert niet naar hem. Hij slaat geen acht op het over hem gevelde rechtvaardige vonnis; daarom treft hem het ongeluk, dat hij niet meer kan horen, zelfs wanneer hij het zou willen.
22. BI / DE BEKOORLIJKHEID
Kerntekens:
Zhen en
Kan
De heren van het hexagram zijn de zes op de tweede plaats en de bovenste negen. Dit is wat de Commentaar bedoelt met: ‘Het weke komt en vormt het vaste, het vaste stijgt omhoog en vormt het weke.’
De volgorde
De dingen mogen zich niet zonder meer, zonder enige consideratie verenigen, daarom is het volgende teken: de Bekoorlijkheid. Bekoorlijkheid is zoveel als sieraad.
Vermengde tekens
Bekoorlijkheid beduidt natuurlijke kleur.
De hoogste bekoorlijkheid bestaat niet in uiterlijke tooi, maar in het uitkomen van het oorspronkelijke materiaal, dat door de vormgeving aan schoonheid wint. Het bovenste trigram Gen, berg, heeft de tendens tot stilstaan. Van beneden af flikkert het vuur omhoog en het belicht de berg. Deze beweging wordt versterkt door het kernteken Zhen, welks bewegingsrichting eveneens omhoog wijst, terwijl de rustige zwaarte van de berg door het onderste kernteken Kan in een vallende beweging overgaat. Zo vertoont de innerlijke structuur een harmonisch evenwicht in de beweging, die noch naar de ene, noch naar de andere zijde doorslaat. Dit hexagram is de omkering van het vorige.
HET OORDEEL
Bekoorlijkheid heeft welslagen. In het klein is het bevorderlijk, iets te ondernemen.
Commentaar op de Beslissing
‘Bekoorlijkheid heeft welslagen’. Het weke komt en vormt het vaste, daarom: welslagen. Een losgeraakte vaste stijgt omhoog en vormt het weke, daarom: ‘In het klein is het bevorderlijk iets te ondernemen.’ Dat is de vorm des hemels. Welgevormd, klaar en rustig: dat is de vorm der mensen. Als men de vorm des hemels beschouwt, kan men de verandering der tijden eruit aflezen. Als men de vormen der mensen beschouwt, kan men de wereld vorm geven.
De tekst van de commentaar schijnt niet geheel intact te zijn. Er schijnt vóór ‘dat is de vorm des hemels’ een zin te ontbreken. Wang Bi (226-249) zegt: ‘Het vaste en weke verbinden zich afwisselend en nemen vormen aan: dat is de vorm des hemels.’ Men beschouwde dat als de oorspronkelijke, nu ontbrekende tekst, doch Mao Qiling (1623-1716) is het daar niet mee eens, en ziet er slechts een verklaring in van de voorafgaande zin. Toch moet er redelijkerwijze wel iets van dien aard geweest zijn. Het weke dat komt, is de zes op de tweede plaats. Zij stelt zich tussen de beide vaste lijnen en verschaft hun welslagen, geeft hun vorm. Het sterke, dat losraakt, is de bovenste negen: zij stelt zich aan de spits der beide bovenste weke lijnen en geeft hun de mogelijkheid tot verwezenlijking van de vorm. In alle gevallen is het Yang-principe de inhoud en het Yin-principe de vorm. Maar terwijl in het eerstgenoemde geval de Yin-lijn onmiddellijk de vorm geeft en daardoor welslagen bewerkt, levert de naar boven gaande Yang-lijn slechts indirect – door inhoud te geven – het materiaal, waardoor de anders lege vorm der Yin-lijnen tot zijn recht kan komen. Daarom is het voor of in ‘het kleine’ bevorderlijk, iets te ondernemen. De vorm van de hemel wordt gesymboliseerd door de vier trigrammen waaruit het teken is opgebouwd: het onderste trigram Li is de zon, het onderste kernteken Kan is de maan, het bovenste kernteken Zhen representeert door zijn beweging de Grote Beer, het bovenste trigram Gen door zijn rust de sterrenbeelden. Aan de rotatie van de Grote Beer kent men de loop van het jaar; aan de stand van de zon en de fasen van de maan kent men de tijden van de dag en van de maand.
De vorm van het mensenleven resulteert uit de klare (Li) en vaste (Gen) regels der moraal, waarin het lichte van de liefde en het donkere der rechtvaardigheid de combinaties van vorm en inhoud geven. Ook hier is de liefde de inhoud en de rechtvaardigheid de vorm.
HET BEELD
Beneden aan de berg is het vuur: het beeld van de Bekoorlijkheid. Zo gaat de edele te werk bij de opheldering van de lopende zaken. Maar hij waagt het niet, op deze wijze grote strijdvragen te beslissen.
Het hexagram is het vorige in zijn omkering. Daar was licht en beweging, wat duidde op een snelle uitvoering der straffen volgens duidelijk begrepen wetten. Hier is buiten stilstand, binnen klaarheid. Dat is een theoretische, geen praktische geestesgesteldheid. Daarom is deze situatie, hoewel voldoende voor de toepassing der vaste regelen voor lopende aangelegenheden, toch niet geschikt om iets buitengewoons te ondernemen. De ene heer van het hexagram is te zwak, de andere staat te ver naar buiten om actief te kunnen ingrijpen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Maakt zijn tenen bekoorlijk, verlaat het rijtuig en gaat te voet.
b. ‘Hij verlaat het rijtuig en gaat te voet.’
Want de plicht brengt mee, dat hij niet mag rijden.
De lijn, als benedenste, symboliseert de tenen. Het kernteken Kan beduidt een rijtuig. De lijn staat onder dit kernteken, daarom rijdt zij niet. De zes op de tweede plaats is de heer van het hexagram; de beginnegen staat niet in relatie met deze lijn, zodat het haar niet past te rijden. Anderzijds bezit zij als Yang-lijn voldoende innerlijke kracht om zich in het haar opgelegde lot te schikken.
Zes op de tweede plaats:
a. Maakt zijn kinbaard bekoorlijk.
b. ‘Maakt zijn kinbaard bekoorlijk’:
dat wil zeggen, hij stijgt omhoog met de hogere.
De derde lijn is de kin, de tweede is hier gezien als daar alleen aan toegevoegd. De omhooggaande beweging, die bekoorlijkheid oproept, heeft plaats tezamen met de lijn erboven. Het weke kan het sterke sieren, doch het kan er niets zelfstandigs aan toevoegen. – Deze lijn is alleen van betekenis in het hexagram als geheel, als afzonderlijke lijn is zij niet bijzonder belangrijk.
Negen op de derde plaats:
a. Bekoorlijk en vochtig. Duurzame standvastigheid brengt heil.
b. Het heil van duurzame standvastigheid kan uiteindelijk niet worden beschaamd.
De negen op de derde plaats heeft gehalte door haar sterkte en door de harmonische plaats; de zes op de tweede plaats staat ermee in de verhouding van solidariteit en is sierend, vandaar bekoorlijk. Het kernteken, in welks midden de lijn staat, is Kan, het water, vandaar vochtigheid. Vochtigheid is het toppunt van bekoorlijkheid, en de lijn staat dan ook op de top van het trigram Li, klaarheid. Maar daar zij anderzijds midden in het kernteken Kan staat, dat ook afgrond beduidt, dreigt het gevaar van verzinking. Vandaar dat duurzame standvastigheid wordt aangeprezen als bescherming tegen dit gevaar.
Zes op de vierde plaats:
a. Bekoorlijkheid of eenvoud? Een wit paard komt als gevlogen. Geen rover is hij, hij wil een aanzoek doen op de juiste tijd.
b. De zes op de vierde plaats is, overeenkomstig haar plaats, in twijfel.
‘Geen rover is hij, hij wil een aanzoek doen op de juiste tijd.’
Ten slotte blijft men vrij van blaam.
De zes op de vierde plaats staat buiten het onderste, aan het begin van het bovenste trigram; zodoende ontstaat bij de zwakke lijn een lichte onzekerheid, die wordt opgelost door de naderbij snellende (vliegende) beginlijn, waarmee ze in harmonie is. Het teken Zhen beduidt een wit paard en wordt dus onder dit beeld verstaan. Wit is de kleur van de eenvoud. Op zichzelf zijn de bedoelingen van de naderbij komende niet duidelijk, daar de zwakke zes op de top van het kernteken van het gevaar staat. Doch er valt niets te vrezen, daar de harmonische verhouding tot de naderende de doorslag geeft. Deze helpt het gevaar van te ver gedreven bekoorlijkheid af te wenden en terug te keren tot de eenvoud.
Zes op de vijfde plaats:
a. Bekoorlijkheid op heuvels en in tuinen. Het zijden bundeltje is armelijk en klein. Beschaming, doch ten slotte heil.
b. Het heil van de zes op de vijfde plaats biedt vreugde.
Het bovenste trigram Gen beduidt een bergheuvel, het kernteken Zhen een bosje. Door verandering van de lijn ontstaat Xun, waarvan het zijden bundeltje is afgeleid. De vijfde plaats is eigenlijk op de tweede aangewezen. Maar met de lijn daar, die eveneens zwak is, bestaat geen contact. Vandaar de aansluiting aan de sterke bovenste lijn, waarbij men zich aansluit om met haar van schoonheid te genieten.
Bovenste negen:
a. Eenvoudige bekoorlijkheid. Geen blaam.
b. ‘Eenvoudige bekoorlijkheid. Geen blaam.’
De bovenste krijgt wat hij wil.
De bovenste lijn staat buiten, op de top van het trigram berg. Haar sterk karakter stelt haar in staat afstand te doen van alle uiterlijke tooi. Het eenvoudige wit is het, wat ze kiest. Doordat de zes op de vijfde plaats zich bij haar aansluit, gelukt het haar, haar wil tot eenvoud door te zetten.
Opmerking: In dit hexagram treft men de verhoudingen van harmonie en van solidariteit aan. Zo staan de zes op de vierde plaats en de beginnegen in de verhouding van harmonie tot elkaar: de beginnegen verlaat de wagen en gaat heen, de zes op de vierde plaats ziet haar als gevleugeld paard naderen. De tweede lijn staat tot de derde in de verhouding van solidariteit, evenzo de vijfde tot de bovenste. Zo hebben de afzonderlijke lijnen alle op de een of andere manier contact, en het is steeds het contact van een vaste met een weke, waardoor de bekoorlijkheid tot uiting komt. Ook lette men op de tendens, die het gehele hexagram doordringt, om tegenover het overheersen van de uiterlijke vorm de grotere waarde van een diepere inhoud te stellen.
23. BO / DE VERSPLINTERING
Kerntekens:
Kun en
Kun
Heer van het hexagram is de bovenste negen. Hoewel het donkere het licht versplintert, laat het licht zich toch niet geheel versplinteren, daarom is het de heer van het hexagram.
De volgorde
Als men de opschik te ver drijft, put het welslagen zich uit. Daarom is het volgende teken: de Versplintering. Versplintering betekent verval.
Vermengde tekens
Versplintering betekent rotting, ontbinding.
In samenhang met het volgende hexagram toont deze gedachte het verband tussen verrotting en opstanding. De vrucht moet rotten, voordat de nieuwe kiem zich kan ontwikkelen.
De zinkende tendens van het hexagram is zeer sterk. Beide kerntekens zowel als het onderste trigram zijn Kun, welks beweging omlaag gaat. Daartegenover staat het bovenste trigram Gen, stil, roerloos. Daardoor ontstaat een losser worden van de structuur. Gezien de tendens van de vijf Yin-lijnen, brengen ze de bovenste Yang-lijn ten val, doordat ze naar beneden zakken, en haar zo de grond onder de voeten wegnemen. Ook hier komt de grondgedachte van het Boek der Veranderingen tot uiting, in zoverre het Lichte als onoverwinnelijk wordt voorgesteld, daar het in zijn val nieuw leven wekt, gelijk de in de aarde verzinkende graankorrel.
HET OORDEEL
De Versplintering. Het is niet bevorderlijk, waar ook heen te gaan.
Commentaar op de Beslissing
De Versplintering beduidt verval. Het weke verandert het vaste. ‘Het is niet bevorderlijk, waar ook heen te gaan’: de lageren groeien.
Overgave en stilstand zijn het gevolg van de beschouwing van het beeld. De edele slaat acht op de wisseling van afname en toename, volheid en leegte; want zo is de loop des hemels.
Het weke verandert het sterke door onmerkbare, geleidelijke inwerking. De Yin-lijnen zijn zich aan het vermeerderen. Daaruit volgt de uit de afzonderlijke lijnen op te maken houding van de edele in zulke tijden. Hij is vol overgave, in overeenstemming met de eigenschap van het teken Kun, en stil in overeenstemming met de eigenschap van het trigram Gen; dat wil zeggen; hij onderneemt niets, daar het er niet de tijd voor is. Daardoor onderwerpt hij zich aan de loop des hemels, die tussen af- en toename heen en weer pendelt, in die zin, dat het momenteel volle afneemt, en het momenteel lege toeneemt.
HET BEELD
De berg rust op de aarde: het beeld van de Versplintering. Zo kunnen de hogeren alleen door rijke gaven aan de lageren hun positie verzekeren.
De berg is minder blootgesteld aan versplintering naarmate hij breder op de aarde rust. Hier wordt niet zozeer de toestand van de versplintering geschetst, als wel de toestand, waardoor versplintering vermeden kan worden. Daarom wordt ook niet gezinspeeld op de afname van het lichte en de toename van het donkere; het gaat hier om de verhoudingen van de dikte van de onderlaag. Door rijke gaven, zoals dit in de aard van de aarde (Kun) ligt, wordt de veilige rust, zoals die in de aard van de berg ligt, bereikt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Het bed wordt versplinterd bij de poot. De standvastigen worden vernietigd. Onheil.
b. ‘Het bed wordt versplinterd aan de poot’, om de lageren te vernietigen.
Als laagste plaats betekent de aanvangspositie ‘de poot’. Wat versplinterd wordt is de rustplaats, vandaar het beeld van het bed. De versplintering vangt beneden aan. Daarin bestaat het gevaar.
Zes op de tweede plaats:
a. Het bed wordt versplinterd aan de rand. De standvastigen worden vernietigd. Onheil.
b. ‘Het bed wordt versplinterd aan de rand’, omdat men geen kameraad heeft.
De versplintering stijgt van de poot van het bed omhoog. Reeds wordt de rand versplinterd. De lijn staat alleen. Zij staat tot haar omgeving noch in de verhouding van harmonie, noch in die van solidariteit. De aanval treedt hier uit de verborgenheid reeds naar buiten en wordt zichtbaar.
Zes op de derde plaats:
a. Hij versplintert zich met hen. Geen blaam.
b. ‘Hij versplintert zich met hen. Geen blaam.’
Hij verliest de buurman boven en beneden.
De lijn staat tot de bovenste negen in de verhouding van harmonie en geraakt dus in onmin met haar omgeving, daar ze trouw blijft aan de bovenste negen. Het gevolg van die trouw is, dat de lijn zich losmaakt van (zich ‘versplintert’ met) de beide naburige lijnen, met wie ze geen relaties van solidariteit onderhoudt.
Zes op de vierde plaats:
a. Het bed wordt versplinterd tot op de huid. Onheil.
b. ‘Het bed wordt versplinterd tot op de huid. Onheil.’
Dat is een ernstig ongeluk, en het is al zeer dichtbij.
Het trigram Kun, beneden, is het beeld van het bed, de rustplaats. Het trigram Gen, boven, is het beeld van de rustende. Hier slaat de versplintering van de rustplaats over op de rustende zelf. Daarom is het onheil vlakbij.
Zes op de vijfde plaats:
a. Een school vissen. Door de paleisdames komt gunst. Alles is bevorderlijk.
b. ‘Door de paleisdames komt gunst.’
Dat is tenslotte geen fout.
Als de lijn verandert, verschijnt het trigram Xun, dat vis beduidt. – De vis is overigens op zichzelf een tot het donkere principe horend wezen. – De lijn staat op de plaats van de heerser. In dit geval echter, waar de werkzaamheid van de Yin-kracht zo duidelijk aan de dag treedt, niet koning, maar koningin. De lijn staat tot de bovenste in verhouding van solidariteit, daarom geen vijandige werking, maar op het hoogtepunt van de activiteit onderwerping aan het Yang, dat ze aan het hoofd van de vier overige Yin-lijnen (gelijk een school vissen) nadert. De vriendschappelijke betrekkingen worden gekenschetst als de verhouding van de heerser tot de hofdames en tot zijn koningin.
Bovenste negen:
a. Een grote vrucht ligt nog onaangeroerd. De edele krijgt een rijtuig. Het huis van de gemene wordt versplinterd.
b. ‘De edele krijgt een rijtuig’,
hij wordt door het volk gedragen.
‘Het huis van de gemene wordt versplinterd’;
hij is definitief onbruikbaar.
De ene sterke lijn boven, die de levenskiemen voor de toekomst bevat, wordt in het beeld van een grote vrucht gezien. Het trigram Kun beduidt een wagen, een rijtuig. Het ineenstorten van de lijn doordat ze in een Yin-lijn verandert, wordt vergeleken met het ineenstorten van de hut van de gemene. De lijn is te zien als het dak van het geheel. Als het dak breekt, stort het geheel ineen.
24. FU / DE TERUGKEER (HET KEERPUNT)
Kerntekens:
Kun en
Kun
Heer van het hexagram is de beginnegen. Op deze lijn slaat de zinsnede in de Commentaar op de Beslissing: ‘Het vaste komt terug.’
De volgorde
De dingen kunnen niet voorgoed vernietigd blijven. Als het bovenste volkomen versplinterd is, komt het beneden terug. Daarom is het volgende teken: de Terugkeer.
Vermengde tekens
Terugkeer beduidt terugkomen.
Bijgevoegde oordelen
Het hexagram Terugkeer is de stam van het karakter. De Terugkeer is klein en toch onderscheiden van de uiterlijke dingen.
De Terugkeer dient tot zelfkennis.
Het hexagram ‘Terugkeer’ toegepast op de karaktervorming, levert verschillende suggesties op. Het licht keert weer: daarin ligt de raadgeving opgesloten, dat men goed zou doen, zich terug te wenden tot het lichte karakter van zijn oorspronkelijke innerlijke aanleg, weg van de verwarring der uiterlijkheden. Men ziet dan op de bodem van de ziel het Goddelijke-Ene. Het is weliswaar nog slechts in de kiem aanwezig, niet meer dan een begin, een mogelijkheid, maar als zodanig duidelijk onderscheiden van alle objecten. Dit Ene onderkennen betekent zichzelf onderkennen in zijn verhouding tot de kosmische krachten. Want dit Ene is de omhoogstijgende kracht van het leven in de natuur en in de mensen. Het hexagram is de omkering van het vorige, en de beweging is zeer sterk van onderen, waar het trigram Opwinding staat, naar boven gericht, dóór het trigram Kun heen, dat omlaag zinkt.
HET OORDEEL
De Terugkeer. Welslagen. Feilloos uitgaan en ingaan. Vrienden komen zonder blaam. Her en der gaat de weg. Op de zevende dag komt de terugkeer. Het is bevorderlijk, een plaats te hebben waar men heen kan gaan.
Commentaar op de Beslissing
‘Terugkeer heeft welslagen.’
Het vaste keert terug.
Beweging en werking door overgave. Daarom is ‘uitgaan en ingaan feilloos’.
‘Vrienden komen zonder blaam. Heen en terug gaat de weg. Op de zevende dag komt de terugkeer.’
Dat is de gang van de hemel.
‘Het is bevorderlijk, een plaats te hebben waar men heen kan gaan.’
Het vaste is aan het groeien.
In het teken Terugkeer ziet men de zin van hemel en aarde.
In dit hexagram wordt uitgesproken, dat de lichte kracht het scheppende principe van hemel en aarde is. Het is een eeuwige kringloop, waaruit altijd weer het leven tevoorschijn komt, juist op het ogenblik, dat het volkomen overwonnen schijnt te zijn. Doordat de onderste Yang-lijn wederom zijn intrede in het teken doet, ontstaat beweging: het onderste trigram is Zhen; deze beweging werkt door overgave: het bovenste trigram is Kun, Uitgaan en ingaan zijn feilloos. De Yang-kracht is weliswaar tevoren weggegaan – vergelijk het vorige hexagram Bo – maar zij is niet heengegaan zonder sporen achter te laten: evenals een vrucht, die ter aarde valt, liet ze haar uitwerking niet na. Die uitwerking vertoont zich nu door het weer binnentreden van de Yang-lijn. De vrienden, die komen, zijn de andere Yang-lijnen, die na deze eerste in het hexagram zullen binnentreden – volgens Chengzi (1032-1085) –, ofwel de vijf Yin-lijnen, die de Yang-lijn vriendelijk tegemoetkomen. De weg van Yang gaat heen en terug, op en neer. Nadat de kracht van het lichte in het hexagram Gou (nr. 44, het Tegemoetkomen) begint af te nemen, komt zij in het hexagram Fu na zeven veranderingen terug.
‘Het is bevorderlijk, een plaats te hebben waar men heen kan gaan’, d.w.z. iets te kunnen ondernemen. Deze zinsnede komt, evenals die van de vrienden, voor in de tekst van Kun, het Ontvangende.
HET BEELD
De Donder binnen in de aarde: het beeld van het Keerpunt. Zo sloten de oude koningen de passen ten tijde van de zonnewende. Handelaren en vreemdelingen reisden niet, en de heerser bereisde niet de provincies.
De maand van de winter-zonnewende staat in dit teken. Daaruit wordt afgeleid, hoe men zich dient te gedragen in de tijd, dat de terugkerende Yang-kracht nog zwak is en daarom door rust moet worden opgekweekt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Terugkeer van geringe afstand. Berouw is onnodig. Groot heil.
b. ‘Terugkeer van geringe afstand’:
Zo versterkt men zijn karakter.
De sterke lijn geheel onderaan keert meteen om. Ze is zeer bewegelijk als beginlijn van Zhen, vandaar dat men onmiddellijk omkeert, voor men te ver gegaan is.
Confucius zegt over deze lijn: ‘Yan Hui, die zal er wel komen! Als hij een onvolkomenheid heeft, komt het nooit voor, dat hij dat niet inziet. Als hij het heeft ingezien, komt het nooit voor, dat hij de fout een tweede maal begaat. In het Boek der Veranderingen staat: ‘Terugkeer van geringe afstand. Berouw is onnodig. Groot Heil!’
Zes op de tweede plaats:
a. Rustige terugkeer. Heil!
b. Het heil van de rustige terugkeer berust op de onderwerping aan een goed mens.
De lijn is centraal en bescheiden (week) en staat in de verhouding van solidariteit tot de heerser van het hexagram, de beginnegen. Op de daaruit voortkomende onderwerping aan deze, die een goed mens is, berust het heil.
Zes op de derde plaats:
a. Veelvuldige terugkeer. Gevaar. Geen blaam.
b. Het gevaar van de veelvuldige terugkeer is in zijn eigenlijke betekenis bevrijding van blaam.
De lijn staat aan de top van de beweging. Dat duidt op een herhaalde ommekeer. De eerste ommekeer is van het goede naar het slechte. De tweede is van het slechte terug naar het goede. Ook deze lijn is als vriend naar de beginnegen toegewend.
Zes op de vierde plaats:
a. Te midden der anderen wandelend, keert men alleen terug.
b. ‘Te midden der anderen wandelend, keert men alleen terug’ en volgt aldus de rechte weg.
De vierde lijn staat midden in het bovenste kernteken Kun, maar is tegelijkertijd de bovenste lijn van het onderste kernteken Kun en de onderste lijn van het bovenste trigram Kun: dus te midden van zwakke lijnen, vol overgave en op zwakke plaats. Dat zou op gebrek aan initiatief kunnen wijzen. Doch de lijn staat in harmonische verhouding tot de sterke beginnegen, vandaar de eenzame terugkeer.
Zes op de vijfde plaats:
a. Grootmoedige terugkeer. Geen berouw.
b. ‘Grootmoedige terugkeer. Geen berouw.’
Centraal zijnde, vermag hij zichzelf te onderzoeken.
Op zichzelf beschouwd is deze lijn zeer ver verwijderd van de beginnegen. Maar ze is centraal, en daarom is haar de mogelijkheid gegeven zichzelf te onderzoeken en zodoende de terugkeer van alle misslagen te vinden. Het verband met de beginnegen wordt niet door uiterlijke relaties in de hand gewerkt, dus is er sprake van een grootmoedig, vrij besluit.
Bovenste zes:
a. Gemiste terugkeer. Onheil.
Ongeluk van buiten en van binnen. Als men zo legers laat oprukken, zal men tenslotte een grote nederlaag lijden, wat voor de heer van het land rampspoedig is. Tien jaar lang is men niet meer tot een aanval in staat.
b. Het onheil van de gemiste terugkeer ligt daarin, dat men tegen de weg van de edele in gaat.
De lijn staat aan het einde der Yin-lijnen, daarom is er voor haar geen omkeer mogelijk. In de afwending daarvan tracht ze koppig haar wil met geweld door te zetten, maar daarbij verliest ze door innerlijk en uiterlijk ongeluk voor lange tijd elke mogelijkheid, zich te herstellen. – Ook de bovenste lijn in het hexagram ‘het Ontvangende’ heeft een soortgelijk oordeel. Het trigram Zhen beduidt generaal. Kun beduidt de massa, vandaar ‘legers laten marcheren’. Kun beduidt het land, Zhen de heer. Tien is het getal van de aarde. Opmerking: Het missen van de terugkeer (bovenste zes) is de tegenstelling van terugkeer van geringe afstand (beginnegen). De beginlijn is nog niet ver en keert terug. Rustige terugkeer (zes op de tweede plaats) en eenzame terugkeer (zes op de vierde plaats) zijn soortgelijk: beide lijnen staan in relatie met de heer van het hexagram. Veelvuldige terugkeer (zes op de derde plaats) en grootmoedige terugkeer (zes op de vijfde plaats) zijn tegenstellingen: bij de één her en der, bij de ander rustige consequentie.
25. WU WANG / DE ONSCHULD (HET ONVERWACHTE)
Kerntekens:
Xun en
Gen
De heren van het hexagram zijn de beginnegen en de negen op de vijfde plaats. De beginnegen is het begin van de beweging van het lichte, als de aanvang van de beweging van het oprechte hart der mensen. De negen op de vijfde plaats is de essentie van de natuur van het Scheppende, de onvermoeidheid van het hoogst waarachtige. Daarom zegt de Commentaar op de Beslissing: ‘Het vaste komt van buiten en wordt tot heer van binnen.’ Dat slaat op de beginlijn. Verder staat er: ‘Het vaste is in het midden en vindt overeenstemming.’ Dat slaat op de vijfde lijn.
De volgorde
Door omkeer wordt men vrij van schuld. Daarom is het volgende teken: de Onschuld.
Vermengde tekens
Het Onverwachte beduidt ongeluk van buitenaf.
De Onschuld maakt zich vrij van feilen, zodat haar geen van binnen afkomstig ongeluk kan treffen. Als er onverwachts ongeluk komt, heeft het een uiterlijke oorzaak, en gaat het ook weer voorbij. Het teken heeft een zeer sterk omhoogstijgende tendens; zowel het onderste als het bovenste trigram richt zich in zijn beweging naar boven. Beweging in harmonie met de hemel wordt erin aangeduid: het oprechte, oorspronkelijke wezen van de mens. De beide kerntekens Gen, het Stilhouden, de berg, en Xun, het Zachtmoedige, de wind (boom) doen denken aan de werking en de ontwikkeling van de oorspronkelijke neigingen.
HET OORDEEL
De Onschuld. Verheven welslagen. Bevorderlijk is standvastigheid. Als iemand niet is zoals hij behoorde te zijn, dan heeft hij ongeluk en is het voor hem niet bevorderlijk, wàt dan ook te ondernemen.
Commentaar op de Beslissing
De Onschuld. Het vaste komt van buiten en wordt heer van binnen. Beweging en kracht. Het vaste is in het midden en vindt overeenstemming.
‘Groot welslagen door correctheid’; dat is de wil des hemels. ‘Als iemand niet is zoals hij behoorde te zijn, dan heeft hij ongeluk en is het voor hem niet bevorderlijk, wàt dan ook te ondernemen.’ Als de onschuld weg is, waar wil men dan heen gaan? Als de wil des hemels iemand niet beschermt, kan men dan iets beginnen?
Het vaste, dat van buiten komt, is de onderste Yang-lijn. Zij komt uit de hemel (Qian). Doordat het Ontvangende het Scheppende voor de eerste maal nadert, krijgt het de eerste lijn van Qian en baart het Zhen, de oudste zoon. Overgedragen op de mens betekent dit, dat hij de oorspronkelijke goddelijke geest krijgt als zijn gids en zijn heer. De eigenschap van het onderste trigram, Zhen, is beweging; die van het bovenste, Qian, kracht. De vaste lijn in centrale positie, die overeenstemming vindt, is de bovenste heer van het hexagram, de negen op de vijfde plaats, waarmee de zes op de tweede plaats in harmonie is. Dat alles leidt tot welslagen, daar het de mens laat zien in de juiste relatie tot het goddelijke, zonder bijgedachten, in zijn oorspronkelijke onschuld. Daardoor is de mens in harmonie met de hemelse bestemming, met de wil van de hemel, gelijk de beweging van het onderste trigram in harmonie met het bovenste is.
Waar echter de natuurlijke toestand niet die toestand van onschuld is, waar begeerten en onwaardige gedachten de kop opsteken, volgt het ongeluk met innerlijke noodzakelijkheid. Het hexagram verschilt van het hexagram Pi, Stilstand, immers juist alleen door de vaste beginlijn. Als deze haar vastheid zou verliezen, zou de hele situatie een ander aspect krijgen.84
HET BEELD
Onder de hemel rolt de donder: alle dingen verkrijgen de natuurlijke staat van de Onschuld. Zo verzorgden en voedden de oude koningen, rijk aan deugd, in harmonie met de tijd, alle wezens.
‘Onder de hemel rolt de donder: alle dingen verkrijgen de natuurlijke staat van de Onschuld.’ Dit beeld vindt zijn verklaring in de zinsnede uit de bespreking der trigrammen: ‘God treedt tevoorschijn in het teken Zhen’. Dit is het begin van alle leven. Hier hebben wij boven het Scheppende, in gemeenschap met de beweging. Het bovenste kernteken is hout, het onderste berg.
De rijke deugd is de kracht van het Scheppende. De tijd is aangeduid door het trigram Zhen (het oosten, de lente), waarin het leven zich uit. Verzorgen en voeden wordt aangegeven door het kernteken Gen, de berg. Dat de invloed zich over alles uitstrekt, wordt gesymboliseerd door het kernteken Xun, dat wind en dooralles-heendringen betekent.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Onschuldige levenswandel brengt heil!
b. Onschuldige levenswandel bereikt zijn wil.
De onschuld wordt gesymboliseerd door de lichte natuur van de lijn, die als het ware beheersend onder de beide donkere lijnen treedt. Daar zij van de hemel stamt, draagt zij de waarborg voor het welslagen in zichzelf. Zij bereikt haar doel met intuïtieve zekerheid.
Zes op de tweede plaats:
a. Als men bij het ploegen niet aan het oogsten denkt en bij het rooien niet aan het gebruik van het veld: dan is het bevorderlijk, iets te ondernemen.
b. Niet ploegen om te oogsten, d.w.z. men zoekt geen rijkdom.
Het trigram Zhen beduidt hout, vandaar ploeg, de tweede plaats is die van het veld: Het kernteken Gen beduidt hand, vandaar het beeld van het rooien. De lijn is centraal en correct. Zij staat enerzijds in de verhouding van solidariteit tot de beginnegen, en anderzijds in de verhouding van harmonie tot de negen op de vijfde plaats. Maar daar zij centraal en correct is, laat zij zich door deze relaties niet uit de baan slaan. Zij is de onderste van het kernteken Gen, het Stilhouden, vandaar dat zij haar gedachten stil houdt; anderzijds staat zij in het midden van het teken Zhen, beweging, daarom mag ze iets ondernemen.
Zes op de derde plaats:
a. Onverdiend ongeluk. De koe, die door iemand getuierd was, is winst voor de zwerver, voor de burger verlies.
b. Als de zwerver de koe in bezit krijgt, is dat verlies voor de burger.
De lijn staat op de spits van de beweging en aan het begin van het kernteken Xun, wind. Daarom is zij met haar bewegingen niet in harmonie met de tijd. Zij is van beide heren van het hexagram even ver verwijderd, en vindt zodoende naar geen van beide kanten de rechte aansluiting. Door verandering ontstaat beneden het trigram Li, dat koe beduidt.
Negen op de vierde plaats.
a. Wie standvastig vermag te blijven, zal geen blaam oplopen.
b. ‘Wie standvastig vermag te blijven, zal geen blaam oplopen’ want hij bezit vast en stevig.
De negen op de vierde plaats is oorspronkelijk noch correct, noch centraal. Doch als onderste lijn van het trigram Qian vermag zij de vastheid, die tot ‘het Scheppende’ behoort, te bewaren. Daardoor blijft zij vrij van de blaam, die zij anders te vrezen zou hebben.
Negen op de vijfde plaats:
a. Gebruik geen artsenij bij onverdiende ziekte. Het zal vanzelf wel weer goed worden.
b. Onbekende artsenij moet men niet proberen.
De artsenij wordt gesuggereerd door de beide kerntekens hout en steen (berg).
De ziekte is onverdiend; want de lijn stelt, als middelste lijn van het Scheppende, een persoon voor, die van nature niet ziekelijk is. Dat hij toch ziek blijkt te zijn, komt door zijn geneigdheid, de ziekten van anderen over te nemen. Zijn centrale, correcte en heersende positie leidt ertoe, dat de kwalen van anderen, die hij plaatsvervangend op zich heeft genomen, zich in zijn persoon uitwerken.
Bovenste negen:
a. Onschuldig handelen brengt ongeluk. Niets is bevorderlijk.
b. Onoverlegd handelen brengt het kwaad van de radeloosheid met zich mee.
De lijn staat in relatie met de zwakke, onrustige zes op de derde plaats. Onoverdacht handelen brengt ongeluk. De lijn staat aan het einde, in een tijd, dat handelen niet meer op zijn plaats is. Instinctief verder gaan leidt tot radeloosheid. De lijn demonstreert een soortgelijke situatie als de bovenste lijn van het Scheppende.
Opmerking: De zes lijnen zijn alle onschuldig, d.w.z. naïef, zonder bijgedachten. De beginnegen neemt de juiste plaats in en is heer van het trigram beweging: dat wijst erop, dat de tijd tot handelen gekomen is. Daarom brengt handelen geluk. De bovenste negen staat niet op de juiste plaats en bevindt zich op de uiterste punt van het trigram Qian. De tijd om te handelen is dan voorbij. Daarom brengt handelen, ook als het naïef is, ongeluk. Alles komt op de tijd aan. De beginlijn heeft geluk, de tweede is bevorderlijk: dat komt door de tijd. Bij de derde heet het ongeluk, bij de vijfde ziekte, bij de bovenste ongeluk. Dat alles wordt niet opzettelijk zo geregeld, doch is evenzeer een gevolg der omstandigheden. De eerste en de tweede lijn hebben de mogelijkheid voorwaarts te komen. Voor hen is het tijd, zich te bewegen. De vierde moet standvastig blijven, de vijfde geen artsenij gebruiken, de bovenste heeft ongeluk als ze handelt: dat alles wijst erop, dat voor deze lijnen de tijd is gekomen, zich rustig te gedragen.
26. DA CHU / DE TEMMENDE KRACHT VAN HET GROTE
Kerntekens:
Zhen en
Dui
De heren van het hexagram zijn de zes op de vijfde plaats en de bovenste negen. De zinsnede in de Commentaar op de Beslissing: ‘het vaste stijgt omhoog en eert degene, die waardig is’ slaat op deze lijnen.
De volgorde
Als er onschuld is, kan men temmen. Daarom is het volgende teken: de Temmende Kracht van het Grote.
De hemelse deugd vasthouden is eerste vereiste voor de onschuld. Anderzijds is de onschuld de toestand, die noodzakelijk is om de oorspronkelijke, hemelse deugd te kunnen vasthouden.
Vermengde tekens
De Temmende Kracht van het Grote berust op de tijd.
De bewegingen der beide trigrammen gaan naar elkaar toe. Het Scheppende beneden dringt sterk naar boven, het Stilhouden boven houdt vast. De kerntekens Zhen en Dui hebben eveneens stijgende tendens en wel het bovenste meer dan het onderste. Dat zijn de latente krachten, die door het vasthouden nog worden versterkt. De beide zwakke lijnen op de plaats van de heerser en de minister temmen de onderste sterke lijnen, terwijl ze zich tegenover de bovenste waarderend en vrijgevig gedragen. Het hexagram is de omkering van het vorige.
HET OORDEEL
De Temmende Kracht van het Grote. Bevorderlijk is standvastigheid. Niet thuis eten brengt heil. Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
Commentaar op de Beslissing
De Temmende Kracht van het Grote. Vastheid en kracht. Echtheid en waarheid. Glans en licht. Dagelijks vernieuwt hij zijn deugd.
De vaste stijgt omhoog en hij eert de waardige. Hij vermag de kracht rustig te houden, dat is ‘grote correctheid’.
‘Niet thuis eten brengt heil’,
omdat de waardigen gevoed worden.
‘Het is bevorderlijk, het grote water over te steken’,
daar men overeenstemming vindt in de hemel.
Het bovenste trigram, Gen, is vast; het onderste, Qian, is sterk; het bovenste is echt, het onderste waar; het bovenste glanzend, het onderste licht. Zo vullen de beide trigrammen elkander aan. Door het stilhoudende element boven worden de karakterkrachten zo gestaald, dat een dagelijkse vernieuwing plaats vindt. Dit heeft betrekking op de innerlijke, persoonlijke werking. Hier wordt de eerste betekenis van het hexagram gegeven: stilhouden en beheersen. De vaste, die omhoog stijgt, is de bovenste negen. Zij stijgt tot boven de zes op de vijfde plaats, die op de plaats van de heerser is, en deze heerser eert de omhoogstijgende, omdat hij waardig is. Het bovenste trigram, Gen, vermag het onderste, Qian, vast te houden. Dit verklaart de woorden van het Oordeel: bevorderlijk is standvastigheid. Hier wordt de tweede betekenis gegeven: vasthouden en stilhouden.
Niet thuis eten, d.w.z. in openbare dienst treden, brengt heil: omdat de zes op de vijfde plaats een heerser aangeeft, die de verdienstelijke mensen voedt. Hier wordt de derde betekenis: vasthouden en voeden, gegeven. ‘Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.’ De gedachte wordt afgeleid van de beide kerntekens: Zhen, dat hout betekent, boven Dui, meer. Deze gevaarlijke onderneming is mogelijk doordat de heer van het teken, de zes op de vijfde plaats, in harmonische verhouding staat tot de centrale lijn van het onderste trigram: de negen op de tweede plaats.
HET BEELD
De hemel te midden van de berg: Het beeld van de Temmende Kracht van het Grote. Zo leert de edele vele woorden uit vroeger tijd en daden uit het verleden kennen, om daardoor zijn karakter te stalen.
De hemel duidt op het karakter, de deugd. De staling van het karakter wordt aangeduid door de berg. De middelen hiertoe liggen opgesloten in de kerntekens: het onderste, Dui, mond, duidt op woorden; het bovenste, Zhen, beweging, duidt op daden.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Er dreigt gevaar. Het is bevorderlijk, zich afzijdig te houden.
b. ‘Er dreigt gevaar. Het is bevorderlijk, zich afzijdig te houden’, dan stelt men zich niet aan gevaar bloot.
De sterke lijn op de juiste plaats zou graag vooruit willen. Doch zij staat in harmonische verhouding tot de zes op de vierde plaats, die een der beide remmende lijnen is. Die zes betekent voor de beginnegen, ingeval deze vooruit zou willen, een gevaar, dat remmend werkt. Daar de lijn nog helemaal aan het begin is, laat zij zich tegenhouden, en zo ontkomt ze aan het gevaar.
Negen op de tweede plaats:
a. Van de wagen worden de aslagers afgenomen.
b. ‘Van de wagen worden de aslagers afgenomen.’ In het midden is geen blaam.
Qian is rond, vandaar het beeld van het rad. Het kernteken Dui duidt op breken.
De negen op de tweede plaats is centraal, dus in staat zich te beheersen. Zij wordt tegengehouden door de zes op de vijfde plaats, waarmee zij in relatie staat.
Negen op de derde plaats:
a. Een goed paard, dat anderen volgt. Bevorderlijk is bewustzijn van het gevaar en standvastigheid. Oefen je dagelijks in wagenmennen en verdediging met wapens. Het is bevorderlijk, een plaats te hebben waar men heen kan gaan.
b. ‘Het is bevorderlijk, een plaats te hebben waar men heen kan gaan.’
De bovenste stemt in het willen overeen.
Qian is een goed paard; het kernteken Zhen, aan welks begin de lijn staat, is beweging, dus vooruitkomen. De lijn staat tot de bovenste negen in de verhouding van gelijksoortigheid, vandaar de overeenstemming van de wil met de bovenste. De vierde en vijfde lijn echter vormen nog een scheiding en gevaar, waarvan men zich bewust moet blijven. De wagen wordt gesuggereerd door het trigram Qian, de wapens door het kernteken Dui, dat metaal en breken beduidt.
Zes op de vierde plaats:
a. De schutplank van een jonge stier. Groot heil.
b. Het grote heil van de zes op de vierde plaats bestaat daarin, dat ze vreugde heeft.
De lijn staat op de plaats van de horens van het kernteken Dui, hoewel dat schaap, en niet rund beduidt.
De lijn temt de beginnegen zonder moeite, nog vóór ze begonnen is gevaarlijk te zijn, vandaar de vreugde.
Zes op de vijfde plaats:
a. De tand van een gecastreerd everzwijn. Heil.
b. Het heil van de zes op de vijfde plaats bestaat daarin, dat zij zegen heeft.
Een andere interpretatie luidt: ‘de aanbindplaats van een jong zwijn’. De zin is in elk geval het indirecte tegenhouden, alvorens het gevaar groot is.
Een oude commentaar brengt zowel het varken van deze lijn als het rund van de vorige in verband met offerplechtigheden, vandaar het geluk en de zegen. De zegen komt in elk geval door de relatie, waarin deze lijn tot de middelste lijn van het onderste trigram, hemel, staat.
Bovenste negen:
a. Men vindt de weg naar de hemel. Welslagen.
b. ‘Men vindt de weg naar de hemel’:
De waarheid werkt in het grote.
De bovenste lijn wordt door de zes op de vijfde plaats als wijze geëerd. Zij staat in de verhouding van gelijksoortigheid tot de negen op de derde plaats. De negen op de derde plaats echter is de hoogste lijn van het trigram hemel. Het bovenste trigram Gen betekent een weg.
Opmerking: De relaties tussen Yin- en Yang-lijnen zijn hier niet die van harmonie en bevordering, maar – in overeenstemming met het karakter van het hexagram – die van remming. De lijnen van het onderste trigram worden geremd, die van het bovenste trigram zijn de remmenden. Alleen de derde en de bovenste lijn, die beide als Yang-lijnen overeenstemmen, zijn vrij van de remmingsgedachte.
De beide eerste lijnen ‘eten nog thuis’ en vinden nog steeds beletsels voor het oversteken van het grote water. De taak van de vierde en vijfde is het tegenhouden van lijnen, die zich slecht gedragen – wat gemakkelijk is voor de ene, moeilijker voor de andere. De derde komt vooruit, zij het ook nog met de nodige voorzichtigheid en onder. moeilijke omstandigheden. Eerst de bovenste heeft de baan vrij en de obstakels verdwijnen. Dat is de waardevolle persoonlijkheid, die iets groots tot stand kan brengen, en die gevoed wordt.
27. YI / DE MONDHOEKEN (DE VOEDING)
Kerntekens:
Kun en
Kun
De heren van het hexagram zijn de zes op de vijfde plaats en de bovenste negen. Dit zijn de lijnen, waarop de Commentaar op de Beslissing doelt met de zinsnede: ‘Hij voedt de waardevolle mensen en bereikt zo het gehele volk.’
De volgorde
Als de dingen vastgehouden worden, is er sprake van voeding. Daarom is het volgende teken: de Mondhoeken. De Mondhoeken betekenen: Voeding.
Vermengde tekens
Mondhoeken beduidt voeding van de juiste persoon.
De beweging der beide trigrammen gaat in tegenovergestelde richting. Gen, het bovenste, blijft staan – Zhen, het onderste, beweegt zich naar boven. Dat wijst op de beide kaken met hun tanden. De bovenkaak is onbeweeglijk, de onderkaak bewegelijk, vandaar de naam van het hexagram: de Mondhoeken. In tegenstelling tot het hexagram Xu, het Wachten, nr. 5, dat ook over de voeding handelt maar meer de afhankelijkheid van de voeding naar voren brengt, handelt het hexagram Yi meer over de menselijk actieve kant van de voeding, met de bijbetekenis van de voeding der waardevolle personen in de eerste plaats, om daardoor ook aan het volk voeding te brengen. Zo demonstreren de beide hexagrammen de voeding als een natuurlijk proces (Xu, het Wachten) en als maatschappelijk probleem (Yi, de Mondhoeken). Een soortgelijke tegenstelling bestaat tussen de beide hexagrammen die het voedsel zelf aanduiden: nr. 48, Jing, de Waterput, het voor de voeding benodigde water, en nr. 50: Ding, de Spijspot, de voor de voeding benodigde spijs.
HET OORDEEL
De Mondhoeken. Standvastigheid brengt heil. Zie naar het voedsel en de dingen waarmee iemand zelf zijn mond tracht te vullen.
Commentaar op de Beslissing
‘De Mondhoeken. Standvastigheid brengt heil.’
Als men het juiste voedt, brengt dat heil.
‘Zie naar het voedsel’, d.w.z. merk op, wat iemand voedt.
‘Waarmee hij zelf zijn mond zoekt te vullen’,
d.w.z. merk op, waarmee iemand zichzelf voedt.
Hemel en aarde voeden alle wezens. De heilige voedt de waardevolle mensen, en bereikt zo het hele volk. Waarlijk groot is de tijd van de voeding.
Het hexagram wordt als beeld in zijn geheel opgevat: het beeld van een geopende mond. Vanwaar het begrip ‘Voeding’ stamt, behoeft dus geen nadere verklaring. Hier wordt nu alleen de nadruk erop gelegd, dat het voor de wijze van voeding van het grootste belang is, dat ze in harmonie met het goede en rechtvaardige geschiedt. Overeenkomstig het karakter der beide trigrammen – beweging en stilhouden – komt er geen harmonische verhouding tot stand tussen de in aanmerking komende lijnen van het onderste en het bovenste trigram. Het onderste trigram zoekt voedsel voor zichzelf, het bovenste stelt voedsel beschikbaar voor anderen.
HET BEELD
Beneden aan de berg is de donder: het beeld van de voeding. Zo slaat de edele acht op zijn woorden, en hij is matig in eten en drinken.
De donder is het teken, waarin God tevoorschijn treedt; de berg is het teken, waarin alle dingen worden voltooid. Dat is het beeld van de Voeding. Aan het hexagram – beschouwd in zijn geheel, dat een open mond voorstelt – worden de bewegingen van de mond ontleend, het spreken en de voedselopname. Deze beweging komt overeen met het karakter van het trigram Zhen. Ze moet gematigd worden, om correct te zijn. Dat komt overeen met het karakter van het trigram Gen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Je laat je toverschildpad lopen en kijkt naar mij met je mondhoeken omlaag. Onheil!
b. ‘Je kijkt naar mij met je mondhoeken omlaag’; dat is waarlijk niet loffelijk.
Het hele hexagram herinnert in zijn structuur aan het trigram Li, het Zich-Hechtende, vandaar het beeld van de schildpad.
Het hexagram drukt drie gedachten uit: zichzelf voeden, anderen voeden, door anderen gevoed worden. De bovenste sterke lijn, heer van het hexagram, voedt de anderen. De middelste zwakke lijnen zijn aangewezen op het door anderen gevoed worden. De onderste sterke lijn zou eigenlijk in staat moeten zijn zichzelf te voeden (de toverschildpad heeft geen aards voedsel nodig, doch kan van de lucht leven). In plaats daarvan komt hij ook op de voedselbron toe en wil meegevoederd worden. Dat is verachtelijk en onheilvol. Het ‘Jij’ is de begin negen; het ‘Ik’ de bovenste negen.
Zes op de tweede plaats:
a. Zich wenden naar de top voor voeding, van de weg afwijken om op de heuvel voeding te zoeken: zo doorgaan, brengt onheil.
b. Als de zes op de tweede plaats zo doorgaat, brengt dat onheil; want daarbij vervreemdt ze van haar soort.
De zes op de tweede plaats zou bij haarsgelijken, de beginnegen, voeding kunnen zoeken. In plaats daarvan wijkt zij van deze weg af en zoekt voedsel op de top. d.w.z. bij de bovenste heer van het teken. (Het bovenste trigram is Gen, berg). Dat is rampspoedig. Andere opvatting: ‘Omgekeerd voeding zoeken (namelijk bij de beginnegen) of van de weg afwijkend bij de heuvel voedsel zoeken (namelijk bij de bovenste negen) is rampspoedig.’
Zes op de derde plaats:
a. Afwijken van de voeding. Standvastigheid brengt onheil.
Handel in tien jaar niet zo. Niets is bevorderlijk.
b. ‘Handel in tien jaar niet zo’;
want het is al te zeer in strijd met de rechte weg.
Ook deze lijn, die op de top van het teken Beweging staat, zoekt haar voeding bij de negen boven in plaats van bij de onderste negen. De tien jaren houden verband met het kernteken Kun, welks getal tien is. De reden waarom dit gedrag zo scherp gelaakt wordt, is, dat de lijn op grond van zijn verhouding van harmonie (die in dit hexagram geen belang heeft) persoonlijk voordeel zoekt.
Zes op de vierde plaats:
a. Naar de top zich wenden om voedsel brengt heil. Met felle ogen als een tijger om zich heen spieden in onstilbaar begeren. Geen blaam.
b. Het heil van het zich naar de top wenden om voedsel berust daarop, dat de bovenste licht verspreidt.
De lijn wendt zich eveneens tot de bovenste negen om voedsel; maar daar zij tot hetzelfde trigram behoort, brengt dat – anders dan bij de zes op de tweede plaats – heil. Het rondspieden met felle ogen vloeit voort uit de aan Li herinnerende vorm van het hexagram in zijn geheel. Li is ook het oog.
Zes op de vijfde plaats:
a. Afwijken van de weg. Blijven in standvastigheid brengt heil. Men moet niet het grote water oversteken.
b. Het heil van het blijven in standvastigheid berust daarop, dat hij vol toewijding de bovenste volgt.
De lijn staat op de plaats van de heerser, maar als weke, toegewijde lijn staat zij in de verhouding van ontvangen tot de sterke bovenste. Daarom stelt zij zich vol toewijding onder deze. (Als het hexagram in het volgende overgaat, wordt het bovenste trigram Gen tot Dui, het meer. De vijfde lijn komt dan midden in het water, daarom is het niet gunstig het grote water over te steken).
Bovenste negen:
a. De bron van de voeding. Bewustzijn van het gevaar brengt heil. Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
b. ‘De bron van de voeding. Bewustzijn van het gevaar brengt heil.’ Hij heeft grote zegen.
Het gevaar komt door de verantwoordelijke positie aan de top van het hexagram, en ook doordat de lijn bovendien nog autoriteit en eerbewijzen ontvangt van de weke heerser op de vijfde plaats. Maar in deze positie verbreidt hij grote zegen om zich heen. Indien de lijn zich van het gevaar bewust is, kan zij grote werken ondernemen, zoals het oversteken van het water. (Bij de overgang van dit hexagram in het volgende, staat deze lijn aan de oppervlakte van het trigram Dui; zij loopt dus niet gelijk de voorafgaande het gevaar, te verdrinken.)
28. DA GUO / HET OVERWICHT VAN HET GROTE
Kerntekens:
Qian en
Qian
De heren van het hexagram zijn de negen op de tweede plaats en de negen op de vierde plaats. De negen op de tweede plaats is vast, centraal en niet te zwaar. De negen op de vierde plaats is een balk, die niet doorbuigt.
De volgorde
Zonder voeding kan men zich niet bewegen, daarom is het volgende teken: het Overwicht van het Grote.
Voedsel opnemen zonder het te gebruiken, roept tenslotte beweging op. Beweging zonder einde gaat ten slotte te ver en leidt tot Overwicht.
Vermengde tekens
Het Overwicht van het Grote is de top.
De top heeft betrekking op het beeld van de nokbalk, waarvan in het oordeel sprake is. Het hexagram vertoont grote inwendige kracht. De beide kerntekens zijn Qian, welks eigenschap de kracht is. Maar beneden is het zachtmoedige, weliswaar indringende, maar luchtige Xun, boven het blijmoedige Dui, dat een meer voorstelt. Zodoende zijn de uiteinden niet opgewassen tegen de sterke inwendige structuur: vandaar het Overwicht van het Grote.
Bijgevoegde oordelen
In de oudheid begroef men de doden door hen dicht met rijshout te bedekken en hen midden op het land bij te zetten zonder grafheuvels en boomaanplantingen. De rouwtijd had geen bepaalde duur. De heiligen van latere tijd voerden in plaats daarvan doodkisten en sarcofagen in. Dat hebben zij waarschijnlijk ontleend aan het teken: ‘het Overwicht van het Grote.’
Het teken stelt hout voor, dat ingedrongen is tot onder het grondwater. Dit geeft het beeld van de doodkist. Een andere verklaring bepleit, dat door de beide Yin-lijnen (boven en beneden) de aarde en bomen van de begrafenisplaats voorgesteld worden, terwijl de Yang-lijnen daartussenin de doodkist voorstellen. Als de doden op deze wijze welverzorgd zijn, gaan zij de aarde in (Xun) en zijn vrolijk (Dui). Het hexagram is in zoverre het tegenstuk van het vorige, dat dáár de voeding der levenden, hier de verzorging der doden wordt getoond.
HET OORDEEL
Het Overwicht van het Grote. De nokbalk buigt door. Het is bevorderlijk een plaats te hebben, waar men heen kan gaan. Welslagen.
Commentaar op de Beslissing
Het Overwicht van het Grote: het Grote heeft een teveel aan gewicht. De nokbalk buigt door, doordat aanvang en einde zwak zijn.
Het vaste heeft het overwicht en is centraal. Zachtmoedig en vrolijk in het handelen: dan is het bevorderlijk een plaats te hebben waar men heen kan gaan, dan zal men slagen.
Groot voorwaar is de tijd van het Overwicht van het Grote.
De naam wordt uit de structuur verklaard. Het grote, d.w.z. het Yang-element, is met zijn vier lijnen in de meerderheid ten opzichte van de twee Yin-lijnen. Dat zou op zichzelf nog geen overwicht betekenen. Maar het grote is binnen, terwijl het buiten behoorde te zijn. Zo heeft het kleine het overwicht (vgl. nr. 62), als het buiten in de meerderheid is, terwijl het binnen behoorde te zijn. Waar dus het grote het overwicht heeft, suggereert dit teken het beeld van de nokbalk, de bovenste balk van een huis, waarop het hele dak rust. Daar aanvang en einde beide zwak zijn, ontstaat het gevaar van een te sterk inwendig gewicht en tengevolge daarvan het gevaar van doorbuigen.
In deze buitengewone situatie is handelen geboden. Als de last in rust bleef, zou er onheil ontstaan. Door beweging geraakt men echter uit de abnormale toestand, vooral daar de heer van het onderste trigram centraal en sterk is. Evenzo geven de eigenschappen van de trigrammen Blijmoedigheid en Zachtmoedigheid het optreden aan, dat de meeste kans van slagen biedt.
HET BEELD
Het meer gaat over de bomen heen: het beeld van het Overwicht van het Grote. Zo is de edele als hij alleen staat: onbezorgd, en als hij afstand moet doen van de wereld: onversaagd.
Het alleen staan en het afstand doen van de wereld vloeien voort uit de situatie, die door het hexagram – in zijn geheel beschouwd – wordt geschilderd. Het onbezorgde alleen staan wordt gesuggereerd door het beeld van Xun: de boom; de onversaagdheid door de eigenschap van Dui: de blijmoedigheid.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Wit struisriet eronder leggen. Geen blaam.
b. ‘Wit struisriet eronder leggen’: het weke is onder.
De weke lijn onder de sterke heer van het hexagram, de negen op de tweede plaats, duidt het voorzichtig opnemen van de last aan. Confucius zegt het volgende over deze lijn: Als men iets gewoon op de grond zet, gaat het ook wel. Maar als men er wit struisriet onder legt, hoe zou dat verkeerd kunnen zijn? Dat is de uiterste voorzichtigheid. Het struisriet is op zichzelf waardeloos, maar het kan een zeer belangrijk effect hebben. Als men zo voorzichtig is bij alles wat men doet, maakt men geen fouten.
Negen op de tweede plaats:
a. Een dorre populier bot uit aan de wortel. Een oudere man krijgt een jonge vrouw. Alles is bevorderlijk.
b. ‘Een oudere man krijgt een jonge vrouw’:
Het buitengewone bestaat in hun wederzijds tezamenkomen.
Het trigram hout staat onder aan het trigram water, vandaar het beeld van de populier aan de waterkant. De heer van het hexagram, de negen op de tweede plaats, staat in de verhouding van solidariteit tot de beginzes. Dat geeft enerzijds het beeld van de wortel die onderaan uitbot en aldus het levensproces vernieuwt, anderzijds het beeld van een oudere man (negen op de tweede plaats), die een jong meisje tot vrouw krijgt (beginzes). Hoewel het hierbij om iets ongewoons gaat, is alles toch gunstig.
Negen op de derde plaats:
a. De nokbalk buigt door. Onheil.
b. Het onheil van het doorbuigen van de nokbalk komt voort uit het feit dat deze geen steun vindt.
De derde en vierde lijn midden in het hexagram stellen de nokbalk voor. De negen op de derde plaats is vast op vaste plaats, dat betekent voor een tijd van abnormale omstandigheden een teveel aan vastheid; daarom dreigt het onheil van het doorbuigen. Want door eigenzinnigheid verspeelt men de kans op ondersteuning.
Negen op de vierde plaats:
a. De nokblak wordt gestut. Heil! Zijn er bijbedoelingen, dan is dat beschamend.
b. Het heil van de gestutte nokbalk bestaat daarin, dat hij niet naar onderen doorbuigt.
Deze lijn is er beter aan toe dan de voorgaande: zij buigt niet naar onderen door. Terwijl de negen op de derde plaats te sterk en te onrustig is, wordt de vastheid van de negen op de vierde plaats verzacht door de weekheid van de plaats. Terwijl de negen op de derde plaats als bovenste lijn van het aan de onderzijde openstaande (d.w.z. zwakke) trigram Xun blootgesteld is aan het gevaar van het doorbuigen, rust de negen op de vierde plaats op de bodem van het naar boven openstaande Dui; vandaar haar veiligheid. De bijbedoelingen worden aangeduid door de verhouding van harmonie met de beginzes, waaruit hier echter geen consequenties getrokken mogen worden, omdat voor de lijn in de eerste plaats haar positie als minister ten opzichte van de heerser op de vijfde plaats in aanmerking komt.
Negen op de vijfde plaats:.
a. Een dorre populier krijgt bloesems. Een oudere vrouw krijgt een man. Geen blaam, geen lof.
b. ‘Een dorre populier krijgt bloesems.’ Hoe zou dat lang kunnen duren. ‘Een oudere vrouw krijgt een man.’ Een schande is het echter toch!
Deze lijn vormt een tegenstelling met de negen op de tweede plaats. Daar een oudere man, die een meisje krijgt; hier een oudere vrouw, die een man krijgt. Daar bot de wortel van de populier uit, hier krijgt de boom bloesems. Ginds bestond naar beneden toe een verhouding van harmonie, vandaar de ontspruitende wortel; hier werkt de harmonie naar boven, vandaar bloesem. Ginds was de sterke negen op de tweede plaats de man, die het jonge meisje (beginzes) kreeg. Hier is de zes op de top de oude vrouw, die de negen op de vijfde plaats tot man krijgt.
Bovenste zes:
a. Men moet door het water. Het reikt tot boven het hoofd. Onheil. Geen blaam.
b. Het onheil van het doorwaden van het water mag men niet laken.
Het bovenste trigram Dui is een meer, vandaar het water. Het kernteken is Qian, het hoofd. Het bovenste kernteken eindigt bij de negen op de vijfde plaats, de bovenste zes duidt dus op water boven het hoofd. Daar het zijn verklaring vindt in de tijd en de wil goed is, mag men ook het onheil niet laken. Dit orakel: ‘Onheil. Geen blaam’, behoort tot het hoogste, wat men zich als overwinning van het noodlot kan denken.
Opmerking: Evenals bij de hexagrammen Yi (42), Zhong Fu (61) en Xiao Guo (62) geldt in het hexagram Da Guo niet de verhouding van harmonie, maar staan de bovenste en de onderste lijnen – van het midden uit gerekend – in tegenstelling tot elkaar. Zo zijn de derde en de vierde lijn het beeld van de nokbalk; de derde – vast op vaste plaats – heeft ongeluk: de nokbalk buigt door; de vierde – vast op weke plaats – heeft geluk: de nokbalk wordt gestut. De tweede en de vijfde zijn beide ‘oude populieren’; de tweede – vast op weke plaats – heeft geluk: de wortel bot uit; de vijfde – vast op vaste plaats – heeft ongeluk: begint te bloeien, waardoor zijn laatste kracht wordt opgeteerd. De onderste – week op vaste plaats – heeft geluk door grote voorzichtigheid; de bovenste – week op weke plaats – heeft ongeluk door moed en doorzetting. Alle lijnen op plaatsen, tegengesteld aan hun natuur, hebben geluk, omdat plaats en natuur elkaar aanvullen. Alle lijnen op plaatsen, die met hun natuur overeenkomen, hebben ongeluk, omdat daardoor een teveel tot stand komt.
29. KAN / HET ONPEILBARE (HET WATER)
Kerntekens:
Gen en
Zhen
De heren van het hexagram zijn de beide Yang-lijnen op de tweede en de vijfde plaats, en wel de vijfde in het bijzonder, want het water loopt verder, als het zijn ruimte heeft opgevuld.
De volgorde
De dingen kunnen niet voortdurend in een overwichtstoestand zijn. Daarom is het volgende teken: het Onpeilbare. Het Onpeilbare beduidt een uitdieping.
Vermengde tekens
Het Onpeilbare is naar beneden gericht.
De beweging van het water gaat van boven naar beneden. Het water stamt van de aarde, bevindt zich echter aan de hemel, vandaar zijn tendens om naar beneden terug te keren.
Het hexagram is een der verdubbelde oertekens. Het heeft de middelste lijn van het Scheppende in zich en is daardoor onder de trigrammen van de Binnenwereldlijke Rangorde naar het Noorden opgerukt, waar onder de trigrammen van de Voorwereldlijke Rangorde het Scheppende zelf zijn plaats had. Daardoor staat het samen met het volgende trigram Li, dat in soortgelijke verhouding tot het Ontvangende staat als Kan tot het Scheppende, aan het einde van het eerste deel, aan welks begin het Scheppende en het Ontvangende staan.
HET OORDEEL
Het herhaalde Onpeilbare. Als je waarachtig bent, heb je welslagen in je hart, en al wat je doet heeft succes.
Commentaar op de Beslissing
Het herhaalde Onpeilbare is het verdubbelde gevaar. Het water stroomt en hoopt zich nergens op, het gaat door gevaarlijke plaatsen heen en verliest zijn betrouwbaarheid niet. ‘Je hebt welslagen in je hart’: want de vasten vormen het midden. ‘Wat je ook doet heeft succes’: het voortschrijden brengt werken tot stand. Het gevaar van de hemel bestaat daarin, dat men hem niet kan beklimmen. Het gevaar van de aarde zijn de bergen en rivieren, heuvels en hoogten. De koningen en vorsten benutten het gevaar om hun rijk te beschermen. De werkingen van de tijd van het gevaar zijn waarlijk groot.
Het teken wordt op twee manieren verklaard: 1. De mens bevindt zich in het gevaar gelijk het water te midden van de afgrond. Dan laat het water zien, hoe men zich te gedragen heeft: het stroomt voort en hoopt zich nergens op, ook op de gevaarlijke plaatsen verliest het zijn betrouwbare aard niet. Op deze wijze wordt het gevaar overwonnen. Het trigram Kan betekent voorts het hart. In het hart is het goddelijke wezen te midden van zijn natuurlijke neigingen en eigenschappen ingesloten; daardoor loopt het gevaar, te verzinken in begeerten en hartstochten. Ook hier bestaat de overwinning van het gevaar daarin, dat men de oorspronkelijke goede aanleg weet vast te houden. Dat wordt aangeduid doordat de vaste lijnen het midden vormen. Daaruit vloeit dan voort, dat het handelen succes in het goede heeft. 2. Het gevaar dient als beschermingsmaatregel: voor de hemel, voor de aarde, voor de vorst. Het is echter nooit doel op zich zelf; daarom wordt gezegd: De werkingen van de tijd van het gevaar zijn groot.
HET BEELD
Het water stroomt ononderbroken en komt aan het doel: het beeld van het herhaalde Onpeilbare. Zo wandelt de edele in voortdurende deugd en wijdt hij zich aan het onderricht.
Het water stroomt voortdurend verder; zo volhardt de edele in zijn deugd evenals de vaste lijn te midden van de afgrond. En gelijk het water altijd verder stroomt, zo brengt hij oefening en herhaling in praktijk bij het onderrichten van anderen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Herhaling van het Onpeilbare. Men geraakt in de afgrond in een gat. Onheil.
b. ‘Herhaling van het Onpeilbare.’
Men geraakt in de afgrond, doordat men de weg is kwijtgeraakt; dat brengt onheil.
De lijn staat helemaal onderaan, een gedeelde lijn, dus onder in de afgrond nog een gat. Deze herhaling van het gevaar leidt ertoe, dat men eraan went. Daar de lijn zwak is, bezit zij nog niet de innerlijke kracht om aan zulk een verleiding weerstand te bieden. Zo raakt zij meteen aan het begin reeds de rechte weg kwijt.
Negen op de tweede plaats:
a. De afgrond is gevaarlijk. Men moet slechts kleine dingen trachten te bereiken.
b. ‘Men moet slechts kleine dingen trachten te bereiken.’
Men heeft namelijk het midden nog niet overschreden.
De lijn is sterk en centraal en zou dus op zichzelf beschouwd wel iets groots kunnen bereiken. Maar zij is nog ingesloten te midden van het gevaar, daarom valt er niets te beginnen. En haar kracht berust juist daarop, dat zij niets onmogelijks wil, maar zich aan de omstandigheden weet aan te passen.
Zes op de derde plaats:
a. Voorwaarts en achterwaarts afgrond op afgrond. Blijf in zulk een gevaar eerst stilstaan en wacht, anders raak je in de afgrond in een gat. Handel niet zo.
b. ‘Voorwaarts en achterwaarts afgrond boven afgrond’: dan is ieder werk volslagen onmogelijk.
De lijn is zwak, niet op haar plaats, midden in het gevaar en bovendien nog in het midden van het kernteken Zhen, beweging, dus bij alle gevaar ook nog vol innerlijke onrust. Vandaar de waarschuwing niet te handelen, zoals dat in de natuur van de lijn ligt.
Zes op de vierde plaats:
a. Een kruik wijn, een schaal rijst als toegift, aarden schotels, eenvoudig door het venster naar binnen gereikt: dat verdient volstrekt geen blaam.
b. ‘Een kruik wijn, een schaal rijst als toegift.’
Het is de grens van vast en week.
Het trigram Kan beduidt wijn, het kernteken Zhen offervaten. Het geheel is als eenvoudig offer gedacht. Het trigram Kan staat in het Noorden en wordt vaak met de gedachte van het offer verbonden. Het offer wordt ondanks zijn eenvoud aangenomen, daar de gezindheid oprecht is. De vierde lijn staat in de verhouding van solidariteit tot de bovenste heer van het hexagram; vandaar de nauwe betrekkingen, die geen omslachtige uiterlijke vormen nodig hebben.
Negen op de vijfde plaats:
a. De afgrond wordt niet overvol, hij wordt slechts vol tot aan de rand. Geen blaam.
b. ‘De afgrond wordt niet overvol’, want de centrale lijn is nog niet groot.
De heer van het hexagram, die bovendien sterk op sterke plaats is, zou zich wel groot en sterk kunnen voelen. Maar dat belet hem zijn centrale positie. Daarom is het hem voldoende, als hij maar juist buiten gevaar geraakt. Op deze lijn slaat de zin van de Commentaar op de Beslissing: ‘Het water stroomt en hoopt zich nergens op.’
Bovenste zes:
a. Met koorden en touwen gebonden, ingesloten tussen met doornen omheinde kerkermuren; drie jaren vindt men de weg niet. Onheil!
b. De bovenste zes is de weg kwijtgeraakt. Dit onheil duurt drie jaar lang.
In tegenstelling tot de beginzes, die binnen in de afgrond nog in een gat zit, staat deze lijn aan de top; daarom is zij ingesloten door een muur, die met doornen is omgeven, zoals dat in China met kerkermuren het geval is, om ontvluchting te voorkomen. Doornen worden door het trigram Kan aangeduid. De onfortuinlijke situatie van de lijn is een gevolg van de omstandigheid, dat zij op de harde negen op de vijfde plaats rust. Bij lichtere vergrijpen werd in geval van berouw na één jaar amnestie verleend, bij zwaardere na twee, en bij heel zware na drie jaar, zodat het hier om een zeer ernstige kwestie gaat.
Opmerking: Het hele hexagram ‘het Onpeilbare’ gaat uit van de gedachte, dat de lichte lijnen tussen de donkere zijn ingesloten en hierdoor in gevaar zijn. Nadat echter dit begrip ‘gevaar’ eenmaal het karakter aan het hexagram heeft gegeven, hebben de afzonderlijke lijnen alle als uitgangspunt het ‘in gevaar geraken’. Daarbij ziet men dan, dat de beide sterke lijnen (twee en vijf) er nog het best van af komen en de hoop hebben uit het gevaar te geraken. De beginzes en de zes op de derde plaats komen van de ene afgrond in de andere, terwijl de bovenste zes zelfs voor de eerste drie jaar geen uitweg ziet, zodat dus het gevaar, dat de donkere lijnen bedreigt, nog erger is. Het komt echter dikwijls voor, dat de grondgedachte van een bepaald hexagram in zijn totaliteit anders wordt uitgedrukt dan in sommige der afzonderlijke lijnen.
30. LI / HET ZICH-HECHTENDE, HET VUUR
Kerntekens:
Dui en
Xun
De heren van het hexagram zijn de beide Yin-lijnen op de tweede en vijfde plaats, en wel de tweede in bijzondere mate, want het vuur is het lichtst op het ogenblik dat het wordt aangeblazen.
De volgorde
In een uitdieping is er altijd wel iets, dat zich daarin vasthecht. Daarom is het volgende teken: het Zich-Hechtende. Het Zich-Hechtende beduidt: op iets berusten.
Vermengde tekens
Het Zich-Hechtende is naar boven gericht.
Bijgevoegde oordelen
Fu Xi maakte geknoopte koorden en gebruikte deze voor netten en fuiken voor de jacht en de visvangst, Dat ontleende hij waarschijnlijk aan het teken: het Zich-Hechtende.
Het hexagram, dat van binnen open en van buiten gesloten is, is het beeld van een net, waarin de dieren vast blijven zitten.
Het is het tegenovergestelde van het vorige hexagram, niet alleen wat de structuur betreft, maar ook in zijn gehele betekenis.
HET OORDEEL
Het Zich-Hechtende. Bevorderlijk is Standvastigheid. Die brengt succes. Zorg voor de koe brengt heil.
Commentaar op de Beslissing
Zich hechten betekent: op iets berusten. Zon en maan hechten zich aan de hemel. Het koren, planten en bomen hechten zich aan de aardbodem.
Dubbele klaarheid, die zich aan het goede en rechtvaardige hecht, vervormt de wereld en voltooit haar.
Het weke is in het midden en aan het goede gehecht, daarom heeft het succes. Daarom wordt gezegd: ‘Zorg voor de koe brengt heil.’
Hier wordt het samenwerken der beide wereldprincipes aangetoond. Het lichte principe wordt slechts daardoor zichtbaar, dat het zich aan lichamen hecht. Zon en Maan krijgen hun licht door zich aan de hemel te hechten, vanwaar de krachten van het lichte principe uitgaan. De plantenwereld heeft haar leven te danken aan de omstandigheid dat zij zich aan de bodem hecht (het Chinese teken is hier tu
, niet di
)85 waarin de krachten van het leven zich uiten. Aan de andere kant zijn er ook lichamen nodig, opdat de krachten van het licht en van het leven daarin tot uitdrukking komen.
Zo is het ook in het mensenleven. De psychische natuur moet zich aan de krachten van het geestelijk leven hechten, om groter glans te krijgen en haar invloed op aarde bemerkbaar te maken.
Het weke is de centrale lijn van het Ontvangende, vandaar het beeld van de sterke, maar tamme koe.
HET BEELD
Het lichte verheft zich tweemaal: het beeld van het vuur. Zo verlicht de grote man door voortzetting van dit licht de vier wereldstreken.
Het vuur vlamt omhoog, vandaar de uitdrukking: het lichte verheft zich. Dat zulks tweemaal geschiedt, wordt aangeduid door de verdubbeling van het trigram. Overgedragen op geestelijk gebied wordt met het lichte de oorspronkelijke, lichte aanleg van de mens bedoeld, die bijgevolg de wereld licht brengt. Het trigram Li staat in het Zuiden en stelt de zomerzon voor, die al het aardse beschijnt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. De voetsporen lopen schots en scheef. Als men ernstig bezig is: geen blaam.
b. De ernst bij het door elkaar lopen der voetsporen dient voor het vermijden van blaam.
De beginlijn beduidt de morgen. Het vuur brandt eerst onrustig: een beeld van de vele en verschillende bezigheden, die als om strijd de aandacht vragen. De lijn is vast, vandaar de mogelijkheid van de ernst.
Zes op de tweede plaats:
a. Gele glans. Verheven heil.
b. Het verheven heil van geel licht bestaat daarin, dat men de weg van het midden heeft gevonden.
De lijn staat in het midden van het onderste trigram, vandaar ‘de weg van het midden’. Geel is de kleur van het midden, die hier nog eens in het bijzonder wordt genoemd, omdat de lijn als de middelste lijn afkomstig is van het trigram Kun, het Ontvangende.
Negen op de derde plaats:
a. Bij het schijnsel van de ondergaande zon slaan de mensen al zingend op de pan of zij zuchten luid over de naderende ouderdom. Onheil.
b. Hoe kan men het schijnsel van de ondergaande zon lang willen vasthouden!
De derde lijn staat aan het einde van het onderste trigram, vandaar het beeld van de ondergaande zon. Tegelijkertijd staat de lijn èn in het kernteken Dui, dat de herfst aanduidt, èn in het kernteken Xun, dat groei betekent. Dui betekent echter ook vrolijkheid en Xun zuchten.
Negen op de vierde plaats:
a. Plotseling is zijn komen. Het brandt op, dooft uit, wordt weggeworpen.
b. ‘Plotseling is zijn komen.’
Doch op zichzelf heeft het niets waardoor het opgenomen zou kunnen worden.
De vierde lijn is onrustig op het kruispunt der beide kerntekens. Ze wordt van beneden af in het nauw gebracht en van bovenaf verworpen.
Zes op de vijfde plaats:
a. Wenend in stromen, zuchtend en klagend. Heil!
b. Het heil van de zes op de vijfde plaats hecht zich aan koning en vorst.
De vijfde plaats is de plaats van de heerser. Daar de lijn week is, is zij niet hoogmoedig, maar deemoedig en treurig. (Zij staat boven aan het kernteken Dui, de mond, vandaar het klagen.) Daarop berust haar heil!
Bovenste negen:
a. De koning gebruikt hem bij het uitrukken en tuchtigen.
Het beste is dan, de aanvoerders te doden en de meelopers gevangen te nemen. Geen blaam.
b. ‘De koning gebruikt hem bij het uitrukken en tuchtigen’: om het land onder discipline te brengen.
De koning is de heer van het hexagram op de vijfde plaats. Hij neemt de bovenste lijn te baat om de wapens te gebruiken. Het trigram Li heeft wapens als symbool. Daar de lijn bovenaan staat en sterk is, is zij redelijk en wordt het oorlogszuchtige niet te ver gedreven. Zij toont het licht op zijn hoogste punt.
31. XIAN / DE INWERKING (HET HOFMAKEN)
Kerntekens:
Qian en
Xun
De negen op de vierde plaats staat op de plaats van het hart. Het hart is de heer van de inwerking, daarom is de vierde lijn heer van het hexagram. De negen op de vijfde plaats echter staat op de plaats van de rug, en beduidt daarom te midden van de inwerking het Stilhouden. Te midden van de beweging is zij in staat rustig te blijven, daarom is de vijfde lijn in nog hogere mate heer van het hexagram.
De volgorde
Nadat hemel en aarde er zijn, zijn er ook de afzonderlijke dingen. Nadat de afzonderlijke dingen het aanzien hebben gekregen, zijn er de beide geslachten. Nadat het mannelijke en het vrouwelijke geslacht er zijn, is er ook de verhouding tussen echtgenoot en echtgenote. Nadat de verhouding tussen echtgenoot en echtgenote er is, is er de verhouding tussen vader en zoon. Nadat de verhouding tussen vader en zoon aanwezig is, is er de verhouding tussen vorst en dienaar. Nadat het onderscheid tussen hoog en laag aanwezig is, kunnen de regels van de orde en van het recht ingrijpen.
Vermengde tekens
De Inwerking voltrekt zich snel.
HET OORDEEL
De Inwerking. Welslagen. Bevorderlijk is standvastigheid. Een meisje nemen brengt heil.
Commentaar op de Beslissing
Inwerking beduidt wekroep. Het zwakke is boven en het sterke beneden. Hun beide krachten roepen en antwoorden elkaar, zodat ze zich met elkaar verenigen.
Stilhouden en blijheid. Het mannelijke plaatst zich onder het vrouwelijke. Dit is de reden waarom gezegd wordt: ‘Welslagen. Bevorderlijk is standvastigheid. Een meisje nemen brengt heil.’
Hemel en aarde beïnvloeden elkander, en alle dingen krijgen vorm en verschijning. De geroepene weet de harten der mensen te beïnvloeden, en de wereld komt tot vrede en rust. Als men de invloeden beschouwt die ervan uitgaan, kan men de natuur van hemel en aarde en alle schepselen onderkennen.
Xian
onderscheidt zich van het woord gan
, ‘stimuleren’, in zoverre, dat het hart
er geen bestanddeel van is, zoals bij het laatste. Hier wordt dus de onbewuste, onwillekeurige invloed weergegeven, niet de opzettelijke, bewuste; het gaat om objectieve verhoudingen van algemene aard, niet om subjectieve, op zichzelf staande gevallen. Het zwakke dat boven is, is het trigram Dui, de jongste dochter; zijn eigenschap is de blijheid, zijn beeld het meer. Het sterke dat beneden is, is Gen, de jongste zoon; zijn eigenschap is het stilhouden, zijn beeld de berg. De verklaring van het oordeel is gebaseerd op de organisatie van het hexagram (het zwakke boven, het sterke onder) en het gebruik dat daarbij gemaakt wordt van eigenschappen en symbolen (jongste zoon, jongste dochter).
HET BEELD
Op de berg is een meer: het beeld van de Inwerking. Zo laat de edele door de bereidheid hen op te nemen de mensen tot zich komen.
(Woordelijk: Zo neemt de edele door leeg te zijn de mensen op.)
Het meer op de berg geeft de berg iets mee van zijn vochtigheid. De berg verzamelt wolken, die het meer voeden. Zo werken hun krachten wederkerig op elkaar in. De onderlinge verhouding der beide beelden laat zien hoe deze inwerking tot stand komt: het meer kan zich alleen vormen, wanneer de berg op de top leeg is, d.w.z. een holte vertoont. Zo neemt de edele door leeg te zijn de mensen op. De edele wordt met de berg, de mensen met het meer vergeleken. De verhouding komt tot stand door het initiatief van de berg, resp. de edele.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
De wekroep uit zich hier trapsgewijze. De afzonderlijke lijnen beduiden de respectieve lichaamsdelen, de onderste drie de benen met tenen, kuit en dij, de bovenste drie de romp met hart, nek en spreekorganen.
Beginzes:
a. De inwerking uit zich in de grote teen.
b. Inwerking in de grote teen: de wil is naar buiten gericht.
De lijn staat in relatie met de negen op de vierde plaats in het ‘buitenste’ trigram. Het beeld van de teen is gekozen, omdat deze het laagste deel van het lichaam is. De wil is naar buiten gericht, zonder dat hier iets van blijkt, want de beweging van de teen is van buitenaf niet te zien.
Zes op de tweede plaats:
a. De inwerking uit zich in de kuiten. Onheil! Blijven brengt heil!
b. Al dreigt er ook onheil, toch brengt blijven heil!
Door overgave lijdt men geen schade.
De lijn staat in relatie met de negen op de vijfde plaats. Als zij zich niet eenstemmig met de beginzes beweegt, maar blijft staan totdat ze van boven, d.w.z. door de negen op de vijfde plaats, geroepen wordt, lijdt zij geen schade. Door haar centrale positie heeft zij daartoe de gelegenheid.
Negen op de derde plaats:
a. De inwerking uit zich in de dijen. Houdt zich aan dat wat hem volgt. Zo doorgaan is beschamend.
b. ‘De inwerking uit zich in de dijen.’
Hij kan nu eenmaal ook niet stilhouden.
Als de wil gericht is op de dingen, waar de navolgers zich aan houden, dan is dat heel laag.
Terwijl de beide onderste lijnen van nature zwak zijn, en het dus niet verwonderlijk is, dat zij zich door anderen laten beïnvloeden, zou deze lijn, die sterk is, zich zeer wel kunnen beheersen en niet behoeven te reageren op elke prikkel van onderen af. Door zich te richten naar de bedoelingen van de beide onderste lijnen, haar navolgers, maakt zij zich verachtelijk.
Negen op de vierde plaats:
a. Standvastigheid brengt heil! Berouw verdwijnt. Als men opgewonden zijn gedachten her- en derwaarts zendt, volgen alleen de vrienden op wie men zijn bewuste gedachten richt.
b. ‘Standvastigheid brengt heil. Berouw verdwijnt.’
Want men richt op deze wijze niets schadelijks aan. ‘Opgewonden zijn gedachten her- en derwaarts zenden’:
Daardoor geeft men blijk, nog geen helder licht te hebben.
De lijn is sterk op zwakke plaats; daarom heeft zij twee mogelijkheden. Zij kan standvastig blijven, de verleiding van bijzondere invloeden weerstaan en als een der heren van het hexagram rustig inwerken door haar wezen – dan roept zij niets schadelijks op, want zij is in harmonie met het goede en rechtvaardige. Zij kan echter ook toegeven aan de invloed van de beginzes, waarmee zij in relatie staat – daardoor verzwakt zij haar werking: er vindt een verschuiving naar het bewustzijn plaats en het innerlijke licht wordt verduisterd. Deze mogelijkheid wordt gesuggereerd door de omstandigheid, dat de lijn de laagste is van het trigram Dui, dus het diepst in de duisternis staat (Dui is een Yin-teken, dus donker). Confucius zegt over deze lijn: ‘Wat heeft de natuur nodig te denken en te zorgen! In de natuur keert alles terug tot de gemeenschappelijke oorsprong en verdeelt alles zich over de verschillende paden. Door één inwerking wordt de vrucht van honderd gedachten verwezenlijkt. Wat heeft de natuur nodig te denken of te zorgen?’
Negen op de vijfde plaats:
a. De inwerking uit zich in de nek. Geen berouw.
b. ‘De inwerking uit zich in de nek.’
De wil is op de vertakkingen gericht.
De nek is onbeweeglijk. De inwerking is gezond als een wortel. En waar de wortel gezond is, zijn ook de vertakkingen gezond. Daarom is de invloed goed. De lijn is sterk en centraal en heer van het hexagram, daarom werkt ze door de volmaakte rust van een innerlijk evenwicht; maar tegelijkertijd is de wil echter niet traag; doordat zij de voornaamste organische processen beheerst, weet zij ook orde te scheppen in de details.
Bovenste zes:
a. De inwerking uit zich in kaak, wangen en tong.
b. ‘De inwerking uit zich in kaak, wangen en tong.’
Hij doet zijn mond open en bazelt.
Een zwakke lijn, die op zich zelf niet veel invloed heeft. Het trigram Dui beduidt mond. De bovenste lijn is gedeeld, en stelt dus de opening van de mond voor.
32. HENG / DE DUURZAAMHEID
Kerntekens:
Dui en
Qian
Duurzaam is datgene wat blijvend is. Wat in het midden is, blijft altijd. In het hexagram zijn de tweede en de vijfde plaats in het midden. Daarvan is de zes op de vijfde plaats weliswaar centraal maar zwak, terwijl de negen op de tweede plaats zowel centraal als sterk is. Daarom is de tweede lijn de heer van het hexagram. Terwijl bij het vorige hexagram de wederzijdse overeenstemming der lijnen eerder als belemmering dan als hulp werd aangemerkt, is hier de omstandigheid dat alle lijnen met elkander in harmonie zijn, een bewijs van een innerlijke, vaste organisatie van het teken, die duurzaamheid garandeert.
De sterke tweede lijn staat tot de zwakke zes op de vijfde plaats in de verhouding van harmonie.
De volgorde
De weg van man en vrouw mag niet anders dan langdurig zijn. Daarom is het volgende teken: de Duurzaamheid. Duurzaamheid wil zeggen lange duur.
Vermengde tekens
De Duurzaamheid beduidt het lang-durende.
Bijgevoegde oordelen
Duurzaamheid bewerkt vastheid van karakter. Het hexagram Duurzaamheid toont menigvuldige ervaringen zonder oververzadiging. Duurzaamheid bewerkt de eenheid van het karakter.
HET OORDEEL
Welslagen. Geen blaam. Bevorderlijk is standvastigheid. Bevorderlijk is het, een plaats te hebben, waar men heen kan gaan.
Commentaar op de Beslissing
Duurzaamheid beduidt het lang-durende. Het sterke is boven, het zwakke beneden; donder en wind werken samen. Zachtmoedig en bewogen. De sterken en de zwakken zijn alle in harmonie met elkaar: dat wijst op duurzaamheid. ‘Welslagen. Geen blaam. Bevorderlijk is standvastigheid’; dat betekent voortdurend volharden in zijn baan. De baan van de hemel en van de aarde is duurzaam en lang en houdt nooit op.
‘Bevorderlijk is het, een plaats te hebben, waar men heen kan gaan.’
Dat betekent, dat op een einde steeds een nieuw begin volgt. Zon en maan hebben de hemel, daarom kunnen ze in alle eeuwigheid licht geven. De vier jaargetijden veranderen en vormen; daardoor kunnen ze in alle eeuwigheid voltooien. De geroepene blijft voor altijd in zijn baan, en de wereld vervormt zich tot volmaaktheid. Nadenkend over datgene wat een ding zijn duurzaamheid verleent, kan men de natuur van hemel en aarde en van alle schepselen onderkennen.
De organisatie van het hexagram toont boven de sterke Zhen en beneden de zwakke Xun: dat is de duurzame toestand in de wereld. De oudste zoon en de oudste dochter zijn in het huwelijk verenigd, in tegenstelling tot de situatie in het vorige hexagram, dat het sluiten van het huwelijk symboliseert. De beelden tonen de donder, die door de kracht van de wind nog verder wordt gedragen, en de wind, die wordt versterkt door de kracht van de donder. Hun gezamenlijke werking verleent aan beiden duurzaamheid.
De eigenschap van het trigram Xun is de zachtmoedigheid, die van het trigram Zhen de beweging. De uiterlijke beweging, die van binnen door overgave wordt gedragen, is eveneens van dusdanige aard, dat ze duurzaam vermag te zijn. Tenslotte verkrijgt het hexagram innerlijke vastheid door de harmonie tussen de afzonderlijke lijnen: de zes op de eerste plaats is in harmonie met de negen op de vierde plaats; de negen op de tweede plaats met de zes op de vijfde plaats; de negen op de derde plaats met de zes op de zesde plaats.
Uit dit alles is de naam van het hexagram te verklaren.
Vervolgens worden aan de hand van het oordeel de voorwaarden voor duurzaamheid uiteengezet, die bestaan in het duurzaam volgen van de juiste baan, dat wil zeggen: continuïteit in de wisseling. Dat is het geheim van de eeuwigheid van de wereld.
In de baan blijven leidt tot het doel, dus tot het einde. Daar de baan echter kringvormig is, sluit elk einde aan bij een nieuw begin. Beweging en rust verwekken elkaar. Dat is het ritme van elk gebeuren. De werking van dit principe in specifieke gevallen, in macrokosmos en microkosmos, wordt dan nog nader aangetoond.
HET BEELD
Donder en wind: het beeld van de Duurzaamheid. Zo staat de edele vast en hij verandert zijn richting niet.
De donder is het bewegelijke, de wind het indringende: het uiterst bewegelijke, dat duurzaamheid heeft in de wet van de beweging. Zhen en Xun hebben beide als attribuut het hout, vandaar de gedachte van het vaststaan. Xun is binnen en dringt in, Zhen is buiten en beweegt zich, vandaar de gedachte van de vaste richting.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Te haastig duurzaamheid verlangen, brengt altijd onheil. Niets dat bevorderlijk zou zijn.
b. Het onheil van te haastig duurzaamheid verlangen komt doordat men dadelijk in het begin te veel wil.
De beginlijn is de heer van het trigram Xun, indringing. De eerste lijn wil te haastig en te diep indringen. Deze voorbarigheid verhindert de overigens gunstige werking van de sterke lijn op de vierde plaats, welker affiniteit zich daardoor niet kan uitwerken.
Negen op de tweede plaats:
a. Berouw verdwijnt.
b. Voor de negen op de tweede plaats verdwijnt berouw, omdat ze permanent centraal is.
Een sterke lijn op zwakke plaats zou op zichzelf aanleiding tot berouw kunnen geven. Maar daar de lijn sterk en centraal is en een correcte relatie met de zes op de vijfde plaats heeft, is er geen gevaar dat zij de maat zal overschrijden, en dus geen reden tot berouw.
Negen op de derde plaats:
a. Wie zijn karakter geen duurzaamheid geeft, zal schande oogsten. Blijvende beschaming.
b. ‘Wie zijn karakter geen duurzaamheid geeft’ wordt niet geduld.
De lijn staat op de grens van de overgang van het onderste naar het bovenste trigram, en is daardoor opgewonden en oppervlakkig. In voorwaartse richting is zij nog niet in de beweging van het trigram Zhen binnengetreden, in achterwaartse richting is zij de zachtmoedigheid van Xun reeds gepasseerd – want zij is sterk op sterke plaats – zodat ze nergens onderdak vindt.
Negen op de vierde plaats:
a. In het veld is geen wild.
b. Als men bij voortduring niet op zijn plaats is, hoe kan men dan wild vinden!
Zhen heeft als attribuut het paard, dat zich over het veld beweegt; verder een grote straat – en daar is geen wild; vandaar het beeld. De lijn staat aan het begin van het trigram Zhen, is dus niet centraal. Zij is sterk op zwakke plaats, dus niet correct. Daardoor beweegt zij zich onophoudelijk op een plaats waarop ze zich niet behoorde te bewegen, en vindt ze dus niets. De derde lijn heeft karakter – sterk op sterke plaats – maar geen duurzaamheid; de vierde heeft duurzaamheid, maar geen karakter – sterk op zwakke plaats.
Zes op de vijfde plaats:
a. Zijn karakter duurzaamheid geven door standvastigheid: dat is voor de vrouw heilzaam, voor de man noodlottig.
b. Voor een vrouw is standvastigheid heilzaam, want zij volgt haar hele leven lang één man. Een man moet zich aan zijn plicht houden; volgt hij de vrouw, dan is dat verkeerd.
De lijn is week, maar centraal en staat in directe relatie met de sterke negen op de tweede plaats, die de heer van het hexagram is. Vandaar dat deze relaties van duurzame aard zijn. Maar dat het zwakke onveranderlijk het sterke volgt, is een deugd van de vrouw. Voor een man liggen de dingen anders.
Bovenste zes:
a. Rusteloosheid als duurzame toestand brengt onheil.
b. Rusteloosheid als duurzame toestand in een hoge positie is geheel zonder verdienste.
Zhen heeft als eigenschap de beweging. Hier is een zwakke lijn op de top van het trigram van de beweging. Zij kan zich niet beheersen en vervalt daardoor in een onzalige rusteloosheid, die met de zin van de tijd in strijd en dus nadelig is.
De lijn is de tegenpool van de beginzes: daar te haastige beweging, om duurzaamheid te bereiken; hier duurzame beweging, die niets bereikt.
33. DUN / DE TERUGTOCHT
Kerntekens:
Qian en
Gen
De heren van het hexagram, die de situatie constitueren, zijn de beide Yin-lijnen op de eerste en tweede plaats. Zij tonen het donkere principe dat aan het opdringen is terwijl het licht zich ervoor terugtrekt. De heer van de handeling is de sterke, centrale lijn op de vijfde plaats, die harmonie vindt bij de zwakke centrale lijn op de tweede plaats. De zinsnede in de Commentaar op de Beslissing: ‘Het vaste staat op de passende plaats en vindt harmonie. Dat betekent, dat men met de tijd meegaat.’ heeft hierop betrekking. De onderste helft is het trigram Gen, welks karakter de stilstand is; daarom vertonen de drie onderste lijnen geremdheid bij de terugtocht. De bovenste helft is Qian, welks karakter de sterke beweging is; daarom is de terugtocht van deze drie lijnen vrij en ongehinderd.
De volgorde
De dingen kunnen niet voortdurend op hun plaats blijven, daarom is het volgende teken: de Terugtocht. Terugtocht wil zeggen: wijken.
Vermengde tekens
De Terugtocht betekent het wijken.
HET OORDEEL
De Terugtocht. Welslagen. In het kleine is standvastigheid bevorderlijk.
Commentaar op de Beslissing
‘De Terugtocht. Welslagen’: dit betekent dat het welslagen juist in de terugtocht ligt. Het vaste is op de juiste plaats en vindt harmonie: dat wil zeggen, dat men met de tijd meegaat. ‘In het kleine is standvastigheid bevorderlijk’: dat betekent, dat het aan het opdringen is, en aan het groeien.
Groot voorwaar is de zin van de tijd van de Terugtocht.
De goede uitslag is juist, dat het gelukt zich tijdig en op de juiste wijze terug te trekken. Dit wordt mogelijk gemaakt doordat deze terugtocht niet is de gedwongen vlucht van een zwakkeling, maar het vrijwillig wijken van een sterke persoonlijkheid, hetgeen gemotiveerd wordt door de sterke heer van het hexagram, de negen op de vijfde plaats, die harmonie vindt bij de zwakke zes op de tweede plaats. De kracht blijkt juist daaruit, dat men niet tracht te forceren, doch slechts in de kleine dingen standvastigheid toont, aangezien het duistere element – gesymboliseerd door de beide onderste Yin-lijnen – aan het opdringen, aan het groeien is. De zin van de tijd van de terugtocht is groot, d.w.z. het is van het grootste belang, dat men het juiste ogenblik weet te kiezen, wanneer het tijd is voor de terugtocht.
HET BEELD
Onder de hemel is de berg: het beeld van de Terugtocht. Zo houdt de edele de gemenen op een afstand: niet toornig, maar beheerst.
Het is de vraag in hoeverre de berg onder de hemel het beeld van de terugtocht oproept. De ene opvatting is, dat de berg onder de hemel zo steil en hoog is, dat de mensen hem niet kunnen naderen. De andere opvatting is echter meer in overeenstemming met de beweging der trigrammen, namelijk dat de hemel de edelen, de berg de gemenen symboliseert. De hemel heeft een sterke opwaartse beweging, trekt zich dus automatisch van de berg terug, welks karakter onbeweeglijkheid is. Een nog grotere divergentie treffen we aan bij nr. 12: Pi, de Stilstand, waarbij de bewegingen bepaald tegenovergesteld zijn.
(Kun omlaag, Qian omhoog.)
Wat de situatie in de Terugtocht ons leert, is evenals bij Pi, ontleend aan de eigenschappen der afzonderlijke trigrammen. De edele houdt de gemene op een afstand, door even gereserveerd en onbereikbaar te zijn als de hemel, waardoor hij hem tot staan brengt (dit is de eigenschap van het onderste trigram berg).
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Bij de terugtocht aan de staart. Dat is gevaarlijk. Men mag niet iets willen ondernemen.
b. Als men in het gevaar van de zich terugtrekkende staart niets onderneemt, wat voor onheil zou iemand dan treffen?
De beide onderste lijnen zijn het, waarvoor de bovenste vier zich terugtrekken, daarom zijn zij de constituerende heren. Evenals bij het hexagram Lü (nr. 10), waar de jongste dochter het trigram Qian volgt, wordt hier, waar de jongste zoon onder het trigram Qian staat, bij de eerste lijn het beeld van de staart gebruikt. Bij de verklaring wordt nu geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de lijn in het volledige teken het ‘gemene’ vertegenwoordigt, want het Boek der Veranderingen geeft zijn raad niet voor de gemenen, doch slechts voor de edelen. De raadgeving is alleen gericht op de situatie als zodanig: de terugtocht, en wel aan de staart, d.w.z. in de achterhoede. Bij de terugtocht in de achterhoede te zijn is gevaarlijk. Het gevaar kan worden vermeden door stil te houden.
Zes op de tweede plaats:
a. Hij houdt hem vast met geel ossenleer. Niemand vermag hem los te rukken.
b. ‘Hij houdt hem vast met geel ossenleer’:
Dat wijst op de vaste wil.
Ook hier wordt de terugtocht belemmerd. De lijn bevindt zich midden in het trigram Gen, Stilstand. Geel is de kleur van het midden. De lijn is in de nabijheid van de negen op de derde plaats, zodoende houdt hij hem vast. Hier hebben wij de standvastigheid van het geringe, het kleine, waarvan het oordeel spreekt.
Negen op de derde plaats:
a. Opgehouden terugtocht is pijnlijk en gevaarvol.
De mensen als knechten en meiden te houden brengt heil.
b. Dat het gevaar van de opgehouden terugtocht pijnlijk is, werkt vermoeiend.
‘De mensen als knechten en meiden te houden brengt heil.’ Jawel, maar men kan hen niet voor grote dingen gebruiken.
De lijn op zichzelf is sterk, zodat men zou verwachten, dat zij de kracht bezat zich terug te trekken. Dat zulks niet mogelijk is, vindt zijn oorzaak in de omstandigheid, dat ze zich bevindt aan de spits van het trigram Gen, Stilstand, en voorts doordat de beide onderste zwakke lijnen zich aan haar vastklampen. Dat is vermoeiend. Zij kan hen wel als knechten en meiden gebruiken. Want in het trigram Gen heeft de bovenste lijn de macht. Dat biedt althans het voordeel, dat daarmee het directe gevaar voorkomen wordt. Maar iets groots kan men met zulk een aanhang toch niet bereiken.
Negen op de vierde plaats:
a. Vrijwillige terugtocht brengt de edele heil, de gemene man achteruitgang.
b. De edele trekt zich vrijwillig terug, dat brengt de gemene man achteruitgang.
Hier is de intrede in het bovenste trigram voltrokken. Daar de hemel sterk is, kunnen de bovenste lijnen zich ongehinderd terugtrekken. Hier is de scheidingslijn. Terwijl de edele zich naar boven terugtrekt, blijft de gemene man alleen beneden. Dat is erg voor hem – niet voor de edele – want hij kan zichzelf niet regeren.
Negen op de vijfde plaats:
a. Vriendelijke terugtocht. Standvastigheid brengt heil.
b. ‘Vriendelijke terugtocht. Standvastigheid brengt heil’; omdat de wil hiermee een juiste beslissing treft.
De wil staat hier in verbinding met de wil op de tweede plaats, daar de beide lijnen met elkaar in harmonie zijn. Dáár de sterke wil om vast te houden hetgeen voor de gemenen goed is – hier de klare wil om standvastig te blijven en zich niet te laten weerhouden. Volgens een andere verklaring in de Zhouyi Hengjie van Liu Yuan (1767-1855), die vermelding verdient, gaat het hier slechts om een innerlijke terugtocht, terwijl men uiterlijk op zijn plaats blijft om de terugslag voor te bereiden.
Bovenste negen:
a. Blijmoedige terugtocht. Alles is bevorderlijk.
b. ‘Blijmoedige terugtocht. Alles is bevorderlijk’; omdat er namelijk geen twijfel meer mogelijk is.
Men weet hier precies wat men te doen heeft. Onder zulke omstandigheden is het ten uitvoer brengen van een besluit niet moeilijk.
34. DA ZHUANG / DE MACHT VAN HET GROTE
Kerntekens:
Dui en
Qian
Heer van het hexagram is de Yang-lijn op de vierde plaats, want de vier Yang-lijnen vormen de grondslag van de macht van het hexagram, en de vierde is de hoogste van hen.
De volgorde
De dingen kunnen zich niet voortdurend terugtrekken, daarom is het volgende teken: de Macht van het Grote.
Vermengde tekens
De Macht van het Grote blijkt daaruit, dat men pauzeert.
Bijgevoegde oordelen
In de alleroudste tijden woonden de mensen in holen en wouden. De heiligen in latere tijd veranderden dat in gebouwen. Boven was een nokbalk, vandaar liep het dak omlaag, om wind en regen tegen te houden. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram de Macht van het Grote.
De vier sterke lijnen tezamen worden ook in nr. 28, Da Guo, als nokbalk beschouwd. De twee gedeelde lijnen bovenaan stellen wind en regen voor. Wat de vorm betreft kan men het hexagram beschouwen als het verdubbelde trigram Dui. Dui heeft als dier het schaap (of de geit) als symbool, vandaar dat in verschillende lijnen de geitenbok als beeld wordt gebruikt. De beide bovenste lijnen zijn dan de horens. Wat dit hexagram tot uitdrukking brengt, is de tegenstelling tussen macht en geweld. Het is de omkering van het vorige.
HET OORDEEL
De Macht van het Grote. Bevorderlijk is standvastigheid.
Commentaar op de Beslissing
De Macht van het Grote beduidt dat de groten machtig zijn. Sterk in de beweging, daarop berust de macht.
‘De Macht van het Grote. Bevorderlijk is standvastigheid’, want het grote moet recht zijn.
Groot en recht: zo vermag men de verhoudingen tussen hemel en aarde te zien.
De eerste maand (4 februari-4 maart) staat in het teken:
Tai. Hoewel daarin de lichte lijnen opdringen, zijn ze toch nog niet in de meerderheid.
De derde maand (4 april-4 mei) staat in het teken:
Guai. Hier zijn de lichte lijnen weliswaar zeer sterk in de meerderheid, maar de ineenstorting staat ook reeds voor de – deur. Geen van beide situaties kan als machtig worden aangemerkt. Eerst de aanwezigheid van vier Yang-lijnen (als in Da Zhuang) wijst op macht.
Kracht is de eigenschap van het binnenste trigram, het Scheppende, beweging is de eigenschap van het buitenste trigram, het Opwindende. De kracht bewerkt dat men de zelfzucht der zinnelijke driften kan overwinnen; de beweging bewerkt dat men zijn vaste wilsbesluiten ten uitvoer brengt. Op deze wijze kan men alles bereiken, want hierop berust de macht. Wanneer wordt gezegd dat het grote recht moet zijn, dan betekent dit dat groot en recht geen twee los van elkaar staande dingen zijn, doch dat er zonder rechtzijn geen grootheid is. De verhoudingen tussen hemel en aarde zijn dan ook nooit anders dan groot en recht.
HET BEELD
De donder is boven aan de hemel: het beeld van de Macht van het Grote. Zo treedt de edele niet op wegen, die niet in overeenstemming zijn met de orde.
Het bovenste trigram is Zhen, de donder; het onderste Qian, de hemel. De donder boven aan de hemel toont de Macht van het Grote in volle ontplooiing. Het trigram Zhen heeft als symbool ook de voet, het trigram Qian als eigenschap ‘groot en recht’. De voet treedt dus op het grote en rechte, en wandelt daarop. De kracht van het trigram Qian geeft aan de beweging van het trigram Zhen de kracht om resoluut het goede te doen, en daarop berust de grote macht.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Macht in de tenen. Zo doorgaan brengt onheil. Dat kan niet anders.
b. ‘Macht in de tenen.’
Dat leidt zeker tot mislukking.
De beginlijn heeft, zoals vaak het geval is, de betekenis van tenen, terwijl de bovenste lijnen de horens aanduiden.
Negen op de tweede plaats:
a. Standvastigheid brengt heil.
b. Dat de negen op de tweede plaats door standvastigheid heil vindt, komt doordat zij op een centrale plaats staat.
Op zichzelf beschouwd is de negen als sterke lijn op de tweede (dus een zwakke) plaats niet correct; men zou dus geneigd zijn te denken, dat standvastigheid hier niet raadzaam is. Maar de plaats is centraal, en nog wel in het centrum van het trigram ‘Hemel’, dus van nature sterk. Dat alles wijst erop, dat standvastigheid op de ingenomen plaats heilzaam werkt.
Negen op de derde plaats:
a. De gemene man werkt door macht. De edele werkt anders.
Zo doorgaan is gevaarlijk. Een geitenbok stoot tegen een heg en raakt verward met zijn horens.
b. De gemene heeft zijn macht nodig. De edele niet.
Met deze woorden wordt de eerste zin van het orakel verklaard. De lijnen vormen het beeld van een geitenbok, die tegen een heg stoot en daarbij verward raakt met zijn horens. Immers deze lijn is de onderste van het bovenste kernteken Dui, welks dier het schaap, of ook de geit is. Daar de bok een sterke lijn vóór zich heeft, wekt dat de voorstelling dat hij tegen een heg stoot en met de horens blijft hangen.
Negen op de vierde plaats:
a. Standvastigheid brengt heil. Het berouw verdwijnt. De heg gaat open; er is geen verwarring. De macht berust op de as van een grote wagen.
b. ‘De heg gaat open, er is geen verwarring.’
Hij kan naar boven gaan.
Deze lijn is de heer van het hexagram als bovenste der vier voorwaarts dringende lichte lijnen. Zij vindt een gedeelde lijn voor zich, die het vooruit dringen niet langer belemmert. Daarom kan zij ongestoord naar boven voorwaarts dringen.
Zes op de vijfde plaats:
a. Verliest de bok gemakkelijk. Geen berouw.
b. ‘Verliest de bok gemakkelijk.’ Want de plaats is niet de passende.
De plaats is sterk, het is immers de plaats van de vorst. Maar de natuur van de lijn is week, zodat de uiterlijke plaats niet in overeenstemming is met haar innerlijke aard. Daarom kan de lijn haar bokkig wezen heel gemakkelijk afleggen.
Bovenste zes:
a. Een bok stoot tegen een heg. Hij kan niet terug, hij kan niet vooruit. Niets is bevorderlijk. Merkt men de moeilijkheid, dan brengt dat heil.
b. ‘Hij kan niet terug, hij kan niet vooruit.’
Dat brengt geen geluk.
‘Merkt men de moeilijkheid, dan brengt dat heil.’
De fout duurt niet lang.
De lijn staat op het hoogtepunt van de beweging, aan de top van de figuur van de geit, het symbool van het kernteken Dui. Dit suggereert de voorstelling van het stoten met de horens. Daar de lijn aan het einde staat, kan ze niet meer verder, vandaar verwarring en moeilijkheden. Maar de lijn is van nature week. Daarom verhardt zij zich niet in obstinaatheid, maar geeft toe, en zodoende wordt de fout niet tot een blijvende gemaakt.
35. JIN / DE VOORUITGANG
Kerntekens:
Kan en
Gen
Het hexagram wordt gekarakteriseerd door het licht dat uit de aarde omhoog stijgt. De zes op de vijfde plaats is heer van het trigram Li (licht), omdat zij op de middelste plaats van de hemel is. Daarom is zij de heer van het hexagram, die bedoeld wordt met de zin van de Commentaar op de Beslissing: ‘Het zwakke schrijdt voort en gaat omhoog.’
De volgorde
De wezens kunnen niet voortdurend in een toestand van macht blijven; daarom is het volgende teken: de Vooruitgang. Vooruitgang wil zeggen expansie.
Vermengde tekens
Vooruitgang beduidt de dag.
De hexagrammen Jin (de Vooruitgang), Sheng (het Omhoogdringen, nr. 46) en Jian (de Ontwikkeling, nr. 53) hebben alle de betekenis van ‘voortschrijden’. Jin, de Vooruitgang, heeft als beeld de zon die omhoogrijst boven de aarde; het is het mooiste van de drie. Sheng, het Omhoogdringen, wordt gesymboliseerd door het hout, dat uit de aarde oprijst; Jian, de Ontwikkeling, toont de nog geleidelijker ontwikkeling van een boom op een berg. Weliswaar brengt al te snelle expansie ook gevaren met zich mee, zoals bij het volgende hexagram blijkt.
In de menselijke samenleving duidt het hexagram op een wijze heerser die gehoorzame dienaren aan zijn zijde heeft.
HET OORDEEL
De Vooruitgang. De sterke vorst wordt geëerd door een groot aantal paarden. Op één dag wordt hij driemaal ontvangen.
Commentaar op de Beslissing
Vooruitgang beduidt vooruitkomen. De klaarheid rijst omhoog boven de aarde. Vol overgave en zich hechtend aan de grote klaarheid, schrijdt het zwakke voort en gaat het mede omhoog; daarom staat er: ‘De sterke vorst wordt geëerd door een groot aantal paarden. Op één dag wordt hij driemaal ontvangen.’
De structuur van het hexagram duidt op vooruitgang en wel op een vooruitgang naar alle kanten, op expansie. De overgave heeft betrekking op het onderste trigram Kun, dat hier de dienaar aangeeft. De grote klaarheid heeft betrekking op het bovenste trigram Li, dat hier de heerser bedoelt. Het zwakke dat voortschrijdt, is de middelste lijn van Kun, die de middelste plaats inneemt van het bovenste trigram (dat oorspronkelijk Qian, de vader, was) en daarom de heer is van het hexagram, de wijze prins. De heerser heeft de trouw van zijn dienaren nodig, die hij in zijn grote wijsheid waardig weet te belonen. Dit verklaart de woorden van het oordeel.
HET BEELD
De zon gaat op over de aarde. Het beeld van de Vooruitgang. Zo geeft de edele zelf glans aan zijn lichtende deugd.
Het beeld wordt eenvoudig verklaard door de positie die beide trigrammen ten opzichte van elkaar innemen: het trigram Li, licht, staat boven het trigram Kun, aarde. Hier hebben we een voorbeeld voor levenswijsheid: wat van nature licht is rijst omhoog boven dat wat verduistert. Het kan dit op eigen kracht doen daar de kracht van het licht niet belemmerd wordt door de aarde, die in haar wezen vol overgave is.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Voortschrijdend, maar teruggewezen. Standvastigheid brengt heil! Als men geen vertrouwen vindt, blijve men gelaten. Geen fout.
b. ‘Voortschrijdend maar teruggewezen.’
Eenzaam bewandelt hij de rechte weg.
Gelatenheid is geen fout.
Hij heeft zijn roeping nog niet gekregen.
De onderste lijn, die op zichzelf zwak is, krijgt van het zich boven haar vormende kernteken Gen het bevel, stil te staan. Daardoor wordt zij in haar tendens tot vooruitgang belemmerd. Maar zij gaat eenzaam de weg van de plicht en wacht gelaten haar tijd af, die zeker zal komen.
Zes op de tweede plaats:
a. Voortschrijdend, maar in droefheid.
Standvastigheid brengt heil, Men krijgt dan groot geluk van zijn stammoeder.
b. ‘Men krijgt groot geluk’
als gevolg van de centrale en correcte positie.
De lijn stemt in wezen overeen met de heer van het hexagram, de zes op de vijfde plaats. Deze laatste verschijnt onder het beeld van de stam- of grootmoeder, omdat van oudsher de kleinzoon bij de grootvader hoorde, niet bij de vader. Daar beide lijnen zwak zijn, zijn de beelden hier vrouwelijk: de kleindochter en de grootmoeder. De lijn staat aan de voet van het kernteken Gen, stilstand, zodat de vooruitgang hier eveneens wordt belemmerd.
Zes op de derde plaats:
a. Allen zijn het eens, berouw verdwijnt.
b. ‘Allen zijn het eens’:
want hun wil is, omhoog te gaan.
De lijn staat vlak bij het bovenste trigram Li, klaarheid, zodat de misverstanden worden opgehelderd. Aan de spits van gelijkgezinden is het haar mogelijk voorwaarts te gaan.
Negen op de vierde plaats:
a. Vooruitgang als een hamster. Standvastigheid brengt gevaar met zich mee.
b. Een hamster komt bij standvastigheid in gevaar: het is niet de plaats die hem toekomt.
De lijn staat aan de top van het trigram Gen, dat met de rat en andere knaagdieren in verband wordt gebracht. Ratten en hamsters houden zich overdag schuil en bewegen zich alleen bij nacht. Nu staat de lijn reeds in het teken van de zon, waarvan zij het licht niet kan verdragen. Daar het een tijd van vooruitgang is, mengt zij zich onder de menigte en doet mee. Maar zij staat niet op de juiste plaats (sterke lijn op zwakke plaats), daarom is het gevaarlijk op deze manier voort te gaan, temeer waar zij tegelijkertijd de middelste lijn is van het bovenste kernteken Kan (gevaar).
Zes op de vijfde plaats:
a. Berouw verdwijnt. Neem winst en verlies niet ter harte. Ondernemingen brengen heil. Alles werkt bevorderend.
b. ‘Neem winst en verlies niet ter harte.’
Onderneming brengt zegen.
Een Yin-lijn op Yang-plaats zou eigenlijk aanleiding moeten geven tot berouw, maar zij is in het centrum van het grote licht, daarom is berouw niet nodig. De lijn is verder ‘leeg’, d.w.z. in het midden gedeeld. Dat is een teken, dat winst en verlies haar hart niet deren, omdat zij niet aan uiterlijke dingen hangt. Het vuur heeft geen vaste vorm, het vlamt op en dooft uit: vandaar het beeld van winst en verlies. De lijn is echter ook de bovenste van het kernteken Kan – het Onpeilbare, dat met rouw in verband staat. Maar aangezien de lijn heer van het hexagram is, zal die rouw niet nodig zijn.
Bovenste negen:
a. Voortschrijden met de horens mag men alleen om zijn eigen gebied te straffen. Zich van het gevaar bewust zijn brengt heil. Geen blaam. Standvastigheid brengt beschaming.
b. ‘Dat mag men alleen om zijn eigen gebied te straffen.’
De weg is nog niet in het licht.
De bovenste lijn is sterk. Dat suggereert het beeld van de horens. Daar het een tijd van vooruitgang is, wordt hier ten slotte nog een poging getoond om de vooruitgang met geweld door te zetten. Doch de lijn staat geïsoleerd: onder haar zinkt het Onpeilbare (het bovenste kernteken) in de diepte, haar aan haar lot overlatend. Ze is dus op zichzelf aangewezen, en kan alleen haar eigen stad straffen.
36. MING YI / DE VERDUISTERING VAN HET LICHT
Kerntekens:
Zhen en
Kan
Het hexagram wordt gekarakteriseerd door het beeld van de zon die onder de aarde gezonken is. De bovenste zes is de dikste opeenhoping van aarde en derhalve de lijn, die het licht der anderen kwetst en verduistert. Deze lijn is de heer, die de betekenis van het hexagram bepaalt. De zes op de tweede plaats en de zes op de vijfde plaats hebben beiden de eigenschappen van het centrale, toegewijde wezen; zij zijn het die gekwetst worden. Zij zijn de heren die het hexagram beheersen. Daarom zegt de Commentaar op de Beslissing: ‘Koning Wen heeft dit beleefd, Prins Ji heeft dat beleefd.’
De volgorde
Expansie zal onherroepelijk op verzet en beschadiging stoten. Daarom is het volgende teken: de Verduistering van het Licht. Verduistering wil zeggen beschadiging, verwonding, kwetsuren.
Vermengde tekens
Verduistering van het Licht betekent verwonding.
Het hele hexagram heeft een historische achtergrond. Toen koning Wen de oordelen bij de hexagrammen schreef, waren de toestanden in China juist zoals dit hexagram ze schildert. In de oordelen bij de afzonderlijke lijnen haalt de hertog van Zhou prins Ji als voorbeeld van de situatie aan. Confucius werkt dit verder uit in de Commentaar op de Beslissing door er het voorbeeld van koning Wen aan toe te voegen. Later heeft men – volkomen in overeenstemming met de betekenis – in verband met elk der lijnen een bepaalde historische figuur genoemd. De duistere heerser was Zhou Xin, de laatste koning van het huis Yin. Deze wordt gesymboliseerd door de bovenste zes. Onder hem hadden de bekwaamste vorsten van het rijk alle zwaar te lijden. Hun aller lot weerspiegelt zich in de afzonderlijke lijnen. De hoogstaande Bo Yi trok zich met zijn broeder Shu Qi in de verborgenheid terug. Hij wordt aangeduid door de beginnegen. De zes op de tweede plaats tekent koning Wen, die toen als de eerste der leenvorsten lange tijd door de tiran gevangen werd gehouden en in levensgevaar verkeerde. De negen op de derde plaats tekent zijn zoon, de toenmalige koning Wu van Zhou, die de tiran ten val bracht. De zes op de vierde plaats beschrijft de situatie van prins Wei Zi, die nog bijtijds naar het buitenland kon vluchten. De zes op de vijfde plaats ten slotte schetst de situatie van Prins Ji, die zijn leven slechts kon redden door zich anders voor te doen dan hij was.
Het hexagram is de omkering van het vorige.
HET OORDEEL
De Verduistering van het Licht. Het is bevorderlijk, in de nood standvastig te zijn.
Commentaar op de Beslissing
Het licht is in de aarde gezonken: Verduistering van het Licht. Schoon en klaar van binnen, naar buiten week, toegewijd, zich openstellend voor anderen, en daardoor ten prooi aan grote tegenspoed – zo was koning Wen. ‘Het is bevorderlijk, in de nood standvastig te zijn’: dat beduidt dat men zijn licht verhult. Omringd door moeilijkheden onder zijn naaste bloedverwanten, en desondanks zijn wil op het goede en rechtvaardige gericht houdend – zo was prins Ji.
Het binnenste trigram is Li, licht, wier eigenschappen schoonheid en klaarheid zijn; het buitenste trigram is Kun, het Ontvangende, dat weekheid en toewijding als eigenschappen heeft. Koning Wen, die deze eigenschappen in zich verenigt, wordt door een ‘heer’ van het hexagram, de zes op de tweede plaats, gesymboliseerd.
Prins Ji wordt door de zes op de vijfde plaats getekend. Ook hij verkeert in moeilijkheden. Deze moeilijkheden worden voorgesteld door het kernteken Kan, het Onpeilbare, dat gevaar als eigenschap heeft. Koning Wen wordt door deze kerntekens als het ware toegedekt. Voor de zes op de vijfde plaats liggen de moeilijkheden ‘van binnen’, dat wil zeggen beneden. Ze wordt er niet door overweldigd, want zij bevindt zich aan de top van het bovenste kernteken Zhen, beweging; door beweging komt zij de moeilijkheden te boven, en het bedreigde licht kan toch niet worden gedoofd.
HET BEELD
Het licht is in de aarde verzonken: het beeld van de Verduistering van het Licht. Zo leeft de edele met de grote massa: hij verhult zijn glans en blijft toch licht.
Het bovenste trigram Kun beduidt de massa. Te midden van deze massa bevinden zich de beide beheersende heren van het hexagram als de edelen. Hun gedrag wordt door de positie der beide trigrammen verklaard: de aarde, die boven het licht staat, symboliseert het ‘verhullen’. Maar het wezen van het onderste trigram Li wordt door deze combinatie niet beïnvloed. Zijn schijn is slechts verhuld, niet gedoofd.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Verduistering van het licht in de vlucht. Hij laat zijn vleugels zakken. De edele op zijn zwerftocht eet drie dagen niets. Maar hij heeft een plaats, waar hij heen kan gaan. De waard heeft wat op hem te zeggen.
b. De edele op zijn zwerftocht heeft de verplichting niets te eten.
Het trigram Li heeft als symbolisch dier de fazant, vandaar de idee van het vliegen. De lijn is sterk en staat zodoende op het punt vooruit te gaan. Maar erboven staat het kernteken Kan, gevaar. Dat belemmert hem in zijn vlucht. Hij weigert zijn principes prijs te geven om zich een levensonderhoud te verschaffen; honger lijden doet hij liever dan eerloos eten.
Zes op de tweede plaats:
a. De verduistering van het licht kwetst hem aan de linker dij.
Hij schaft hulp met de macht van een paard. Heil.
b. Het heil van de zes op de tweede plaats komt door haar overgave aan de regel.
Gezien de situatie, zou men eigenlijk onheil verwachten; toch luidt het orakel ‘heil’. Dat komt doordat de lijn als weke, correcte, zich op haar plaats bevindende lijn in staat is juist datgene te doen, wat de situatie verlangt. Op deze lijn slaat de eerste helft van de Commentaar op de Beslissing, die door koning Wen is belichaamd.
Negen op de derde plaats:
a. De verduistering van het licht op de jacht in het Zuiden.
Men verkrijgt haar grote hoofd. Men mag niet te vlug standvastigheid verwachten.
b. Het plan van de jacht in het Zuiden heeft groot succes.
Het plan betreft de jacht. Dat het met succes wordt bekroond, dat het grote hoofd van de verduistering wordt gevangen, had men niet durven hopen; het succes is er des te groter om. Het lag niet in de bedoeling van Koning Wu, zich persoonlijk macht te verschaffen en de wereldheerschappij aan zich te trekken: het viel hem toe door zijn wezen. De lijn is sterk op sterke plaats, daarom kan zij haar plannen verwezenlijken. Het bovenste kernteken, Zhen, heeft het paard tot symbool; het onderste, Kan, de wagen: vandaar het beeld van de jacht. Li, aan de spits waarvan de lijn staat, is het Zuiden.
Zes op de vierde plaats:
a. Hij dringt binnen in de linker buikholte. Men verkrijgt het hart van de verduistering van het licht en verlaat poort en hof.
b ‘Hij dringt binnen in de linker buikholte’, d.w.z. hij verneemt de innerlijke gezindheid van het hart.
Kun, het bovenste trigram, beduidt de buik; Zhen, het bovenste kernteken, de linkerzijde: vandaar de linker buikholte. De lijn is niet ver verwijderd van de heer van de duisternis, zodat zij zijn innerlijke gezindheid verneemt en zich bijtijds aan het gevaar kan onttrekken. Door te blijven zou men zich nutteloos opofferen.
Zes op de vijfde plaats:
a. Verduistering van het licht als bij prins Ji. Bevorderlijk is standvastigheid.
b. De standvastigheid van Prins Ji demonstreert dat het licht niet kan worden uitgedoofd.
Op deze lijn, die centraal en week is, heeft de tweede helft van de Commentaar op de Beslissing betrekking. Prins Ji liet niets blijken van zijn innerlijke standvastigheid, die hij innerlijk toch bewaarde. Zo wordt ook het zonlicht wel bij tijd en wijle verhuld, maar het kan niet uitdoven. Het bovenste kernteken Zhen, aan welks top de lijn staat, betekent opwinding, voorwaarts dringen. Zo laat het licht zich niet voor goed onderdrukken; als de tijd daar is, breekt het oppermachtig door.
Bovenste zes:
a. Niet licht maar donker. Eerst steeg hij op ten hemel, daarna stortte hij omlaag in de diepten der aarde.
b. ‘Eerst steeg hij op ten hemel’:
Zodat hij de landen van al de vier windstreken had kunnen verlichten.
‘Daarna stortte hij omlaag in de diepten der aarde’;
omdat hij de regel had verloren.
Eerst had hij een positie waardoor hij zijn hele volk had kunnen verlichten. In plaats daarvan legde hij er zich op toe de mensen te benadelen, waarmee hij de vorstelijke regel overtrad; door die handelwijze bracht hij zichzelf ten val.
De lijn staat aan de top, waar de aarde de zon het dichtst verhult. Maar zij is ook de eerste wier duister karakter wordt ontmaskerd, wanneer de zon terugkomt.
37. JIA REN / HET GEZIN (DE ‘CLAN’)
Kerntekens:
Li en
Kan
De heren van het hexagram zijn de negen op de vijfde en de zes op de tweede plaats, daarom staat er in de Commentaar op de Beslissing: ‘de correcte plaats van de vrouw is binnen; de correcte plaats van de man is buiten.’
De volgorde
Wie buiten wordt gekwetst, zal zich terugtrekken in zijn gezin. Daarom is het volgende teken: het Gezin.
Vermengde tekens
Het Gezin is het innerlijke.
Het bovenste trigram Xun betekent invloed, het onderste trigram Li betekent klaarheid: het geheel wijst dus op de invloed die innerlijke klaarheid uitstraalt op de buitenwereld.86
HET OORDEEL
Het Gezin. Bevorderlijk is de standvastigheid van de vrouw.
Commentaar op de Beslissing
Het Gezin. De juiste plaats van de vrouw is binnen; de juiste plaats van de man is buiten. Dat man en vrouw elk hun juiste plaats hebben is het grootste concept in de natuur. Onder de leden van het gezin bevinden zich strenge heren: dat zijn de ouders. Als de vader in waarheid een vader is en de zoon zoon, als de oudere broer een oudere broer is en de jongere broer een jongere, de echtgenoot echtgenoot en de echtgenote echtgenote, dan is het huis op de juiste weg. – Wanneer men ervoor zorgt dat het huis in orde is, komt de wereld in vaste banen.
Terwijl het oordeel alleen van de standvastigheid van de vrouw spreekt, daar het hexagram uit de oudste twee dochters Xun en Li bestaat, die beide op de hun toekomende plaats staan – de oudste boven, de jongste beneden – gaat de commentaar uit van de beide heren van het hexagram, de negen op de vijfde en de zes op de tweede plaats; vandaar dat hier gesproken wordt van man en vrouw beide, wier juiste plaatsen resp. buiten en binnen zijn. De positie van man en vrouw komt hier overeen met de positie van hemel en aarde; daarom wordt dat het grootste concept in de natuur (woordelijk hemel en aarde) genoemd. De juiste positie van de afzonderlijke lijnen werd hierboven reeds besproken. De invloed die het gezin op de wereld uitoefent, komt overeen met de werking van het vuur dat de wind voortbrengt
HET BEELD
Wind komt voort uit vuur. Het beeld van het Gezin. Zo heeft de edele in zijn woorden: zakelijkheid, en in zijn levenswandel: duur.
De wind is een effect van het vuur: het beeld van het Gezin. Zo is de ordenende invloed op de wereld een effect van de orde die in het gezin heerst. Dit wordt bereikt doordat het hoofd van het gezin zijn woorden substantie verleent – gelijk de vlam zonder enige twijfel, op de brandstof berust – en in zijn levenswandel constant is – gelijk de wind onophoudelijk waait.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Vaste afsluiting binnen het gezin. Berouw verdwijnt.
b. ‘Vaste afsluiting binnen het gezin’: de wil is nog niet veranderd.
De lijn is geheel onder aan het begin en vertegenwoordigt dus de tijd, waarin de wil van de mens zich nog niet ten kwade heeft gekeerd. Hier moet men ingrijpen en mogelijke verandering verhinderen.
Zes op de tweede plaats:
a. Zij moet niet toegeven aan haar gril. Ze moet binnen voor het eten zorgen. Standvastigheid brengt heil.
b. Het heil van de zes op de tweede plaats berust op overgave en zachtmoedigheid.
Overgave en zachtmoedigheid worden drie maal genoemd: in nr. 4, Jeugddwaasheid, als eigenschappen, die noodzakelijk zijn in dienst van een leraar; in nr. 53, Ontwikkeling, als eigenschappen in dienst van de heerser, en hier als eigenschappen in dienst van de echtgenoot. De middelste lijn in het trigram Li beduidt de overgave en correctheid, die niets voor zichzelve zoeken. De kerntekens zijn Kan, dat wijn en spijs beduidt, en Li, dat koken en bakken beduidt: daarom wordt de toebereiding der spijzen als plicht van de vrouw genoemd.
Negen op de derde plaats:
a. Als het in het gezin heftig toegaat, ontstaat berouw over te grote strengheid. Toch heil! Als vrouw en kind dartelen en lachen, leidt dat ten slotte tot beschaming.
b. ‘Als het in het gezin heftig toegaat’, dan is er toch nog niets verloren.
‘Als vrouw en kind dartelen’,
dan gaat de discipline van het huis verloren.
De lijn staat aan de top van het onderste trigram Li, vuur, en tegelijkertijd aan het begin van het bovenste kernteken dat eveneens Li is, vandaar het beeld van overgrote hitte. Al is dat ook niet goed, in elk geval verdient deze houding de voorkeur, nu een sterke lijn tussen twee zwakken geplaatst is. Als de lijn verandert en week wordt, gaat de discipline van het huis verloren.
Zes op de vierde plaats:
a. Zij is de rijkdom van het huis. Groot heil!
b. ‘Zij is de rijkdom van het huis. Groot heil’,
want zij is vol overgave en op haar plaats.
De vierde lijn is de onderste, weke lijn van het bovenste trigram Xun, Zachtmoedigheid. Bij de verandering blijft zij binnen het aldus ontstaande kernteken Xun. Xun beduidt arbeid, zijde, een dichtbijzijnde markt: louter dingen die rijkdom beloven. Als weke lijn op de haar passende plaats beduidt zij groot heil.
Negen op de vijfde plaats:
a. Als een koning nadert hij zijn gezin. Vreest niet. Heil!
b. ‘Als een koning nadert hij zijn gezin’:
Zij gaan in liefde met elkaar om.
De lijn is correct, sterk, centraal: vandaar het beeld van de koning. Als heer van het hexagram beïnvloedt hij de overige lijnen. Doordat hij centraal is, werkt hij niet door hardheid.
Bovenste negen:
a. Zijn werk dwingt respect af.
Ten slotte komt heil.
b. ‘Respect afdwingen’ en ‘heil’:
dat wijst erop, dat men allereerst eisen stelt aan zichzelf.
De lijn staat aan het eind van het hexagram, is sterk en bestendig; daarom richt ze zich niet tot anderen, maar uitsluitend tot zichzelf, waaruit ten slotte ‘heil’ voortvloeit.
38. KUI / DE TEGENSTELLING
Kerntekens:
Kan en
Li
De heren van het hexagram zijn de zes op de vijfde plaats en de negen op de tweede plaats. Daarom zegt de Commentaar op de Beslissing: ‘Het weke schrijdt voort en gaat omhoog, bereikt het midden en vindt harmonie bij het vaste.’
De volgorde
Als de weg van het gezin ten einde is, komen er misverstanden. Daarom is het volgende teken: de Tegenstelling. Tegenstelling wijst op misverstanden.
Vermengde tekens
Tegenstelling beduidt vervreemding.
Bijgevoegde oordelen
De mannen uit de voortijd spanden een stuk hout tot een boog en verhardden een stuk hout in het vuur tot pijl. Pijl en boog kan men gebruiken om de wereld in angst te houden. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram: de Tegenstelling.
Het bovenste trigram Li beduidt wapens, het onderste Dui houdt verband met metaal, met het Westen, waar het licht gedoo(f)d wordt; vandaar de associatie met pijl en boog, om de wereld in angst en vrees te houden.87
De verhouding tussen de verschillende lijnen is van het hoogste belang bij dit hexagram. Bij alle afzonderlijke lijnen bestaat een contrast-situatie, maar overal is er een tendens om de misverstanden op te helderen. Zo wordt bij de eerste lijn niet gezocht naar het paard dat uit zichzelf wel terug komt, en ontmoet men bij de vierde een gelijkgezinde. Bij de tweede plaats staat: ‘Men ontmoet zijn heer’ en dienovereenkomstig bij de vijfde: ‘De kameraad bijt zich door het omhulsel heen.’ Zo staat ook bij de derde plaats: ‘Geen goed begin, maar een goed einde’ in verband met: ‘Bij het heengaan volgt regen’ van de bovenste plaats. Het hexagram is de omkering van het vorige.
HET OORDEEL
De Tegenstelling. In kleine dingen heil!
Commentaar op de Beslissing
De Tegenstelling: het vuur beweegt zich omhoog. Het meer beweegt zich omlaag.
Twee dochters wonen bij elkaar, maar hun gezindheid is niet op het gemeenschappelijke gericht.
Blijmoedigheid en berusten-op-klaarheid. Het weke schrijdt voort en gaat omhoog, bereikt het midden en vindt harmonie bij het vaste. Daarom is er in kleine dingen heil te verwachten.
Hemel en aarde vormen een contrast, maar hun werking is gemeenschappelijk. Man en vrouw vormen een tegenstelling, maar hun streven is op vereniging gericht. Alle wezens zijn in contrast met elkander, daardoor kan al hun doen en laten ordelijk ineengevoegd worden. Groot voorwaar is de werking van de tijd van de Tegenstelling.
Eerst wordt de naam van het hexagram afgeleid uit de verhoudingen, die uit de beweging der beide trigrammen ontstaan. Het vuur vlamt omhoog, het water sijpelt naar beneden: als zij in rust zijn, kunnen hun bewegingen zich met elkaar verenigen; als zij zich bewegen, geraken ze echter steeds verder uit elkaar. De beide dochters zijn aanvankelijk bijeen in hetzelfde ouderlijke huis. Hun wegen scheiden zich als zij groter worden en door hun huwelijk in andere families terechtkomen. Zo leidt de beweging tot steeds grotere verwijdering. Maar daar het om een natuurlijke beweging gaat, komt het vanzelf tot een ommekeer, wanneer de uiterste grens is bereikt. Het trigram Dui heeft blijmoedigheid als eigenschap, het trigram Li berust op klaarheid. Blijmoedigheid neigt de mensen tot elkaar, klaarheid vindt de juiste weg daartoe. Verder is de verhouding tussen de beide heren van het hexagram gunstig, zodat er althans in het kleine de mogelijkheid van succes bestaat. Confucius gaat echter nog verder. Hij wijst erop, dat het contrast juist een eerste, natuurlijke vereiste is voor de vereniging. Als gevolg van de tegenstelling ontstaat de behoefte deze te overbruggen: zo is het bij hemel en aarde, zo is het bij man en vrouw; evenzo zijn het juist de individuele verschillen tussen de dingen, die ons in staat stellen deze duidelijk van elkaar te onderscheiden en zodoende te ordenen. Dat is het effect van de – te overwinnen! – fase van de oppositie.
HET BEELD
Boven het vuur, onder het meer: het beeld van de Tegenstelling. Zo behoudt de edele bij alle gemeenschap zijn individualiteit.
De beelden der trigrammen, die onderling tegengestelde tendensen hebben, scheppen de toestand van contrast. De eigenschappen van deze trigrammen leiden ertoe, dat dit contrast wordt overwonnen. De vrolijkheid van Dui is het beeld van de gemeenschap, de klaarheid van Li is het beeld van de duidelijk te onderscheiden individualiteit.
De beide dochters komen met elkaar in conflict doordat de oudste, die door haar autoriteit voor orde zou kunnen zorgen, er niet bij is.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Het berouw verdwijnt. Als je je paard verliest, loop het dan niet na; het komt vanzelf terug. Als je slechte mensen ziet, wacht je dan zelf voor fouten.
b. ‘Als je slechte mensen ziet’, vermijd fouten.
Zolang een contrast nog niet vergiftigd is, kan het worden opgelost. Een fout ontstaat alleen doordat men het te ver laat komen. De lijn staat in verbinding met de vierde. De vierde lijn staat in het kernteken Kan, dat paard beduidt. Het is geen harmonische verbintenis, daarom gaat het paard verloren. De beginlijn is vast, ze kan zich beheersen; daarom loopt zij het niet na. Het paard komt uit zichzelf terug, zodra het contrast is doodgelopen. De vierde lijn, die tegelijkertijd deel uitmaakt van het kernteken Kan (‘gevaarlijk’) en Li (‘oplaaiend’), symboliseert de slechte mens. Door de blijmoedigheid van het trigram Dui kan worden vermeden, dat het contrast wordt verscherpt en fouten ontstaan.
Negen op de tweede plaats:
a. Men ontmoet zijn heer in een nauwe steeg. Geen blaam.
b. Als men zijn heer in een nauwe steeg ontmoet, is men de weg niet kwijtgeraakt.
Wie op kromme wegen iets tracht te bereiken, loopt verkeerd. De negen op de tweede plaats echter is vast en centraal, zodat zij er niet op uit is, tot elke prijs een ontmoeting tot stand te brengen. De ontmoeting is weliswaar onceremonieel, dus niet geheel overeenkomstig de regel, maar vindt hetzij toevallig, hetzij door toedoen van de heer plaats, zodat men zich niets te verwijten heeft.
Zes op de derde plaats:
a. Men ziet de wagen achteruitgetrokken, de runderen vastgehouden, een man met afgesneden haar en neus. Geen goed begin, wel een goed einde.
b. ‘Men ziet de wagen achteruitgetrokken’:
dat komt doordat de plaats niet de juiste is.
‘Geen goed begin, wel een goed einde’:
dat komt doordat men een vaste ontmoet.
De plaats is niet de juiste, want de zwakke zes staat op de sterke derde plaats, bovendien staat de zwakke lijn tussen de twee sterken op de tweede en vierde plaats; deze veroorloven zich onrechtmatige handelingen, omdat zij ook niet op hun plaats zijn. Het kernteken Kan beduidt een wagen; het kernteken Li, in welks midden de lijn staat, wordt in verband gebracht met de koe. Dat een goed einde wordt bereikt, komt door de relaties met de sterke bovenste lijn, die de misverstanden oplost.
Negen op de vierde plaats:
a. Door tegenstelling vereenzaamd, ontmoet men een gelijkgezinde, met wie men in goed vertrouwen kan omgaan. Ondanks het gevaar geen blaam.
b. ‘Omgang in goed vertrouwen, zonder blaam’; dat beduidt, dat de wil zich doet gelden.
De kameraad die men ontmoet, is de sterke beginlijn, die dezelfde aard heeft als de negen op de vierde plaats. Beiden hebben de wens de misverstanden te overwinnen, en het gelukt hen ook. De lijn is vereenzaamd door de uiterlijke omstandigheden. Zij staat namelijk tussen twee donkere lijnen, die minderwaardige personen voorstellen. Hier is geen verhouding van harmonie met de eerste lijn, maar van gelijkgeaardheid.
Zes op de vijfde plaats:
a. Het berouw verdwijnt. De kameraad bijt zich door het omhulsel heen. Naar hem toe gaan, hoe zou dat een fout zijn?
b. ‘De kameraad bijt zich door het omhulsel heen.’
Naar hem toe gaan brengt zegen.
De kameraad is de negen op de tweede plaats. De zes op de vijfde plaats staat in het bovenste trigram Li, de negen op de tweede plaats staat in het onderste kernteken Li, is dus van dezelfde aard als de zes op de vijfde plaats. Door verandering van de negen op de tweede plaats ontstaat nr. 21, het ‘Doorbijten’ welks tweede lijn eveneens door de huid heen bijt. Hier wordt de leider getekend, die een bekwame helper vindt om de misverstanden uit de weg te ruimen. De hogergeplaatste moet er heen gaan, de kameraad tegemoet. Dat eist de regel, want een bekwaam man zal zich niet uit zichzelf aanbieden.
Bovenste negen:
a. Door tegenstelling vereenzaamd, ziet men zijn kameraad als een met vuil bedekt zwijn, als een wagen vol duivels. Eerst spant men zijn boog naar hem, dan legt men de boog weg. Geen rover is hij, als de tijd daar is wil hij een aanzoek doen. Bij het heengaan valt er regen, komt er heil.
b. Het heil van de regenval beduidt dat alle twijfelingen verdwijnen.
Het kernteken is Kan, dat wijst op een zwijn, een wagen, en voorts op arglist, gevaar. Het trigram Li beduidt boog. Kan heeft verder ook de betekenis van rovers, maar aangezien de derde lijn, waar dit alles betrekking op heeft, in harmonische verhouding tot de bovenste negen staat, is dat alles slechts schijn. Het gaat hier niet om een vijandelijke overval, maar om een oprechte toenaderingspoging met een wederkerige verbintenis als einddoel. Zodra dit wordt ingezien, verdwijnen de twijfels, en de misverstanden lossen zich op.
39. JIAN / DE HINDERNIS
Kerntekens:
Li en
Kan
Heer van het hexagram is de negen op de vijfde plaats. Daarom staat er in de Commentaar op de Beslissing: ‘Hij gaat heen en bereikt het midden.’ Wat in het oordeel als de ‘grote man’ wordt aangeduid, heeft altijd betrekking op de vijfde plaats.
De volgorde
Door tegenstelling ontstaan noodzakelijkerwijze moeilijkheden. Daarom is het volgende teken: de Hindernis. Hindernis beduidt moeilijkheid.
Het begrip ‘hindernis’ wordt uitgedrukt door het gevaar (Kan) buiten, waarvoor men van binnen halt maakt (Gen). Hierin bestaat het verschil met nr. 4, de Jeugddwaasheid, waar het gevaar zich van binnen en het stilstaan zich aan de buitenkant bevindt. De hindernis is geen blijvende toestand, daarom is in het teken alles erop gericht, de hindernis te overwinnen. Dit geschiedt doordat de sterke lijn naar buiten op de vijfde plaats gaat, en van daaruit een tegenbeweging inleidt. Niet door zich met alle macht in het gevaar te storten overwint men de moeilijkheid, evenmin door halt te houden en werkeloos toe te zien, maar door zich terug te trekken, door uit te wijken. Daarom zinspeelt de tekst op de woorden van nr. 2: Kun, het Ontvangende. Kun is het Zuidwesten, de aarde, de vlakte; daar zijn de vrienden. Gen is het Noordoosten, de berg, het steile; daar is het eenzaam. Om het gevaar te overwinnen heeft men kameraden nodig, vandaar de terugtocht. De grote man wordt gezien, daar hij aan de spits van het kernteken Li staat, dat licht en oog beduidt. De aangeduide beweging komt ook bij de afzonderlijke lijnen tot uitdrukking.
HET OORDEEL
De Hindernis: Bevorderlijk is het Zuidwesten. Niet bevorderlijk is het Noordoosten. Bevorderlijk is het, de grote man te zien. Standvastigheid brengt heil!
Commentaar op de Beslissing
Hindernis beduidt moeilijkheid. Het gevaar is vlakbij. Het gevaar zien en stil te kunnen blijven staan, dàt is wijsheid. In geval van hindernis is ‘bevorderlijk het Zuidwesten’: want hij gaat heen en bereikt het midden.
‘Niet bevorderlijk is het Noordoosten’:
want daar loopt de weg ten einde.
‘Bevorderlijk is het, de grote man te zien’:
want hij gaat heen en verwerft zich verdiensten.
Op de juiste plaats strekt ‘standvastigheid tot heil’,
omdat daardoor het land aan orde went.
De werking van een tijd van Hindernis is waarlijk groot!
Het gevaar – het trigram Kan – staat voor de deur. Het gevaar te zien (het bovenste kernteken Li: het licht, het oog) en bijtijds te blijven staan (het binnenste trigram: Gen, het Stilhouden) is waarachtige wijsheid, in tegenstelling tot de Jeugddwaasheid, waarbij de plaatsen van gevaar en stilstand verwisseld zijn. Om het gevaar te keren is het van belang, dat men de ongevaarlijke weg neemt, naar het Zuidwesten toe, waar men het midden bereikt, d.w.z. zich omringd ziet door helpers: dat doet de negen op de vijfde plaats. Als de heer van het hexagram in het buitenste trigram staat, wordt er gesproken van: ‘hij gaat’; staat hij in het binnenste, dan is het: ‘hij komt’. In het Noordoosten (Noorden = het gevaar, Noordoosten = de berg) komt men op een onbegaanbare weg, die doodloopt. Het is gunstig de grote man te zien – de negen op de vijfde plaats, aan de spits van het kernteken Li –; door het gaan wordt iets bereikt: doordat de heer van het hexagram heen ‘gaat’ neemt hij deel aan de omlaaggerichte beweging van het trigram Kan, water, dat naar de aarde vloeit en aldus iets tot stand brengt. Op de juiste plaats volharden brengt heil: want in plaats van naar buiten is de activiteit naar binnen, op het eigen land gericht. De wending naar binnen wordt bereikt door hindernissen, en de door deze wending (‘bekering’) veroorzaakte verbetering is de grote waarde, die de werking van een tijd van hindernissen tevoorschijn roept.
HET BEELD
Op de berg is het water: het beeld van de Hindernis. Zo wijdt de edele zijn zorg aan zijn eigen persoonlijkheid en vormt hij zijn karakter.
Het water op de top van de berg kan niet overeenkomstig zijn natuur omlaagvloeien, omdat de rotsen dat beletten. Het moet stil blijven staan; daardoor vermeerdert het zich, en door deze innerlijke toename wordt het zo groot, dat het over de hindernissen heenstroomt. Door zich naar binnen te wenden en zijn eigen wezen op een hoger niveau te brengen, vindt men een uitweg uit de hindernissen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Gaan leidt in hindernissen, komen vindt lof.
b. ‘Gaan leidt in hindernissen, komen vindt lof’: omdat het juist is, af te wachten.
Op zichzelf zou de sterke beginlijn misschien geneigd zijn er op uit te gaan, maar dit zou haar in gevaar brengen. Terugkomen is in overeenstemming met het trigram Gen, Stilhouden.
Zes op de tweede plaats:
a. Des konings dienaar is in hindernis op hindernis. Maar het is niet zijn eigen schuld.
b. ‘Des konings dienaar is in hindernis op hindernis.’ Maar ten slotte treft hem geen blaam.
De zes op de tweede plaats staat tot de heer van het hexagram, de negen op de vijfde plaats, in harmonische verhouding. De heer staat in het middelpunt van het gevaar (het bovenste kernteken Kan); de dienaar snelt hem te hulp – zijn weg leidt door het kernteken Kan, zodat zich hindernis op hindernis stapelt. Maar deze situatie is niet aan zijn eigen positie te wijten: de zes op de tweede plaats staat in het trigram Gen, stilstand, en behoeft voor zichzèlf het gevaar niet op te zoeken. De plicht, die de verhouding tot zijn heer hem oplegt, brengt hem erin. Daarom begaat hij ook in deze gevaarlijke situatie geen fouten.
Negen op de derde plaats:
a. Gaan leidt in hindernissen; dus komt hij terug.
b. ‘Gaan leidt in hindernissen; dus komt hij terug.’
Die binnen zijn, verheugen zich daarover.
De sterke lijn is de heer van het trigram Gen, en heeft twee zwakke lijnen die van hem afhankelijk zijn. Door zijn kracht zou hij misschien in verleiding komen naar buiten te gaan, doch dan stoot hij op het trigram gevaar (Kan). Daarom keert hij terug, en de zes op de tweede plaats, die in een verhouding van solidariteit tot hem staat, verheugt zich daarover.
Zes op de vierde plaats:
a. Gaan leidt in hindernissen, komen leidt tot vereniging.
b. ‘Gaan leidt in hindernissen, komen leidt tot vereniging’.
Op de passende plaats vindt men steun.
De zes op de vierde plaats staat op zichzelf beschouwd in relatie met de bovenste zes, maar als hij daarheen zou willen gaan, zou hij daar op het hoogtepunt van het gevaar een zwakke lijn aantreffen. Terugkomst op zijn eigen plaats leidt tot vereniging. De vierde plaats is de plaats van de minister, die naar boven toe de sterke heer, de negen op de vijfde plaats, dient en van onderen gedragen wordt door de sterke helper, de negen op de derde plaats. Op de passende plaats (de donkere vierde plaats is passend voor een weke lijn) komt de vereniging tot stand met deze beide sterke lijnen.
Negen op de vijfde plaats:
a. Te midden der grootste hindernissen komen vrienden.
b. ‘Te midden der grootste hindernissen komen vrienden.’
Want ze worden door de centrale positie geregeld.
De vijfde lijn is de heer van het hexagram. Zij bevindt zich als middelste lijn van het bovenste trigram Kan in het centrum van het gevaar, dus te midden van de grootste hindernissen. Maar zij staat in relatie met de zes op de tweede plaats en de zes op de vierde plaats, die haar als vrienden te hulp komen, omdat zij hen door haar centrale positie beheerst.
Bovenste zes:
a. Gaan leidt in hindernissen, komen leidt tot groot heil.
Bevorderlijk is het, de grote man te zien.
b. ‘Gaan leidt in hindernissen, komen leidt tot groot heil.’
Want de wil is op het innerlijk gericht.
‘Bevorderlijk is het, de grote man te zien’:
Want zo volgt men een man van aanzien.
Als de bovenste, zwakke lijn er op uit zou willen gaan om de moeilijkheden alleen te overwinnen, zou ze een nederlaag lijden. Haar aard – haar wil – brengt haar tot de ‘grote’ – d.w.z. sterke – lijn, de negen op de derde plaats, die in harmonische verhouding tot haar staat. ‘Bevorderlijk is het, de grote man te zien’; want de negen op de vijfde plaats, de ‘grote man’ van het hexagram, staat boven aan het kernteken Li: oog, licht. Men ziet hem, doordat men hem samen met de negen op de derde plaats volgt, als de man van aanzien onder wiens leiding de hindernissen worden overwonnen.
40. JIE / DE BEVRIJDING
Kerntekens:
Kan en
Li
De heren van het hexagram zijn de negen op de tweede en de zes op de vijfde plaats. Daarom wordt in de Commentaar op de Beslissing gezegd: ‘Door te gaan wint hij de menigte’: dat heeft betrekking op de vijfde plaats. En verder: ‘Hij krijgt de centrale positie’: dat heeft betrekking op de tweede plaats.
De volgorde
De dingen kunnen niet voortdurend gehinderd worden. Daarom is het volgende teken: de Bevrijding. Bevrijding wil zeggen ontspanning.
Vermengde tekens.
Bevrijding betekent ontspanning.
De gedachte van ontspanning en bevrijding komt tot uitdrukking in de omstandigheid, dat boven (buiten) het trigram Zhen, beweging, staat en zich verwijdert van het onderste (binnenste) trigram Kan, gevaar. Enerzijds is het de verdere ontwikkeling van de toestand, die in nr. 3, Tun, de Aanvangsmoeilijkheid, wordt geschetst: daar is beweging te midden van het gevaar, hier brengt de beweging bevrijding uit het gevaar. Anderzijds is het hexagram de omkering van het vorige. De hindernis is omvergeworpen, het uur van de bevrijding is aangebroken.
Van het beeld uit beschouwd, hebben we hier de donder, de elektriciteit, die door de regenwolken heen is gedrongen. De spanning is opgelost. Het onweer breekt los, de hele natuur ademt bevrijd op.
HET OORDEEL
De Bevrijding. Bevorderlijk is het Zuidwesten. Als men niets meer heeft, waar men heen kan gaan, is terugkomen heilzaam. Als er nog iets is, waar men heen moet gaan, dan is snelheid heilzaam.
Commentaar op de Beslissing
De Bevrijding. Het gevaar bewerkt beweging. Door beweging ontkomt men aan het gevaar: dat is de bevrijding. ‘Gedurende de bevrijding is het Zuidwesten bevorderlijk’:
Door te gaan wint hij de menigte.
‘Zijn terugkomen is heilzaam’:
Want hij krijgt de centrale positie.
‘Als er nog iets is waar men heen moet gaan, dan is snelheid heilzaam’:
Dan is het gaan verdienstelijk.
Als hemel en aarde zich bevrijden, ontstaan donder en regen.
Als donder en regen ontstaan, breken de zaaddozen van alle vruchten, planten en bomen open.
Waarlijk groot is de tijd van de Bevrijding.
Het gevaar zet aan tot beweging: door deze beweging ontkomt men aan het gevaar: zo wordt de naam van het hexagram verklaard door de eigenschappen der beide trigrammen.
Het Zuidwesten is de plaats van het trigram Kun, het Ontvangende. Men is de moeilijkheden reeds te boven; daarom wordt het tegenovergestelde, het Noordoosten, niet meer genoemd. Kun heeft ook de betekenis van ‘menigte’. Dat heeft betrekking op de zes op de vijfde plaats. Als de bevrijding nog maar pas is ingetreden, is er aanvankelijk nog een zekere bescherming nodig, een rustige verzorging in de moederlijke schoot van het Ontvangende. Door terug te keren wanneer er niets meer te doen valt, kan de negen op de tweede plaats het centrum bezetten van het onderste trigram. Als men nog iets te doen heeft, is het heilzaam dit zo snel en verstandig mogelijk te doen, want daardoor wordt de beweging met succes bekroond en is het geen doelloze, vergeefse krachtsinspanning. Voorts wordt dan nog de bevrijding van spanningen vergeleken met een onweer, dat de lucht reinigt en alle bolsters doet openspringen. Zo heeft ook de tijd van de bevrijding zijn grootheid.
HET BEELD
Donder en regen zetten in: het beeld van de Bevrijding. Zo vergeeft de edele fouten en schenkt hij vergiffenis voor de schuld.
Kan beduidt processen en zonden. Zhen beweegt zich naar boven en laat de fouten achter zich in het niet verzinken. Daardoor wordt in het leven een soortgelijke ontspanning bereikt als in de natuur door een onweer, dat de lucht reinigt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Zonder blaam.
b. Op de grens tussen vast en week is het vanzelfsprekend, dat er ‘geen blaam’ kan zijn.
De lijn staat op een sterke plaats, maar is van nature week. Zij staat in harmonische verhouding tot de negen op de vierde plaats, die op een zwakke plaats staat, maar een sterke aanleg heeft. Door de samenwerking van deze uitgebalanceerde tegenstellingen komt er orde in het geheel, en het spreekt vanzelf, dat daardoor alles goed verloopt.
Negen op de tweede plaats:
a. Op het veld doodt men drie vossen en men krijgt een gele pijl. Standvastigheid is heilzaam.
b. Het heil van de standvastigheid van de negen op de tweede plaats is een gevolg van de omstandigheid, dat ze de middenweg bereikt.
Het trigram Kan betekent vos, Li pijl en boog. De tweede plaats is de plaats van het veld, als bovenste plaats van de onderste twee lijnen (vgl. de negen op de tweede plaats in nr. 1, het Scheppende). De drie vossen zijn de vier Yin-lijnen zonder de zes op de vijfde plaats.
Zes op de derde plaats:
a. Als iemand een last op de rug draagt en toch in een rijtuig rijdt, lokt hij de rovers naderbij. Standvastigheid leidt tot beschaming.
b. ‘Als iemand een last op zijn rug draagt en toch in een rijtuig rijdt’, behoorde hij zich inderdaad te schamen. Als ik op die manier zelf de rovers aantrek, wie kan ik dan de schuld geven?
De lijn staat op het punt, waar het onderste trigram Kan en het bovenste kernteken Kan elkaar raken. Kan beduidt wagen of rijtuig, en rovers. De structuur van het hexagram is zodanig, dat deze zes, een Yin-lijn en zwak van nature, de bovenste plaats in het onderste trigram wil innemen. Aangezien haar krachten daarvoor niet toereikend zijn, draagt zij een zware last. In deze onhoudbare situatie kan het niet anders, of zij haalt zich de rovers op de hals. Natuurlijk zal beschaming het gevolg zijn, wanneer de toestand zo blijft.
Negen op de vierde plaats:
a. Bevrijd je van je grote teen, dan komt de kameraad, en hem kun je vertrouwen.
b. ‘Bevrijd je van je grote teen’;
Want de plaats is niet de passende.
Het trigram Zhen betekent voet, de zes op de derde plaats staat juist onder Zhen: zo ontstaat het beeld van de grote teen. De negen op de tweede plaats en de negen op de vierde plaats zijn gelijkgeaarde vrienden, die samen de heer op de vijfde plaats trouw helpen. Daartoe is het echter noodzakelijk, dat eerst de ertussen staande zes op de derde plaats, tot welke een solidariteitsverhouding bestaat, wordt uitgeschakeld. De plaats is niet passend, omdat de vierde plaats een Yin-plaats is, terwijl de lijn een Yang-lijn is.88
Zes op de vijfde plaats:
a. Als de edele zich maar kan bevrijden, dat brengt heil. Zo laat hij aan de gemene man zien, dat het hem ernst is.
b. ‘De edele bevrijdt zich’,
omdat de gemenen zich dan terugtrekken.
De vijfde plaats is de plaats van de heerser. In tijden van bevrijding is ook een meegaande gemoedsgesteldheid op zijn plaats, daar zij in een harmonische verhouding staat tot de sterke helpers. Het is echter van het grootste belang, dat men zich losmaakt van laagstaande mensen, die even meegaand van aard zijn. Als zij deze houding opmerken, trekken zij zich vanzelf terug. De lijn bevrijdt zich, evenals de vorige, door zich in overeenstemming met het trigram Zhen naar boven te bewegen.
Bovenste zes:
a. De vorst schiet op een havik op een hoge muur. Hij doodt hem. Alles is bevorderlijk.
b. ‘De vorst schiet op een havik’:
daardoor bevrijdt hij zich van degenen, die hem weerstreven.
De bovenste donkere lijn is schadelijk. Met uitzondering van de zes op de vijfde plaats hebben alle Yin-lijnen in de tijd van de Bevrijding de neiging tot negativiteit, voor zover deze niet wordt opgeheven door relaties met Yang-lijnen. Aangezien de beweging naar boven is gericht, wordt de hooggeplaatste booswicht van beneden af neergeschoten, waar het trigram Kan (pijl) zich bevindt, en zo wordt de bevrijding van de laatste hinderpaal bereikt.
41. SUN / DE VERMINDERING (DE ACHTERUITGANG)
Kerntekens:
Kun en
Zhen
Het hexagram Sun gaat uit van de gedachte, dat de bovenste lijn van het onderste trigram wordt verminderd, om de bovenste lijn van het bovenste trigram te vermeerderen; daarom zijn de zes op de derde plaats en de bovenste negen de heren, die het hexagram constitueren. Daar het echter de heerser is, die verrijkt wordt, wanneer het onderste verminderd en het bovenste vermeerderd wordt, is de zes op de vijfde plaats de beheersende heer van het hexagram.
De volgorde
Door ontspanning gaat er altijd iets verloren. Daarom is het volgende teken: de Vermindering.
Vermengde tekens
De hexagrammen Vermeerdering en Vermindering zijn het begin van bloei en ondergang.
Het hexagram bestaat uit Dui onder en Gen boven. De diepte van het meer wordt verminderd ten gunste van de top van de berg, die vermeerderd wordt. De bovenste lijn van het onderste trigram wordt verminderd ten gunste van de bovenste lijn van het bovenste trigram, die vermeerderd wordt. In beide gevallen wordt het onderste verminderd ten gunste van het bovenste, en dat betekent kortweg achteruitgang.
Als de vermindering haar doel heeft bereikt, treedt ongetwijfeld weer een bloeitijd in. Daarom is de vermindering de aanvang van de bloei, evenals de vermeerdering – door overvloed – de ondergang inleidt.
Bijgevoegde oordelen
De Vermindering toont de cultivering van het karakter. Eerst wordt gewezen op de moeilijkheden, dan op het gemakkelijke. Daardoor wordt schade voorkomen.
HET OORDEEL
Vermindering verbonden met oprechtheid bewerkt verheven heil zonder blaam. Men kan daarin standvastig zijn. Bevorderlijk is het, iets te ondernemen. Hoe voert men dat uit? Twee kleine schoteltjes mag men gebruiken voor het offer.
Commentaar op de Beslissing
De Vermindering. Verminderd wordt het onderste, vermeerderd wordt het bovenste: de richting van de weg is omhoog.
‘Vermindering verbonden met oprechtheid bewerkt verheven heil zonder blaam. Men kan daarin standvastig zijn. Bevorderlijk is het, iets te ondernemen. Hoe voert men dat uit? Twee kleine schoteltjes mag men gebruiken als offer.’ De twee kleine schoteltjes zijn in overeenstemming met de tijd. Er is een tijd om het vaste te verminderen en een tijd om het weke te vermeerderen. Bij verminderen en vermeerderen, in volzijn en leeg-zijn, moet men meegaan met de tijd.
De vaste toplijn van het onderste trigram wordt verminderd, d.w.z. vervangen door een weke lijn; tegelijkertijd wordt de weke toplijn van het bovenste trigram vermeerderd, d.w.z. vervangen door een vaste lijn, die dus omhoog is gegaan. Het bovenste wordt op kosten van het onderste vermeerderd, de ondersten brengen een offer aan de heerser. Als dit offer in oprechtheid wordt gebracht, is het niet schadelijk, integendeel, het brengt welslagen en heeft louter goeds ten gevolge. Ook is zuinigheid dan geen schande. Het komt er slechts op aan, dat alles op zijn tijd geschiedt.
HET BEELD
Onder aan de Berg is het Meer: het beeld van de Vermindering. Zo bedwingt de edele zijn toorn en beteugelt hij zijn driften.
Het meer verdampt, zijn hoeveelheid water vermindert en komt ten goede aan de vegetatie van de berg, die daardoor in haar groei wordt bevorderd en verrijkt. De toorn verheft zich hoog als een berg, het hart verdrinkt in de driften als in de diepten van een meer. Daar de beide trigrammen de jongste zoon en de jongste dochter symboliseren, zijn de hartstochten buitengewoon sterk. De toorn die zich verheft, moet worden bedwongen door het Stilhouden van het bovenste kernteken Gen, en de driften moeten worden beteugeld door de inperkende eigenschap van het onderste trigram Dui, gelijk het meer zijn water binnen zijn oevers besloten houdt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Als de zaken klaar zijn, snel heengaan, dat is zonder blaam.
Maar men moet overleggen in hoeverre men anderen mag verminderen.
b. ‘Als de zaken klaar zijn, snel heengaan.’
Dat kan, omdat de bovenste in gezindheid bij de ander past.
De onderste lijn symboliseert de mensen uit het volk. Terwijl zij zelf sterk is, staat zij in harmonische verhouding tot de zwakke zes op de vierde plaats, die de beambte voorstelt. De bovenste heeft de hulp van de onderste nodig, die deze hem bereidwillig biedt. In plaats van het woord voor ‘klaar’ staat in de oude teksten het woord voor ‘door’ of ‘met’ (vgl. de Shuo Wen,89 waar de tekst wordt geciteerd). De zin zou dan luiden: Met het betonen van diensten snel heengaan – namelijk om de bovenste te helpen – ‘is zonder blaam.’ Het beduidt de zelfvermindering van de onderste ten gunste van de bovenste. De tweede helft van de tekst, die woordelijk luidt: ‘Men moet overleggen, hoe ver men hem mag verminderen’, heeft betrekking op de bovenste, die van de diensten van de onderste gebruik maakt., Het is zijn plicht te overwegen, hoeveel hij mag aannemen zonder de onderste te benadelen. Gezien de zelfopoffering van de onderste is dit de enige houding die de bovenste past. Als de bovenste zonder consideratie zou eisen, zou de vreugde waarmee de onderste bereid was te geven, sterk verminderen.
Negen op de tweede plaats:
a. Bevorderlijk is standvastigheid. Iets te ondernemen brengt onheil.
Zonder zichzelf te verminderen, vermag men de anderen vermeerdering te brengen.
b. Dat de negen op de tweede plaats bevorderlijk door standvastigheid is, komt doordat ze het juiste midden als gezindheid heeft.
De negen is sterk en staat op centrale plaats. Daarom is standvastigheid in deze gezindheid gunstig. De lijn staat aan het begin van het kernteken Zhen, opwinding; men zou dus kunnen denken, dat ze op eigen initiatief naar de zes op de vijfde plaats zou gaan, tot welke ze in harmonische verhouding staat, maar daardoor zou ze haar waardigheid te kort doen. Het past bij haar centrale positie, dat ze de anderen vermeerdering brengt zonder zichzelf te benadelen.
Zes op de derde plaats:
a. Als drie mensen samen reizen, wordt hun getal met één verminderd. Als een mens alleen reist, vindt hij zijn metgezel.
b. Als men met zijn drieën zou willen reizen, zou er wantrouwen ontstaan.
De tekst zegt, dat drie mensen met één worden verminderd wanneer ze samengaan, en dat een mens die alleen zijn weg gaat, een metgezel vindt. Dit heeft betrekking op de verandering, die in het onderste trigram heeft plaats gevonden. Het bestond eerst uit de drie sterke lijnen van het trigram Qian, het Scheppende. Die drie zijn samen op weg. Dan scheidt zich één van hen af, en gaat omhoog, naar de bovenste plaats van het bovenste trigram. De zwakke lijn, die haar plaats boven aan het onderste trigram inneemt, staat wat vereenzaamd bij de beide andere lijnen van dit teken. Maar ze staat in harmonische verhouding tot de bovenste negen, en vindt daarin iets dat haar aanvult. Door de scheiding worden de drie tot twee, door de vereniging ontstaan uit één ook twee; zo wordt hetgeen te veel is verminderd en hetgeen te weinig is vermeerderd. Door dit uitwisselingsproces, dat zich afspeelt tussen de trigrammen Qian en Kun van het oorspronkelijke hexagram, ontstaan de twee jongste kinderen Gen en Dui.
De zes op de derde plaats, die eenzaam is in het onderste trigram, mag er nu niet weer over gaan denken zich bij de beide anderen aan te sluiten, want dit zou slechts op misverstanden uitlopen. Confucius zegt over deze lijn: ‘Hemel en aarde komen tezamen, en alle dingen vormen zich en nemen gestalte aan. Het mannelijke en het vrouwelijke vermengen hun zaden en alle wezens vormen zich en worden geboren. In het Boek der Veranderingen staat: ‘Als drie mensen samen reizen, wordt hun getal met één verminderd. Als een mens alleen reist, vindt hij zijn metgezel.’ Dat heeft betrekking op het proces van de éénwording.’
Zes op de vierde plaats:
a. Als men zijn gebreken vermindert, maakt men dat de ander ijlings komt en zich verheugt. Geen blaam.
b. ‘Als men zijn gebreken vermindert’, dat is dan ook werkelijk iets, dat reden tot vreugde geeft.
De zes op de vierde plaats heeft het gebrek, dat zij te zwak is. Zij is zwak op zwakke plaats, boven en beneden ingesloten door zwakke lijnen. Maar door de harmonische verhouding tot de sterke begin-lijn, worden deze gebreken gecompenseerd. Door haar gebreken af te leggen, brengt de zes op de vierde plaats de beginnegen ertoe, haar snel te hulp te komen, hetgeen beiden vreugde brengt en geen fout is.
Zes op de vijfde plaats:
a. Hij zal wel door iemand vermeerderd worden. Tien paar schildpadden kunnen dat niet tegenhouden. Verheven heil!
b. Het verheven heil van de zes op de vijfde plaats komt doordat ze van bovenaf wordt gezegend.
Als hij verrijkt wordt, kunnen tien paar schildpadschilden dit niet loochenen, en verheven heil is zijn deel. Het getal tien wordt verklaard door het kernteken Kun. De schildpad hoort bij het trigram Li, – dat men weliswaar bij de interpretatie van dit hexagram moeilijk te pas kan brengen. Een grote orakelschildpad kost twintig kaurischelpen. Een dubbele kaurischelp wordt een paar genoemd. Dit is dus de ene verklaring: een schildpad die tien paar kaurischelpen waard is. Volgens de andere verklaring gaat het om tien paar schildpadschilden. De zegen van boven wordt gesuggereerd door de sterke bovenste lijn, die het hexagram beschuttend bedekt.
O Bovenste negen:
a. Als men zonder vermindering van anderen zelf vermeerderd wordt, dan is dat geen blaam. Standvastigheid brengt heil. Bevorderlijk is het iets te ondernemen. Men krijgt dienaren, maar heeft geen afzonderlijk huis meer.
b. Zonder vermindering van anderen wordt hij vermeerderd, d.w.z. dat hij in hoge mate verkrijgt wat hij wil.
De bovenste lijn wordt verrijkt door de zes op de derde plaats. Ze neemt deze vermeerdering aan, maar op een zodanige wijze, dat de andere daardoor niet verminderd wordt. De verhouding is hier dus net omgekeerd als bij de negen op de tweede plaats, die anderen verrijkt zonder zichzelf te verminderen. Daarom zijn de aspecten uiterst gunstig, want de harmonie tussen boven en beneden blijft gehandhaafd.
De berg is te vergelijken met een huis. Door verandering van de lijn gaat het bovenste trigram Gen over in het trigram Kun, dat geen huis kent (d.w.z. geen berg, daar zijn plaats het Zuidwesten is); daardoor zijn er wel trouwe helpers, maar niet om privébelangen van de familie te dienen.
42. YI / DE VERMEERDERING
Kerntekens:
Gen en
Kun
De gedachte van de vermeerdering komt tot uitdrukking in de omstandigheid, dat de laagste lijn van het bovenste trigram wordt verminderd, waardoor de laagste lijn van het onderste trigram wordt vermeerderd. Daarom zijn de zes op de vierde plaats en de beginnegen de constituerende heren van het hexagram. Daar echter de vermindering van het bovenste en de vermeerdering van het onderste tot stand komen door een schenking van de vorst, die door de beambte wordt aangenomen, zijn de negen op de vijfde en de zes op de tweede plaats de beheersende heren van het hexagram.
De volgorde
Als de Vermindering maar steeds voortduurt, dan bewerkt zij zeker Vermeerdering. Daarom is het volgende teken: de Vermeerdering.
Vermengde tekens
De hexagrammen Vermindering en Vermeerdering zijn het begin van bloei en ondergang.
De twee hexagrammen, waarmee deel II begint, de Inwerking en de Duurzaamheid, worden na tien veranderingen tot ‘Vermindering’ en ‘Vermeerdering’, evenals de beide eerste van deel I, het Scheppende en het Ontvangende, na tien veranderingen tot ‘Vrede’ en ‘Stilstand’ worden. ‘Vrede’ en ‘Stilstand’ staan met ‘Vermindering’ en ‘Vermeerdering’ in innerlijk verband, want door het overbrengen van een sterke lijn van het onderste naar het bovenste, resp. van het bovenste naar het onderste trigram, ontstaan ‘Vermindering’ en ‘Vermeerdering’. Zo ontstaat het hexagram Vermeerdering, wanneer van het hexagram Pi, de Stilstand,
de laagste lijn van het bovenste trigram naar beneden wordt verplaatst. Hieruit ontstaat dan het nieuwe hexagram Yi, de Vermeerdering:
. Dat door aanhoudende vermindering ten slotte een omslag tot stand wordt gebracht en vermeerdering intreedt, ligt in de loop van de natuur, zoals men kan zien aan de afnemende en toenemende maan en aan alle regelmatig terugkerende natuurverschijnselen.
Het hexagram bestaat uit de trigrammen Xun, wind, en Zhen, donder, die elkander vermeerderen. Door verzwakking van het bovenste en versterking van het onderste wordt een zekerheid bereikt, die voor het geheel een vermeerdering betekent. Het hexagram is de omkering van het vorige.
Bijgevoegde oordelen
Toen de clan van Bao Xi voorbij was, kwam de clan van de Goddelijke Landman op. Hij spleet een stuk hout voor een ploegschaar en boog een stuk hout voor de ploegstang en leerde aan de gehele wereld het nut van het openleggen der aarde met een ploeg.
Dat ontleende hij waarschijnlijk aan het hexagram: de Vermeerdering.
Beide delen van het hexagram hebben als symbool het hout. Het buitenste trigram beduidt indringen, het binnenste beduidt beweging. De met indringen verbonden beweging heeft de wereld de grootste vermeerdering gebracht.
‘De Vermeerdering toont de volheid van het karakter. De vermeerdering toont de groei van de volheid zonder kunstgrepen. Zo bevordert de Vermeerdering het nuttige.’
HET OORDEEL
De Vermeerdering: Het is bevorderlijk, iets te ondernemen. Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
Commentaar op de Beslissing
De Vermeerdering: Het bovenste verminderen en het onderste vermeerderen:
Dan kent de vreugde van het volk geen grenzen.
wat boven is plaatst zich onder het lage:
Dat is de weg van het grote licht.
Bevorderlijk is, iets te ondernemen:
Centraal, correct en zegenrijk.
Bevorderlijk is, het grote water over te steken:
De weg van het hout schept succes.
De Vermeerdering beweegt zich, zachtmoedig en mild:
Dagelijks vooruitgang, onbegrensd.
De hemel schenkt en de aarde brengt voort:
Daardoor groeit het allerwegen.
De weg der Vermeerdering overal
Gaat met de tijd harmonisch voort.
De naam van het hexagram wordt uit de structuur verklaard. De vermeerdering van het lagere op kosten van het hogere is vermeerdering in de volle zin des woords, want zij komt aan het gehele volk ten goede. De vierde lijn, die uit het bovenste trigram afdaalt tot de laagste plaats betoont een zelfverloochening, die het bewijs van grote zuiverheid is. In tijden van Vermeerdering is het gunstig iets te ondernemen, daar de heren van het hexagram, de negen op de vijfde en de zes op de tweede plaats, in centrale positie en correct (d.w.z. sterk op sterke en zwak op zwakke plaats) zijn. Het oversteken van het grote water wordt gesuggereerd door het bovenste trigram Xun, dat hout beduidt en aldus een schip voorstelt, terwijl het onderste trigram de beweging aan het schip verleent. De eigenschappen der trigrammen Zhen, beweging, en Xun, geleidelijkheid, waarborgen een duurzame vooruitgang.
De gedachte van de vermeerdering op kosmisch gebied komt tot uitdrukking, doordat de beginlijn van de hemel zich onder de aarde plaatst; hierdoor ontstaat het trigram Zhen, waarin alle wezens het aanschijn krijgen. Ook dit proces van vermeerdering is gebonden aan de juiste tijd, waarbinnen het zich voltrekt.
HET BEELD
Wind en donder: Het beeld van de Vermeerdering. Alzo de edele: ziet hij goeds, dan doet hij het na; heeft hij gebreken, dan legt hij ze af.
Wind en donder verwekken en versterken elkaar wederkerig. De donder komt van nature overeen met het lichte principe, dat hij in beweging brengt; de wind is van nature verbonden met het donkere principe, dat hij ontleedt en oplost. Het lichte komt overeen met het goede dat bereikt wordt, wanneer men zich er naar toe beweegt, in overeenstemming met het trigram Zhen. Het donkere komt overeen met het slechte, dat men onschadelijk maakt door het te ontleden en op te lossen – gelijk Xun, de wind, de wolken uiteendrijft. Beide principes bevorderen de vermeerdering, want op moreel gebied is het goede equivalent met het licht, het positieve: bevordering van dit principe betekent vermeerdering.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Het is bevorderlijk, grote daden te volbrengen. Verheven heil, geen blaam.
b. ‘Verheven heil. Geen blaam.’
De lageren gebruiken het niet voor hun eigen gemak.
De onderste negen beduidt het lagere volk. Doordat de zes op de vierde plaats, de minister, afdaalt (hij staat in harmonische relatie met de beginlijn), wordt de onderste lijn in staat gesteld iets groots tot stand te brengen, daar hij de gunsten die men hem van bovenaf bewijst, niet zelfzuchtig ten eigen bate gebruikt. De lijn is onder in het teken Zhen en beweegt zich daarom naar boven. Vandaar het grote heil.
Zes op de tweede plaats:
a. Hij zal wel door iemand vermeerderd worden. Tien paar schildpadden kunnen dat niet verhinderen. Duurzame standvastigheid brengt heil.
De koning toont hem voor God. Heil!
b. ‘Hij zal wel door iemand vermeerderd worden.’
Dat komt van buiten.
De vermeerdering van het binnenste trigram komt van buiten en geldt daarom als iets onverwachts, iets dat vanzelf komt. De ‘Vermeerdering’ is het omgekeerde van de ‘Vermindering’; vandaar dat de tekst van deze lijn correspondeert met de zes op de vijfde plaats van het vorige hexagram. De Vermeerdering komt tot stand doordat eigen correctheid, centrale positie en weekheid van lijn de voorwaarden ervoor scheppen en bovendien de sterke negen op de vijfde plaats in harmonische verhouding tot deze lijn staat. De aanmaning tot standvastigheid wordt gegeven, omdat bij de weekheid van de lijn zowel als van de plaats wellicht een zekere zwakheid zou kunnen ontstaan, die door vastberadenheid moet worden gecompenseerd. De vermeerdering is hier drievoudig: door mensen, door goden (aangeduid door de schildpad, waardoor de wil der goden wordt geopenbaard) en door de hoogste heer des hemels, die de man, bij het offer aan hem gebracht, genadig aanneemt. Het hexagram Yi heeft betrekking op de eerste maand (4 februari-4 maart), waarin buiten op het veld de offers werden gebracht.
Zes op de derde plaats:
a. Men wordt verrijkt door rampspoedige gebeurtenissen.
Geen blaam als je waarachtig bent, in het midden wandelt en de vorst bericht met het zegel.
b. ‘Men wordt verrijkt door rampspoedige gebeurtenissen’:
dat is iets, dat ons zeer zeker toebehoort.
De lijn is zwak op sterke plaats, op de top van de opwinding (onderste trigram, Zhen) en is bovendien niet centraal: dat alles duidt op onheil. Daar het echter de tijd van de groei is, zal zelfs dit onheil – dat geen toeval is doch een gevolg van innerlijke oorzaken – ons iets goeds brengen. De lijn bevindt zich in het midden van het onderste kernteken Kun en tevens aan de spits van het onderste trigram Zhen, beweging, wat doet denken aan beweging, aan ‘in het midden wandelen’. Het zegel is een rond stuk jade, dat als legitimatiebewijs dienst deed.
De gedachtegang wordt als volgt uitgelegd: Wanneer de hemel in een tijd van Vermeerdering rampen zendt – zoals mislukking van de oogst e.d. – zal een medelijdend vorst zijn getroffen onderdanen trachten te helpen door kwijtschelding van belasting enz.; de beambte, die deze faciliteiten aankondigt, heeft ter bevestiging van zijn autoriteit zulk een jade onderscheidingsteken.
Zes op de vierde plaats:
a. Als je in het midden wandelt en de vorst bericht, zal hij volgen. Bevorderlijk is het, gebruikt te worden bij het verleggen van de hoofdstad.
b. ‘Als je de vorst bericht, zal hij volgen’;
omdat daardoor zijn gezindheid wordt vermeerderd.
De vierde plaats is de plaats van de minister. De zes op de vierde plaats is de onderste lijn van het trigram Xun, dat wind en indringen betekent, bijgevolg heeft de lijn invloed. Maar daar zij in het midden van het bovenste kernteken Gen staat, wendt zij deze invloed niet voor persoonlijke doeleinden aan; dit is immers de lijn, die door haar eigen vermindering het onderste trigram vermeerdert. Daarom stelt zij een man voor, die als middelaar tussen vorst en volk in staat is, de wil van de vorst aan het volk duidelijk te maken. Zulke persoonlijkheden zijn bij gevaarlijke, belangrijke ondernemingen (het oversteken van het grote water – hier het verleggen van de hoofdstad, hetgeen onder de Shang-dynastie (1600-1046 v.Chr.) vijfmaal voorkwam) van groot belang.
Negen op de vijfde plaats:
a. Als je werkelijk een goed hart hebt, vraag dan niet. Verheven heil! Waarlijk, goedheid zal je als deugd worden aangerekend.
b. ‘Als je een goed hart hebt, vraag dan niet.’
Als goedheid je als deugd wordt aangerekend, heb je je doel volkomen bereikt.
De heer van het hexagram, sterk en centraal op de juiste, centrale plaats, heeft een waarlijk goed hart en tracht de ondersten te vermeerderen. Men kan er dus op vertrouwen: de werking moet gunstig zijn, en doordat de goede bedoeling erkend wordt, is alles in orde.
Bovenste negen:
a. Hij dient niemand tot vermeerdering. Het kan zelfs zijn, dat iemand hem slaat. Hij heeft zijn hart niet altijd in bedwang. Onheil.
b. ‘Hij dient niemand tot vermeerdering’:
Dat is een woord, dat eenzijdigheid tekent.
‘Het kan zelfs zijn, dat iemand hem slaat’:
Dat komt van buiten.
De lijn is halsstarrig en niet voortdurend bedacht op het welzijn (de vermeerdering) van lagerstaanden; ondanks de relatie met de zes op de derde plaats, is daar geen invloed van de bovenste lijn merkbaar. De lijn is dus eenzijdig, houdt zich op een afstand. Deze verkeerde houding roept dan automatisch – zonder dat iemand de opzet ertoe heeft – het onheil op, daar de gezindheid van de lijn niet duurzaam, d.w.z. niet in harmonie met de eisen van de tijd is.
43. GUAI / DE DOORBRAAK (DE VASTBERADENHEID)
Kerntekens:
Qian en
Qian
De betekenis van het hexagram is gebaseerd op de omstandigheid dat een donkere lijn op de buitenste plaats aan de top staat: de bovenste zes is dus de constituerende heer. De vijf lichte lijnen echter wenden zich vastberaden tegen de donkere. De vijfde staat aan hun spits en bevindt zich bovendien op voorname plaats; daarom is de negen op de vijfde plaats de beheersende heer van het hexagram.
De volgorde
Als de Vermeerdering onophoudelijk doorgaat, komt er vroeg of laat een doorbraak. Daarom is het volgende teken: de Doorbraak. Doorbraak wil zeggen vastberadenheid.
Vermengde tekens
Doorbraak betekent vastberadenheid. Het sterke keert zich vastberaden tegen het zwakke.
Bijgevoegde oordelen
In de oertijd knoopte men koorden om te regeren. De heiligen uit een latere tijd voerden in plaats daarvan schriftelijke oorkonden in, om de verschillende beambten te regeren en toezicht te houden op het volk. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram: de Doorbraak.
Het hexagram Guai betekent eigenlijk het breken van een rivier door zijn dijken in tijden van overstroming. De vijf sterke lijnen zijn gedacht als van beneden omhoogstijgend, zodat ze de bovenste, zwakke lijn vastberaden uit het hexagram verdrijven. Het zelfde blijkt uit de beelden. Het meer is verdampt en ten hemel gestegen. Daar zal het zich als wolkbreuk ontladen. Ook hier dus de gedachte van een doorbraak.
Het hexagram bestaat uit Dui boven, dat ‘woorden’ beduidt, en Qian beneden, welks eigenschap de kracht is. Het hexagram duidt dus aan, dat men zijn woorden sterk en duurzaam moet maken.
HET OORDEEL
De Doorbraak: Vastberaden moet men aan het hof van de koning de zaak bekend maken. Naar waarheid moet zij worden verkondigd. Gevaar. Men moet zijn eigen stad verwittigen. Niet bevorderlijk is het, naar de wapenen te grijpen. Het is bevorderlijk, iets te ondernemen.
Commentaar op de Beslissing
Doorbraak is zoveel als vastberadenheid. Het vaste verdringt vastberaden het weke. Sterk en blijmoedig, dat is vastberaden en harmonisch.
‘Men moet de zaak aan het hof van de koning bekend maken.’
Het zwakke rust op vijf harden.
‘Waarheidsgetrouwe verkondiging is gevaarlijk.’
Dit gevaar leidt echter naar het licht.
‘Men moet zijn eigen stad verwittigen. Niet bevorderlijk is het, naar de wapens te grijpen’:
Wat die man hoog houdt, gaat teniet.
‘Het is bevorderlijk, iets te ondernemen’,
Want de vasten groeien en brengen ten einde.
Bij de verdringing van de donkere lijn aan de top komt het erop aan, dat zulks in de goede geest geschied. Het gaat hier niet om een gevecht met onzekere afloop: wat geschiedt is onvermijdelijk. Daarom is een rustig-blijmoedige, kalme vastberadenheid de juiste zielshouding, zoals deze door het karakter der beide trigrammen (binnen Qian, het Scheppende, het sterke, – buiten Dui, het Blijmoedige) wordt getekend. Men moet de waarheid aan het hof van de koning bekend maken: de bovenste, zwakke lijn staat boven de vijf sterken, waarvan de bovenste de plaats van de vorst inneemt. De zwakke lijn is het beeld van een gemene op een hoge plaats. Het trigram Dui beduidt mond, vandaar het bekend maken, verkondigen. Qian beduidt ook strijd en gevaar; Qian en Dui beduiden beiden metaal, vandaar het beeld van de wapens. De situatie op zichzelf is echter veelbelovend, daarom is het gebruik van wapens naar buiten toe niet nodig.
HET BEELD
Het meer is ten hemel opgestegen: het beeld van de Doorbraak. Zo schenkt de edele rijkdom naar beneden zonder bij zijn deugd lang stil te staan.
Het meer is verdampt en verzamelt zich hoog aan de hemel in de vorm van nevels en wolken: dat wijst erop, dat het spoedig tot een doorbraak zal komen, waardoor het water als regen weer omlaag komt. Om een gewelddadige doorbraak te voorkomen, is het noodzakelijk dat men zich de eigenschappen der beide trigrammen ten nutte maakt. Dui beduidt vreugde: in plaats van de rijkdom op een gevaarlijke plaats op te stapelen en daardoor een breuk te provoceren, moet men voortdurend geven en aldus vreugde bereiden. Bij het opvoeden van zichzelf denke men aan de strenge gerechtigheid die door het trigram Qian wordt uitgeoefend: dan zal men nooit zelfvoldaan zijn – hetgeen evenzeer tot een catastrofe zou leiden – doch zich steeds in acht nemen. Als de vreugde hoog staat als een meer aan de hemel, leidt dit licht tot overmoed; daarom moet ze getemperd worden door de zegenrijke aard van de hemel. Als het sterke een zwakke boven zich ontwaart, – zoals de hemel onder het meer – dan leidt dit licht tot eigenzinnigheid; daarom moet het getemperd worden door de vriendelijke aard van Dui.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Machtig in de voorwaartsschrijdende tenen.
Gaat men heen en is men tegen de zaak niet opgewassen, dan begaat men een fout.
b. Als men heengaat, zonder tegen de zaak te zijn opgewassen, is dat een fout.
De tenen worden gesuggereerd door de onderste lijn. Het hexagram Doorbraak is de volgende fase na nr. 34, ‘de Macht van het Grote’. Daarom is de tekst van de onderste lijn hier hetzelfde als daar, behalve dan dat hij hier wat verzacht is, aangezien de situatie zich hier al verder heeft ontwikkeld.
Negen op de tweede plaats:
a. Alarmroep. ’s Avonds en ’s nachts wapenen. Vrees niets.
b. Ondanks wapens geen angst:
omdat men de weg van het midden heeft gevonden.
Dui, het bovenste trigram, beduidt mond, vandaar de alarmroep. Dui ligt in het Westen, dat duidt op avond; Qian in het Noordwesten, dat duidt op nacht. Dui en Qian worden beiden met metaal in verband gebracht: dat duidt op wapens. Men behoeft echter niets te vrezen, want de lijn is sterk en centraal, in het midden van het onderste trigram Qian, hemel.
Negen op de derde plaats:
a. Machtig te zijn in de jukbeenderen brengt onheil.
De edele is vastbesloten. Hij wandelt eenzaam en komt in de regen. Hij wordt bespat en men mort tegen hem. Geen blaam.
b. ‘De edele is vastbesloten’:
Dat is uiteindelijk geen fout.
Qian is het hoofd. De derde plaats vormt de top van het trigram Qian, vandaar het beeld van de jukbeenderen. De lijn behoort tot het sterke trigram Qian en staat bovendien midden in het onderste kernteken Qian, vandaar de dubbele vastberadenheid. Zij is eenzaam, omdat ze de enige is, die in harmonische verhouding staat tot de bovenste, donkere lijn. Daar Dui water betekent, komt de gedachte op aan de regen, waardoor men bespat wordt. Doordat ze een sterke natuur heeft, loopt zij geen gevaar aangestoken te worden door de bovenste, donkere lijn: vandaar dat ze ondanks de schijn, die tegen haar is, geen fout maakt.
Negen op de vierde plaats:
a. Op de dijen is geen huid, en het lopen valt zwaar. Liet men zich leiden als een schaap, dan zou het berouw verdwijnen. Doch als men deze woorden hoort, zal men ze niet geloven.
b. ‘Het lopen valt zwaar.’
De plaats is niet de passende.
‘Als men deze woorden hoort, zal men ze niet geloven.’
Er is geen duidelijk begrip.
De lijn bezet de onderste plaats van het bovenste trigram, vandaar het beeld van de dij. Doordat zij bij haar voorwaartsdringen gehinderd wordt door de sterke vijf, ontstaat de gedachte, dat het lopen bemoeilijkt wordt. Dui heeft het schaap als symbool; vandaar de raad, dat men zich moet laten leiden als een schaap. Door wisseling van de lijn zal het bovenste trigram veranderen in Kan, dat oor beduidt. Daar de lijn echter noch correct, noch op haar plaats is, luistert zij niet naar wat men haar zegt.
Negen op de vijfde plaats:
a. Tegenover het onkruid is onwrikbare vastberadenheid nodig. In het midden wandelen blijft vrij van blaam.
b. ‘In het midden wandelen blijft vrij van blaam.’
Het midden is nog niet in het licht.
De lijn is de heer van het hexagram. Hij is het, die vastberaden strijd moet voeren met de bovenste zes, het beeld van de gemene. Maar zoals de negen op de derde plaats in harmonische verhouding staat tot de bovenste zes, staat de negen op de vijfde plaats in een verhouding van solidariteit tot de bovenste zes. Daardoor wordt zijn strijd verzwaard. Hij kan echter vastberaden zijn; ten eerste is hij de heer van het hexagram, en nog wel heerser op de voornaamste plaats. Voorts is hij de bovenste lijn van het energieke bovenste kernteken Qian en ten slotte staat hij in het midden van het bovenste trigram, zodat er hoop is, dat het hem gelukken zal standvastig te blijven.
Bovenste zes:
a. Geen roep. Ten slotte komt onheil.
b. Het onheil van het niet roepen mag men niet definitief laten voortduren.
Deze lijn vertegenwoordigt het kwade, dat energiek uitgeroeid moet worden. Maar daarbij dient men voorzichtig te werk te gaan. Het ziet er heel gemakkelijk uit, daar het slechts gaat om één zwakke lijn, tegenover vijf sterke. Maar haar donkere aard laat vermoeden, dat hij degenen, die hun waarschuwende roep laten horen, wel tot zwijgen zal weten te brengen. Dat mag men niet op zijn beloop laten, want het gevaar bestaat, dat uit die éne verwaarloosde Yin-lijn het kwaad voortspruit als uit een zaadkorrel.
44. GOU / HET TEGEMOETKOMEN
Kerntekens:
Qian en
Qian
Het hexagram ‘Tegemoetkomen’ ontleent zijn betekenis aan de ene donkere lijn, die onderaan ontstaat; daarom is de beginlijn de constituerende heer van het hexagram. Maar de vijf Yang-lijnen hebben alle de plicht de Yin-kracht te bedwingen; van deze lijnen hebben de tweede en de vijfde een sterk en centraal karakter: de ene staat vlak bij de Yin-lijn om haar te beteugelen, de andere staat op de ereplaats, en komt van bovenaf om haar te beteugelen. Daarom zijn de negen op de vijfde en de negen op de tweede plaats de beheersende heren van het hexagram.
De volgorde
Door vastberadenheid zal men wel op iets stoten. Daarom is het volgende teken: het Tegemoetkomen. Tegemoetkomen betekent aantreffen.
Vermengde tekens
Tegemoetkomen betekent aantreffen.
Tegemoetkomen betekent aantreffen. Het onderste trigram is Xun, de wind, die onder het bovenste, Qian, de hemel, voortjaagt en daardoor alle dingen tegenkomt. Verder ontstaat beneden een Yin-lijn, zodat het donkere op deze manier onverwachts samenkomt met het lichte. De beweging gaat uit van het donkere principe, het vrouwelijke, dat het lichte principe, het mannelijke, tegemoettreedt.
Dit hexagram is de omkering van het vorige.
HET OORDEEL
Het Tegemoetkomen. Het meisje is machtig. Met zulk een meisje moet men niet trouwen.
Commentaar op de beslissing
Tegemoetkomen beduidt aantreffen. Het zwakke treedt het sterke tegemoet.
‘Met zulk een meisje moet men niet trouwen.’
Dat beduidt, dat men niet voortdurend met haar leven kan. Als hemel en aarde elkaar ontmoeten, krijgen alle schepselen vaste omlijningen.
Als het vaste het midden en het juiste treft, gedijt alles onder de hemel in volle heerlijkheid.
Groot voorwaar is de zin van de tijd van het Tegemoetkomen.
Xun is de oudste dochter. Een Yin-lijn ontstaat van binnen en beheerst het hexagram, terwijl de Yang-lijnen ter zijde staan als gasten. Daardoor wordt het Yin-element steeds machtiger. Het is de lijn van het hexagram Kun, waarvan wordt gezegd: ‘Trapt men op rijp, dan is het vaste ijs nabij.’ Het is dus zaak, de geleidelijke expansie bijtijds te verhinderen, want de weg der gemenen breidt zich alleen uit, doordat de edelen hen met macht bekleden. Als dit bij het eerste optreden van het gemene vermeden wordt, kan ook dit gevaar worden vermeden.
Als het sterke zich voor de eerste maal onder de Yin-lijnen vertoont, heet het hexagram: ‘Terugkeer’. De edele verwijlt steeds op de plaats waar hij thuishoort. Hij komt alleen in zijn eigen domein. Als het zwakke element zich voor de eerste maal onder de Yang-lijnen vertoont, heet het hexagram: ‘Tegemoetkomen, Treffen’. De gemene is altijd aangewezen op een gunstig toeval.
Het huwelijk is een instelling, die berekend is op lange duur. Als een meisje zich echter met vijf mannen afgeeft, is haar wezen niet rein, en kan men niet duurzaam met haar samenleven. Daarom moet men niet met haar trouwen. Wat echter in de menselijke samenleving vermeden dient te worden, is niettemin van belang voor de natuurprocessen. Hier is de ontmoeting tussen aardse en hemelse krachten van grote betekenis, want op het ogenblik dat het aardse zijn intrede doet, terwijl de hemelse kracht op zijn hoogst is – in de vijfde maand (5 juni-6 juli) – ontplooien zich alle dingen tot het hoogtepunt van hun lichamelijke verschijning, en het donkere kan het lichte niet schaden. De beide heren van het hexagram, de negen op de vijfde plaats en de negen op de tweede plaats, symboliseren eveneens zulk een heilzame ontmoeting. Hier ontmoet een sterke en centrale helper een sterke, centrale en correcte meester; daardoor komt er een tijd van grote bloei, zodat het inferieure element beneden geen kwaad kan doen. Het is dus een belangrijke tijd, de tijd waarin licht en donker elkander ontmoeten.
HET BEELD
Onder de hemel is de wind: het beeld van het Tegemoetkomen. Zo handelt de vorst bij het verbreiden van zijn bevelen en de verkondiging ervan naar de vier windstreken.
De vorst wordt gesymboliseerd door het bovenste trigram Qian, hemel. Zijn bevelen worden gesymboliseerd door het onderste trigram Xun, wind, welks eigenschap het indringen is. De verbreiding naar de vier windstreken wordt gesymboliseerd door de wind, die onder de hemel voortjaagt.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Men moet het remmen met een bronzen remblok. Standvastigheid is heilzaam. Als men het laat lopen, ondervindt men rampspoed. Ook een mager varken heeft de varkensaard in zich.
b. ‘Remmen met een bronzen remblok.’
Dat betekent, dat het de weg van de zwakke is, geleid te worden.
Het remblok is onderaan. Kun, welks eerste lijn hier aanwezig is, beduidt een wagen; Qian is het metaal, waardoor de wagen aan de onderzijde geremd moet worden. Dit remmen brengt heil omdat het in overeenstemming is met de waarheid, dat het zwakke, dat zichzelf niet leiden kan, geleid moet worden. Laten we het begaan, dan komen er ongelukken; zo is de tendens van het gehele hexagram. Dat deze lijn vergeleken wordt met een nog zwak, mager varken, dat later tekeer zal gaan, heeft eveneens betrekking op haar Yin-natuur. Het varken hoort bij het water, en wel bij de Yin-zijde ervan. Het is opmerkelijk, dat deze lijn alleen als object in aanmerking komt.
Negen op de tweede plaats:
a. In de kom is een vis. Geen blaam! Niet bevorderlijk voor gasten.
b. ‘In de kom is een vis.’
Men is verplicht te zorgen dat hij niet bij de gasten komt.
De vis behoort eveneens tot het Yin-principe. Bedoeld wordt de zes aan het begin, die in harmonische verhouding staat tot de negen op de vierde plaats. Dat is de ‘gast’. Om nu te voorkomen dat het Yin-element te diep in het hexagram zou doordringen, wordt de beginzes als een vis in de viskom vastgehouden door de negen op de tweede plaats, die de trouwe beambte symboliseert, en tot de beginzes in een solidariteitsverhouding staat. Dan gaat alles goed. Uit het woord dat hier met ‘viskom’ is weergegeven valt echter af te leiden, dat het Yin-element uiterst vriendelijk wordt behandeld.
Negen op de derde plaats:
a. Op de dijen is geen huid, en het lopen valt zwaar. Als men indachtig is aan het gevaar, maakt men geen grote fouten.
b. ‘Het lopen valt zwaar.’
Hij loopt nog altijd, zonder zich te laten leiden.
Deze lijn komt overeen met de negen op de vierde plaats van het vorige hexagram, Guai, waarvan dit het omgekeerde is; vandaar ook de overeenkomst van de tekst. De innerlijke houding is hier echter anders: daar hebben we de gedecideerde bedoeling, omhoog te dringen om het donkere eruit te gooien, terwijl hier het verlangen bestaat naar een ontmoeting met de onderste donkere lijn. De negen op de tweede plaats heeft deze echter reeds onder zijn hoede genomen, zodat een ontmoeting – die inderdaad noodlottig zou zijn – niet mogelijk is. Daar de lijn in de nabijheid is van het bovenste trigram Qian, vermag ze het gevaar wel in te zien, maar de wens blijft bestaan. Vandaar het onbevredigende van de situatie, hoewel grote fouten vermeden kunnen worden.
Negen op de vierde plaats:
a. In de kom is geen vis: Daar komt onheil uit voort.
b. Het onheil van de afwezigheid van vis in de viskom, is een gevolg van de omstandigheid, dat hij zich ver van het volk heeft gehouden.
De vierde plaats is de plaats van de minister. De beginzes beduidt hier het gewone, lagere volk. Op zich zelf beschouwd is de verhouding tussen de beide lijnen harmonisch. Het zou ook de plicht van de beambte zijn, met het volk voeling te houden, doch hij heeft het verzuimd. De lijn behoort tot het trigram Qian en streeft dus omhoog, weg van het lagere volk. Daarmee brengt hij echter ongeluk over zichzelf. Ook de hiermee corresponderende negen op de derde plaats van het vorige hexagram is vereenzaamd: maar daar is de innerlijke gezindheid juist, hier niet.
Negen op de vijfde plaats:
a. Met wilgenbladeren bedekte meloen: verborgen lijnen. Dan valt het ons vanuit de hemel in de schoot.
b. De negen op de vijfde plaats verbergt haar lijnen, omdat ze in het midden en correct is.
‘Dan valt het ons vanuit de hemel in de schoot’:
want de wil wijkt niet af van wat een beschikking van het lot is.
Hier is de heer van het hexagram, die als vorst in het centrum op zijn geëerde en correcte plaats staat, waarop de woorden uit de Commentaar op de Beslissing: ‘Als het vaste het midden en het juiste treft’ betrekking hebben. Qian is rond en symboliseert daarom de ronde vrucht. Deze vrucht is een meloen, die tot het donkere principe behoort, daar ze de Yin-lijn aan het begin voorstelt. Ze wordt bewaard en met wilgenbladeren toegedekt. Er vindt geen gewelddadig ingrijpen plaats. De ordenende lijnen der wetten, waarop de schoonheid des levens berust, worden bedekt. Men laat de vrucht, die men in bewaring heeft, geheel over aan haar natuurlijke ontwikkeling. Zo rijpt ze vanzelf. Ze valt ons toe. Dit is geen werk van mensenhanden, maar een beschikking van het lot, dat we hebben aanvaard.
Bovenste negen:
a. Hij komt met zijn horens tegemoet. Beschaming. Geen blaam!
b. ‘Hij komt met zijn horens tegemoet.’
Boven is het ten einde, vandaar beschaming.
Qian is het hoofd, hier de hoogste plaats, die bovendien hard is: vandaar het beeld van de horens. Men is heel anders gericht dan de beginlijn, die men tegemoet moet komen. Een zekere hardheid van houding maakt het moeilijk, de ander te benaderen. Dat leidt tot beschaming. Maar men tracht niet, een ontmoeting te forceren; daarom trekt men zich zonder blaam terug.
45. CUI / HET VERZAMELEN
Kerntekens:
Xun en
Gen
De heren van het hexagram zijn de negen op de vijfde plaats en, secondair, de negen op de vierde plaats. Dit zijn hier de enige Yang-lijnen, maar ze staan op hoge plaats in en verzamelen al de Yin-lijnen om zich heen.
De volgorde
Als de wezens elkaar ontmoeten, verzamelen ze zich. Daarom is het volgende teken: het Verzamelen. Verzamelen wil zeggen opeenhopen.
Vermengde tekens
Verzamelen betekent opeenhopen.
Het hexagram heeft in de beide lichte lijnen, waarvan de ene op de plaats van de vorst resp. vader, de andere op die van de minister, resp. zoon staat, een sterk middelpunt voor de verzameling der andere lijnen, die alle tot het donkere principe behoren. Terwijl de beide oertekens Kun en Dui ‘menigte’ en ‘vrolijkheid’ beduiden en dus op de grondslagen van de verzameling wijzen, hebben de beide kerntekens de betekenis van ‘stilstaan’ en ‘beïnvloeding’, wat eveneens op verzamelen wijst.
HET OORDEEL
Het Verzamelen. Welslagen. De koning nadert zijn tempel. Bevorderlijk is het, de grote man te zien. Dat brengt welslagen. Bevorderlijk is standvastigheid. Grote offers brengen schept heil. Bevorderlijk is het, iets te ondernemen.
Commentaar op de beslissing
Verzamelen beduidt opeenhopen. Toegewijd en daarbij blijmoedig. De sterke staat in het midden en vindt overeenstemming. Daarom verzamelen de anderen zich om hem heen.
‘De koning nadert zijn tempel.’
Dat bewerkt eerbied en welslagen.
‘Bevorderlijk is het, de grote man te zien. Dat brengt welslagen.’ De Verzameling vindt plaats op de juiste grondslag.
‘Grote offers brengen schept heil. Bevorderlijk is het, iets te ondernemen’;
want dat betekent: overgave aan het gebod van de hemel. Als men erop let wat zij verzamelen, kan men de verhoudingen tussen hemel en aarde en alle wezens doorzien.
De sterke lijn op de vijfde plaats stelt de koning voor, de grote man, van wie gezegd wordt, dat het ‘gunstig is hem te zien’. Onder hem is het kernteken Gen, dat berg en huis beduidt. Hij wordt terzijde gestaan door de sterke lijn op de vierde plaats, de plaats van de minister. De berg duidt op standvastigheid. Berg en tempel zijn beide plaatsen waar grote offers worden gebracht. De wind, het bovenste kernteken Xun, beduidt de invloed van het hogere, met het gevolg dat begonnen werken zullen slagen.
De naam van het hexagram wordt in de Commentaar op de Beslissing op verschillende manieren verklaard: 1. De eigenschappen der beide trigrammen zijn ‘toewijding’ en ‘vrolijkheid’, op grond waarvan verzameling plaats vindt. 2. Een verzameling heeft echter ook een hoofd nodig, een kristallisatie-middelpunt: dit is de negen op de vijfde plaats, waar de andere lijnen zich omheen scharen. De heerser – boven – heeft blijmoedigheid (Dui) nodig, om het volk om zich heen te kunnen verzamelen; het volk – beneden – betoont zich toegewijd (Kun).
Verder wordt de aandacht gevestigd op de religie als grondslag van de aaneensluiting tot een gemeenschap. De verenigende band in de natuur is de hemel, evenals de voorouders de verenigende band onder de mensen vormen. Als we deze krachten kennen, worden alle verhoudingen ons duidelijk.
HET BEELD
Het meer is boven de aarde: het beeld van het Verzamelen. Zo vernieuwt de edele zijn wapenen, om onvoorziene dingen het hoofd te bieden.
De beide trigrammen geven in hun samenzijn het beeld van de verzameling. Doordat het meer boven de aarde is, en derhalve dreigt over te lopen, wordt tegelijkertijd het gevaar van de verzameling aangeduid. De trigrammen en de kerntekens laten stuk voor stuk zien, hoe men deze gevaren tegemoet moet treden. Het trigram Dui beduidt metaal, dus: wapens. Het trigram Kun beduidt vernieuwen (de aarde brengt het metaal voort). Het kernteken Xun duidt op het indringende, het onvoorziene; het kernteken Gen betekent stilhouden, remmen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Als je oprecht bent, maar niet tot het einde toe, dan komt er nu eens verwarring, dan weer vereniging. Als je roept, hoef je je hand maar uit te steken, om weer te kunnen lachen. Betreur niets. Heengaan is zonder blaam.
b. ‘Nu eens verwarring, dan weer vereniging.’
De wil is in verwarring.
De zwakke lijn aan het begin is nog niet geconsolideerd. Er bestaat wel een harmonische verhouding met de negen op de vierde plaats – dat duidt op oprechtheid – maar daar de lijn met de beide andere zwakke lijnen van Kun verbonden is, laat zij zich door deze beïnvloeden, zodat de van nature voorhanden relaties met de negen op de vierde plaats verstoord worden. Daardoor ontstaat verwarring. Maar één roep is voldoende (Dui = mond), om het misverstand uit de weg te ruimen, en het lachen komt terug (Dui = vrolijkheid). Het is echter van groot belang, dat men de omhooggaande richting vasthoudt.
Zes op de tweede plaats:
a. Zich laten trekken brengt heil en blijft zonder blaam. Als men oprecht is, is het ook bevorderlijk een klein offer te brengen.
b. ‘Zich laten trekken brengt heil en blijft zonder blaam.’ Het midden is nog onveranderd.
Hier is een sterke, innerlijke verhouding van harmonie tot de negen op de vijfde plaats. Daardoor wordt deze lijn uiteraard door de sterke negen op de vijfde plaats aangetrokken. Daar zij centraal is, laat zij zich door haar omgeving niet verkeerd beïnvloeden. Zodoende komt deze innerlijke invloed tot zijn recht.
Zes op de derde plaats:
a. Verzamelen onder zuchten. Niets dat bevorderlijk ware. Heengaan is zonder blaam. Kleine beschaming.
b. ‘Heengaan is zonder blaam.’
Boven is het zachtmoedige.
De lijn heeft geen harmonische relaties, vandaar het zuchten, de verlatenheid en de hulpeloosheid. Daar de lijn tot het onderste trigram behoort, komt namelijk ook de verhouding van solidariteit met de negen op de vierde plaats niet tot haar recht, immers deze lijn behoort tot het bovenste trigram. Toch komt door het bovenste kernteken Xun, het Zachtmoedige, de verbinding tot stand, want de zes op de derde plaats vormt de onderste lijn van dit kernteken, waarvan de negen op de vierde plaats het midden vormt. Daardoor wordt zowel het gaan als ook de aansluiting mogelijk; zonder blaam, al blijft er wel een zekere beschaming.
Negen op de vierde plaats:
a. Groot heil! Geen blaam.
b. ‘Groot heil! Geen blaam’;
want de plaats vraagt niets voor zich zelf.90
De lijn neemt de plaats van de minister in, die voor zijn vorst, de negen op de vijfde plaats, de verzameling bewerkt. Maar hij maakt voor zichzelf geen aanspraak op de verdienste; vandaar groot heil.
Negen op de vijfde plaats:
a. Als men bij het verzamelen de vereiste positie inneemt, verdient dat geen blaam. Als sommigen nog niet oprecht meedoen, is er verheven, duurzame standvastigheid nodig; dan verdwijnt het berouw.
b. ‘Als men bij het verzamelen de vereiste positie maar inneemt’, dan is de wil nog niet stralend genoeg.
Op zichzelf beschouwd is de positie, vereist om de verzameling tot stand te kunnen brengen, aanwezig. Maar er zijn moeilijkheden. Het kernteken Gen, Stilstand, heeft tot gevolg dat de werkingen op de onderste lijnen niet direct tot uiting komen. Daarom is een voortdurende inwerking noodzakelijk. De werking van de persoonlijkheid moet zich voegen bij de werking van de positie. Deze lijn hoort wat haar aard betreft bij Qian, dus is zij verheven. Dit karakter tracht altijd naar een duurzame vorm, daarom verdwijnt het berouw.
Bovenste zes:
a. Klagen en zuchten, tranen in stromen! Geen blaam.
b. ‘Klagen en zuchten, tranen in stromen!’
Hij komt boven niet tot rust.
De bovenste lijn heeft geen harmonische relaties (vgl. de zes op de derde plaats), vandaar het klagen en de tranen. Doordat de lijn zich evenwel niet neerlegt bij haar hoge maar eenzame positie, doch zich overeenkomstig haar solidariteit met de heer van het hexagram, de negen op de vijfde plaats, naar omlaag wendt, treft haar geen blaam. De vereniging wordt bereikt, omdat dit in overeenstemming is met de zin van het gehele hexagram: het is gunstig de grote man te zien.
46. SHENG / HET OMHOOGDRINGEN
Kerntekens:
Zhen en
Dui
Heer van het hexagram is de zes op de vijfde plaats. Hierop slaat de passage in de Commentaar op de Beslissing: ‘Het weke dringt met de tijd omhoog.’ De zes op de vijfde plaats is de geëerdste onder de omhoogdringende lijnen. Maar het omhoogdringen begint natuurlijk van onderen. Het hexagram heeft als beeld het hout, dat binnen in de aarde groeit. Nu is echter de beginzes de heer van het trigram Xun en de wortel van het hout; vandaar dat de beginzes althans een constituerende heer van het hexagram is.
De volgorde
Het zich naar boven toe opeenhopen wordt omhoogdringen. Daarom is het volgende teken: het Omhoogdringen.
Vermengde tekens
Het Omhoogdringende komt niet terug.
Op zichzelf beschouwd is het hexagram zeer gunstig van samenstelling. Het bovenste trigram, Kun, heeft de bewegingsrichting naar onderen; het onderste trigram, Xun, dat indringen beduidt en als beeld het hout heeft, kan daarom ongestoord omhoogdringen, al is dit niet zo gemakkelijk en expansief als het opgaan van de zon in nr. 35, de Vooruitgang. De opgaande beweging wordt gesteund door de kerntekens Zhen en Dui, die eveneens naar boven gericht zijn. Het hexagram is de omkering van het vorige.
HET OORDEEL
Het Omhoogdringen heeft verheven welslagen. Men moet de grote man zien. Vrees niet! Opbreken naar het Zuiden brengt heil.
Commentaar op de beslissing
Het weke dringt met de tijd omhoog. Zachtmoedig en toegewijd. Het vaste is in het midden en vindt overeenstemming, daarom verkrijgt het groot welslagen.
‘Men moet de grote man zien. Vrees niet’,
want het brengt zegen.
‘Opbreken naar het Zuiden brengt heil.’
De wil geschiedt.
Het weke, dat door de tijd gedragen omhoogdringt, is de weke beginlijn, die de wortel van het hout – het onderste trigram – verbeeldt. Zachtmoedig is het onderste trigram, toegewijd het bovenste. Dit zijn de eerste vereisten in tijden, die het de sterke lijn op de tweede plaats – die harmonie vindt bij de zwakke lijn op de plaats van de heerser – mogelijk maken, groot succes te bereiken. De term luidt hier: ‘Men moet de grote man zien’ en niet, zoals gewoonlijk: ‘Het is bevorderlijk de grote man te zien’; de heer van het hexagram is namelijk niet de grote man; de heer is juist een weke lijn. De oorzaak van het welslagen is niet van aardse, maar van transcendente aard. Daarom wordt er ook gezegd: ‘Vrees niet’, en ‘het brengt zegen’. Deze uit de onzichtbare wereld stammende gunstige omstandigheden moet men echter door arbeid benutten. Het vertrek naar het Zuiden beduidt arbeid. Het Zuiden is de windstreek tussen Xun en Kun, de beide componenten van het hexagram.
HET BEELD
Binnen in de aarde groeit het hout: het beeld van het Omhoogdringen. Zo hoopt de edele vol toewijding kleine dingen op, om iets hoogs en groots tot stand te brengen.
De opeenhoping van het kleine, de geleidelijke, onmerkbare vooruitgang, wordt aangeduid door de wijze waarop het hout onder het aardoppervlak langzamerhand en onzichtbaar groeit. De toewijding correspondeert met het trigram Kun, het hoge en grote met het trigram Xun, dat de boom tot symbool heeft.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Omhoogdringen, dat vertrouwen ontmoet, brengt groot heil.
b. ‘Omhoogdringen, dat vertrouwen ontmoet, brengt groot heil’:
De bovensten stemmen in wil overeen.
De weke lijn aan het begin stemt in karakter overeen met de weke lijnen van het bovenste trigram Kun. Daarom ontmoet zij vertrouwen en heeft succes bij haar omhoogdringen: evenals de wortel van een boom, die in de aarde steekt en met de aarde in verbinding is, door deze verbinding de groei van de boom mogelijk maakt.
Negen op de tweede plaats:
a. Als men oprecht is, is het bevorderlijk, een klein offer te brengen.
b. De waarachtigheid van de negen op de tweede plaats brengt vreugde.
De lijn is de onderste van het kernteken Dui, dat vreugde betekent. Het orakel is hetzelfde als bij de tweede lijn van het vorige hexagram. Daar was het een zwakke lijn, die in innige verhouding stond tot de ‘koning’ op de vijfde plaats. Hier is het een sterke lijn, die in even innige verhouding staat tot de zwakke lijn op de vijfde plaats. In beide gevallen bestaat er zulk een grote geestelijke affiniteit, dat de uiterlijke gaven gering mogen zijn: het wederzijds vertrouwen zal daardoor niet worden verstoord.
Negen op de derde plaats:
a. Men dringt omhoog in een lege stad.
b. ‘Men dringt omhoog in een lege stad’:
Er is geen reden om zich te bedenken.
De lijn is sterk op sterke plaats, en staat bovendien aan het begin van het kernteken Zhen, beweging. Bovendien heeft ze vóór zich de gedeelde lijnen van het trigram Kun, die als het ware leeg en open zijn en haar niets in de weg leggen. Deze gemakkelijke vooruitgang, die misschien aanleiding zou kunnen geven tot bedenkingen, is niettemin in overeenstemming met de tijd: daarom is het zaak, op te dringen en de tijd te benutten.
Zes op de vierde plaats:
a. De koning stelt hem voor aan de berg Qi. Heil. Geen blaam.
b. ‘De koning stelt hem voor aan de berg Qi’:
Dat is de aard der toegewijden.
De lijn is zwak op zwakke plaats. Zij staat aan de top van het kernteken Dui, dat het Westen symboliseert en zo de berg Qi kan aanduiden. De koning is de zes op de vijfde plaats, de vierde lijn stelt de minister voor. De koning stemt in wezen met hem overeen, daarom verschaft hij hem de mogelijkheid, goed werk te doen.
Zes op de vijfde plaats:
a. Standvastigheid brengt heil. Men dringt trapsgewijze omhoog.
b. ‘Standvastigheid brengt heil. Men dringt trapsgewijze omhoog.’ Men bereikt volkomen wat men wil.
Van de eerste lijn tot aan deze toe gaat het omhoogdringen trapsgewijze voort. De eerste ontmoet vertrouwen, de tweede heeft slechts kleine offers nodig, de derde dringt omhoog in een stad, waarin geen mensen zijn en de vierde vindt zelfs toegang in bovenaardse gebieden: dat zijn de etappes van de vooruitgang, die alle in de heer van het hexagram zijn samengevat. Nu is het van het allergrootste belang, dat men standvastig blijft, waar men zulke schitterende resultaten behaald heeft.
Bovenste zes:
a. Omhoogdringen in het donker. Bevorderlijk is het, onafgebroken standvastig te zijn.
b. ‘Omhoogdringen in het donker.’
Op de top is afname en geen rijkdom.
De lijn staat aan de top van het trigram Kun. Zij kan niet verder. Het hoogtepunt van de schaduw is duisternis. Als men niets meer kan onderscheiden, dient men zijn onderbewuste standvastigheid te bewaren: anders raakt men de weg kwijt.
47. KUN / DE BENAUWENIS (DE UITPUTTING)
Kerntekens:
Xun en
Li
De heren van het hexagram zijn de negen op de tweede en de negen op de vijfde plaats. De gedachte van het hexagram berust op de insluiting van het vaste. De tweede en de vijfde lijn zijn beide van nature vast en centraal, en zijn ingesloten door donkere lijnen, daarom zijn beide lijnen zowel constituerende als beheersende heren van het hexagram.
De volgorde
Als men zonder ophouden omhoogdringt, geraakt men onherroepelijk in het nauw. Daarom is het volgende teken: de Benauwenis.
Vermengde tekens
Benauwenis betekent: een samentreffen.
Benauwenis is iets, dat toevallig zo treft. Dat het meer geen water heeft is een gevolg van bijzondere, bij uitzondering voorkomende toestanden.
Bijgevoegde oordelen
Benauwenis is de beproeving van het karakter. Benauwenis leidt door radeloosheid tot welslagen en leert de mens, zijn wrok te verminderen.
Het hexagram is in zijn opbouw vol gevaar: een meer, waaronder zich een afgrond opent, waardoor het water naar beneden afvloeit. Als kerntekens zijn wind en vuur werkzaam, die het water ook van binnen uit in het nauw brengen. De krachten werken in tegengestelde richtingen. Kan, het onderste trigram, zinkt omlaag, terwijl Dui, het bovenste, naar boven verdampt. Wat de lijnen betreft, wordt het Yang-element door het Yin-element in het nauw gebracht. De beide bovenste sterke lijnen worden ingesloten tussen twee zwakke, en de middelste lijn van het onderste trigram eveneens.
HET OORDEEL
De Benauwenis. Welslagen. Standvastigheid. De grote man bewerkt heil. Geen blaam. Als men iets te zeggen heeft, wordt men niet geloofd.
Commentaar op de beslissing
De Benauwenis. Het vaste is ingesloten. Gevaar en blijmoedigheid. In het nauw zitten zonder de kracht tot slagen te verliezen: zoiets vermag alleen de edele.
‘Standvastigheid. De grote man bewerkt heil’: omdat hij vast en centraal is.
‘Als men iets te zeggen heeft, wordt men niet geloofd.’
Wie de mond als belangrijk beschouwt, komt in radeloosheid.
De naam van het hexagram wordt verklaard uit de structuur, daar op verschillende wijzen de lichte lijnen tussen donkere lijnen ingesloten zijn. Het slagen in een tijd van nood wordt mogelijk gemaakt doordat men in het gevaar (het onderste trigram Kan) zijn blijmoedigheid (het bovenste trigram Dui) niet verliest. De vaste en centrale lijnen op de tweede en de vijfde plaats, die de grote man aanduiden, zijn de heren van het hexagram. Het spreken wordt eveneens door het trigram Dui gesuggereerd. Maar men vindt geen gehoor. Het trigram Kan beduidt oorpijn, derhalve afkerigheid van luisteren.
HET BEELD
In het meer is geen water: het beeld van de Uitputting. Zo zet de edele zijn leven op het spel, om zijn wil te volgen.
Het beeld wordt afgeleid uit de onderlinge positie der beide trigrammen: het water is onder het meer, dus omlaaggevloeid. De afzonderlijke trigrammen geven dan raad, hoe men zich in tijden van uitputting dient te gedragen: het trigram Kan, afgrond, gevaar, duidt op de inzet van het leven; het trigram Dui, blijmoedigheid, op het volgen van de eigen wil.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Men zit in benauwenis onder een kale boom en geraakt in een duister dal. Drie jaar lang ziet men niets.
b. ‘Men geraakt in een duister dal.’
Men is duister en onderscheidt niet klaar.
Het trigram Kan staat in het Noorden, waar het duister is. Het kernteken is Li, klaarheid. Deze lijn staat buiten de klaarheid. Anders is de eerste lijn het beeld van de voet, de tenen, doch in tijden van nood zit de mens ineengedoken: daarom is de beginlijn hier de plaats waarop men zit. Het duistere dal is de eerste lijn van het trigram Kan, het gat in de afgrond.
Negen op de tweede plaats:
a. Men zit in benauwenis bij wijn en spijzen. Daar komt de man met de scharlakenrode kniebanden. Het is bevorderlijk, offers te brengen. Opbreken brengt onheil. Geen blaam.
b. ‘In benauwenis bij wijn en spijzen.’
Het midden is zegenrijk.
Kan is wijn, Dui voedsel. De man met de scharlakenrode kniebanden is de negen op de vijfde plaats, de heerser (het kernteken Xun, aan welks spits de negen op de vijfde plaats staat, beduidt been). Het is hier niet een verhouding van harmonie, maar van solidariteit, die tussen de beide heren van het hexagram, – de vorst, de negen op de vijfde plaats, en de beambte, de negen op de tweede plaats – aan het licht treedt. Daar het dus niet om natuurlijke, maar om bovennatuurlijke relaties gaat, wordt de religieuze verrichting van het offer genoemd. Het gaan naar een gelijkgezinde vorst is in harmonie met de tijd en dus op zichzelf geen fout; maar het is niet mogelijk, daar de zes op de derde plaats de weg verspert en het gevaarlijk maakt.
Zes op de derde plaats:
a. Men laat zich benauwen door steen en steunt op doornen en distels. Men gaat in zijn huis en ziet niet zijn vrouw. Onheil!
b. ‘Hij steunt op doornen en distels’: hij rust op een harde lijn.
‘Hij gaat in zijn huis en ziet niet zijn vrouw’:
dat is de voorbode van onheil.
De benauwenis van deze lijn komt van de harde lijn, die zij onder zich heeft, en van de harde lijn, die als een steen boven op haar ligt. Zo kan zij nog voor- noch achteruit. Zij stelt een mens voor, die een verkeerde plaats inneemt en dientengevolge in een onhoudbare positie verkeert. De bijgevoegde oordelen gewagen daarom rechtstreeks van de ophanden zijnde dood; dit is het, wat de tekst sub b onder ‘voorbode van onheil’ verstaat.
Negen op de vierde plaats:
a. Hij komt heel zachtjes, benauwd in een gouden wagen. Beschaming, maar men komt aan het eind.
b. ‘Hij komt heel zachtjes’:
Zijn wil is omlaag gericht.
Hoewel de plaats niet de passende is, heeft hij toch kameraden.
Kan is de wagen, Dui is metaal. De lijn bezet de plaats van de minister, en heeft dus tot taak de nood te lenigen. Hij laat zich door de eer, die hem te beurt is gevallen (hij heeft van de vorst een wagen gekregen) in zover beïnvloeden, dat hij zijn taak niet met de nodige snelheid volbrengt. Dat is beschamend. Maar ten slotte gaat alles toch goed. De lijn staat niet op de juiste plaats: de plaats is week, de lijn vast. Maar zij staat in harmonische relatie met de beginzes, waarop haar wil gericht is: daardoor heeft zij een kameraad, die haar tot handelen brengt.
Negen op de vijfde plaats:
a. Neus en voeten worden hem afgesneden. Men geraakt in het nauw door de man met de purperen kniebanden. Zachtkens komt de vreugde. Het is bevorderlijk, offers en gaven te brengen.
b. Afsnijden van neus en voeten beduidt, dat hij zijn wil nog niet kan doorzetten.
‘Zachtkens komt de vreugde’,
omdat de lijn recht en centraal is.
‘Het is bevorderlijk, offers en gaven te brengen.’
Daardoor verkrijgt men geluk.
De lijn is ingesloten tussen donkere lijnen. Boven haar bevindt zich een donkere lijn. Als zij die uit de weg zou willen ruimen, zou het zijn alsof haar de neus werd afgesneden. Zich omlaagwendend vindt zij daar ook zulk een belemmerende lijn: de zes op de derde plaats; als men deze zou verwijderen, zou het zijn alsof de voeten werden afgesneden. Daarom kan zij haar wil niet doorzetten. Ook de beambte, tot wie zij in solidariteitsverhouding staat, vermag haar niet te helpen, daar ook hij door donkere lijnen wordt ingesloten en benauwd. Maar de sterke natuur van beide heren garandeert het uiteindelijk succes. Ook hier wordt, evenals bij de negen op de tweede plaats, het offer genoemd.
Bovenste zes:
a. Hij wordt benauwd door wijnstokranken. Hij beweegt zich onzeker en zegt: ‘Beweging schept berouw’. Als men daar berouw over voelt en zich op weg begeeft, heeft men heil.
b. ‘Hij wordt benauwd door ranken’:
dat wil zeggen, hij is nog niet in harmonie.
‘Beweging schept berouw’:
Als men daar berouw over voelt, is dat een veelbelovende wending.
Een zwakke lijn op het hoogtepunt van de benauwenis: dat is nog niet zo als het moet zijn. Maar door beweging, door innerlijk ontwaken tot het juiste inzicht, gelukt het de druk te overwinnen. Vandaar het heil, dat in uitzicht is, wanneer de tijd van de benauwenis ten einde loopt.
48. JING / DE WATERPUT
Kerntekens:
Li en
Dui
Heer van het hexagram is de negen op de vijfde plaats. De werking van de waterput berust op het water, en de negen op de vijfde plaats is de heer van het trigram Kan, water. De betekenis van het hexagram de Waterput is de voeding van het volk, en de negen op de vijfde plaats is de vorst, die het volk voedt.
De volgorde
Wie boven in het nauw gebracht wordt, zal zich omlaag wenden. Daarom is het volgende teken: de Waterput.
Vermengde tekens
De Waterput betekent samenhang.
Bijgevoegde oordelen
De Waterput toont het veld van het karakter. De waterput blijft op zijn plaats en heeft toch invloed op andere dingen. De waterput bewerkt het vermogen te onderscheiden, wat het juiste is.
De waterput blijft op zijn plaats. Hij heeft een vaste, onuitputtelijke basis; zo moet ook het karakter diepe fundamenten hebben en hecht verbonden zijn met het grondwater van het leven. De waterput zelf verandert niet, maar door het water, dat men uit hem put, oefent hij een vèrstrekkende invloed uit. De waterput toont het beeld van de rustige uitdeling van gaven aan allen die hem naderen; evenzo moet het karakter rustig en klaar zijn: dan zullen ook de denkbeelden over het goede en rechtvaardige duidelijk voor ogen staan.
Voorts heeft het hexagram betrekking op de voedselvoorziening, evenals de tekens nr. 5, Xu, het Wachten, nr, 27, Yi, de Mondhoeken, en nr. 50, Ding, de Spijspot. Het teken Waterput heeft betrekking op het voor de voeding benodigde water, als onmisbaar bestanddeel van het leven.
De beide kerntekens hebben een omhooggaande tendens. De woorden bij de afzonderlijke lijnen tonen dan ook een steeds verder gaande reiniging, en de situatie wordt steeds gunstiger, in tegenstelling tot het gevaar, dat in het oordeel over het geheel wordt aangeduid.
HET OORDEEL
De Waterput. Men kan wel de stad verleggen maar de waterput niet. Hij neemt niet af en neemt niet toe. Zij komen en gaan en scheppen uit de Waterput. Als men het welwater bijna heeft bereikt, maar het touw nèt niet lang genoeg is, of als de kruik breekt, dan brengt dat ongeluk.
Commentaar op de beslissing
Indringen onder het water en omhoogbrengen van het water, dat is de Waterput. De waterput voedt en droogt niet op.
‘Men kan wel de stad verleggen, maar de waterput niet’; want centrale positie gaat gepaard met vastheid.
‘Als men het welwater bijna heeft bereikt, maar het touw net niet lang genoeg is’:
dan heeft men nog niets gepresteerd.
‘Als de kruik breekt’:
dat brengt ongeluk.
Men krijgt de indruk, dat de tekst in het begin van de Commentaar niet geheel compleet is. Van de essentiële betekenis is echter niets verloren gegaan. De eerste helft van het Oordeel heeft betrekking op het wezen van de waterput: het onveranderlijke te midden van verandering. Het bovenste trigram, Kan, duidt hierbij de waterput aan, en het onderste trigram, Xun, symboliseert een stad. De heer van het hexagram bevindt zich in het bovenste trigram, vandaar: geen verandering. De tweede helft van de tekst heeft betrekking op de gevaren bij het gebruik van de waterput. Het trigram Xun betekent een touw, het kernteken Li betekent een holle pot, het kernteken Dui betekent in stukken breken. Daardoor wordt het gevaar aangeduid, dat de kruik kan breken.
Een symbolische betekenis ligt nog in het hexagram opgesloten. Evenals het water in zijn onuitputtelijkheid een eerste levensvereiste is, zo is ook de ‘Weg der Koningen’, de goede regering, allereerste vereiste voor het leven van de staat. Plaats en tijd kunnen wisselen, maar de methodes om de menselijke samenleving te regelen, blijven steeds dezelfden. Wantoestanden ontstaan slechts dan, als het ontbreekt aan mensen, die deze ordening tot stand vermogen te brengen. Dit wordt gesymboliseerd door het breken van de kruik, voordat deze het water heeft bereikt.
HET BEELD
Boven het hout is het water: het beeld van de Waterput. Zo moedigt de edele het volk aan bij het werk en vermaant hij het, elkaar te helpen.
Het beeld van de waterput wordt ook hier voor de regering aangewend. De waterput zelf wordt daarbij beschouwd als het middelpunt van de maatschappelijke organisatie. Tevens vinden wij hier een zinspeling op de landbouwwetgeving, die in de oudste tijden gegolden zou hebben. De velden waren zo ingedeeld, dat acht families met hun leenvelden om een centrum waren gegroepeerd, waarop zich de waterput en de nederzetting bevond, en dat gemeenschappelijk bebouwd moest worden voor rekening van de centrale regering. De vorm van deze kolonie werd door het karakter voor Jing aangeduid:
. De velden waren als volgt verdeeld:
. 1-8 waren voor het familiegebruik, 9 bevatte de waterput met de nederzetting en de publieke akkers. Daarbij waren de samenwonenden natuurlijk op sociale samenwerking aangewezen.
De invloed van de regering op het volk wordt nu aan de beide afzonderlijke trigrammen ontleend. De aanmoediging bij de arbeid wordt gesymboliseerd door het trigram Kan, dat het teken van de arbeid, ook van de moeitevolle arbeid (lao
) is. De vermaning wordt ontleend aan het trigram Xun, dat de verbreiding der bevelen symboliseert.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Het slik van de waterput wordt niet gedronken. Bij een oude waterput komen geen dieren.
b. ‘Het slik van de waterput wordt niet gedronken’:
Het is te ver beneden.
‘Bij een oude bron komen geen dieren’:
De tijd verlaat hem.
De lijn is zwak en geheel onderaan, vandaar het beeld van het slik in de waterput. Zij wordt door de vaste lijn op de tweede plaats bedekt, vandaar de opmerking, dat er geen dieren komen. Zij blijft geheel buiten de beweging. De tijd gaat langs haar heen.
Negen op de tweede plaats:
a. Bij het gat van de put schiet men vissen. De kruik is gebroken en lekt.
b. ‘Bij het gat van de put schiet men vissen’:
Hij heeft niemand, die meedoet.
De lijn is op zichzelf sterk en centraal, maar zij staat niet in harmonische relatie met de heer van het hexagram. Het trigram Xun betekent vissen. Het bovenste kernteken Li betekent een kruik, het onderste, Dui, betekent breken: vandaar de gebroken kruik.
Deze lijn is te zien als de tegenpool van de heer van het hexagram. Het is de plaats, waarop de tweede helft van het Oordeel betrekking heeft (de gebroken kruik).
De uitdrukking: ‘Bij het gat van de waterput schiet men vissen’, die in overeenstemming met de oude commentaren vertaald is, wordt later ook aldus geïnterpreteerd: ‘Het water van de bron borrelt alleen voor vissen.’ Het Chinese schriftteken she
voor schieten betekent in overdrachtelijke zin ook het schieten van een straal. In elk geval is de bedoeling deze, dat het water niet door mensen als drinkwater wordt gebruikt.
Negen op de derde plaats:
a. De waterput is schoongemaakt, maar men drinkt er niet uit.
Dat is mijn hartenleed; want men zou er uit kunnen putten. Als de koning het zich bewust was, zou men gemeenschappelijk het geluk genieten.
b. ‘De waterput is schoongemaakt, maar men drinkt er niet uit.’
Dat is het leed van degenen die handelen.
Ze smeken, dat ‘de koning het zich bewust moge zijn’, om het geluk deelachtig te worden.
De lijn is sterk en staat aan de spits van het onderste trigram: daarom is de waterput schoongemaakt. Er bestaat geen verband tussen het onderste en het bovenste trigram, vandaar de geïsoleerdheid. Maar inwendig zijn door de kerntekens verbindende tendensen aanwezig. Zowel het kernteken Dui als het kernteken Li wijzen in hun beweging naar boven. Vandaar het leed van degenen die ‘handelen’, d.w.z. van de naar boven wijzende kerntekens, en de hoop, dat ‘de koning het zich bewust’ zal worden. De koning is de heer van het hexagram, de negen op de vijfde plaats, die met de negen op de derde plaats door het bovenste kernteken Li, klaarheid, verbonden is.
Zes op de vierde plaats:
a. De waterput wordt met metselwerk bekleed. Geen blaam.
b. ‘De waterput wordt met metselwerk bekleed. Geen blaam’: want het is een bruikbaar maken van de bron.
De lijn staat in de verhouding van solidariteit tot de heer van het teken op de vijfde plaats; vandaar het idee, dat de waterput geïnstalleerd wordt, zodat hij in staat is het bronwater van de negen op de vijfde plaats op te nemen. Hier is de minister in de onmiddellijke nabijheid van de vorst, die met hem samenwerkt, tot heil van het geheel.
Negen op de vijfde plaats:
a. In de waterput is een heldere, koele bron, waaruit men kan drinken.
b. Het drinken van de heldere, koele bron berust op haar centrale en correcte positie.
Dit is de heer van het hexagram. In het bovenste trigram is het de lichte lijn tussen de beide donkere, die het water tussen de randen van de put voorstelt: vandaar het idee van de heldere, koele bron. Als heer van het hexagram staat hij ter beschikking der anderen, ten gevolge van zijn centrale en correcte positie.
Bovenste een zes:
a. Men put ongestoord uit de waterput. Hij is betrouwbaar. Verheven heil!
b. ‘Verheven heil’
op de bovenste plaats, dat beduidt grote volmaaktheid.
De lijn bevindt zich aan de top, dus daar, waar het water van de put door de mensen kan worden gebruikt. Het gebruik van de waterput wordt immers pas mogelijk, wanneer het water naar boven komt. In deze lijn vindt het hexagram zijn voltooiing; vandaar de toevoeging van het grote heil.91
49.GE / DE OMWENTELING (HET RUIEN)
Kerntekens:
Qian en
Xun
Heer van het hexagram is de negen op de vijfde plaats, want men moet een eervolle plaats innemen, om de nodige autoriteit voor een omwenteling te hebben. Wie centraal en correct is, vermag al het goeds van zulk een omwenteling aan de dag te brengen. Daarom wordt van deze lijn gezegd: ‘De grote man verandert als een tijger.’
De volgorde
Het systeem van een waterput moet mettertijd noodzakelijkerwijze grondig worden vernieuwd; daarom is het volgende teken: de Omwenteling.
Een waterput moet van tijd tot tijd worden schoongemaakt, opdat hij niet verzandt of modderig wordt. Daarom wordt de ‘Waterput’, die op een duurzame inrichting wijst, gevolgd door de ‘Omwenteling’, die de noodzakelijkheid aantoont van veranderingen in sinds lang gevestigde instellingen, opdat ze niet verstarren.
Vermengde tekens
De Omwenteling beduidt de verwijdering van het verouderde.
Het hexagram is zo geconstrueerd, dat de beide trigrammen in tegenovergestelde richting werken; daardoor ontstaat gemakkelijk een omwenteling. Het vuur beneden wordt nog aangewakkerd door het kernteken Xun, dat wind of hout betekent. Het bovenste kernteken, Qian, geeft de nodige vastheid. De hele beweging van het hexagram is naar boven gericht.
HET OORDEEL
De Omwenteling. Op de eigen dag vind je geloof. Verheven welslagen, bevorderend door standvastigheid. Het berouw verdwijnt.
Commentaar op de beslissing
De Omwenteling: water en vuur temperen elkander. Twee dochters wonen samen, maar hun opvattingen lopen ver uiteen. Dat beduidt: Omwenteling.
‘Op de eigen dag vind je geloof’:
Men bewerkt een omwenteling en men vindt daarbij vertrouwen.
Opheldering en daardoor blijheid:
je schept groot succes door rechtvaardigheid.
Als men bij een omwenteling het juiste weet te doen, ‘verdwijnt het berouw’.
Hemel en aarde bewerken de omwenteling, en daardoor volgen de vier jaargetijden elkaar op.
Tang en Wu bewerkten politieke omwentelingen door overgave aan de hemel in harmonie met de mensen. De tijd van de Omwenteling is waarlijk groot.
Het ruien berust op vaste wetten, het wordt voorbereid. Hetzelfde moet het geval zijn met politieke omwentelingen. De uitdrukking: ‘op de eigen dag’ wijst – evenals dat bij nr. 18, Gu, het Werk aan het Bedorvene het geval was – op een van de tien cyclische tekens. Deze tien cyclische tekens (vgl. blz. 380 Boek III) zijn: 1. jia 2. yi 3. bing 4. ding 5. wu 6. ji 7. geng 8. xin 9. ren 10. gui.
Zoals bij nr. 18 reeds werd vermeld, heeft het achtste van deze tekens, xin (metaal, herfst), nog de bijbetekenis van ‘vernieuwen’, en het zevende, geng, beduidt ‘veranderen’. Nu is het teken, dat aan geng voorafgaat, ji. Dus op de dag vóór de verandering intreedt, vindt men geloof (vandaar in de vertaling de ‘eigen’ dag; ji betekent ook ‘eigen’). Als men de cyclische tekens met de windrichtingen van de acht diagrammen van de Latere Hemel combineert, vindt men, dat ji samen met Kun – dat aarde betekent – in het Zuidwesten staat, midden tussen Dui in het Westen en Li in het Zuiden, d.w.z. juist tussen de beide trigrammen, die elkaar bestrijden en temperen. De aarde in het midden nivelleert hun werkingen, zodat de klaarheid van het vuur (Li) en de blijheid van het water (Dui) zich afzonderlijk kunnen manifesteren. Vandaar de noodzakelijkheid van opheldering en blijheid, als men het vertrouwen van de bevolking wil winnen dat voor een omwenteling onmisbaar is.
Evenals de omwentelingen in de natuur zich volgens vaste wetten voltrekken, en daardoor het jaar in zijn kringloop ontstaat, zo moeten ook de politieke revoluties, die soms nodig kunnen zijn om een einde te maken aan verderfelijke toestanden, zich richten naar vaste wetten: 1. Men moet het juiste tijdstip kunnen afwachten. 2. Men moet op de juiste manier te werk gaan, zodat men op de sympathie van de bevolking kan rekenen en excessen worden vermeden. 3. Men moet correct zijn en geheel vrij van zelfzuchtige bedoelingen. 4. De verandering moet in een reële behoefte voorzien. Zo waren de grote omwentelingen, die de heersers Tang en Wu in de loop van de geschiedenis hebben volbracht.
HET BEELD
In het meer is vuur: het beeld van de Omwenteling. Zo ordent de edele de tijdrekening en klaart hij de tijden.
Het vuur in het meer bewerkt een omwenteling. Het water blust het vuur, het vuur doet het water verdampen. Het ordenen van de tijdrekening door middel van een kalender wordt aan de hand gedaan door het trigram Dui, dat een tovenaar, een kalendermaker beduidt. Het klaren wordt ontleend aan het trigram Li, dat klaarheid als eigenschap heeft.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Men wordt gewikkeld in de huid van een gele koe.
b. ‘Men wordt gewikkeld in de huid van een gele koe.’
Zo mag men niet handelen.
Het trigram Li heeft tot dier de koe. De huid (ge
) wordt gesuggereerd door de naam van het hexagram, dat huid of ruien betekent. Geel is de kleur van de middelste of tweede lijn, waardoor deze eerste wordt vastgehouden. Op zichzelf is de lijn sterk. Het trigram Li, waartoe ze behoort, dringt naar boven; het ligt dus voor de hand, dat de verleiding bij haar opkomt, een revolutie op touw te zetten. Maar de negen op de vierde plaats staat niet in relatie met haar, evenmin als de zes op de tweede plaats; zodat de tijd van handelen nog niet is aangebroken.
Zes op de tweede plaats:
a. Op de eigen dag mag je een omwenteling teweegbrengen. Opbreken brengt heil. Geen blaam.
b. ‘Op de eigen dag mag je een omwenteling teweegbrengen.’ Handelen brengt een mooi resultaat.
De lijn is correct, centraal en bezit klaarheid. De plaats is die van de beambte. Naar boven toe staat zij in harmonische relatie met de heer van het hexagram, de negen op de vijfde plaats, daarom heeft zij de mogelijkheid, met goed gevolg op te treden. Dit is het moment, dat in het Oordeel wordt aangeduid als het juiste tijdstip voor het winnen van het vertrouwen. Over de betekenis van ‘de eigen dag’ (ji ri
) zie hierboven. Hier is de constellatie bijzonder duidelijk. De dag wordt gesuggereerd door het trigram Li, de middelste lijn is de plaats van de aarde, die in het Zuidwesten naast Li (het Westen) staat.
Negen op de derde plaats:
a. Opbreken brengt onheil. Standvastigheid brengt gevaar.
Als het gerucht van de omwenteling drie keer de ronde heeft gedaan, kan men eraan meedoen en zal men geloof vinden.
b. ‘Als het gerucht van de omwenteling drie keer de ronde heeft gedaan, mag men eraan meedoen’:
waartoe wil men het anders laten komen?
De lijn is sterk en klaar op de plaats van de overgang, doch deze situatie brengt met zich mee, dat er gevaar voor overijling bestaat. Daarom dient men te wachten, tot de tijd gekomen is. De verhouding tot de bovenste lijn komt hier niet in aanmerking, daar deze reeds door de vijfde gebonden is. Daarom zou een overhaast opbreken gevaarlijk zijn. Als het vuur iets tegen het water wil uitrichten, moet het met absolute vastberadenheid handelen. Succes is alleen mogelijk, als alle drie de lijnen samen één geheel vormen.
Negen op de vierde plaats:
a. Het berouw verdwijnt. Men vindt geloof. De staatsvorm te veranderen brengt heil.
b. Het heil van de verandering van staatsvorm berust daarop, dat men voor zijn gezindheid geloof vindt.
De lijn is als sterke lijn op weke plaats in harmonisch evenwicht. Ze is van dezelfde geaardheid als de heer van het hexagram en is met hem verbonden, daarom vindt ze geloof. Hier is de tijd voor de verandering gekomen. Als de tekst niet alleen van omwenteling, maar ook van verandering en wijziging spreekt, betekent dat, dat door de ‘omwenteling’ alleen het oude wordt afgeschaft, terwijl de ‘verandering’ tegelijkertijd wijst op de invoering van het nieuwe.
Negen op de vijfde plaats:
a. De grote man verandert als een tijger. Nog voordat hij het orakel raadpleegt, vindt hij geloof.
b. ‘De grote man verandert als een tijger’:
Zijn tekening is duidelijk.
De lijn staat in relatie met de zes op de tweede plaats, en heeft dus de klaarheid van Li tot zijn beschikking. Het trigram Dui, in welks midden de lijn staat, staat in het Westen, de plaats van de witte tijger; het jaargetijde, dat met dit trigram correspondeert, is de herfst, waarin de dieren hun vacht wisselen.
Bovenste zes:
a. De edele verandert als een panter. De geringe man ruit in het gezicht. Opbreken brengt onheil. Verwijlen in standvastigheid brengt heil.
b. ‘De edele verandert als een panter.’
Zijn tekening is fijner.
‘De geringe man ruit in het gezicht’;
Hij is toegewijd en gehoorzaamt de vorst.
De lijn staat in solidariteitsverhouding tot de heer van het hexagram, zodat de uitvoering van de fijnere details aan hem is opgedragen. De tekening van de panter is fijner dan die van de tijger. De gewone man verandert zich althans uiterlijk door de overwegende invloed van de edele.
50. DING / DE SPIJSPOT
Kerntekens:
Dui en
Qian
De heren van het hexagram zijn de zes op de vijfde plaats en de bovenste negen. De gedachte, die aan dit hexagram ten grondslag ligt, is het voeden van waardige mensen. De zes op de vijfde plaats eert de eerbiedwaardige, die door de bovenste negen wordt voorgesteld. Het beeld is ontleend aan de wijze, waarop de ringen en de oren van de spijspot in elkander passen.
De volgorde
Niets vervormt de dingen zo ingrijpend als de Spijspot. Daarom is het volgende teken: de Spijspot.
De veranderingen die door de spijspot tot stand komen, zijn enerzijds de wijzigingen die het voedsel door het koken ondergaat, anderzijds in overdrachtelijke zin de revolutionerende werking, die er uitgaat van de samenwerkingen van een vorst en een wijze.
Vermengde tekens
De Spijspot beduidt het opnemen van het nieuwe.
Het hexagram is de omkering van het vorige; ook wat de betekenis betreft toont het een omschakeling. Terwijl men kan zeggen dat de ‘Omwenteling’ zich bezighoudt met de revolutie als zodanig in haar negatieve betekenis, toont de ‘Spijspot’ de juiste manier om het maatschappelijke leven te vernieuwen. De beide trigrammen zijn in zodanige beweging, dat hun werkingen elkander versterken. De kerntekens Qian en Dui, die metaal beduiden, completeren het denkbeeld van de Spijspot als gewijd vat voor plechtige feesten. Deze oude bronzen vaten, die ook nu nog af en toe worden opgegraven, stonden van oudsher in verband met de hoogste cultuuruitingen.
HET OORDEEL
De Spijspot. Verheven heil. Welslagen.
Commentaar op de beslissing
De Spijspot is het beeld van een voorwerp. Doordat men met hout in het vuur dringt, worden de spijzen gekookt. De geroepene kookt om aan God, de Heer, te offeren, en kookt feestelijke gerechten om uitverkorenen en verdienstelijken te voeden.
Door zachtmoedigheid worden oor en oog scherp en helder. Het weke schrijdt voort en gaat naar boven. Het bereikt het midden en vindt harmonie bij het vaste, daarom is er verheven welslagen.
Het gehele samenstel van gedeelde en ongedeelde lijnen vormt het beeld van een spijspot van de poten tot aan de draagringen. Het onderste trigram, Xun, beduidt hout en indringen; het bovenste, Li, beduidt vuur. Doordat dus het hout in het vuur komt, wordt het vuur voor de maaltijd onderhouden. Strikt genomen worden de spijzen eigenlijk niet in de spijspot gekookt, maar in de keuken. Pas als de spijzen gaar zijn, worden ze in de spijspot geserveerd. Maar in het beeld van de spijspot ligt ook de gedachte van het toebereiden der spijzen besloten. De spijspot is een vat voor feestelijke gelegenheden, dat alleen bij offers en feestmaaltijden werd gebruikt, en hierin ligt de tegenstelling tussen dit hexagram en Jing, de Waterput (48), dat de voeding der volksmassa’s aanduidt. Om aan de godheid te offeren is er slechts één offerdier nodig, want niet de gave, maar de gezindheid is het belangrijkste. Om gasten feestelijk te onthalen dient men met milde hand te zorgen voor uitgelezen voedsel. Het bovenste trigram, Li, is ‘oog’; de vijfde lijn stelt de ‘oren’ van de spijspot voor. Vandaar het beeld van oog en oor. Het onderste trigram, Xun, is het zachtmoedige, zich aanpassende. Daardoor wordt oog en oor helder (eigenschap van Li) en scherp.
Het weke, dat omhoog stijgt, is de heer van het hexagram op de vijfde plaats, die in een harmonische verhouding staat tot de sterke helper, negen op de tweede plaats, en daardoor succes heeft. In het oude China waren negen spijspotten het symbool van de koningsheerschappij, vandaar het gunstige oordeel van het orakel.
HET BEELD
Boven het hout is het vuur: Het beeld van de Spijspot. Zo verankert de edele zijn lot door zijn positie correct te maken.
Vuur boven hout is niet het beeld van de spijspot zelf, maar van zijn gebruik. Vuur brandt aanhoudend, als er hout onder is. Zo moet ook het leven voortdurend brandend worden gehouden, opdat het in de juiste verhoudingen blijft, en de bronnen des levens aanhoudend kunnen vloeien.
Hetzelfde geldt natuurlijk ook van het leven van een gemeenschap of een staat. Ook hier moeten de onderlinge verhoudingen en de posities zo worden geregeld, dat de daaruit voortkomende orde duurzaam is. Zo wordt het lot, waardoor een bepaald huis aan de macht is gekomen, verankerd.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Een spijspot met omgekeerde poten. Bevorderlijk voor de verwijdering der klonters. Men neemt een concubine terwille van haar zoon. Geen blaam.
b. ‘Een spijspot met omgekeerde poten.’ Dat is nog niet verkeerd.
‘Bevorderlijk voor de verwijdering der klonters’, om de man van verdienste te kunnen volgen.
De onderste lijn symboliseert de poten van de vuurpot.92 Daar zij zwak is en aan het begin staat, ligt de gedachte voor de hand, dat men de spijspot vóór het gebruik eerst moet omkeren, om de oude resten eruit te verwijderen. De lijn staat door haar positie in verbinding met de volgende centrale en sterke lijn; vandaar de associatie met een concubine (zwak en laaggeplaatst).
Negen op de tweede plaats:
a. In de spijspot is voedsel. Mijn kameraden zijn jaloers, maar zij kunnen mij niets doen. Heil!
b. ‘In de spijspot is voedsel’:
Wees voorzichtig, bedenk goed waar je heen gaat.
‘Mijn kameraden zijn jaloers’:
Dat brengt ten slotte geen blaam.
De lijn is vast en centraal, vandaar het symbool van de inhoud van de spijspot. De lijn vormt samen met de derde en vierde een eenheid. Maar zij is harmonisch verbonden met de heer van het hexagram. Daarom moet zij haar eigen wegen gaan, die haar door deze relaties zijn voorgeschreven. Dit leidt aan de andere kant tot afgunst bij zijn kameraden, de beide lijnen waarvan hij door innerlijke verschillen is gescheiden. Maar daar hij geheel vrij is van mogelijke verwikkelingen, en de sterke verwantschap met de heer van het hexagram hem dekt, behoeft hij niets te vrezen.
Negen op de derde plaats:
a. Het handvat van de spijspot is veranderd. Men wordt belemmerd in zijn handelingen. Het vet van de fazant wordt niet gegeten. Als eerst de regen maar valt, dan verdwijnt het berouw. Eindelijk komt heil.
b. ‘Het handvat van de spijspot is veranderd.’
De gedachte is hem ontgaan.
De lijn is de onderste van het bovenste kernteken, Dui, welks bovenste lijn de mond beduidt. Men zou dus denken, dat de inhoud, aangeduid door het bovenste trigram Li, fazant, gegeten wordt. Dit is echter niet het geval. De spijspot is niet draagbaar, daar het handvat veranderd is. Dit wordt waarschijnlijk afgeleid van de omstandigheid, dat de derde lijn – die eigenlijk in relatie zou moeten staan met de bovenste lijn, de ‘draagringen’ – zelf vast is, en dus de draagringen niet kan opnemen (vgl. daartegenover de negen op de vijfde plaats). Er bestaat echter enig uitzicht voor de toekomst. Door verandering van de lijn ontstaat als onderste trigram en als bovenste kernteken Kan, dat regen beduidt. Daardoor wordt de situatie gemakkelijker gemaakt. De stilstand wordt overwonnen, de beweging leidt tot het doel.
Negen op de vierde plaats:
a. De spijspot breekt zijn poten. Het maal van de vorst wordt vermorst, en de gestalte wordt bevlekt. Onheil!
b. ‘Het maal van de vorst wordt vermorst.’
Hoe kan men hem dan nog vertrouwen?
De lijn staat in harmonisch contact met de beginzes, die de omgekeerde poten van de spijspot laat zien. Daar is de zaak echter niet ernstig, want er is nog geen voedsel in de spijspot; hier wordt de zaak echter bedenkelijk, daar er wèl voedsel in is. We hebben hier dan ook niet meer te doen met een eenvoudig omvallen, maar met een afbreken van de poten. Het vorstelijke maal wordt vermorst. Overeenkomstig de plaats zou er een verhouding moeten bestaan tot de heer van het hexagram, de zes op de vijfde plaats, en wel een verhouding van solidariteit of van ontvangen. Deze relatie wordt echter verstoord door de relatie met de beginzes. Dat wijst op een divergentie tussen karakter en positie, tussen kennis en aspiraties, tussen kracht en verantwoordelijkheid, die noodlottige gevolgen heeft.
Zes op de vijfde plaats:
a. De spijspot heeft gele handvatten, gouden draagringen. Bevorderlijk is standvastigheid.
b. De gele handvatten van de spijspot zijn centraal, om het wezenlijke op te nemen.
De lijn is centraal in het bovenste trigram Li; bovendien is het de middelste lijn van het trigram Kun, dat met de kleur geel in verband wordt gebracht. De draagringen zijn van metaal, omdat het bovenste kernteken Dui metaal beduidt. De draagringen (die bij oud-Chinees huisraad meestal door een ketting met elkaar verbonden zijn) worden waarschijnlijk door de bovenste sterke lijn voorgesteld. Het handvat is – in tegenstelling met de negen op de derde plaats – hol, en kan dus de ‘wezenlijke’ (d.w.z. vaste) draagringen opnemen, zodat de spijspot kan worden gedragen.
In de taal der symbolen betekent dat heel veel. De lijn is heer van het hexagram en heeft boven zich een wijze (de bovenste negen), met wie ze door haar positie verbonden is en die haar aanvult. Zij is hol, en daardoor in staat, de kracht van die wijze (zijn lessen) in zich op te nemen. ‘Handvat’ wordt weergegeven door hetzelfde schriftteken als ‘oor’ (er
); daardoor komt ze vooruit.
Bovenste negen:
a. De spijspot heeft jade ringen. Groot heil. Niets, dat niet bevorderlijk zou zijn.
b. De jade ringen op de bovenste plaats tonen vast en week in het juiste, aanvullende verband.
Wij hebben hier dezelfde situatie als bij de zes op de vijfde plaats, maar bezien vanuit het standpunt van de wijze. Wat als de vastheid van metaal zich bij de zes op de vijfde plaats vertoont, manifesteert zich hier als jade in zijn milde glans. De wijze heeft de mogelijkheid zijn leer ten beste te geven, daar de zes op de vijfde plaats hem met de juiste ontvankelijkheid tegemoet komt.
51. ZHEN / HET OPWINDENDE (DE SCHOK, DE DONDER)
Kerntekens:
Kan en
Gen
De heren van het hexagram zijn de beide lichte lijnen. Daar het in het wezen van ‘De Schok’ ligt opgesloten, dat het lichte zich van beneden af omhoog beweegt, wordt niet de vierde lijn als heer beschouwd, maar alleen de beginlijn.
De volgorde
Onder de bewaarders der heilige vaten neemt de oudste zoon de voornaamste plaats in. Daarom is het volgende teken: het Opwindende. Opwinding betekent beweging.
Vermengde tekens
Opwinding beduidt aanvangen, opstaan.
Dit hexagram behoort tot de acht dubbele oertekens. Het is de verdubbeling van Zhen, dat de oudste zoon, de aanvang der dingen in het Oosten, de lente vertegenwoordigt. Dat wordt ook aangeduid door het beeld van het opstijgen der elektriciteit, de donder, die zich in de lente weer laat horen.
HET OORDEEL
De Schok brengt welslagen. De schok komt: Hu, hu! Lachende woorden: Ha, ha! De schok maakt honderd mijlen aan het schrikken, en hij laat niet offerlepel en kelk vallen.
Commentaar op de beslissing
‘De Schok brengt welslagen. De Schok komt: Hu, hu!’
Vrees brengt geluk.
‘Lachende woorden: Ha, ha!’
Later heeft men een regel.
‘De schok maakt honderd mijl aan het schrikken.’
Als men in de verte schrik teweegbrengt en voor het nabije bezorgd is, mag men tevoorschijntreden, de tempel der voorvaderen en het altaar der aarde beschermen, en bij de offers de leiding nemen.
De Schok komt: hu, hu! De woorden ‘hu, hu’ beduiden oorspronkelijk een verschrikte tijger, dan een gekko, die verschrikt langs de wand heen en weer schiet. Zo wordt dan de betekenis van vrees gehecht aan de beide klanknabootsende woorden (Chinees xixi
). De vrees, die aldus wordt opgewekt, maakt iemand voorzichtig, en voorzichtigheid brengt geluk. ‘Lachende woorden: Ha, ha’... die worden gesuggereerd door het geluid van de donder, die als ha, ha klinkt. Zij zijn een symbool van de innerlijke rust te midden van de storm van uiterlijke beweging.
De schok verschrikt honderd mijl: dat is het geluid van de donder, die tegelijkertijd het symbool is van een machtig heerser (aangeduid door het beeld van de oudste zoon), die zijn hele omgeving ontzag weet in te boezemen, maar tegelijkertijd zorgvuldig en precies is tot in de kleinste details. Daarop heeft het slot dan ook betrekking. De heer der offeranden is tevens de heer van het huis of van het rijk. Ook hier had de oudste zoon zijn bijzondere taak. Het trigram Zhen beduidt het tevoorschijntreden van God in de lente en tegelijkertijd het wederontwaken van de levenskracht, die van beneden af weer in beweging komt.
HET BEELD
Voortgezette donder: het beeld van de Schok.
Zo brengt de edele in angst en beven zijn leven in orde en onderzoekt hij zichzelf.
‘Voortgezette donder’ luidt de term, omdat het trigram Zhen verdubbeld is. De eerste donder geeft aanleiding tot angst en beven, de tweede tot vormen en onderzoeken.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. De schok komt: Hu, hu!
Daarop volgen lachende woorden: Ha, ha! Heil!
b. ‘De schok komt: Hu, hu!’
Vrees brengt geluk.
‘Lachende woorden: Ha, ha!’
Later heeft men een regel.
Een deel van het Oordeel en van de Commentaar op de Beslissing wordt hier woordelijk weergegeven, gelijk dat soms bij de heer van een hexagram het geval is. De sterke beginlijn, die van benedenaf de beweging inleidt, toont de kwintessens van de hele situatie.
Zes op de tweede plaats:
a. De schok komt met gevaar. Honderdduizendmaal verlies je je schatten en je moet op de negen heuvels klimmen. Jaag ze niet na, na zeven dagen krijg je ze terug.
b. ‘De schok komt met gevaar.’
Hij rust op een vaste lijn.
Daar de beginlijn met een sterke schok naar boven dringt, kan er voor deze zwakke lijn op een zwakke plaats geen sprake zijn van solidariteit daarmee. Doch de lijn is centraal en correct, en wordt bijgevolg slechts uiterlijk getroffen door het dreigende gevaar, evenals ook een onweer slechts een kortstondige schok teweegbrengt. Gevaar wordt aangeduid door het kernteken Kan, waaronder de lijn staat. De vlucht op de heuvel is afgeleid van het onderste kernteken, Gen, de berg. Zeven is het getal van de terugkeer, die de oude toestanden terugbrengt, nadat alle zes situaties der zes lijnen een verandering hebben ondergaan.
Zes op de derde plaats:
a. De schok komt en brengt de mens buiten zichzelf. Als men onder de indruk van de schok handelt, blijft men vrij van ongeluk.
b. ‘De schok komt en brengt de mens buiten zichzelf.’
De plaats is niet de passende.
Het woord su
, dat hier met ‘buiten zichzelf’ is weergegeven, slaat op de bewegingen der insecten na de winterslaap, die dan nog volkomen verstijfd en als verlamd zijn. De plaats is niet de juiste, want de plaats is sterk en de lijn is zwak; ze is dus niet opgewassen tegen de schok van de positie. Daarom is het nodig, dat zij door de schok in beweging geraakt. Door beweging wordt de zwakke lijn tot een sterke. Dan is men opgewassen tegen de schok.
Negen op de vierde plaats:
a. De schok geraakt in de modder.
b. ‘De schok geraakt in de modder.’
De lijn is nog niet licht genoeg.
De lijn op zichzelf is sterk, maar haar kracht wordt door de zwakte van de plaats aangetast. Verder staat zij in het kernteken Kan juist op de plaats van het gat, en anderzijds aan de spits van het kernteken Gen, de stilstand. Dat alles maakt, dat de sterke natuur van de lijn zich niet kan laten gelden, dat zij nog niet licht genoeg blijkt te zijn en daardoor in de modder blijft steken.
Zes op de vijfde plaats:
a. De schok gaat heen en weer: gevaar. Maar men verliest volstrekt niets; er is alleen het een en ander te doen.
b. ‘De schok gaat heen en weer: gevaar.’
Men wandelt in gevaar. Wat er ‘te doen valt’ is in het midden, daarom verliest men in het geheel niets.
De lijn is centraal – evenals de zes op de tweede plaats. Maar terwijl daar gevaar dreigt (het kernteken Kan), is dit hier overwonnen; men is reeds op de heuvel (kernteken Gen). Daarom verliest men niets. Men moet er alleen voor zorgen, dat men zijn centrale positie vasthoudt en daarmee de kracht bewaart, die in deze positie – vijf is de plaats van de heerser – gelegen is. De zes op de tweede plaats is de beambte. Een beambte zal misschien tijdelijk zijn bezittingen verliezen; maar dat alles kan weer worden vervangen. De zes op de vijfde plaats daarentegen is de heerser. Zijn bezit bestaat uit land en volk. Dat mag niet verloren gaan. Dat verlies kan worden voorkomen, als men zijn centrale positie handhaaft en zich correct gedraagt.
Bovenste zes:
a. De schok brengt verval en angstig rondkijken. Vooruitgaan brengt onheil. Als hij nog niet ons eigen lichaam bereikt, alleen nog maar onze buurman, dan treft ons geen blaam. De kameraden hebben iets om over te praten.
b. ‘De schok brengt verval.’
Hij heeft het midden niet bereikt.
Onheil doch geen blaam.
Men laat zich waarschuwen door de zorg om zijn buurman.
De lijn staat in relatie met de derde; dat is de kameraad, die iets heeft om over te praten. De vijfde lijn is de buurman. De zwakke lijn staat aan de spits van de schok, en is daardoor op zichzelf niet bestand tegen de schok. De schok bedreigt met ondergang, als bij een aardbeving. Vandaar het angstig om zich heen zien. In zulk een toestand iets te willen ondernemen, zou verkeerd zijn. Als men daarentegen de ervaringen van zijn buurman – in dit geval de vijfde lijn – als een waarschuwing opvat en zich rustig gedraagt, blijft men vrij van fouten. De derde lijn, de kameraad, is door haar positie gedwongen zich te bewegen, en zal daarom niet begrijpen, waarom de zesde lijn rustig blijft. Het verschil in handelwijze is echter een gevolg van het verschil in positie. Daarom moet men in zijn handeling volkomen onafhankelijk zijn.
52. GEN / HET STILHOUDEN, DE BERG
Kerntekens:
Zhen en
Kan
Eigenlijk zijn ook bij het hexagram Gen de beide lichte lijnen de heren van het teken. Maar daar het Stilhouden zijn betekenis ontleent aan de omstandigheid, dat het lichte element stilstaat, geldt de derde lijn niet als heer; alleen de lijn aan de top wordt als zodanig beschouwd.
De volgorde
De dingen kunnen zich niet voortdurend bewegen, men moet ze tot staan brengen. Daarom is het volgende teken: het Stilhouden. Stilhouden wil zeggen blijven staan.
Vermengde tekens
Stilhouden betekent blijven staan.
Dit hexagram is de omkering van het vorige. Het wordt gevormd door de verdubbeling van het trigram Gen, de jongste zoon, de berg. De plaats van Gen is het Noordoosten, tussen Kan in het Noorden en Zhen in het Oosten. Het is de geheimzinnige plaats, waar alle dingen beginnen en eindigen, waar dood en geboorte in elkaar overgaan. De eigenschap van het hexagram is het Stilhouden, omdat de sterke lijnen, die een omhooggaande tendens hebben, hun doel hebben bereikt.
HET OORDEEL
Stilhouden van zijn rug, zodat hij zijn lichaam niet meer voelt. Hij gaat in zijn hof en ziet niet zijn mensen. Geen blaam.
Commentaar op de beslissing
Stilhouden beduidt blijven staan.
Als het tijd is stil te blijven staan, dan stil blijven staan;
Als het tijd is voorwaarts te schrijden, dan voorwaarts schrijden:
Zo missen beweging en rust niet de juiste tijd,
En hun loop wordt licht en klaar.
Zijn stilstaan stilhouden, dat is zoveel als op zijn plaats stil blijven staan. De bovensten en de ondersten zijn in oppositie met elkaar en hebben niets met elkaar gemeen. Daarom staat er: ‘Hij voelt zijn lichaam niet. Hij gaat in zijn hof en ziet niet zijn mensen. Geen blaam.’
De aard van het hexagram brengt een scheiding tussen het bovenste en het onderste trigram met zich mee. Dat wordt ook aangeduid door de divergerende beweging der kerntekens, waarvan het bovenste zich opwaarts beweegt, het onderste neerwaarts. Stilhouden is de zin van het hexagram zelf, beweging is de zin der kerntekens: vandaar de verklaring, dat beweging zowel als stilstand, elk op de juiste tijd, tot de rust behoren: het ene is het volharden in de rusttoestand, het andere het volharden in de bewegingstoestand. Het trigram Gen heeft een innerlijke glans, daar de lichte bovenste lijn boven de beide donkeren ligt, zodat zij niet verduisterd wordt; vandaar de uitdrukking: ‘hun loop wordt licht en klaar.’ De rug is de achterkant van het lichaam, die voor het Ik onzichtbaar is: vandaar het stilhouden van de rug, symbool voor het tot zwijgen brengen van het Ik. Het onderste trigram duidt op dit stilhouden van de rug, zodat men zijn lichaam, d.w.z. zijn persoonlijkheid, niet meer gewaar wordt. Het bovenste trigram beduidt de hof. De afzonderlijke lijnen staan in generlei verband met de daarmee overeenkomende lijnen van het onderste trigram, zodat het bovenste en het onderste trigram elkaar als het ware de rug toe keren. Bijgevolg ziet men de andere mensen in de hof niet.93
HET BEELD
Dicht bij elkaar staande bergen; het beeld van het Stilhouden. Zo gaat de edele met zijn gedachten niet buiten zijn situatie.
Bij geen der tekens, die door verdubbeling der trigrammen worden gevormd, staan de overeenkomstige lijnen van het bovenste en het onderste trigram in harmonische relatie met elkaar; maar alleen bij het hexagram Stilhouden wordt er uitdrukkelijk op gewezen, dat de bergen slechts uiterlijk verenigd zijn; bij de andere hexagrammen, die op deze wijze gevormd zijn, gaat men altijd uit van een over en weer gaande beweging. De reden hiervan is, dat bij het Stilhouden juist de tegenstelling tussen beweging en uitwisseling aanschouwelijk wordt gemaakt. De leer die men uit dit beeld kan trekken is dus: zich te beperken tot de grenzen van zijn eigen positie.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Stilhouden van zijn tenen; geen blaam. Bevorderlijk is constante standvastigheid.
b. ‘Stilhouden van zijn tenen.’
Het juiste is nog niet verloren.
De afzonderlijke lijnen doen wat de beelden betreft denken aan de afzonderlijke lijnen van nr. 31, Xian, de Inwerking. Zo is b.v. de onderste lijn ook hier het symbool van de tenen. De lijn is zwak, daarom is het stilhouden volkomen in overeenstemming met de tijd en geen misslag. Het is echter van belang, dat de zwakke natuur niet ongeduldig wordt, doch voor het stilhouden voldoende doorzettingsvermogen bezit.
Zes op de tweede plaats:
a. Stilhouden van zijn kuiten. Hij kan degene die hij volgt niet redden. Zijn hart is niet blij.
b. ‘Hij kan degene die hij volgt niet redden’:
Want die keert zich niet naar hem toe, om naar hem te luisteren.
De lijn, die de zes op de tweede plaats volgt, is de negen op de derde plaats. De zes op de tweede plaats is correct en centraal en zou graag niet alleen zichzelf willen redden, maar ook de lijn, die ze volgt. Maar de negen op de derde plaats is sterk, op de plaats van de overgang, de onderste lijn van het kernteken Zhen, Opwinding, en derhalve uiterst onrustig; voorts maakt zij deel uit van het kernteken Kan, het Onpeilbare, dat op oorkwalen wijst: vandaar dat ze niets hoort. Anderzijds is Kan het zinnebeeld van het hart, vandaar: ‘Zijn hart is niet blij.’
Negen op de derde plaats:
a. Stilhouden van zijn heupen. Stijfmaken van zijn heiligbeen. Gevaarlijk. Het hart verstikt.
b. ‘Stilhouden van zijn heupen.’
Er bestaat gevaar, dat het hart verstikt.
De lijn staat in het midden van het kernteken Kan, vandaar het hart. Anderzijds is het de ene lichte lijn tussen de beide donkeren, waardoor gevaar en insluiting worden aangeduid. Stilhouden in deze situatie is gevaarlijk. Als men de rug stilhoudt, krijgt men de beheersing over het gehele lichaam. De heupen daarentegen zijn de grens tussen de bewegingen der lichte en der donkere krachten. Als zich hier stijfheid voordoet, zal het hart zich doelloos bewegen; daardoor worden de zenuwverbindingen onderbroken en bestaat er gevaar, dat het hart verstikt.
Zes op de vierde plaats:
a. Stilhouden van zijn romp. Geen blaam.
b. ‘Stilhouden van zijn romp.’
Binnen in zijn eigen lichaam houdt hij stil.
De vierde plaats is de romp. Deze is heel zwak, en een donkere lijn staat erboven. In de tijd van het Stilhouden is het volkomen juist, wanneer men zich bijtijds weet te bedwingen.
Zes op de vijfde plaats:
a. Stilhouden van zijn kaken. De woorden zijn geordend. Het berouw verdwijnt.
b. ‘Stilhouden van zijn kaken’:
tengevolge van de centrale en correcte houding.
Terwijl bij nr. 31 de kaken pas op de bovenste plaats als beeld verschijnen, geschiedt dit hier reeds op de vijfde, daar de bovenste plaats door de heer van het hexagram wordt ingenomen.
De lijn is centraal en tevens correct. Daar zij gelijktijdig tot het trigram Gen, Stilhouden, en tot het kernteken Zhen, beweging, behoort, wordt hiermee de mogelijkheid aangeduid, de kaken te bewegen en te spreken gelijk de donder. Dit wordt echter voorkomen door de centrale houding van de lijn en door de omstandigheid, dat ze deel uitmaakt van het bovenste trigram ‘het Stilhouden’.
Bovenste negen:
a. Grootmoedig stilhouden. Heil!
b. Het heil van het grootmoedig stilhouden is een gevolg van de omstandigheid, dat er een rijkelijke afsluiting is.
De lijn is als afsluiting sterk, vandaar de ‘rijkelijke afsluiting’. De heer van het hexagram bevindt zich op de top van de berg, op de plaats waar de aardlagen het rijkelijkst (het dikst) opeengestapeld zijn: als bovenste lijn heeft zij spontaan licht, dat juist door het rustige stilstaan tot zijn recht kan komen. Daarom is hier het heil bereikt. Daar de sterke lijn niet verder omhoog streeft, maar rustig op haar plaats blijft, is zij in tegenstelling tot andere sterke lijnen op de bovenste plaats niet ongunstig.
53. JIAN / DE ONTWIKKELING (GELEIDELIJKE VOORUITGANG)
Kerntekens:
Li en
Kan
Het hexagram Ontwikkeling heeft de uithuwelijking van een meisje als grondgedachte. Onder alle lijnen staat alleen de zes op de tweede plaats in harmonische verhouding tot de negen op de vijfde plaats. Zij is het beeld van het meisje dat uitgehuwelijkt wordt. Daarom is de zes op de tweede plaats heer van het hexagram. Maar de Ontwikkeling heeft verder ook de betekenis van vooruitgang, en de negen op de vijfde plaats is vooruitgekomen, neemt een hoge plaats in, en heeft een vast en centraal karakter; daarom is de negen op de vijfde plaats eveneens heer van het hexagram.
De volgorde
De dingen kunnen niet altijd blijven staan, daarom is het volgende teken: de Ontwikkeling. Ontwikkeling betekent vooruitgaan.
Vermengde tekens
De Ontwikkeling laat zien, hoe het meisje wordt uitgehuwelijkt en daarbij de handelingen van de man moet afwachten.
Evenals nr. 35: Jin, de Vooruitgang, en nr. 46: Sheng, het Omhoogdringen, schildert dit hexagram een vooruitgang. Maar terwijl de Vooruitgang is als de opgaande zon, die zijn licht over de aarde verspreidt, en het Omhoogdringen een boom toont, die door de aarde omhoogdringt, wordt hier de langzame groei bedoeld, als van een boom op een berg. Anderzijds is het hexagram er een van de groep, die over de verhouding tussen man en vrouw handelt, en daarom het naast verwant aan het hexagram Xian, de Inwerking, nr. 31. Daar is het de jongste dochter, die door de jongste zoon beïnvloed wordt. De Inwerking manifesteert zich snel en alzijdig, en vloeit voort uit de natuurlijke aantrekkingskracht tussen de beide seksen. In de ‘Ontwikkeling’ wordt de rijpe oudste dochter beïnvloed door de jongste zoon. Daarom wordt hier meer de nadruk gelegd op de zeden met hun remmende werking. Zo worden wij herinnerd aan de langzame ontwikkelingsgang bij het sluiten van een huwelijk, waarbij successievelijk zes verschillende traditionele gebruiken in acht genomen moesten worden (vgl. het volgende hexagram).
HET OORDEEL
De Ontwikkeling. Het meisje wordt uitgehuwelijkt. Heil! Bevorderlijk is standvastigheid.
Commentaar op de beslissing
De vooruitgang in de Ontwikkeling beduidt het heil in het huwelijk van het meisje. Vooruitgaan en daarbij de juiste plaats verkrijgen: heengaan heeft succes. Voortschrijden op de juiste baan, zo kan men het land in orde brengen.
Zijn plaats is vast en heeft het midden bereikt. Stilhouden en indringen: dat geeft onuitputtelijkheid aan de beweging.
Nadat de betekenis van de naam is verklaard door de aanwending van de eerste zin van het Oordeel, worden de verdere woorden van het Oordeel verklaard uit de structuur van het hexagram. De beide heren van het teken, de tweede en de vijfde lijn, tonen een voortschrijden, zodat zij de juiste, met hun aard overeenkomende plaatsen krijgen. Het bereiken van de passende plaats is in overeenstemming met hun correcte gezindheid: op deze manier is het succes van ondernemingen gewaarborgd, en de staat kan geordend worden. De nadruk wordt hier gelegd op de combinatie van een persoonlijk, zedelijk streven èn de kracht, die nodig is voor het ordenen van de staat. Met name de heer van het hexagram, die op de vijfde, heersende, plaats staat en daarbij kracht aan centrale correctheid paart, kan dergelijke prachtige resultaten bereiken. Ten slotte wordt aan de hand van de beide trigrammen getoond, dat de onuitputtelijke bron van de vooruitgang gelegen is in innerlijke rust, verbonden met aanpassing aan de omstandigheden. Rust is de eigenschap van het binnenste trigram, Gen, aanpassing die van het buitenste trigram, Xun.
HET BEELD
Op de berg is een boom: het beeld van de Ontwikkeling. Zo verwijlt de edele in waardige deugd, om de zeden te verbeteren.
De boom op de berg wordt langzaam en ongemerkt groter. Hij groeit in de breedte, geeft schaduw en beïnvloedt zijn omgeving door zijn wezen. Zo is hij een voorbeeld van de actieve kracht, die de enkeling in staat stelt door het stelselmatig aankweken van eigen deugden de zeden van zijn omgeving te verbeteren. De boom op de berg is evenals de boom op de aarde (Guan, het Schouwen, nr. 20) een werkzaam voorbeeld. Daarbij is het stilstaan van de berg het beeld voor het ‘verwijlen in waardige deugd’ en het indringende van het hout (resp. de wind) het beeld van de goede invloed, die van het goede voorbeeld uitgaat.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Het hexagram heeft betrekking op het huwelijk; daarom hebben alle lijnen als gemeenschappelijk beeld de wilde gans, het symbool van de echtelijke trouw.
Beginzes:
a. De wilde gans nadert geleidelijk de oever. De jongste zoon is in gevaar. Er wordt wat gepraat. Geen blaam.
b. Het gevaar dat de kleine zoon bedreigt betekent geen blaam.
Het kernteken Li beduidt een vliegende vogel, vandaar het beeld van de wilde gans. De beginlijn staat naast het kernteken Kan, het Onpeilbare; vandaar het beeld van de oever.
Gen, het onderste trigram, is het beeld van de jongste zoon. Het bevat het kernteken Kan, gevaar. Het ‘gepraat’ komt wellicht van het bovenste trigram Xun, de wind, die ruist en zucht.
De lijn is week op weke plaats94. Zij is daarom niet stormachtig in haar voortgaan, maar zich bewust van gevaar. Dus blijft zij vrij van schuld, ook al zullen anderen misschien wat op haar te zeggen hebben.
Zes op de tweede plaats:
a. De wilde gans nadert geleidelijk de rots. Eten en drinken in vrede en eendracht. Heil!
b. ‘Eten en drinken in vrede en eendracht.’
Hij eet zich niet eenvoudig maar zat.
Gen is de berg, vandaar het beeld van de rots. Het kernteken Kan duidt op eten en drinken. Als de wilde gans iets te eten vindt, roept zij haar kameraden. De lijn is week en staat in relatie met de negen op de vijfde plaats, die zij naderbij roept. Ze is dus niet alleen op eigen verzadiging uit, maar denkt ook aan anderen.
Negen op de derde plaats:
a. De wilde gans nadert geleidelijk de hoogvlakte. De man trekt uit en keert niet terug. De vrouw draagt een kind, maar brengt het niet ter wereld. Onheil. Bevorderlijk is het, rovers af te weren.
b. ‘De man trekt uit en keert niet terug.’
Hij verlaat de schare van zijn makkers.
‘De vrouw draagt een kind, maar brengt het niet ter wereld.’
Zij is de juiste weg kwijt geraakt.
‘Bevorderlijk is het, rovers af te weren.’
Toewijding en wederkerige bescherming.
De lijn duidt als hoogste van het trigram Gen op een hoge plaats, een hoogvlakte. De lijn is sterk op sterke plaats, dus niet gematigd in haar beweging: het beeld van de mens, die niet aflaat van zijn richting, en dus heengaat zonder terug te keren. Zij staat in relatie met de beide sterke lijnen aan de top, maar er is geen harmonie. De lijn staat verder in het midden van het kernteken ‘Gevaar’ en is dan ook van haar soortgenoten gescheiden (boven en beneden een donkere lijn). Daar de lijn niet terug komt, laat zij het trigram Kun, dat door haar heengaan beneden ontstaat, zonder kind achter. Op deze manier is de vrouw het spoor bijster geraakt. Alleen in zoverre zij de beide zwakke lijnen onder haar tegen rovers beschermt, heeft deze derde lijn toch nog iets goeds.
Zes op de vierde plaats:
a. De wilde gans nadert geleidelijk de boom. Misschien vindt zij een platte tak. Geen blaam.
b. ‘Misschien vindt zij een platte tak.’
Zij is toegewijd en zachtmoedig.
De lijn is het bovenste trigram Xun, hout, binnengetreden, vandaar het beeld dat ze geleidelijk een boom nadert. De boom zelf biedt de wilde gans geen houvast. Haar zwemvliezen zijn er niet op berekend om een tak te omklemmen. Misschien vindt zij een platte tak door inschikkelijkheid en overgave. De lijn is zwak op zwakke plaats, dus correct. Ze past zich dan ook gemakkelijk aan en zij is voorzichtig, zodoende gelukt het haar een voorlopige rustplaats te vinden.
Negen op de vijfde plaats:
a. De wilde gans nadert geleidelijk de top. De vrouw krijgt drie jaar lang geen kind. Ten slotte kan niets haar meer tegenhouden. Heil.
b. ‘Eindelijk kan niets het heil verhinderen.’
Men krijgt zijn zin.
De lijn is de bovenste heer van het hexagram, vandaar de top, waar de wilde gans op afgaat. Zij staat in harmonische relatie met de onderste heer van het hexagram, de zes op de tweede plaats: een analoge verhouding als die tussen echtgenoot en echtgenote. Vandaar ook de gedachte, dat het uiteindelijk tot een vereniging komt. Maar dat duurt nog drie jaar. De lijn is door het kernteken Kan, gevaar, van de zes op de tweede plaats gescheiden. Maar de vereniging berust op een natuurlijke affiniteit, en kan daarom wel worden vertraagd, maar op den duur niet worden verhinderd.
Bovenste negen:
a. De wilde gans nadert geleidelijk de hoge wolken. Haar veren kunnen voor de heilige dans worden gebruikt. Heil!
b. ‘Haar veren kunnen voor de heilige dans worden gebruikt. Heil!’ Men kan haar niet in de war brengen.
De bovenste plaats is de sfeer van de hoge wolken. Het schriftteken lu
, dat eigenlijk hoogvlakte beduidt (vgl. de negen op de derde plaats) wordt hier bij vergissing gebruikt in plaats van een ander teken (e
), dat ‘hoogste hoogten’ betekent.
Het trigram Xun beduidt wind. Dat roept de gedachte op aan een door de wolken gaande luchtreis. De lijn is sterk en staat reeds buiten de wereldse aangelegenheden. Zij wordt alleen door de anderen als voorbeeld beschouwd, en oefent aldus een heilzame invloed uit. Zij laat zich niet meer in met de wereldse aangelegenheden, die slechts verwarring stichten.
De bedoelde dansen waren heilige pantomimes, waarbij veren van een bijzondere soort werden gebruikt. Aan deze lijn ligt een soortgelijke gedachte ten grondslag als aan de bovenste lijn van Guan, het Schouwen (nr. 20). Ook die lijn staat als zodanig buiten de wereldse aangelegenheden, en neemt er nog slechts als toeschouwer aan deel.
54. GUI MEI HET HUWENDE MEISJE
Kerntekens:
Kan en
Li
Het hexagram ‘het Huwende Meisje’ gaat uit van de stelling, dat het meisje op eigen initiatief trouwt, wat geen gunstig voorteken is; daarom zegt de Commentaar op de Beslissing: ‘Niets dat bevorderlijk is. Het weke rust op het harde.’ Dat heeft betrekking op de zes op de derde plaats en de bovenste zes, die daarom de constituerende heren van het hexagram zijn. De zes op de vijfde plaats daarentegen neemt de ereplaats in en verkeert met de lagergeplaatsten; zij verandert het niet-goede en maakt er iets goeds van, en doet bijgevolg onheil veranderen in geluk. Daarom is de zes op de vijfde plaats de beheersende heer van het hexagram.
De volgorde
Door de Vooruitgang komt men stellig op de plaats waar men thuis hoort. Daarom is het volgende teken: het Huwende Meisje (letterlijk: het meisje, dat in bezit overgaat).
Vermengde tekens
Het Huwende Meisje toont het einde van de maagdelijkheid.
Dit hexagram wordt zeer verschillend beoordeeld. In latere tijd gold het als immoreel, wanneer een meisje op eigen initiatief trouwde. De goede zede wil, dat het meisje de mannelijke toenadering afwacht, zoals dit in het vorige hexagram wordt uiteengezet. Dat dateert uit de patriarchale tijd. Het hexagram heeft ook een meer kosmische betekenis. Het bovenste trigram Zhen neemt namelijk in de rangschikking van de acht trigrammen volgens koning Wen het Oosten in en duidt de lente aan, de aanvang van het leven; het onderste trigram Dui staat in het Westen, en duidt de herfst, het einde van het leven aan, terwijl de beide kerntekens Kan en Li respectievelijk het Noorden (winter) en het Zuiden (zomer) vertegenwoordigen, zodat dit hexagram de hele kringloop van het leven omvat.
HET OORDEEL
Het Huwende Meisje. Ondernemingen brengen onheil. Niets dat bevorderlijk is.
Commentaar op de beslissing.
Het Huwende Meisje duidt op de diepe zin van hemel en aarde. Als hemel en aarde zich niet verenigen, komen alle wezens niet tot gedijen.
Het Huwende Meisje betekent einde en aanvang van de mensheid. Blijheid in de beweging: wie trouwt, is het jonge meisje.
‘Ondernemingen brengen onheil.’
De plaatsen zijn niet de passende.
‘Niets dat bevorderlijk is’:
Het weke steunt op het harde.
In de opeenvolging der trigrammen in de Voorwereldlijke Rangorde, die beantwoordt aan de wereld der ideeën, staat Qian in het Zuiden en Kun in het Noorden; Li staat in het Oosten als de zon en Kan in het Westen als de maan. In de Rangorde van de Latere Hemel, die beantwoordt aan de uiterlijk zichtbare wereld, wordt de werking overgedragen aan de vier trigrammen Zhen (Oosten), Li (Zuiden), Dui (Westen) en Kan (Noorden). Zon en maan hebben als actieve krachten de plaats van hemel en aarde ingenomen. De hemel, Qian, heeft zich naar het Noordwesten teruggetrokken, en de oudste zoon, Zhen, is in het Oosten de verwekker van leven. De aarde, Kun, heeft zich naar het Zuidwesten teruggetrokken, en de jongste dochter, Dui, heeft in het Westen de leiding over oogst en geboorte. Zo wordt dus in dit hexagram de kosmische ordening van het verkeer der seksen en de cyclus van het leven aangeduid. Opmerkelijk is de interpretatie, die Liu Yuan (1767-1855) geeft in Zhouyi Hengjie. Hij ziet in het hexagram niet het meisje (Dui), dat de oudere man (Zhen) volgt, maar de oudere broer (Zhen), die zijn jongere zuster (Dui) uithuwelijkt. Een zekere rechtvaardiging voor deze opvatting is te vinden in de woorden bij de vijfde lijn. Wij hebben hier te doen met reminiscenties uit de tijd van het matriarchaat, die ook nog voortleven in het romantische verhaal van Zhong Kui, die zijn zuster uithuwelijkt.
Het Huwende Meisje beduidt einde en aanvang der mensheid, gelijk Dui in het Westen de herfst en het ondergaan, Zhen in het Oosten de lente en de opkomst beduidt. Aan de hand van de eigenschappen der beide trigrammen – Dui, blijheid, en Zhen, beweging – wordt dan de naam van het hexagram verklaard.
Het oordeel: ‘ondernemingen brengen onheil’ is gebaseerd op de positie der vier middelste lijnen, die geen van alle op hun plaats zijn. ‘Niets is bevorderlijk’ is een gevolg van de positie van de zes op de derde plaats, de ene heer van het hexagram, boven de harde negen op de tweede plaats, en van de beide andere heren van het teken, de zes op de vijfde plaats en de bovenste zes, boven de harde negen op de vierde plaats.
HET BEELD
Boven het meer is de donder: het beeld van het Huwende Meisje. Zo krijgt de edele door de eeuwigheid van het einde begrip van het vergankelijke.
In de herfst komt alles tot zijn einde. Als de donder boven het meer is, komt dit einde nabij. De eeuwigheid van het einde wordt gesuggereerd door het trigram Zhen, dat in het Oosten (lente) tevoorschijn treedt, en in het Westen (herfst), volgens vaste wetten aan het einde van zijn werkzaamheden komt. Op dat moment wordt het dodende in de herfst van kracht, dat de vergankelijke wezens vernietigt. Door kennis van deze wetten bereikt men de regionen aan gene zijde van aanvang en einde, geboorte en dood.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Het huwende meisje als concubine. Een lamme, die kan optreden. Ondernemingen brengen heil.
b. ‘Het huwende meisje als concubine’,
omdat dit duurzaamheid geeft.
‘Een lamme, die kan optreden. Heil’,
omdat zij elkaar ontvangen.
De lijn staat helemaal onderaan, op een onaanzienlijke plaats, en bovendien in het trigram Dui, de jongste dochter: vandaar het beeld van de concubine. Dui, de jongste dochter, is zwak tegenover de oudste zoon (evenals Dui zwak is tegenover Qian in nr. 10: Lü, het Optreden, waar eveneens het beeld van de lamme en de eenogige verschijnt). De onderste lijn is het beeld van de voet, vandaar de gedachte van de lamme, daar er geen relatie met de vierde lijn bestaat. Het ‘elkaar ontvangen’ betekent, dat de beginlijn in de verhouding van ontvangen tot de tweede staat en zowel deze lijn als ook de vijfde dient; zodoende kan ze tenminste indirect iets presteren, waardoor ze vooruitkomt.
Negen op de tweede plaats:
a. Een eenogige, die kan zien. Bevorderlijk is de standvastigheid van een eenzaam mens.
b. ‘Bevorderlijk is de standvastigheid van een eenzaam mens.’
De duurzame wet is niet veranderd.
De lijn bezet de onderste plaats van het kernteken Li, dat oog beduidt. De vijfde lijn, waarmee zij in harmonische relatie is, is zwak; vandaar het beeld van de eenogige.
Daar de lijn sterk en centraal is, verandert ze niet, hoewel de lijn, die bij haar hoort, zwak en niet goed is. Zij komt dus weliswaar in eenzaamheid en duisternis – onder het kernteken Kan, de afgrond, dus een duister dal – maar zij verandert haar houding tegenover de wet niet, en blijft trouw aan haar plicht.
Zes op de derde plaats.
a. Het huwende meisje als slavin. Zij trouwt als concubine.
b. ‘Het huwende meisje als concubine’:
Zij is nog niet in de passende positie.
De lijn is zwak op een sterke plaats, dus nog niet in de passende positie; bovendien bevindt zij zich op het toppunt van de lust, en daardoor gooit zij zich weg als de laagste slavin om maar tot een huwelijk te geraken, hoe dan ook. Door de negen op de tweede plaats te volgen vindt ze onderdak als concubine.
Negen op de vierde plaats:
a. Het huwende meisje laat haar tijd voorbijgaan. Een laat huwelijk komt op zijn tijd.
b. De gezindheid, die veroorzaakt dat ze haar tijd laat voorbijgaan, bewijst, dat ze vóór haar vertrek op iets wil wachten.
Van de lijnen van het bovenste en het onderste trigram staan alleen de vijf en de twee met elkaar in relatie. Maar terwijl de beide andere lijnen, omdat zij in het trigram van de lust staan, een echtverbintenis zoeken (zij het dan ook langs omwegen over de tweede lijn), bewegen zich de lijnen van het bovenste trigram, die niet door relaties van harmonie gebonden zijn, in een andere richting. Zo staat de negen op de vierde plaats niet in harmonische relatie met het onderste trigram, niet op de juiste plaats (sterk op zwakke plaats) en midden in het kernteken Kan, dat gevaar betekent. Daarom ontwijkt ze een echtelijke verbintenis en onderneemt ze niets zo lang de toestand zich niet heeft gewijzigd – het gevaar wordt door beweging (Zhen) immers overwonnen. De nieuwe situatie treedt overigens pas in, nadat de tegenwoordige cyclus van gebeurtenissen ten einde is.
Zes op de vijfde plaats:
a. De heerser Yi huwelijkt zijn dochter uit. Toen waren de geborduurde kleren der vorstin niet zo prachtig als die van de dienares. De maan, die bijna vol is, brengt heil.
b. ‘De heerser Yi huwelijkt zijn dochter uit. Toen waren de geborduurde kleren der vorstin niet zo prachtig als die van de dienares.’ De plaats is in het midden, daardoor wordt het handelen waardevol.
De plaats is centraal en geëerd. Niettemin is de lijn week, en verwaardigt ze zich, af te dalen tot de sterke negen op de tweede plaats, als een prinses die met een man van lagere rang trouwt. Haar voornaamheid doet haar weinig waarde hechten aan uiterlijkheden en de dienares (de eerste lijn) is veel kostelijker uitgedost dan zij. Daar de lijn aan de top van het kernteken Kan (maan) staat, wordt hier het beeld van de maan gebruikt.
Bovenste zes:
a. De vrouw draagt de mand, maar er zijn geen vruchten in.
De man doorsteekt het schaap, maar er vloeit geen bloed. Niets dat bevorderlijk is.
b. Dat de bovenste zes geen vruchten heeft, komt doordat zij een lege mand vasthoudt.
De bovenste zwakke zes op de top van de beweging, die geen relaties heeft met een sterke lijn, is niet meer in de gelegenheid voor een huwelijk. De pogingen tot offeren – het bovenste trigram is het beeld van een lege mand, het onderste, Dui, heeft als dier het schaap – zijn daarom leeg en ijdel.
55. FENG / DE VOLHEID
Kerntekens:
Dui en
Xun
Heer van het hexagram is de zes op de vijfde plaats. De zinsnede in het Oordeel: ‘De koning bereikt haar. Wees niet treurig. Wees als de zon op het middaguur’ heeft betrekking op de zes op de vijfde plaats; want dat is de plaats van de koning. De lijn is week en verwijlt in het midden; dat is het karakter van de zon op het middaguur.
De volgorde
Wat een plaats krijgt, waar het thuis is, wordt stellig groot. Daarom is het volgende teken: de Volheid. Volheid betekent grootheid.
Vermengde tekens
Volheid betekent vele gelegenheden.
Het hexagram is samengesteld uit het omhoogstrevende Zhen, en het eveneens opstijgende Li. De kerntekens zijn het blijmoedige Dui, het meer, en het indringende Xun, de wind. Wind en water, donder en bliksem, dat alles tezamen wijst op een overvloed van kracht. Een zekere climax valt waar te nemen, doordat Zhen, dat zich sterker beweegt, bovenaan is. Terwijl het bij Shi He, het Doorbijten, nr. 21, om het overwinnen van een hinderpaal gaat, is zulks hier reeds geschied. Grootheid op een hoogtepunt duidt echter tevens op het gevaar van achteruitgang. Het licht wordt door het binnen in het hexagram liggende kernteken Xun, hout, in verschillende graad verduisterd. Het hexagram Volheid is een der tekens, die op de veranderlijkheid van al het aardse betrekking hebben. Dit is waarschijnlijk ook de zin van het woord: ‘Volheid betekent vele gelegenheden’, namelijk gelegenheden voor zorg en verdriet.
HET OORDEEL
De Volheid heeft welslagen. De koning bereikt haar. Wees niet treurig. Wees als de zon op het middaguur.
Commentaar op de beslissing
Volheid betekent grootheid. Klaarheid bij de beweging, daarom volheid.
‘De koning bereikt haar.’
Daardoor wordt de nadruk gelegd op de grootheid.
‘Wees als de zon op het middaguur.’
Men moet het gehele aardrijk bestralen.
Als de zon in het zenith staat, begint zij te dalen. Als de maan vol is, begint zij af te nemen. Het vol zijn en leeg zijn van hemel en aarde neemt in de loop der tijden af en toe. Hoeveel meer nog is dit het geval bij de mensen of bij de geesten en goden!
Feng is een tijd, waarin door klaarheid en vooruitgang het openbare leven tot grootheid en bloei geraakt. Daarvoor is een sterke leidende persoonlijkheid nodig, die de andere gelijkgezinden tot zich trekt. Daarom komt het hier niet zozeer aan op harmonische relaties, als wel op de gelijke geaardheid van de lijnen onderling (vgl. beginnegen en negen op de vierde plaats; zes op de tweede plaats en zes op de vijfde plaats). Zulk een tijd van grote culturele bloei bergt echter ook gevaren in zich, want volgens de algemene wereldwet volgt op elke toename een afname, op elke volheid een leegte. Er is slechts één middel om in tijden van grootheid stevige fundamenten te leggen: geestelijke expansie. Elke beperking wreekt zich bitter. Alleen door steeds grotere kringen in de volheid te laten delen, kan deze blijven voortbestaan, want slechts zolang kan de beweging verder gaan zonder in haar tegendeel om te slaan.
HET BEELD
Donder en bliksem komen beide: het beeld van de Volheid. Zo onderscheidt de edele de processen en legt hij de straffen ten uitvoer.
Het beeld is vooral in verband met het ‘Doorbijten’ volkomen begrijpelijk. De beide figuren Li, klaarheid, en Zhen, schok, schrik, scheppen de noodzakelijke voorwaarden om de atmosfeer te zuiveren door het onweer van een strafproces.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Als men de voor hem bestemde heer ontmoet, kan men gerust tien dagen samen zijn, het is geen fout. Heengaan vindt waardering.
b. ‘Men kan gerust tien dagen samen zijn, het is geen fout.’
Meer dan tien dagen is verkeerd.
De lijn is sterk en klaar. De voor haar bestemde, gelijkgeaarde heer die zij ontmoet, is de negen op de vierde plaats. Het woord xun
beduidt een tijdsspanne van tien dagen, een volle periode. Ondanks de toestand van volheid, kan men zonder bezwaar een volle periode met een gelijkgezinde vriend samen zijn, daar steekt niets verkeerds in. Daarom kan men hem ook gerust uit eigen beweging gaan opzoeken, als hij een hoge plaats inneemt. De commentaar waarschuwt er echter voor, deze termijn te overschrijden: na afsluiting van het werk moet men zich niet langer vastklampen. Dat is niet goed. Juist in tijden van volheid moet men bijtijds een streep weten te zetten. De commentatoren van de Song-tijd (960-1279) vatten het woord Xun op in de zin van gelijksoortig, zodat het een extra-accentuering zou zijn van pei
: ‘van gelijke soort, voor iemand bestemd.’
Zes op de tweede plaats:
a. Het gordijn is van zulk een volheid, dat men op het middaguur de sterren van de pool ziet. Door heengaan wekt men wantrouwen en haat. Als men hem door waarheid opwekt, komt heil.
b. ‘Als men hem door waarheid opwekt,’
d.w.z. men moet zijn wil opwekken door betrouwbaarheid.
Het kernteken Xun, hout, verduistert de lijnen, die het bedekt; d.w.z. hier en bij de negen op de vierde plaats is de verduistering geringer, bij de negen op de derde plaats (het midden) daarentegen bijzonder sterk. Daar de lijn zwak is, ontmoet zij slechts twijfel en haat, als zij zich wendt tot haar vorst, de zes op de vijfde plaats, die eveneens zwak is. Maar haar centrale en correcte positie stelt haar in staat, door de macht van innerlijke waarheid de scheiding te overwinnen en de wil van de heerser te wekken.
Negen op de derde plaats:
a. Het struikgewas is van zulk een volheid, dat men op het middaguur de kleine sterren ziet. Hij breekt zijn rechterarm. Geen blaam.
b. ‘Het struikgewas is van zulk een volheid’, dat men niets groots kan ondernemen. ‘Hij breekt zijn rechterarm’:
Uiteindelijk mag men niets willen doen.
De verduistering is hier op haar hoogtepunt. Bij het kernteken Xun komt hier nog het kernteken Dui, meer, waardoor de op zichzelf aanwezige mogelijkheid tot het volbrengen van iets groots wordt beperkt. Het kernteken Dui beduidt breken. De rechterarm is de zwakke bovenste zes, die in verband met de verhoudingen in dit hexagram niet in aanmerking komt als helper van de sterke negen op de derde plaats. Als men zich van handelen onthoudt, blijft men vrij van blaam.
Het door ‘struikgewas’ weergegeven woord pei
heeft ook de betekenis van ‘watermassa’; het door ‘kleine sterren’ weergegeven mei
betekent ook schuim, motregen. De hierboven gegeven interpretatie lijkt echter beter in het verband te passen.
Negen op de vierde plaats:
a. Het gordijn is van zulk een volheid, dat men op het middaguur de sterren van de pool ziet. Hij ontmoet zijn heer, die hem verwant is. Heil.
b. ‘Het gordijn is van zulk een volheid.’
De plaats is niet de passende.
‘Op het middaguur ziet men de sterren van de pool.’
Hij is donker en geeft geen licht.
‘Hij ontmoet zijn heer, die hem verwant is. Heil.’
Dat betekent handelen.
De eerste helft van de tekst is dezelfde als bij de zes op de tweede plaats: daar het begin, hier het einde van het kernteken Xun, hout. ‘De plaats is niet passend’: omdat een harde lijn op weke plaats staat. De lijn behoort niet meer tot het trigram Li, en is dus van nature niet meer lichtend. Het licht is onder haar. Maar door beweging wordt bereikt, dat zij de gelijksoortige, d.w.z. eveneens sterke lijn aan het begin ontmoet. Zo komt er door het handelen licht (want de beginnegen is licht, als onderdeel van het trigram Li) en daarmee heil.
Zes op de vijfde plaats:
a. Er komen lijnen, er nadert zegen en roem. Heil!
b. Het heil van de zes op de vijfde plaats komt doordat ze zegen brengt.
De lijn staat in relatie met de zes op de tweede plaats. Daar is het ‘heengaan’, hier is het ‘komen’. De lijnen zijn het lichte, klare, dat juist door het trigram Li, licht – welks centrale lijn de zes op de tweede plaats is – naderbijkomt en aldus zegen en roem mogelijk maakt.
Bovenste zes:
a. Zijn huis heeft overvloed. Hij houdt zijn familie verborgen.
Hij spiedt door de poort en bemerkt niemand meer. Drie jaar lang ziet hij niets. Onheil.
b. ‘Zijn huis heeft overvloed.’
Hij zwerft rond aan de grens van de hemel.
‘Hij spiedt door de poort en bespeurt niemand meer.’
Hij verbergt zich zelf.
De zwakke lijn op de top van de beweging gaat te ver. Zodoende komt zij schijnbaar steeds hogerop, maar juist daardoor verliest zij steeds meer haar houvast en verwijdert ze zich steeds verder van het licht, temeer waar zij zelf de negen op de derde plaats verduistert. Zo geraakt zij in een hopeloos vereenzaamde situatie, die ze alleen aan zichzelf te wijten heeft.
56. LÜ / DE ZWERVER
Kerntekens:
Dui en
Xun
Heer van het hexagram is de zes op de vijfde plaats, daarom zegt de Commentaar op de Beslissing: ‘Het weke verkrijgt het buitenste midden’ en verder: ‘Stilhouden en gehecht zijn aan klaarheid’. De vijfde lijn bevindt zich in het buitenste trigram: dat is het beeld van de zwerver in den vreemde: ze neemt de middelste plaats in als heer van het trigram Li: dat is het beeld van het bereiken van het midden en het gehecht zijn aan de klaarheid.
De volgorde
Wat ook de reden mag zijn, dat de grootheid zich uitput, het staat vast, dat ze haar vaderland verliest. Daarom is het volgende teken: de Zwerver.
Vermengde tekens
Wie weinig vrienden heeft, dat is de Zwerver.
Het hexagram is zo georganiseerd, dat de beide trigrammen uiteenstreven. De vlam gaat omhoog, de berg drukt omlaag. De vereniging is slechts van voorbijgaande aard. De berg is de herberg, het vuur de zwerver, die er niet lang in vertoeft, doch verder moet. Het hexagram is de omkering van het vorige.
HET OORDEEL
De Zwerver. Door kleinheid welslagen. Standvastigheid brengt de zwerver heil.
Commentaar op de beslissing
‘De Zwerver. Door kleinheid welslagen’:
Het weke verkrijgt het buitenste midden en voegt zich naar het vaste. Stilhouden en gehecht zijn aan de klaarheid; daarom: klein welslagen.
‘Standvastigheid brengt de zwerver heil.’
De betekenis van de tijd van de Zwerver is waarlijk groot!
Heer van het hexagram is de zes op de vijfde plaats. Hij is week, en stelt daarom het zich-terughoudende, zich-niet-groot-makende voor. Hij is in het midden, en kan dus niet beschaamd worden, hoewel hij zich buiten, in een vreemd land bevindt. Hij voegt zich naar de vaste lijnen boven en beneden, en brengt zich daardoor niet in moeilijkheden. Het onderste trigram Gen duidt op stilhouden, innerlijke terughouding; het bovenste trigram Li op de gehechtheid aan uiterlijke dingen. Voor een zwerver in een vreemd land is het niet gemakkelijk de juiste plaats te vinden; daarom is het iets groots, de zin van deze tijd te verstaan.
HET BEELD
Op de berg is vuur: het beeld van de Zwerver. Zo is de edele klaar van geest en voorzichtig in het toepassen van straffen, en houdt hij een proces niet slepende.
Gewoonlijk is er sprake van strafzaken, als klaarheid en beweging samen komen (nr. 21, het Doorbijten, en nr. 55, de Volheid). Hier hebben wij ook klaarheid, in het bovenste trigram. De rust van de berg zorgt voor de nodige voorzichtigheid bij de toepassing der straffen. Overigens wordt ook in dit teken de snelheid bij het afdoen der strafzaken aangeduid, en wel door de onderlinge verhouding der beide trigrammen. Het vuur verwijlt niet op de berg, maar gaat snel voorbij.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Als de zwerver zich met trivialiteiten afgeeft, haalt hij zich ongeluk op de hals.
b. ‘Als de zwerver zich met trivialiteiten afgeeft’: daardoor raakt zijn wil uitgeput, en dat is zijn ongeluk.
Een zwakke lijn, helemaal onder aan de voet van het trigram Gen, vandaar het minderwaardige, platvloerse: Gen betekent ‘blijven staan’. De lijn is ver verwijderd van het trigram Li, klaarheid; zij heeft dus geen verziende blik, en verspilt haar energie met kleinzielige dingen. De relatie met de negen op de derde plaats verlicht dan ook niet, maar schaadt – zoals trouwens in het hele hexagram het vuur hoofdzakelijk als verterend, schadelijk element naar voren komt.
Zes op de tweede plaats:
a. De zwerver bereikt een herberg. Zijn bezit heeft hij bij zich. Hij verwerft de standvastigheid van een jonge dienaar.
b. ‘Hij verwerft de standvastigheid van een jonge dienaar.’
Dat is geen misslag.
De lijn is week en centraal, midden in het trigram Gen, dat deur en hut betekent; vandaar het symbool van de herberg. Het kernteken Xun beduidt markt en winst, vandaar de opmerking, dat hij zijn bezit bij zich heeft. De jonge dienaar is de zes aan het begin.
Negen op de derde plaats:
a. De herberg van de zwerver brandt af. Hij verliest de standvastigheid van zijn jonge dienaar. Gevaar.
b. ‘De herberg van de zwerver brandt af.’
Dat is voor hem persoonlijk een verlies.
Wanneer hij als een vreemde met zijn ondergeschikten omgaat, verliest hij hen terecht.
De lijn is te hard, want zij is hard op een sterke plaats. Daarom heeft zij geen toewijding voor haar superieur, daarom helpt die superieur haar niet, en verbrandt haar woning. Door haar hardheid is zij onvriendelijk jegens haar ondergeschikten, en verliest zij hun trouwe genegenheid, hetgeen natuurlijk gevaar met zich meebrengt. De lijn staat aan de top van het trigram Gen, dat hut betekent: vlak daarboven is het vuur, vandaar de gedachte, dat de hut verbrandt. De dienaar is de zes aan het begin.
Negen op de vierde plaats:
a. De zwerver rust op een plaats waar hij onderdak heeft gevonden. Hij verwerft zijn bezit en een bijl. Zijn hart is niet blij.
b. ‘De zwerver rust op een plaats waar hij onderdak heeft gevonden.’
Hij heeft zijn plaats nog niet gekregen.
‘Hij verwerft zijn bezit en een bijl’,
Doch in zijn hart is hij nog niet blij.
Het onderdak is slechts van tijdelijke aard, omdat de lijn buiten het trigram Gen ligt. Omdat zij haar plaats – zij is sterk, de plaats is zwak – nog niet bereikt heeft, is haar rust maar van korte duur. Hoewel zij nu iets bezit, heeft zij ook een bijl nodig om het te verdedigen (Li betekent wapens, het kernteken Dui eveneens metaal en beschadiging). Daarom is zij in haar hart nog niet blij.
Zes op de vijfde plaats:
a. Hij schiet een fazant. Bij de eerste pijl valt hij.
Ten slotte komt daardoor lof en ambt.
b. Ten slotte komt hij door lof en ambt omhoog.
De lijn, die week is, op de centrale plaats in het buitenste trigram Li, is hier de zwerver. Omdat hij centraal en toegewijd is, gelukt het hem beneden vrienden te vinden (negen op de vierde plaats) en boven een ambt (bovenste negen); zo komt hij omhoog.
Het trigram Li betekent een fazant en wapens. Het kernteken Dui is metaal, vandaar het schieten. Dui is ook de mond, vandaar lof. Zhu Xi (1130-1200) interpreteert de tweede zin als volgt: ‘Een pijl gaat verloren’, hetgeen grammaticaal natuurlijk ook mogelijk is.
Bovenste negen:
a. Het nest van de vogel verbrandt. De zwerver lacht eerst, daarna moet hij klagen en wenen. Hij verliest de koe door luchthartigheid. Onheil!
b. Als zwerver boven zijn, dat leidt terecht tot verbranden. ‘Hij verliest de koe door luchthartigheid.’
Hij hoort uiteindelijk niets.
De sterke lijn aan de top, die zich bovendien nog in opwaartse richting beweegt, verliest zijn grondslagen; derhalve leidt alle vrolijkheid slechts tot verlies, aangezien zij de plichten van de zwerver al te zeer verwaarloost en zelfs door schade en schande niet wijzer wordt. Li is de vogel, ook de vlam. De plaats is hooggelegen, nog hoger dan het kernteken Xun, vandaar het nest. Lachen komt door het kernteken Dui, dat vrolijkheid en mond beduidt; het klagen door de vernielende kracht, die in Dui op de loer ligt. Li is de koe; die gaat hier door vrolijkheid en luchthartigheid op een hoge plaats verloren.
Er is geen hoop voor deze lijn; zij komt nooit tot bezinning, doordat zij steeds verder omhoog streeft zonder enige gedachte te wijden aan de terugkeer.
57. XUN / HET ZACHTMOEDIGE, HET INDRINGENDE, DE WIND
Kerntekens:
Li en
Dui
Ofschoon het karakter van dit hexagram door de beide Yin-lijnen wordt bepaald, is slechts in één vrouwelijk teken – en wel in Li, het Zich-Hechtende – de Yin-lijn de heer, aangezien zij zich daar in het midden bevindt. De beide Yin-lijnen in het hexagram het Zachtmoedige zijn de constituerende heren van het teken, maar zij kunnen niet als de beheersende heren worden beschouwd. De beheersende heer is veeleer de negen op de vijfde plaats; want ‘geboden verbreiden en zijn zaken tot stand brengen’ kan alleen iemand, die een eervolle plaats inneemt. Als er dus in de Commentaar op de Beslissing wordt gezegd: ‘Het vaste dringt in het midden en het correcte, en zijn wil geschiedt’, dan slaat dit op de vijfde lijn.
De volgorde
De Zwerver heeft niets, dat hem opneemt; daarom is het volgende teken: het Zachtmoedige, het Indringende. Het Zachtmoedige betekent binnengaan.
Bedoeld wordt, dat de zwerver in zijn verlatenheid geen plaats heeft, waar hij kan blijven, en dat daarom Xun, de thuiskomst, volgt.
Vermengde tekens
Het Zachtmoedige betekent wegduiken.
De donkere lijn is beneden, zij duikt weg onder de lichte lijnen, en juist door dit zachtzinnig wegkruipen gelukt het haar, onder de sterke lijnen binnen te dringen.
Bijgevoegde oordelen
Het Zachtmoedige toont de werkzaamheid van het karakter. Door het Zachtmoedige vermag men de dingen tegen elkaar af te wegen en verborgen te blijven. Door het Zachtmoedige vermag men rekening te houden met de bijzondere omstandigheden.
Het zachtmoedig indringen verleent het karakter de mogelijkheid, de buitenwereld te beïnvloeden en naar zijn hand te zetten. Want op deze wijze vermag men de dingen te begrijpen zoals zij innerlijk liggen, zonder dat men zelf op de voorgrond treedt. Hierin ligt de macht van de invloed. In deze positie kan men de door de tijd vereiste uitzonderingen maken, zonder inconsequent te zijn.
Onder de acht trigrammen bezet Xun de Zuidoostelijke plaats tussen lente en zomer; het betekent het invloeien der wezens in hun gestalten; doop en opleving.
HET OORDEEL
Het Zachtmoedige. Welslagen door kleine dingen. Bevorderlijk is het, een plaats te hebben, waar men heen kan gaan. Bevorderlijk is het, de grote man te zien.
Commentaar op de beslissing
Herhaald Indringen om geboden te verbreiden.
Het vaste dringt in het midden en het correcte, en zijn wil geschiedt.
De weke lijnen schikken zich naar de beide vasten, daarom staat er: ‘Welslagen door kleine dingen. Bevorderlijk is het, een plaats te hebben waar men heen kan gaan. Bevorderlijk is het, de grote man te zien.’
Het hexagram bestaat uit een verdubbeling van het trigram Xun. Xun beduidt enerzijds zachtmoedigheid, aanpassing, anderzijds indringen. Bij het geven van bevelen is het van essentieel belang, dat zij werkelijk doordringen in het bewustzijn van de ondergeschikten. Dit bereikt men door de bevelen aan hun begripsvermogen aan te passen. Het gaat hier om een tweeledig indringen. Ten eerste het indringen van het bevel in het gevoel van de onderdaan, waar het de in verborgen hoeken wonende ongerechtigheden uiteendrijft als de wind de wolken, ten tweede een nog dieper indringen in de diepten van het bewustzijn, waar het verborgen goede gewekt dient te worden. De bevelen moeten herhaaldelijk worden gegeven, willen ze dit effect hebben.95
Verder wordt de tekst verklaard uit de structuur van het hexagram. De sterke lijn, die tot de centrale en voor hem correcte plaats is doorgedrongen, is de negen op de vijfde plaats; daarom geschiedt zijn wil, en het is gunstig iets te ondernemen. De weke lijnen op de eerste en de vierde plaats gehoorzamen de vaste heer van het teken boven hen. Daarom is het welslagen gebonden aan het kleine waarvoor het bevorderlijk is de grote man te zien (negen op de vijfde plaats).
HET BEELD
Winden die elkaar volgen: het beeld van het Zachtmoedig Indringende. Zo verbreidt de edele zijn geboden, en brengt hij zijn zaken tot stand. Van de beide winden verdrijft de eerste de tegenstanden: ‘verbreidt de bevelen’. De tweede doet het werk: ‘brengt zijn zaken tot stand.’
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Bij vooruitgaan en terugtrekken is bevorderlijk de standvastigheid van een krijgsman.
b. ‘Vooruitgaan en terugtrekken’: de wil weifelt.
‘Bevorderlijk is de standvastigheid van een krijgsman.’ De wil is beheerst.
De lijn is week en geheel onderaan in het hexagram van het Zachtmoedige, vandaar de besluiteloosheid; maar door zich te onderwerpen aan de sterke lijn boven haar, krijgt zij de steun van militaire discipline.
Negen op de tweede plaats:
a. Indringen onder het bed. Men gebruikt priesters en magiërs in groten getale. Heil! Geen blaam.
b. Het heil van het grote getal berust op de omstandigheid, dat men het midden heeft bereikt.
De lijn is sterk, maar centraal; daarom heeft zij geluk. Het trigram Xun beduidt hout, en de gedeelde onderste lijn symboliseert de benen; vandaar het beeld van het bed. Het kernteken Dui is zowel mond als magiër. Doordat de lijn zich schikt naar de sterke heer van het hexagram, die gelijkgeaard is, kan zij hem behulpzaam zijn bij het verbreiden der bevelen, daar zij doordringt tot in de geheimste hoeken. De priesters zijn de bemiddelaars van de mensen tegenover de goden; de magiërs dienen als bemiddelaars van de goden tegenover de mensen. Wij hebben hier een doordringing van de gebieden van de zichtbare en de onzichtbare wereld, die het mogelijk maakt, dat alles terecht komt.
Negen op de derde plaats:
a. Herhaald indringen. Beschaming.
b. De beschaming van het herhaald indringen vindt zijn oorzaak in de omstandigheid, dat de wil zich uitput.
De derde plaats ligt tussen de beide Xun-tekens in: het ene is ten einde, het andere gaat beginnen; vandaar het herhaald indringen. De negen op de derde plaats is te hard en niet centraal. Hoewel deze geaardheid niet geschikt is om zachtmoedig tot de kern der dingen door te dringen, probeert men het toch. Daarbij komt men niet tot een resultaat; het blijft bij besluiteloos aarzelen.
Zes op de vierde plaats:
a. Berouw verdwijnt. Op de jacht vangt men drie soorten wild.
b. ‘Op de jacht vangt men drie soorten wild.’
Dat is verdienstelijk.
Het kernteken Li beduidt wapens en vandaar jacht. De zes op de vierde plaats is correct, onderwerpt zich aan de heerser en brengt hem de drie onderste lijnen. Daardoor maakt ze zich verdienstelijk, en het berouw, dat de bovenmatige zwakheid zou kunnen veroorzaken, verdwijnt.
Negen op de vijfde plaats:
a. Standvastigheid brengt heil. Berouw verdwijnt. Niets, dat niet bevorderend is. Geen begin, maar een einde. Vóór de verandering drie dagen, ná de verandering drie dagen. Heil!
b. Het heil van de negen op de vijfde plaats is een gevolg van de omstandigheid, dat de plaats correct en centraal is.
De lijn ligt in het centrum als heer van het hexagram, daarom gaat van haar de beïnvloeding door bevelen uit, die voor dit teken de karakteristieke handeling is. In tegenstelling met de situatie in Gu (Het Werk aan het Bedorvene, nr. 18) waar het gaat om het herstellen van wat door vader en moeder bedorven is, hebben we hier te doen met het werk aan openbare instellingen. Zulk werk wordt niet zozeer gekarakteriseerd door een liefde, die onvolkomenheden bedekt, als wel door een onpartijdige gerechtigheid, gesymboliseerd door het Westen (metaal, herfst), waarmee het achtste cyclische teken, geng
(vertaald als ‘verandering’), in verband wordt gebracht. Om bevelen door te voeren, moet eerst het verkeerde begin ter zijde gesteld, en vervolgens het goede einde bereikt worden. Vandaar het gezegde: ‘Geen begin, maar een einde’. Deze zin wordt uitgewerkt in de woorden: Vóór het teken geng drie dagen, ná het teken geng drie dagen’. Het betreft hier dus het resoluut terzijdestellen van datgene wat zich uit een verkeerd begin heeft ontwikkeld. Drie ‘dagen’ voor geng loopt de zomer ten einde; dan komt het einde zelf. Drie ‘dagen’ na geng komt de winter, het einde van het jaar. Terwijl dus naar voren toe het begin niet bereikt is, ligt althans het einde binnen het bereik. (Anders dan bij nr. 18 Gu, het Werk aan het Bedorvene, dat juist in het midden tussen einde en aanvan ligt.)
Bovenste negen:
a. Indringen onder het bed. Hij verliest zijn bezit en zijn bijl. Standvastigheid brengt onheil.
b. ‘Indringen onder het bed.’
Boven is het ten einde.
‘Hij verliest zijn bezit en zijn bijl.’
Is dat juist?
Het brengt onheil.
Terwijl de tweede lijn bij haar indringen onder het bed de verbinding tussen boven en beneden tot stand brengt, zodat alles in orde komt, is het indringen onder het bed hier niets anders dan onzelfstandigheid en onevenwichtigheid. Daardoor verliest de lijn haar bezit aan vastheid (de op zichzelf sterke lijn verliest haar kracht op de top van de Zachtmoedigheid) en haar bijl (het kernteken Dui beduidt metaal) zodat zij niet langer in staat is een beslissing te nemen. In deze houding te volharden is volstrekt verkeerd.
58. DUI / HET BLIJMOEDIGE, HET MEER
Kerntekens:
Xun en
Li
De beide Yin-lijnen zijn de constituerende heren van het hexagram, maar zij zijn niet in staat, de beheersende heren van het teken te vormen. De beheersende heren zijn de tweede en de vijfde lijn. Daarom zegt de Commentaar op de Beslissing: ‘Het vaste is in het midden, en het weke is buiten. Blijmoedigheid, en daarbij is standvastigheid bevorderlijk.’
De volgorde
Als men ergens is binnengedrongen, verheugt men zich. Daarom is het volgende teken: het Blijmoedige. Het Blijmoedige betekent: zich verheugen.
Vermengde tekens
Het Blijmoedige is duidelijk kenbaar.
Dui is het meer, dat alle wezens verblijdt en verfrist. Dui is verder de mond. Als de mensen elkander door hun gevoelens verblijden, maakt zich dat kenbaar door de mond. Een Yin-lijn verschijnt boven twee Yang-lijnen; dat duidt aan, hoe de beide principes elkander verblijden en daarvan openlijk blijk geven. Anderzijds is Dui verbonden met het Westen en de herfst. Zijn veranderingstoestand is het metaal. Het snijdende, verstorende is de andere kant van het aspect. Het hexagram is de omkering van het vorige.
HET OORDEEL
Het Blijmoedige. Welslagen. Gunstig is standvastigheid.
Commentaar op de beslissing
Het Blijmoedige betekent vreugde. Het vaste in het midden, het weke buiten. Zich verheugen en bovendien bevorderd worden door standvastigheid: zo onderwerpt men zich aan de hemel en leeft men in harmonie met de mensen.
Als men het volk vrolijk voorgaat, vergeet het zijn gezwoeg. Als men de moeilijkheden vrolijk tegemoet treedt, vergeet het volk de dood. Het grootste bij de opmontering van het volk is, dat de mensen zich onderling in toom houden.
‘Het vaste in het midden’ zijn de beide lijnen op de tweede en vijfde plaats, ‘het weke buiten’ zijn de zes op de derde en de bovenste plaats. Dat is de ware blijheid, die van binnen vast is en naar buiten toe mild. Deze vreugde is ook de beste manier van regeren.
HET BEELD
Op elkaar rustende meren: het beeld van het Blijmoedige. Zo komt de edele samen met zijn vrienden voor bespreking en instudering.
Dui beduidt meer en mond. De herhaling van de mond beduidt de gemeenschappelijke bespreking, de herhaling van het meer, de instudering.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Tevreden blijmoedigheid. Heil!
b. Het heil van de tevreden blijmoedigheid bestaat daarin, dat er nog geen moeilijkheden gerezen zijn.
Vastheid en bescheidenheid zijn de eerste vereisten voor een harmonische blijheid. In de sterke lijn op een onaanzienlijke plaats zijn beide voorwaarden vervuld. Als het lichte aan het donkere gebonden is, geeft zulks aanleiding tot veel twijfel en bedenkingen, die de blijheid verstoren. De beginlijn is nog ver verwijderd van dergelijke verwikkelingen; daarom kan zij verzekerd zijn van het heil.
Negen op de tweede plaats:
a. Waarachtige blijheid. Heil! Berouw verdwijnt.
b. Het heil van waarachtige blijheid bestaat in het vertrouwen op de eigen wil.
Deze lijn staat in nauwe relatie met de derde, donkere lijn, zodat twijfel en berouw zou kunnen ontstaan. Daar zij echter centraal en sterk is, overweegt de waarachtigheid van haar wezen en haar positie. Zij vertrouwt op zichzelf, is oprecht jegens anderen en vindt daardoor ook geloof.
Zes op de derde plaats:
a. Komende blijheid. Onheil!
b. Het onheil van de komende blijheid wordt veroorzaakt door het niet-passend-zijn van de plaats.
Een zwakke lijn op een sterke plaats, op het hoogtepunt van de vrolijkheid: daar ontbreekt het aan beheersing. Omdat men zich innerlijk openstelt, komen de verstrooiingen van buitenaf toestromen en binnendringen: onheil is het onvermijdelijke gevolg, daar men zich laat overweldigen door de genoegens, die men zelf heeft aangehaald.
Negen op de vierde plaats:
a. Weloverwogen blijmoedigheid is niet gerustgesteld. Na het afleggen van zijn fouten heeft men vreugde.
b. De vreugde van de negen op de vierde plaats brengt zegen.
De lijn houdt het midden tussen de sterke heer, de negen op de vijfde plaats (verhouding van ontvangen) en de weke zes op de derde plaats (verhouding van solidariteit), die haar tracht te verleiden. Maar hoewel degene, die door deze lijn wordt voorgesteld, nog niet volkomen gerust is gesteld, bezit zijn leven toch genoeg innerlijke kracht om te beslissen wie hij wil volgen, en de relatie met de zes op de derde plaats te verbreken. Daardoor komt heil en zegen, voor hem zowel als voor anderen.
Negen op de vijfde plaats:
a. Waarachtigheid tegenover het verstorende is gevaarlijk.
b. ‘Waarachtigheid tegenover het verstorende’:
De plaats is correct en passend.
Het verstorende is de bovenste zes. De negen op de vijfde plaats, die sterk en correct is, staat ook tegenover haar zodanig, dat ze haar vertrouwen schenkt. Dat is gevaarlijk. Maar dit gevaar kan nog worden afgewend; de natuur en de positie van de lijn zijn namelijk zo sterk, dat die invloeden overwonnen worden.
Bovenste zes:
a. Verleidelijke blijmoedigheid.
b. Dat de bovenste zes tot plezier verleidt, komt doordat zij niet lichtend is.
Deze lijn vertoont overeenkomst met de zes op de derde plaats. Maar terwijl die lijn deel uitmaakt van het binnenste trigram, en door haar begeerten de genoegens aanlokt, bevindt de bovenste zes zich in het buitenste trigram en verlokt ze anderen tot plezier. De ‘verleidelijke blijmoedigheid’ slaat niet op degene, die het orakel raadpleegt, maar wijst hem op de situatie, die vóór hem ligt. Of hij zich zal laten verleiden staat aan hem. Het is echter van belang, dat men op zijn hoede is in dergelijke troebele situaties.
Een enigszins andere interpretatie ligt ten grondslag aan de a-tekst, die eveneens gebaseerd is op de Chinese literatuur over de I Tjing.
59. HUAN / DE OPLOSSING
Kerntekens:
Gen en
Zhen
Heer van het hexagram is de negen op de vijfde plaats; want alleen iemand, die een eervolle plaats bekleedt, vermag de oplossing op de gehele aarde te ordenen. De negen op de tweede plaats staat echter binnenin om de fundamenten te versterken, en de zes op de vierde plaats staat tot de negen op de vijfde plaats in de verhouding van ontvangen, om de werken van deze laatste te voltooien. Zo hebben ook deze beide lijnen belangrijke functies in het hexagram. Daarom zegt de Commentaar op de Beslissing: ‘Het vaste komt en put zich niet uit, het weke krijgt buiten een plaats, en die erboven is, harmonieert ermee.’
De volgorde
Op de vreugde volgt verspreiding. Daarom is het volgende teken: de Oplossing. Oplossing wil zeggen uit elkaar gaan.
Vermengde tekens
Ze schaafden stammen uit tot schepen en verhardden hout in het vuur tot roeispanen. Het nut van boten en roeispanen lag in het mogelijk maken van verkeer. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram: de Oplossing.
Het hexagram heeft een dubbele betekenis: de eerste volgt uit het beeld van de wind, die over het water strijkt, waardoor het openbreken van het ijs en van het verstarde wordt aangeduid; de tweede betekenis is indringing: Xun dringt binnen in Kan, het Onpeilbare, hetgeen verstrooiing, verdeling aangeeft. Tegenover dit uiteendrijvende element komt dan de hereniging als opgave aan de orde; ook deze betekenis ligt in het hexagram opgesloten. Uit het beeld ‘hout boven water’ ontstaat dan de gedachte aan het schip.
HET OORDEEL
De Oplossing: Welslagen. De koning nadert zijn tempel. Het is bevorderlijk, het grote water over te steken. Bevorderlijk is standvastigheid.
Commentaar op de beslissing
De Oplossing: Welslagen. Het vaste komt en put zich niet uit. Het weke krijgt buiten een plaats, en die erboven is, harmonieert ermee.
‘De koning nadert zijn tempel.’
De koning is in het midden.
‘Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.’
Zich op het hout verlaten schept verdiensten.
‘Komen’ duidt op de positie in het binnenste, d.w.z. onderste trigram, terwijl ‘gaan’ betrekking heeft op de positie in het buitenste, d.w.z. bovenste trigram. Het vaste dat komt, is dus de negen op de tweede plaats. Doordat deze lijn de plaats in het centrum van het onderste trigram inneemt, schept zij voor het lichte principe te midden der donkere lijnen een basis waarop het kan werken: een werkzaamheid die onuitputtelijk is als het water (Kan). Het weke, dat buiten een plaats krijgt en met het hogere samenwerkt, is de zes op de vierde plaats, de plaats van de minister. Op de wederkerige betrekkingen tussen de drie lijnen op de vijfde, vierde en tweede plaats berust de werking, die door het hexagram wordt bedoeld.
De ‘koning in het midden’ is de negen op de vijfde plaats. Zijn centrale positie duidt de innerlijke concentratie aan, die hem in staat stelt de uit elkaar strevende elementen bijeen te houden. De tempel is afkomstig van het bovenste kernteken Gen, dat berg en huis betekent. Het hout (Xun) boven het water (Kan) suggereert het oversteken van het grote water.
HET BEELD
De wind waait over het water: het beeld van de Oplossing. Zo offerden de oude koningen aan hun heer en bouwden zij tempels.
Ook dit is een aanduiding van het innerlijke streven, de uiterlijk uiteenlopende elementen bijeen te houden door de religie en haar cultus. Het gaat erom de band tussen God en mens en tussen de voorouders en het nageslacht in stand te houden. Ook hier suggereert het kernteken Gen het beeld van de tempel. De gedachte van het binnengaan tenslotte is ontleend aan Kun, die van het donkere aan Kan.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Hij schaft hulp met de kracht van een paard. Heil!
b. Het heil van de begin-zes berust op zijn toewijding.
Het sterke paard is de negen op de tweede plaats. Kan betekent een sterk paard, met een mooie rug. De beginzes is zwak, op een onaanzienlijke plaats en mist zelf de kracht het losraken tegen te gaan. Maar daar de lijn nog slechts in het begin van de oplossing is, kan zij betrekkelijk gemakkelijk gered worden. De sterke centrale negen op de tweede plaats komt haar te hulp; zij schikt zich en verenigt zich met haar, in dienst van de heer op de vijfde plaats.
Negen op de tweede plaats:
a. Bij de oplossing loopt hij naar zijn steun toe.
Berouw verdwijnt.
b. ‘Bij de oplossing loopt hij naar zijn steun toe.’ en verkrijgt zo, wat hij wenst.
Het kernteken Zhen betekent voet en snel lopen. De steun, waarop de negen op de tweede plaats kan steunen, is de gelijkgezinde, sterke heerser: de negen op de vijfde plaats. Doordat de negen op de tweede plaats uit zichzelf de vorst opzoekt, zou men kunnen denken, dat dit haar zal berouwen, maar zij is sterk en centraal, en deze op zichzelf ongewone handelwijze vloeit voort uit de ongewone tijd. Zij handelt niet uit zelfzuchtige motieven, maar wenst vervreemding te voorkomen. Dit bereikt zij ook, in samenwerking met de negen op de vijfde plaats.
Zes op de derde plaats:
a. Hij lost zijn Ik op. Geen berouw.
b. ‘Hij lost zijn Ik op.’
Zijn wil is naar buiten gericht.
De lijn is zwak op sterke plaats, en men zou dus berouw verwachten. Maar het is de enige lijn van het onderste trigram, die in harmonische relatie staat met een lijn van het buitenste trigram. Daarom is de wil naar buiten gericht. Op de top van het trigram ‘water’ staat deze lijn in onmiddellijk contact met het trigram ‘wind’: vandaar het oplossen van de eigen persoonlijkheid en daardoor afwezigheid van berouw.
Zes op de vierde plaats:
a. Hij maakt zich los van zijn schare. Verheven heil! Door verstrooiing volgt opeenhoping. Dat is iets, waaraan gewone mensen niet denken.
b. ‘Hij maakt zich los van zijn schare. Verheven heil!’
Zijn licht is groot.
Het onderste trigram dient beschouwd te worden als een getransformeerd Kun. Kun beduidt de schare. Doordat de middelste lijn zich losmaakt en zich neerlaat op de vierde plaats, maakt zij zich los van haar schare en lost die schare op, want in haar plaats treedt de sterke negen op de tweede plaats. Zo ontstaat door verstrooiing opeenhoping (kernteken Gen, de berg). De weke lijn, zes op de vierde plaats, staat in de verhouding van ontvangen tot de heerser, de negen op de vijfde plaats, en heeft zich weten te verzekeren van de hulp van de sterke beambte, negen op de tweede plaats, zodat inderdaad op verstrooiing opeenhoping volgt.
Negen op de vijfde plaats:
a. Oplossend als zweet zijn zijn luide kreten. Oplossing! Een koning verwijlt zonder blaam.
b. ‘Een koning verwijlt zonder blaam.’
Hij staat op zijn juiste plaats.
De wind, die het water ontmoet, lost dit op als zweet. Het trigram Xun, dat overal doordringt, betekent de luide kreten. De koning staat op de plaats die hem toekomt; hem treft dus geen blaam.
Bovenste negen:
a. Hij lost zijn bloed op. Weggaan, zich verre houden, naar buiten gaan is zonder blaam.
b. ‘Hij lost zijn bloed op.’
Daarmee houdt hij schade op een afstand.
Kan is bloed. De wind lost op. Zo wordt de gelegenheid tot bloedvergieten weggenomen. Niet alleen komt deze lijn zelf over het gevaar heen, maar zij helpt ook de zes op de derde plaats, waarmee zij in relatie staat.
60. JIE / DE BEPERKING
Kerntekens:
Gen en
Zhen
Heer van het hexagram is de negen op de vijfde plaats; want alleen iemand die geëerd is en de nodige geestkracht daarvoor bezit, is in staat de maat en de graad te bepalen, waardoor de wereld binnen de juiste grenzen kan worden gehouden. Daarom wordt in de Commentaar op de Beslissing gezegd: ‘Op de passende plaats, om te beperken; centraal en correct, om te verenigen.’
De volgorde
De dingen kunnen niet los van elkaar blijven, daarom is het volgende teken: de Beperking.
Vermengde tekens
Beperking betekent vasthouden.
Dit hexagram is de omkering van het vorige. De inwendige structuur en de verhouding van de kerntekens tot elkaar is bij beiden gelijk. Alleen is het hier het meer, dat het water bijeenhoudt, terwijl in het vorige hexagram de wind het water oploste.
HET OORDEEL
Beperking: Welslagen. Bittere beperking mag men niet blijvend beoefenen.
Commentaar op de beslissing
‘Beperking: welslagen.’
De vasten en de weken zijn gelijkelijk verdeeld, en de vasten hebben het midden bereikt.
‘Bittere beperking mag men niet blijvend beoefenen’,
Want haar weg loopt ten einde.
Blijmoedig bij het doormaken van gevaren, op de passende plaats om te beperken, centraal en correct om te verenigen.
Hemel en aarde hebben hun beperkingen, en de vier jaargetijden komen tot stand.
Beperking bij het creëren van instellingen bewerkt, dat de eigendommen niet worden aangetast en de mensen niet benadeeld worden.
Er zijn drie Yang-lijnen en drie Yin-lijnen, die bovendien symmetrisch zijn verdeeld: 2 + 2 + 1 + 1. Daardoor staan er sterke lijnen op de beide centrale plaatsen: 2e en 5e.
Bittere beperking, waaraan blijvend wordt vastgehouden, zou tot mislukking leiden. Maar door de centrale en gematigde houding van de heer van het hexagram, de negen op de vijfde plaats, wordt dit gevaar overwonnen. Blijmoedigheid is de eigenschap van het onderste trigram Dui, gevaar die van het bovenste trigram Kan. De beperking van de heer van het hexagram wordt bewerkt door de beide Yin-lijnen, waartussen hij staat. Maar door zijn centrale en correcte positie wordt een overal doordringende werking bereikt. De beperking – indeling in perioden – is het middel tot het indelen van de tijd. Zo is het jaar in China verdeeld in 24 jieqi, die – daar ze in harmonie zijn met de atmosferische fenomenen – het de mens mogelijk maken zijn landbouwbezigheden zo te regelen, dat zij harmoniëren met de loop der jaargetijden. De beperking, de rationele verdeling van productie en consumptie, was in het oude China een der belangrijkste problemen van een goede regering. Ook voor dit probleem zijn de fundamentele principes aangeduid in dit hexagram.
HET BEELD
Boven het meer is het water: het beeld van de Beperking. Zo schept de edele getal en maat en onderzoekt hij wat deugd en juiste levenswandel is.
Getal en maat worden aangeduid door de onderlinge verhouding tussen water en meer. Scheppen correspondeert met het trigram Kan, en het onderzoeken, dat woordelijk ‘bespreken’ beduidt, met het trigram Dui, mond. Getal en maat (het rustende, vaste) correspondeert met het bovenste kernteken Gen; deugd en levenswandel (het bewegelijke, handelende) met het onderste kernteken Zhen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Deur en hof niet uitgaan brengt geen blaam.
b. ‘Deur en hof niet uitgaan’ is een teken, dat men weet wat open en wat gesloten is.
De lijn staat geheel aan het begin. Gen, het bovenste kernteken, beduidt poort: daar is men nog ver vandaan. Van de buitenste poort met dubbele deuren is nu nog geen sprake, maar wel van de binnenste, enkelvoudige deur. Vóór zich ziet men gesloten deuren, daarom houdt men zich terug. Zijn deur en hof niet uitgaan wijst op de stilzwijgendheid, die het begin van elk werk moet vormen, wil het slagen.
Negen op de tweede plaats:
a. Poort en hof niet uitgaan brengt onheil.
b. ‘Poort en hof niet uitgaan brengt onheil.’
Want men verzuimt het beslissende moment.
Hier is de situatie anders. Men heeft twee gedeelde lijnen vóór zich, het beeld van een open binnenhofpoort met dubbele deuren. Nu is het de hoogste tijd, naar buiten te gaan en de bijeengebrachte voorraden niet egoïstisch achter te houden (het kernteken Zhen, aan welks begin de lijn staat, duidt op beweging; daarom brengt dralen onheil).
Zes op de derde plaats:
a. Wie geen beperking kent, zal reden tot klagen hebben.
Geen blaam.
b. Weeklacht over het verwaarlozen van de beperking.
Wie heeft daaraan schuld?
De zes op de derde plaats is zwak en staat aan de spits van het trigram Dui, blijheid. Daarom denkt zij er niet aan, zich de nodige beperkingen op te leggen. Het trigram Dui betekent mond, het kernteken Zhen vrees en Kan rouw, vandaar het klagen. Dit resultaat heeft men echter aan zichzelf te wijten.
Zes op de vierde plaats:
a. Tevreden beperking. Welslagen.
b. Het welslagen van tevreden beperking komt doordat men de weg van de hogere ontvangt.
De correcte, weke lijn staat tot de heer van het hexagram in een verhouding van ontvangen. Zij schikt zich tevreden in deze positie; daarom heeft zij profijt van haar aansluiting aan de hogere, de negen op de vijfde plaats, die zij volgt.
Negen op de vijfde plaats:
a. Zoete beperking brengt heil. Heengaan brengt achting.
b. Het heil van de zoete beperking komt doordat men centraal op zijn plaats blijft.
De centrale, sterke en correcte houding van de heer van het hexagram maakt voor hemzelf de terughouding gemakkelijk (hij staat aan de top van het kernteken Gen) en door zijn voorbeeld maakt hij voor de anderen de beperking zoet. De berg heeft als aggregaatstoestand de aarde, die een zoete smaak heeft.
Bovenste zes:
a. Bittere beperking. Standvastigheid brengt onheil. Berouw verdwijnt.
b. ‘Bittere beperking. Standvastigheid brengt onheil.’
Haar weg loopt ten einde.
Hier, aan het einde van de tijd der Beperking, zou het beter zijn, de beperking niet met alle geweld te willen volhouden. De lijn is zwak op de top van het trigram Kan, gevaar. Wat men hier wil forceren verbittert, en kan niet worden voortgezet. Er moet dus een nieuwe richting worden ingeslagen, opdat het berouw verdwijnt.
61. ZHONG FU INNERLIJKE WAARHEID
Kerntekens:
Gen en
Zhen
Het constituerende kenmerk van dit hexagram is, dat het in het midden leeg is. Daarom zijn de zes op de derde en de zes op de vierde plaats de constituerende heren van het teken. Maar de waarheid berust anderzijds op de omstandigheid, dat het midden substantieel is; daarom zijn de negen op de tweede plaats en de negen op de vijfde plaats de beheersende heren van het hexagram. Daar er verder echter de gedachte aan ten grondslag ligt, dat men door innerlijke waarheid het gehele rijk transformeert, is de ereplaats de aangewezene voor deze onderneming. Daarom is de eigenlijke heer van het teken de negen op de vijfde plaats.
De volgorde
Doordat de dingen beperkt worden, worden ze betrouwbaar gemaakt. Daarom is het volgende teken: Innerlijke Waarheid.
Vermengde tekens
Innerlijke waarheid betekent betrouwbaarheid.
Dit hexagram heeft evenals de beide vorige een gesloten innerlijke structuur; alleen zijn hier de beide buitenste lijnen sterk. Het zijn de oudste en de jongste dochter, die hier in de juiste positie bij elkaar zijn, zodat het wederzijdse vertrouwen niet wordt verstoord. De eigenschappen der trigrammen harmoniëren uitstekend met elkaar: boven zachtmoedigheid, beneden blijheid. De kerntekens zijn rust en beweging; bovendien is de hele bouw van het hexagram zeer harmonisch en symmetrisch, en wel zo, dat de weke lijnen binnen, de vaste buiten zijn. Dit zijn allemaal buitengewoon gunstige omstandigheden. Daarom heeft het teken dan ook een zeer gunstig oordeel.
HET OORDEEL
Innerlijke Waarheid. Zwijnen en vissen. Heil. Het is bevorderlijk, het grote water over te steken. Bevorderlijk is standvastigheid.
Commentaar op de beslissing
Innerlijke Waarheid. De weken zijn binnenin, en toch houden de sterken het midden. Blij en zachtmoedig; waarlijk, daardoor wordt het land getransformeerd.
‘Zwijnen en vissen. Heil!’
De macht van het vertrouwen strekt zich zelfs uit tot zwijnen en vissen.
‘Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.’ Men maakt gebruik van de holte van een houten schip. Innerlijke waarheid en de standvastigheid, die vooruit brengt: zo is men in harmonie met de hemel.
De weken, die binnenin zijn, zijn de derde en de vierde lijn. De sterken in het midden der beide trigrammen zijn de tweede en de vijfde lijn. Door de weken in het midden ontstaat een leegte. Deze leegte des harten, deze deemoed is nodig om het goede aan te trekken. Anderzijds is er centrale vastheid en kracht nodig om de vereiste betrouwbaarheid te hebben. Het in elkaar grijpen van weekheid en kracht vormt dus de basis, waarop het hexagram is opgebouwd. Blijheid en zachtmoedigheid zijn de eigenschappen der beide trigrammen: Dui, blijheid in het navolgen van het goede, en Xun, zachtmoedig indringen in de harten der mensen. Zo legt men de grondslag voor het vertrouwen, dat men nodig heeft om het land te hervormen.
Zwijnen en vissen zijn de schepselen, die het minst voor rede vatbaar zijn. Als zelfs zij beïnvloed worden, is dat wel een bewijs voor de grote macht der waarheid.
(Opmerking: Een andere interpretatie geeft de Zhouyi Hengjie van Liu Yuan (1767-1855). Hij trekt de beide woorden samen tot zwijnsvissen = dolfijnen. ‘De dolfijnen ontstaan in de zee (Dui) en waarschuwen de schepen (Xun) als er wind komt opzetten; het zijn betrouwbare voorboden van storm, daarom het symbool van de innerlijke waarheid. De wind, die komt opzetten, kondigt zich aan door betrouwbare voortekenen, als het aan de oppervlakte komen der dolfijnen. Zo is innerlijke waarheid het middel om de toekomst te verstaan.’ De gedachte is voortreffelijk, doch de commentator schijnt te vergeten, dat het Boek der Veranderingen stamt uit een tijd, dat de Chinezen nog niet bekend waren met de zee.)
Hout en water, hout en uitholling worden geïnterpreteerd als het beeld van een boot, waarmee men de grote stroom kan oversteken.
HET BEELD
Boven het meer is de wind: het beeld van de Innerlijke Waarheid. Zo bespreekt de edele de strafzaken om executies op te houden.
Dui is het beeld van de mond, vandaar het bespreken. Xun is het zachtmoedige, aarzelende, vandaar het uitstel van executies. Xun heeft overigens ook in andere hexagrammen de betekenis van bevelen, en tot het wezen van Dui (het Westen) behoort ook het doden en terechtstellen.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginnegen:
a. Bereid zijn brengt heil. Zijn er bijbedoelingen, dan is dat verontrustend.
b. Het bereid zijn van de beginnegen brengt heil:
De wil is nog niet veranderd.
Het schriftteken dat met ‘bereid’ is vertaald, betekent oorspronkelijk het offer op de dag na de begrafenis, en krijgt vervolgens de betekenis van voorbereiding. Het schriftteken yan
, ‘rust’ (in ‘verontrustend’), betekent eigenlijk zwaluw, doch wordt van oudsher ook gebruikt in de zin van an
, rust. De lijn is sterk en betrouwbaar, innerlijk rustig en bereid. Haar wil wordt niet van buitenaf beïnvloed. De bijbedoelingen worden gesuggereerd door de harmonische relatie met de zes op de vierde plaats. Maar in het hexagram ‘Innerlijke Waarheid’ behoren geen bijzondere geheime relaties te worden onderhouden.
Negen op de tweede plaats:
a. Een roepende kraanvogel in de schaduw. Zijn jong antwoordt hem. Ik heb een goede beker. Die wil ik met je delen.
b. ‘Zijn jong antwoordt hem.’
Dat is de toegenegenheid, die uit het diepst van het hart komt.
De kraanvogel is een watervogel, wiens roep in de herfst wordt gehoord. Dui betekent meer en herfst. Het kernteken Zhen geeft de neiging om te roepen, vandaar het beeld van de roepende kraanvogel. Het bevindt zich onder het kernteken berg, in de schaduw van twee Yin-lijnen, te midden van het meer, vandaar ‘in de schaduw’. Zijn jong is de beginnegen, die dezelfde aard heeft als hij en tot hetzelfde lichaam (het onderste trigram) hoort. Volgens een andere opvatting gaat het om de relatie met de negen op de vijfde plaats. Deze uitlegging – de werking in de verte – verdient eigenlijk door de verklaring van Confucius (vgl. Boek I, blz. 214) nog meer de aandacht. De beker en het drinken worden afgeleid uit de betekenis van Dui = mond.
Zes op de derde plaats:
a. Hij vindt een kameraad. Nu eens trommelt hij, dan houdt hij op. Nu eens zucht hij, dan zingt hij weer.
b. ‘Nu eens trommelt hij, dan houdt hij op.’
De plaats is niet de passende.
Een weke lijn op een vaste plaats op de top van de vrolijkheid mist de nodige zelfbeheersing. De lijn wordt aangetrokken door de bovenste negen, doch vindt daar geen vaste voet, aangezien dergelijke aantrekkingen in strijd zijn met de geest van het hexagram. Ook bij de naburige en gelijkgeaarde zes op de vierde plaats (ongetwijfeld de kameraad, waarop gezinspeeld wordt) vindt zij geen aansluiting. Trommelen was in de Chinese oudheid het sein voor de opmars; de terugtocht, het staken van de aanval werd aangegeven door het slaan op een metalen gong. De lijn staat in de beide kerntekens Zhen en Gen, waarvan het ene opwinding, het andere stilhouden beduidt. Het beurtelings lachen en snikken is een gevolg van het trigram Dui en het kernteken Zhen.
Zes op de vierde plaats:
a. De maan, die bijna vol is. Eén paard van het span gaat verloren. Geen blaam.
b. ‘Eén paard van het span gaat verloren.’
Hij scheidt zich af van zijn soort en wendt zich omhoog.
Het paard van het span is de zes op de derde plaats. Maar de gelijke geaardheid werpt geen beslissend gewicht in de schaal. De lijn is correct op haar plaats, en staat in ontvangende verhouding tot de heer van het hexagram, de negen op de vijfde plaats, die zij als minister terzijde staat. Vandaar het zich afwenden van haar soortgenoten en het zich naar boven richten.
Negen op de vijfde plaats:
a. Hij bezit waarheid, die nauw verbindt. Geen blaam.
b. ‘Hij bezit waarheid, die nauw verbindt.’
De plaats is correct en passend.
Het beeld van ‘nauw verbinden’ hangt samen met de betekenis van het bovenste trigram Xun = koord en van het bovenste kernteken Gen = hand. Verder wordt door de correcte, centrale en geëerde positie van de lijn haar werking als heer van het hexagram aangeduid.
Bovenste negen:
a. Hanengekraai dat ten hemel stijgt. Standvastigheid brengt onheil.
b. ‘Hanengekraai dat ten hemel stijgt.’
Hoe zou dat lang kunnen duren?
Xun heeft als dier de haan. De haan wil naar de hemel vliegen, maar dat kan hij niet. Zo dringt alleen zijn roep naar buiten door (Xun betekent het uitroepen, dat evenals de wind overal doordringt), maar dat is een overdrijving: de uiting is sterker dan het gevoel. Dat veroorzaakt vals pathos, daar het met de innerlijke waarheid niet te verenigen is. Op den duur leidt dat tot onheil. De lijn is te sterk op deze geëxponeerde plaats en wordt niet langer gedragen door de kracht van het hexagram, vandaar het onheil.
62. XIAO GUO / HET OVERWICHT VAN HET KLEINE
Kerntekens:
Dui en
Xun
De heren van het hexagram zijn de tweede en vijfde lijn, omdat zij week zijn en het midden houden. Zij bevinden zich in een tijd waarin een overgang noodzakelijk is, echter zonder overdrijving.
De volgorde
Als men het vertrouwen der wezens heeft, brengt men hen in beweging; daarom is het volgende teken: het Overwicht van het Kleine.
Vermengde tekens
Het Overwicht van het Kleine betekent een overgang.
Bijgevoegde oordelen
De heren spleten hout en maakten er een stamper van, en holden de aarde uit tot een vijzel. Het nut van de vijzel en de stamper kwam alle mensen ten goede. Dat ontleenden zij waarschijnlijk aan het hexagram: Het Overwicht van het Kleine.
Het Chinese woord guo
kan niet zó vertaald worden, dat al de bijbetekenissen ervan tot hun recht komen. Het betekent voorbijgaan, maar ook overmaat, overwicht, doorslag: alles wat aangeeft dat het midden is overschreden. Het zijn overgangstoestanden, uitzonderingstoestanden, waar het hier om gaat. De structuur van het hexagram is zó, dat de weken buiten zijn. Als bij zulk een structuur de sterken in de meerderheid zijn, ontstaat nr. 28: Overwicht van het Grote. Zijn de zwakken in de meerderheid, dan ontstaat het Overwicht van het Kleine. De kerntekens van ons hexagram leveren dezelfde structuur op als de beide trigrammen van nr. 28. Het hexagram is het tegendeel van het vorige.
HET OORDEEL
Het Overwicht van het Kleine. Welslagen. Bevorderlijk is standvastigheid. Men kan kleine dingen doen, men mag geen grote dingen doen. De vliegende vogel brengt de boodschap: Het is niet goed omhoog te streven. Het is goed beneden te blijven. Groot heil!
Commentaar op de beslissing
Het Overwicht van het Kleine. De kleinen hebben het overwicht en hebben succes. Bij de overgang gesteund te worden door standvastigheid: dat betekent, dat men met de tijd mee gaat.
Het weke bereikt het midden, daarom heil in kleine dingen. Het harde heeft zijn plaats verloren en is niet in het midden, daarom moet men geen grote dingen doen.
Het teken heeft de vorm van een vogel.
‘De vliegende vogel brengt de boodschap: het is niet goed omhoog te streven, het is goed beneden te blijven. Groot heil!’
Omhoogstreven is rebellie, laag willen blijven is overgave.
In uitzonderingstijden zijn buitengewone maatregelen noodzakelijk om de normale toestand te herstellen. Hier gaat het erom, dat de tijd een schijnbaar te ver gaande terughouding verlangt. Het is een tijd als onder koning Wen en de tiran Zhou Xin. Deze terughouding, die misschien overdreven lijkt, is juist hetgeen de tijd eist. Dit overwicht van het kleine wordt ook aangeduid, doordat het weke, d.w.z. kleine lijnen zijn, die de middelste plaatsen innemen en daardoor de heren van het hexagram zijn, terwijl de sterke lijnen van hun sleutelposities aan de buitenkant naar binnen zijn verdrongen, zonder centraal te zijn.
Het grote, dat het overwicht heeft, is als een balk. Zijn gevaar is, dat het te zwaar wordt, zodat het in het midden gestut moet worden. Het kleine, dat het overwicht heeft, is als een vogel. Hier is het gevaar juist, dat het te ver omhoog stijgt en de grond onder de voeten verliest.
HET BEELD
Op de berg is de donder: het beeld van het Overwicht van het Kleine. Zo hecht de edele in zijn levenswandel het meeste gewicht aan de piëteit. Bij sterfgevallen hecht hij het meeste gewicht aan de droefheid. Bij zijn uitgaven betracht hij in de eerste plaats de spaarzaamheid.
De donder, die uit de vlakte omhoogstijgt, wordt door deze overgang steeds zwakker. De gedachte van het overwicht, van het teveel – zij het ook in het goede en gepaste – wordt hieraan ontleend; want door een weinig te veel te doen in de richting van het kleine, treft men het juiste zowel in de graad van eerbied in onze levenswandel en de vorm van rouw bij een begrafenis, als in de graad van spaarzaamheid bij onze uitgaven. De levenswandel wordt gesuggereerd door het bovenste trigram Zhen, dat beweging beduidt, de begrafenis door de positie der kerntekens: meer boven hout (vgl. nr. 28, waar uit deze combinatie eveneens het beeld van een begrafenis ontstaat), spaarzame uitgaven door het trigram berg, dat beperking betekent.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. De vogel komt door vliegen in het ongeluk.
b. ‘De vogel komt door vliegen in het ongeluk.’
Daar is niets aan te doen.
De lijn bevindt zich onder aan het trigram berg. Zij zou rustig op haar plaats moeten blijven, maar daar volgens de zin van het hexagram het zwakke het overwicht heeft, laat zij zich niet terughouden, doch tracht – aangezien er een verborgen relatie met de negen op de vierde plaats bestaat – omhoog te stijgen als een vliegende vogel. Daardoor brengt de vogel zichzelf echter in gevaar; want als het voor een vogel tijd is, zich stil te houden, en hij vliegt toch op, dan valt hij zeker in de handen van de jager.
Zes op de tweede plaats:
a. Zij gaat haar stamvader voorbij en ontmoet de stammoeder. Hij dringt niet door tot zijn vorst en ontmoet de beambte. Geen blaam.
b. ‘Hij dringt niet door tot zijn vorst.’
De beambte mag (de vorst) niet willen overtreffen.
De negen op de derde plaats is de vader, de negen op de vierde plaats de grootvader, de zes op de vijfde plaats de grootmoeder. Er bestaat een verhouding van gelijksoortigheid met de zes op de vijfde plaats. Daar in dit hexagram als regel geldt, dat het kleine het grote voorbijgaat en het overtreft, en voorts de zes op de vijfde plaats de heer van het teken is, werd het beeld van de stammoeder gekozen. Anderzijds is de lijn de beambte, die de weke vorst (de zes op de vijfde plaats) niet overtreft, daar zij zelf week is. In de negen op de derde plaats ontmoet zij een beambte, met wie ze door een verhouding van solidariteit verbonden is.
Negen op de derde plaats:
a. Als men niet buitengewoon voorzichtig is, loopt men gevaar in de rug te worden aangevallen en geslagen. Onheil!
b. ‘Men loopt gevaar in de rug te worden aangevallen en geslagen.’ Wat is dat een ramp!
De lijn is weliswaar sterk, maar de zes op de tweede plaats is in een gunstiger positie, omdat zij centraal en heer van het teken is. De negen op de derde plaats staat op de top van het trigram berg en heeft daardoor de mogelijkheid, zich te behoeden voor onverwachte tegenslagen. Doet zij dat niet, dan treft het ongeluk haar van achteren.
Negen op de vierde plaats:
a. Geen blaam. Zonder voorbij te gaan ontmoet hij hem. Heengaan brengt gevaar. Men moet op zijn hoede zijn. Handel niet. Wees steeds standvastig.
b. ‘Zonder voorbij te gaan ontmoet hij hem.’
De plaats is niet de passende.
‘Heengaan brengt gevaar. Men moet op zijn hoede zijn.’ Men mag in geen geval op deze wijze doorgaan.
De kracht van de negen op de vierde plaats wordt getemperd door de weekheid van de plaats. Het is de plaats van de minister. Hij tracht niet zijn vorst te overtreffen en ontmoet hem, zodat alles goed is. Alleen is de lijn, als heer van het bovenste trigram Zhen wat al te licht geneigd zich tot een overmatige beweging te laten verleiden, hetgeen gevaarlijk zou zijn. Vandaar de waarschuwing, niet te handelen.
Zes op de vijfde plaats:
a. Dichte wolken, geen regen voor ons Westelijk gebied.
De vorst schiet en raakt degene in de grot.
b. ‘Dichte wolken, geen regen’:
hij is al boven.
Het orakel: ‘Dichte wolken, geen regen’ staat ook bij nr. 9: ‘de Temmende Kracht van het Kleine’, dat in zekere zin een soortgelijke situatie aanduidt. Daar zijn echter de sterke lijnen boven, die de wolken ten slotte tot regen verdichten. Hier, waar het kleine het grote voorbij gaat, staat de zes op de vijfde plaats te hoog. Daar is geen sterke lijn meer boven, die de wolken zou kunnen verdichten. Het Westen wordt aangeduid door het bovenste kernteken Dui, dat het Westen beduidt. Het betekent ook metaal, vandaar het beeld van het schieten. ‘Die in de grot’ is de zes op de tweede plaats. Met het woord voor schieten wordt bedoeld het schieten met een pijl, waaraan zich een lijn bevond, zodat men het getroffen wild naar zich toe kon trekken. Deze relatie berust op de omstandigheid, dat de zes op de vijfde plaats en de zes op de tweede plaats in de verhouding van gelijksoortigheid tot elkaar staan.
Bovenste zes:
a. Zonder hem te ontmoeten gaat hij hem voorbij. De vliegende vogel verlaat hem. Onheil! Dat betekent ongeluk en schade.
b. ‘Zonder hem te treffen gaat hij hem voorbij.’
Hij is reeds hoogmoedig.
De bovenste zes staat eigenlijk in harmonische relatie met de negen op de derde plaats. Maar in een tijd, dat het kleine het grote voorbij gaat, komt deze relatie niet in aanmerking. De bovenste zes richt zich alleen naar boven. Zo verschijnt dus ook hier weer het beeld van de vogel. Maar terwijl bij de beginzes het onheil daarin bestond, dat zij niet kon afwachten, wordt het hier veroorzaakt doordat de lijn te hoog en te hoogmoedig is en niet meer terug wil. Zij raakt de weg kwijt, verlaat de anderen en stort zichzelf in het ongeluk, daar goden en mensen zich tegen haar keren.
63. JI JI / NA DE VOLEINDING
Kerntekens:
Li en
Kan
Heer van het hexagram is de zes op de tweede plaats. De betekenis van het hexagram ‘Na de Voleinding’ is, dat in het begin geluk heerst en aan het einde verwarring. De zes op de tweede plaats ligt in het binnenste trigram juist in de tijd, dat het geluk een aanvang neemt. Daarom wordt in de Commentaar op de Beslissing gezegd: ‘In het begin heil. Het weke bereikt het midden.’
De volgorde
Wie boven de dingen staat, brengt ze tot voleinding. Daarom is het volgende teken: Na de Voleinding.
Vermengde tekens
Na de Voleinding betekent consolidatie.
Dit is het enige hexagram waarin alle. lijnen op hun correcte plaats staan. Dit teken is de overgang van Tai, Vrede, naar Pi, Stilstand. Het is samengesteld uit de beide trigrammen Kan en Li, terwijl dezelfde trigrammen in omgekeerde richting de kerntekens vormen. Kan streeft omlaag, Li omhoog. Door de uiterlijke en de innerlijke organisatie van het hexagram wordt een evenwichtstoestand geschapen, die als zodanig echter wel labiel is.
HET OORDEEL
Welslagen in het kleine. Bevorderlijk is standvastigheid. In het begin heil, aan het eind verwarring.
Commentaar op de beslissing
Na de Voleinding. Welslagen: In het kleine is welslagen. ‘Bevorderlijk is standvastigheid.’
De vasten en weken zijn correct, en hun plaatsen zijn de passende. ‘In het begin heil’:
Het weke heeft het midden bereikt.
‘Aan het eind verwarring.’
Als men aan het einde blijft staan, komt er verwarring; want de weg loopt ten einde.
Heer van het hexagram is de zes op de tweede plaats; hoewel deze lijn zwak is, heeft zij succes, daar zij in harmonische relatie staat met de sterke negen op de vijfde plaats. Standvastigheid is bevorderlijk, daar alle lijnen op de bij hen passende plaatsen staan en elke afwijking daarvan dus uit den boze is. Aanvankelijk gaat alles goed, omdat de weke zes op de tweede plaats het midden inneemt in het trigram Li, klaarheid. Het is een tijd van grote culturele bloei en hoogste verfijning. Als er echter geen vooruitgang meer mogelijk is ontstaat er ten slotte onherroepelijk verwarring, daar de weg niet verder gaat.
HET BEELD
Het water is boven het vuur: het beeld van de toestand Na de Voleinding. Zo is de edele op ongeluk bedacht en wapent hij zich van tevoren daartegen.
Terwijl vuur en water hun werkingen nivelleren zodat een evenwichtstoestand wordt geschapen, bestaat er aan de andere kant gevaar voor ineenstorting. Als het water doorbreekt, dooft het vuur uit. Vlamt het vuur hoog op, dan droogt het water uit. Daarom zijn veiligheidsmaatregelen noodzakelijk. Het trigram Kan wijst op gevaar en ongeluk, het trigram Li, klaarheid, op vooruitzien en oplettendheid. Het bedenken geschiedt in het hart, het zich wapenen in de uiterlijke handelingen. Het gevaar ligt nog onzichtbaar op de loer, en kan dus alleen door nadenken tijdig worden onderkend en daardoor afgewend.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Begin negen:
a. Hij remt zijn wielen. Hij komt met de staart in het water. Geen blaam.
b. ‘Hij remt zijn wielen.’
Overeenkomstig zijn betekenis is dat zonder blaam.
Kan betekent rad, een vos, remmen. De beginlijn bevindt zich achter aan de vos, vandaar de staart. Daar zij met de onderste lijn van het bovenste trigram Kan in relatie staat, wordt zij nat. Daar het onderste kernteken eveneens Kan is, verschijnt de figuur van de vos en het wiel reeds hier bij het begin. Dat het gevaar door sterk remmen kan worden overwonnen, volgt uit de sterke natuur van de lijn.
Zes op de tweede plaats:
a. De vrouw verliest het gordijn van haar rijtuig. Loop het niet na. Op de zevende dag krijg je het.
b. ‘Op de zevende dag krijg je het’: als gevolg van de middenweg.
Het trigram Li, in welks midden deze lijn staat, is de middelste dochter, vandaar het beeld van de vrouw. Dezelfde gedachte wordt gesuggereerd door de omstandigheid, dat de zes op de tweede plaats week is en in harmonische relatie staat tot de echtgenoot, negen op de vijfde plaats. Kan is rijtuig, Li is gordijn. Kan betekent ook rovers, vandaar roof van het gordijn. ‘Na zeven dagen’, dat is het getal van een volledige wisseling der zes lijnen van het hexagram: met de zevende komt de plaats van uitgang terug. De lijn is week, staat tussen harde lijnen, en gelijkt daardoor op een vrouw die haar sluier verloren heeft en zodoende aan aanvallen is blootgesteld. Daar zij echter correct is, doen deze aanvallen haar geen kwaad. Zij blijft haar man trouw en krijgt ook haar sluier terug.
Negen op de derde plaats:
a. De hoge voorvader tuchtigt het duivelsland. Na drie jaar overwint hij het. Gemenen mag men niet gebruiken.
b. ‘Na drie jaar overwint hij het.’
Dat is uitputtend.
Li betekent wapens. Het duivelsland is het gebied van de Hunnen in het Noorden. Het Noorden is de richting van Kan. De lijn staat in het middelpunt van het kernteken Kan. Het is een sterke lijn op een sterke plaats. ‘De hoge voorvader’ is de dynastische titel van Wu Ding. Keizer Wu Ding is de heerser, die de Yin-dynastie (1600-1046 v.Chr.) nieuw leven inblies. De waarschuwing tegen het gebruik van gemenen wordt verklaard door de geheime relatie van deze lijn met de zwakke bovenste zes.
Zes op de vierde plaats:
a. Ook de mooiste kleren worden lompen. Wees heel de dag voorzichtig.
b. ‘Wees heel de dag voorzichtig.’
Er is reden tot ongerustheid.
De lijn is week op een weke plaats aan het begin van het gevaar. Vandaar de waarschuwing, dat ook de mooiste kleren lompen worden. Door het trigram Kan, waarin men binnentreedt, is er reden tot ongerustheid.
Chengzi (1032-1085) heeft een andere verklaring. Hij gebruikt het beeld van een schip en leest: ‘Het heeft een lek, maar er zijn lappen om het te stoppen.’
Negen op de vijfde plaats:
a. De buur in het Oosten, die een os slacht, krijgt niet zoveel werkelijk geluk als de buur in het Westen met zijn kleine offer.
b. De oostelijke buur die een os slacht, is niet zo in harmonie met de tijd als de westelijke buur. Deze krijgt waar geluk: het heil komt in het groot.
Li is de os. Kan is het zwijn, dat bij het kleine offer geslacht werd. De tweede lijn, die in het kernteken Kan staat, is de westelijke buur, want Kan staat bij de Rangorde van de Vroegere Hemel in het Westen. De vierde lijn, die in het kernteken Li staat, is de oostelijke buur, want Li staat tegenover Kan. De negen op de vijfde plaats is de heer van het offer. De zes op de tweede plaats is centraal, brengt het op zichzelf kleine zwijnoffer op de juiste tijd, en heeft daardoor meer geluk dan het op zichzelf grotere ossen-offer van de zes op de vierde plaats, daar deze lijn niet centraal is.
Bovenste zes:
a. Hij komt met het hoofd in het water. Gevaar.
b. ‘Hij komt met het hoofd in het water. Gevaar.’
Hoe kan men dat lang uithouden!
Terwijl de beginnegen de staart van de vos is, is de bovenste zes zijn kop. Die kop geraakt in het water, omdat het een weke lijn is op de top van Kan, water, gevaar. Bij het doorwaden van het water keert de vos zich om en zo loopt hij gevaar, te verdrinken. Dat zijn de verwarringen die door het orakel als eindresultaat worden geprofeteerd.
64. WEI JI / VOOR DE VOLEINDING
Kerntekens:
Kan en
Li
Heer van het hexagram is de zes op de vijfde plaats; want de tijd Voor de Voleinding is een tijd, waarin aanvankelijk verwarring en aan het einde orde heerst. De zes op de vijfde plaats ligt in het buitenste trigram en deze is het, die de tijd van de orde inluidt. Daarom wordt in de Commentaar op de Beslissing gezegd: ‘Voor de Voleinding. Welslagen. Want het weke bereikt het midden.’
De volgorde
De dingen kunnen zich niet geheel uitputten, daarom is het volgende en laatste teken: Voor de Voleinding.
Vermengde tekens
Voor de Voleinding is de uitputting van het mannelijke.
Het hexagram is tegelijkertijd omkering en tegenpool van het vorige. Ook de kerntekens Kan en Li zijn omgewisseld. Het hexagram stelt de overgang voor van Pi, Stilstand, naar Tai, Vrede. Uiterlijk beschouwd is weliswaar geen der lijnen op haar plaats, maar zij staan alle in contact met elkaar. Bij de uiterlijke verschijning van een volslagen wanorde is de orde innerlijk reeds in de kiem gevormd. De middelste sterke lijn is van boven naar beneden gegaan en heeft daardoor het contact gelegd. Weliswaar staat Kun nog niet bovenaan en Qian eronder, zoals in het hexagram Tai, maar wèl hun vertegenwoordigers, die door de middelste lijn hun geest en invloed bezitten:
Li en Kan. Zij zijn in de wereld van de zichtbaarheid (Latere Hemel) de vertegenwoordigers van Kun en Qian en staan op de plaats van dezen: Li in het Zuiden en Kan in het Noorden.
HET OORDEEL
Voor de Voleinding: Welslagen. Als echter de kleine vos, wanneer hij de overtocht bijna heeft volbracht, met de staart in het water komt, dan is er niets dat bevorderlijk zou kunnen zijn.
Commentaar op de beslissing
‘Voor de Voleinding. Welslagen’:
Want het weke bereikt het midden.
‘De kleine vos heeft bijna de overtocht volbracht’:
Hij is het midden nog niet gepasseerd.
‘Hij komt met de staart in het water; dan is er niets dat bevorderlijk zou kunnen zijn.’
Want het gaat niet door tot aan het einde.
Hoewel de lijnen niet op de passende plaatsen zijn, harmoniëren de vasten en de weken toch met elkaar.
Kan heeft als beeld de vos en symboliseert tevens het water. Er is hoop op welslagen, omdat de vaste en de weke lijnen alle in harmonie met elkaar zijn. De heer van het hexagram, de zes op de vijfde plaats, heeft het midden bereikt, en daarmee is de juiste gezindheid gegeven om de voltooiing tot stand te brengen. De negen op de tweede plaats daarentegen heeft het midden nog niet overschreden, wat in haar geval gevaarlijk is. De sterke lijn is ingeklemd tussen de beide Yin-lijnen. Zij verlaat zich al te zeer op haar kracht – evenals de onvoorzichtige jonge vos, die blindelings over het ijs loopt. Daarom maakt hij zijn staart nat: de overtocht gelukt niet.
HET BEELD
Het vuur is boven het water: het beeld van de toestand voor de overtocht. Zo is de edele voorzichtig bij de onderscheiding der dingen, opdat alles op zijn plaats komt.
Het vuur vlamt omhoog, het water dringt naar beneden; daardoor is er geen voleinding. Als men deze met geweld tot stand zou willen brengen, zou er schade ontstaan. Daarom moet men de dingen scheiden om ze te verbinden. Men moet de dingen zo zorgvuldig op hun plaats zetten als vuur en water, opdat ze elkander niet bestrijden.
DE AFZONDERLIJKE LIJNEN
Beginzes:
a. Hij komt met de staart in het water. Beschamend.
b. ‘Hij komt met de staart in het water.’
Hij kan namelijk het einde niet overzien.
We hebben hier dezelfde beelden als in het vorige hexagram, zij het dan ook wat anders verdeeld. De beginlijn is de staart. Zij is zwak, geheel onderaan in een gevaarlijke situatie, daardoor kent zij de consequenties van haar handelingen niet, zij wil lichtzinnig oversteken en slaagt daar niet in.
Negen op de tweede plaats:
a. Hij remt zijn wielen. Standvastigheid brengt heil.
b. De negen op de tweede plaats heeft bij standvastigheid heil, ze is centraal en handelt dus correct.
Hier hebben wij het beeld van het wiel en het remmen, dat bij het vorige hexagram wegens haar kracht aan de eerste lijn ten deel viel: in dit hexagram is het overgedragen op de sterke tweede lijn, die door haar kracht en correctheid gunstige aspecten heeft.
Zes op de derde plaats:
a. Voor de Voleinding brengt aanval onheil. Het is bevorderlijk, het grote water over te steken.
b. ‘Voor de Voleinding brengt aanval onheil.’
De plaats is niet de passende.
De plaats is aan het einde van het onderste trigram gevaar, zodat voltooiing mogelijk zou zijn. Maar aangezien de lijn te zwak is voor deze beslissende positie, en zij aan het begin van het kernteken Kan staat, doemt een nieuw gevaar op. Men mag de voleinding niet willen forceren, maar het is van groot belang, dat men zich uit deze hele situatie losmaakt. Een verandering van het wezen is noodzakelijk. Wanneer de lijn van een zes tot een negen wordt, ontstaat beneden het trigram Xun, dat in combinatie met het trigram Kan het beeld van het schip op het water geeft: vandaar het oversteken van het grote water.
Negen op de vierde plaats:
a. Standvastigheid brengt heil. Berouw verdwijnt. Hevige beroering om het duivelsland te tuchtigen. Drie jaar lang worden grote rijken als beloning uitgedeeld.
b. ‘Standvastigheid brengt heil. Het berouw verdwijnt.’
De wil geschiedt.
In overeenstemming met de omkering der tekens wordt de tuchtiging van het duivelsland, die bij het vorige hexagram bij de derde lijn werd vermeld, hier bij de vierde genoemd. Het resultaat is hier gunstiger dan daar. Daar zijn er gedurende drie jaar gevechten, hier drie jaar lang beloningen.
De lijn is een sterke beambte, die de weke heer op de vijfde plaats helpt en daardoor diens wil doorzet.
Zes op de vijfde plaats:
a. Standvastigheid brengt heil. Geen berouw. Het licht van de edele is waarachtig. Heil.
b. ‘Het licht van de edele is waarachtig.’
Zijn licht brengt heil.
De lijn staat in het centrum van het trigram Li, zodat alles gunstig is bij het tot stand brengen van de overgang naar een nieuwe tijd.
Bovenste negen:
a. In waarachtig vertrouwen drinkt men wijn. Geen blaam.
Als men echter zijn hoofd nat maakt, zal men het zeer zeker verliezen.
b. Als men bij het wijndrinken zijn hoofd nat maakt, kent men blijkbaar geen matigheid.
De bovenste lijn is sterk en op zichzelf beschouwd gunstig. Door het trigram Kan, met welks bovenste lijn zij in relatie staat, ontstaat het beeld van de wijn. Evenals in het vorige hexagram hebben wij ook hier het beeld van het hoofd, dat begoten wordt, doch alleen als een mogelijkheid, een gevaar waarvoor men zich kan hoeden.
Zo laat het slot van het Boek der Veranderingen de situatie open voor een nieuw begin en een nieuwe ontwikkeling. Dezelfde gedachte komt trouwens ook tot uitdrukking bij de vermengde tekens, waarin het hexagram Guai, de Doorbraak, aan het einde wordt geplaatst, met de slotwoorden: Doorbraak betekent vastberadenheid. Het sterke keert zich vastberaden tegen het zwakke. De weg van de edele is aan het stijgen, de weg van de gemene leidt tot rouw.
DE HEXAGRAMMEN GERANGSCHIKT VOLGENS DE HUIZEN
A. De acht oertekens volgens hun vorm
(Om uit het hoofd te leren)
Het Scheppende heeft drie hele lijnen.
Het Ontvangende heeft zes halve lijnen.
Het Opwindende is als een open schaal.
Het Stilhouden is als een omgekeerd kopje.
Het Onpeilbare is in het midden vol.
Het Zich-Hechtende is in het midden leeg.
Het Blijmoedige heeft boven een gaping.
Het Zachtmoedige is beneden gebroken.
B. De acht huizen
1. Het Huis van het Scheppende
1. Het Scheppende is de Hemel. Nr. 1
2. Hemel en Wind is: het Tegemoetkomen. Nr. 44
3. Hemel en Berg is: de Terugtocht. Nr. 33
4. Hemel en Aarde is: de Stilstand. Nr. 12
5. Wind en Aarde is: de Beschouwing. Nr. 20
6. Berg en Aarde is: de Versplintering. Nr. 23
7. Vuur en Aarde is: de Vooruitgang. Nr. 35
8. Vuur en Hemel is: het Bezit van het Grote. Nr. 14
2. Het Huis van het Onpeilbare
1. Het Onpeilbare is het Water. Nr. 29
2. Water en Meer is: de Beperking. Nr. 60
3. Water en Donder is: de Aanvangsmoeilijkheid. Nr. 3
4. Water en Vuur is: na de Voleinding. Nr. 63
5. Meer en Vuur is: de Omwenteling. Nr. 49
6. Donder en Vuur is: de Volheid. Nr. 55
7. Aarde en Vuur is: de Verduistering van het Licht. Nr. 36
8. Aarde en Water is: Het Leger. Nr. 7
3. Het Huis van het Stilhouden
1. Het Stilhouden is de Berg. Nr. 52
2. Berg en Vuur is: de Bekoorlijkheid. Nr. 22
3. Berg en Hemel is: de Temmende Kracht van het Grote. Nr. 26
4. Berg en Meer is: de Vermindering. Nr. 41
5. Vuur en Meer is: de Tegenstelling. Nr. 38
6. Hemel en Meer is: het Optreden. Nr. 10
7. Wind en Meer is: Innerlijke Waarheid. Nr. 61
8. Wind en Berg is: de Ontwikkeling. Nr. 53
4. Het Huis van het Opwindende
1. Het Opwindende is de Donder. Nr. 51
2. Donder en Aarde is: de Geestdrift. Nr. 16
3. Donder en Water is: de Bevrijding. Nr. 40
4. Donder en Wind is: de Duurzaamheid. Nr. 32
5. Aarde en Wind is: het Omhoogdringen. Nr. 46
6. Water en Wind is: de Waterput. Nr. 48
7. Meer en Wind is: het Overwicht van het Grote. Nr. 28
8. Meer en Donder is: het Navolgen. Nr. 17
5. Het Huis van het Zachtmoedige
1. Het Zachtmoedige is de Wind. Nr. 57
2. Wind en Hemel is: de Temmende Kracht van het Kleine. Nr. 9
3. Wind en Vuur is: het Gezin. Nr. 37
4. Wind en Donder is: de Vermeerdering. Nr. 42
5. Hemel en Donder is: de Onschuld. Nr. 25
6. Vuur en Donder is: het Doorbijten. Nr. 21
7. Berg en Donder is: de Mondhoeken. Nr. 27
8. Berg en Wind is: het Werk aan het Bedorvene. Nr. 18
6. Het Huis van het Zich-Hechtende
1. Het Zich-Hechtende is het Vuur. Nr. 30
2. Vuur en Berg is: de Zwerver. Nr. 56
3. Vuur en Wind is: de Spijspot. Nr. 50
4. Vuur en Water is: voor de Voleinding. Nr. 64
5. Berg en Water is: De Jeugddwaasheid. Nr. 4
6. Wind en Water is: de Oplossing. Nr. 59
7. Hemel en Water is: de Strijd. Nr. 6
8. Hemel en Vuur is: Gemeenschap met Mensen. Nr. 13
7. Het Huis van het Ontvangende
1. Het Ontvangende is de Aarde. Nr. 2
2. Aarde en Donder is: de Terugkeer. Nr. 24
3. Aarde en Meer is: de Toenadering. Nr. 19
4. Aarde en Hemel is: de Vrede. Nr. 11
5. Donder en Hemel is: de Macht van het Grote. Nr. 34
6. Meer en Hemel is: de Doorbraak. Nr. 43
7. Water en Hemel is: het Wachten. Nr. 5
8. Water en Aarde is: de Aaneengeslotenheid. Nr. 8
8. Het Huis van het Blijmoedige
1. Het Blijmoedige is het Meer. Nr. 58
2. Meer en Water is: de Benauwenis. Nr. 47
3. Meer en Aarde is: het Verzamelen. Nr. 45
4. Meer en Berg is: de Inwerking. Nr. 31
5. Water en Berg is: de Hindernis. Nr. 39
6. Aarde en Berg is: de Bescheidenheid. Nr. 15
7. Donder en Berg is: het Overwicht van het Kleine. Nr. 62
8. Donder en Meer is: het Huwende Meisje. Nr. 54
1 Legge geeft in zijn verklarende tekst bij de afzonderlijke lijnen de volgende commentaar: ‘Volgens onze begrippen zou een ontwerper van emblemen ook een goed dichter moeten zijn, doch de I Tjing-emblemen maken alleen maar een droge, vervelende indruk. Het zijn er meer dan 350, waarvan het grootste deel alleen maar grotesk is’. (The Sacred Books of The East, vol. XVI, The Yi King, 2d ed., Oxford: Clarendon Press, 1899, p. 22). Van de ‘lessen’ van de hexagrammen zegt dezelfde schrijver: ‘Maar waarom, vraagt men zich af, waarom moeten die ons nu worden gepresenteerd in zulk een reeks van lijnfiguren, en in zulk een poespas van symbolische voorstellingen’ (ibid., p. 25). We lezen echter nergens, dat Legge ooit de moeite heeft genomen de methode te toetsen aan de praktijk.
2 Vgl. J.B. Rhine, The Reach of the Mind, 1947.
3 Ze zijn shen
, dat wil zeggen: ze zijn bezield. ‘De hemel bracht de bezielde dingen voort.’ (Legge, op. cit. 41).
4 In het Chinees ‘ding’.
5 Zie de verklaring van de methode in de tekst van Wilhelm, p. 304.
6 De invidi (de jaloersen) zijn bijvoorbeeld een constant terugkerend beeld in de oude Latijnse boeken over alchemie, in het bijzonder in de Turba philosophorum (elfde of twaalfde eeuw).
7 Van het Latijnse concipere, bijelkaar doen, bijvoorbeeld in een spijspot; concipere is afgeleid van capere, vasthouden, grijpen.
8 Dit is de klassieke etymologie. De afleiding van religio van religare, ‘verbinden met’, is afkomstig van de Kerkvaders.
9 Ik deed dit namelijk vóórdat ik het voorwoord werkelijk schreef.
10 De Chinezen vestigen alleen hun aandacht op de veranderende lijnen in het door het orakel verkregen hexagram. De ervaring heeft mij geleerd, dat in de meeste gevallen alle lijnen ter zake dienen.
11 Vgl. R. Wilhelm en C.G. Jung, Het Geheim van de Gouden Bloem (L.J. Veen’s Uitgeversmaatschappij N.V., Amsterdam) waarin deze gedenkrede is afgedrukt.
12 De lezer zal er profijt van hebben, wanneer hij al deze vier hexagrammen in de tekst opzoekt en ze tezamen met de bijgevoegde commentaren naleest.
13 In 1911.
14 Vanwege zijn curiositeit noemen we hier de groteske en amateuristische poging van ds. Canon McClatchie om in zijn boek A Translation of the Confucian Yi King or the Classic of Changes, with Notes and Appendix de sleutel van de ‘vergelijkende mythologie’ op de I Tjing toe te passen.
15 Dat Het Boek der Veranderingen geen lexicon was, zoals van verschillende zijde is aangenomen, komt uit het hier verrichtte onderzoek duidelijk naar voren.
16 Vgl. de interessante discussies van Liang Qichao in het Chinese tijdschrift The Endeavor van 15 en 22 juli 1923, alsmede het Engelse essay van B. Schindler, ‘The Development of the Chinese Conceptions of Supreme Beings,’ in Asia Major, Hirth Anniversary Volume.
17 Vgl. de uiterst belangrijke uiteenzettingen van Hu Shi in The Development of the Logical Method in China, Shanghai 1922, en de nog uitvoeriger bespreking in zijn Zhongguo Zhexue Shi Dagang (‘Synopsis van de Geschiedenis van de Chinese Filosofie’), deel 1.
18 Het gaat hier in het bijzonder om het trigram Kan
, dat overeenkomst vertoont met het schriftteken voor shui
water.
19 Het teken behoort bij de vierde maand (5 mei-4 juni), als de lichte kracht op het hoogtepunt is, nog voordat met de midzomer de teruggang van het jaar inzet.
20 Verg. Genesis 2:1 e.v., waar de ontplooiing der verschillende schepselen eveneens wordt toegeschreven aan het vallen van de regen.
21 Het Scheppende bewerkt aanvang en verwekking van alle wezens. Men kan het daarom aanduiden als Hemel, Lichte Kracht, Vader, Heer. Daarbij dringt zich de vraag aan ons op, of de Chinezen zich bij het Scheppende iets persoonlijks hebben gedacht, zoals Zeus was bij de Grieken. Het antwoord luidt, dat dit probleem voor de Chinezen helemaal niet zo belangrijk is. Het Goddelijk-Scheppende is als het ware bovenpersoonlijk. Het maakt zich slechts voelbaar en bemerkbaar door zijn geweldige activiteit. Wel heeft het wat men zou kunnen noemen een buitenkant, dat is de hemel. En de hemel heeft, gelijk al wat leeft, een psychisch zelfbewustzijn, dat is God (de hoogste heerser). Maar objectief gesproken is dat alles één en hetzelfde Scheppende.
22 De lijnen worden van beneden naar boven geteld. De beginlijn is dus de onderste. Verkrijgt de vragende een zeven, dan is dat weliswaar een sterke lijn, die voor de opbouw van het hele teken in aanmerking komt, doch ze beweegt zich niet en heeft daarom op zichzelf geen betekenis. Verkrijgt de vragende daarentegen een negen, d.i. een bewegende lijn, dan komt de bijzondere betekenis ervan tot zijn recht en moet ze afzonderlijk worden bekeken. Ditzelfde geldt ook voor de overige sterke lijnen in het hele boek. In de afzonderlijke tekens beduiden de beide onderste lijnen de aarde, de middelste de wereld der mensen, en de bovenste de hemel.
23 Men vindt hier een soortgelijke opvatting als Goethe tot uitdrukking brengt in de volgende verzen:
‘So schauet mit bescheidenem Blick |
‘Zie met bescheiden blik |
24 Terwijl de bovenste lijn van het Scheppende Titanenhoogmoed openbaart en een parallel vormt met de Griekse sage van Icarus, vindt men in de bovenste lijn van het Ontvangende een parallel met de mythe van Lucifer, die in opstand komt tegen de opperste Godheid, of met de strijd der donkere machten tegen de goden van het Walhalla, die met de Godenschemering eindigt.
25 Hier is nog een andere vertaling mogelijk, waardoor de interpretatie anders zou worden:
Moeilijkheden hopen zich op.
Paard en wagen keren om.
Was de rover er niet, Dan kwam de vrijer wel.
Het meisje is trouw, geeft haar jawoord niet.
Tien jaar, dan geeft ze haar jawoord.
26 Al is men in de strijd des levens ook op een punt gekomen, dat men geen uitweg meer ziet, en een zucht zich aan de borst ontwringt, als in die beroemde passage van Beethovens symfonie in C mineur: duurzaam mag zulk een toestand nooit zijn. Men moet de paarden van de wilskrachtige gedachten weer inspannen en de strijd ten einde voeren.
‘Wer niemals ruht, |
‘Wie nooit rust. |
27 De term ‘dwaasheid’ moet hier worden gezien als naïveteit en gebrek aan wijsheid, en niet als domheid. Parsifal staat bekend als de ‘reine dwaas’; niet omdat hij dom was, maar omdat hij onervaren was. (red.)
28 In ‘Hermann und Dorothea’ is deze waarheid aldus uitgedrukt: ‘Denn die Wünsche verhüllen uns selbst das Gewünschte; die Gaben kommen von oben herab in ihren eigenen Gestalten.’ (‘Want de wensen verhullen onszelf het gewenste; de gaven komen van boven tot ons in hun eigen gedaante.’)
29 Vergelijk hiermee het distichon: ‘Streef altijd naar het geheel en kun je zelf geen geheel worden, sluit je dan als dienend lid bij een geheel aan.’
30 Dezelfde gedachte heeft Goethe uitgedrukt in de verzen:
‘Dich im Unendlichen zu finden, |
‘Om je in het oneindige te vinden. |
31 De zin van het teken stemt overeen met het woord van Jezus: ‘Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven.’ (Mattheüs 5:5)
32 Men zou kunnen denken, dat nr. 8, ‘De Aaneengeslotenheid’, nog gunstiger is, aangezien daar één sterke vijf zwakken om zich heen verzamelt. Toch is het hier bijgevoegde oordeel ‘verheven welslagen’ veel gunstiger. Dat komt doordat degenen, die dáár door de sterke heerser bijeen worden gehouden, slechts eenvoudige onderdanen zijn, terwijl hier de milde heerser terzijde wordt gestaan door louter krachtige en bekwame mannen.
33 Hier wordt over het bezit dezelfde gedachte uitgesproken, die tot uiting komt in de woorden:
‘Wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen.
Wie echter zijn leven verliest, die zal het behouden.’ (Lucas 17:33.)
34 Een andere algemeen geaccepteerde vertaling luidt als volgt:
‘Hij verlaat zich niet op zijn overvloed. Geen blaam.’
Dit zou betekenen, dat men misslagen voorkomt, door te bezitten alsof men niets bezat.
35 Dit hexagram vertoont een reeks parallellen met de leringen van het Oude en het Nieuwe Testament. B.v.
‘En wie zichzelven verhogen zal, die zal vernederd worden, en wie zichzelven zal vernederen, die zal verhoogd worden.’ (Mattheus 23:12)
‘Alle dalen zullen verhoogd worden en alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden, en wat krom is dat zal recht en wat hobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden.’ (Jesaja 40:4)
‘God weerstreeft de hovaardigen, maar de deemoedigen geeft hij genade.’ (Jakobus 4:6)
Ook het Laatste Oordeel in de Parsische religie vertoont soortgelijke trekken. En in verband met de laatste der hier aangehaalde spreuken zou men kunnen wijzen op de Griekse opvatting over de jaloezie der goden.
36 Er zijn weinig tekens in het Boek der Veranderingen, waarvan alle lijnen uitsluitend gunstige betekenissen hebben, zoals dit bij het teken ‘Bescheidenheid’ het geval is. Daaruit blijkt hoe hoog deze deugd in de Chinese wijsheid wordt geschat.
37 Vgl. de spreuk van Goethe:
‘Noch ist es Tag, da rühre sich der Mann, |
‘Nog is het dag, beweeg je dan, o man, |
38 In Europa is de houding van Goethe na de Napoleontische oorlogen hiervan een voorbeeld.
39 Het verschil in waardering van mannelijk en vrouwelijk gedrag beperkt zich niet tot het oude China. Het beeld, dat Schiller in ‘Das Lied von der Glocke’ van de huisvrouw tekent, past volkomen in dit kader.
40 De afzonderlijke lijnen worden onafhankelijk van de totale strekking van het teken zo verklaard, dat de eerste en de bovenste straf ondergaan, terwijl de overige bezig zijn met het opleggen van straffen (vergelijk hiermee de overeenkomstige lijnen van nr. 4: Meng, de Jeugddwaasheid).
41 Hierbij valt op te merken, dat er ook een uitleg is, die in de combinatie ‘boven het licht, d.w.z. de zon, beneden de beweging’ een markt ziet. Met name een markt van etenswaren: het vlees stelt etenswaren voor. Goud en pijlen zijn handelsartikelen. Het verdwijnen van de neus wijst op het verdwijnen van de reuk, m.a.w. de betrokkene is niet begerig. Met vergif worden de gevaren van de rijkdom bedoeld enz.
Bij: ‘In het begin een negen’ merkt Confucius op:
De gemene schaamt zich niet voor liefdeloosheid en schuwt geen onrechtvaardigheid. Wanneer geen voordeel hem aanlokt, verroert hij zich niet. Wanneer hem geen vrees wordt aangejaagd, verbetert hij zich niet. Maar als hij in het kleine terechtgewezen wordt, neemt hij zich in het grote in acht. Dat is voor nietige mensen een geluk.
Bij ‘Bovenaan een negen’ merkt Confucius op:
Wanneer het goede zich niet opstapelt, is het niet genoeg om iemand beroemd te maken. Wanneer het kwade zich niet opstapelt, is het niet sterk genoeg om iemand te vernietigen. Dus denkt de gemene: goed zijn in het klein heeft geen waarde; daarom laat hij het na. Hij denkt: kleine zonden doen geen kwaad; daarom leert hij ze niet af. Zo vermeerderen zich zijn zonden tot ze niet meer te bedekken zijn, en zijn schuld wordt zo groot, dat ze zich niet meer laat delgen.
42 In dit teken wordt een zelfde gedachte uitgedrukt als in het woord van Jezus: ‘Ik zeg u, dat gij den boze niet wederstaat’ (Matth. 5:39).
43 Een zelfde gedachte als aangeduid in de nachtelijke strijd van Jacob met God op de plaats, die Pniël genoemd werd: ‘Ik zal u niet laten gaan, tenzij dat gij mij zegent’ (Gen. 32:26).
44 Dat geldt ook voor de strijd tegen de eigen onvolkomen natuur. Ook hier komt het erop aan, ondanks voortdurende inzinkingen niet moede te worden, maar vol te houden tot de overwinning op het tijdstip, waarvan gezegd wordt:
‘Alles Vergängliche, |
‘Al het vergankelijke, |
45 Dit is het thema, dat in de ‘Grote Leer’ (Da Xue) uitvoerig wordt behandeld.
46 Vgl.: ‘Leren dienen bij tijd en wijle, dat moet de vrouw, naar haar lotsbestemming.’
47 ‘Furcht ist nicht in der Liebe.’ (‘Vrees bestaat niet in de liefde.’)
48 Vgl. het penningske van de weduwe uit het Lucas-evangelie.
49 Vgl. daarmee:
‘Beschäftigung, die nie ermattet, |
‘Bezigheid die nooit vermoeit, |
50 Vergelijk daarmee in het sprookje van Goethe het tot driemaal toe uitgesproken: ‘Het is tijd’, alvorens de verandering intreedt.
51 Vgl. Goethe:
‘Wil je het verlangen naar het verre, toekomstige temperen,
Ga dan hier en nu flink aan het werk.’
52 Het begrip shuji
, door Wilhelm vertaald als ‘scharnieren en de kruisboogveren’ is een samenstelling die veel wordt gebruikt in oude teksten. Het geheel betekent ‘draaipunt’ of ‘spil’. Een andere vertaling van de zin
zou kunnen zijn: ‘De woorden en het handelen zijn de spil van de Edele. Zoals deze spil zich uit (of: laat gelden) bepaalt eer of schande.’ (red.)
53 James Legge in ‘The Sacred Books of China, the Texts of Confucianism -Part II, the Yi King, Oxford 1882’ meent erop te moeten wijzen, dat verwijdering der commentaren van de tekst noodzakelijk zou zijn voor een goed begrip van het Boek der Veranderingen. Hij ontdoet de tekst dan ook zorgvuldig van alle oude commentaren, maar daarna voegt hij er de commentaren uit de Song-tijd aan toe. Waarom de Song-tijd, die duizend jaar later valt, dichter bij de oorspronkelijke tekst gestaan zou hebben dan Confucius, daar laat Legge zich niet over uit. In werkelijkheid volgt hij met pijnlijke nauwkeurigheid de ook door ons gebruikte bespreking Zhouyi Zhezhong uit de Kang Xi-tijd (1662-1722 n.Chr.). Deze vertaling van Legge staat bij anderen van zijn hand verre ten achter. Hij bespaart zich bijv. eenvoudig de vertaling van de namen der tekens, die inderdaad niet gemakkelijk, maar zoveel te meer nodig is. Buitendien komen er aperte misvattingen in voor.
54 Ook hier wordt het ontstaan van het Boek der Veranderingen in ‘het midden der oudheid’ geplaatst, een tijdindeling volgens welke de periode der Lente- en Herfstannalen (722-481 v.Chr.), die met Confucius sluit, als ‘jongere oudheid’ geldt. Dat deze tijdindeling niet door Confucius zelf gebruikt kan zijn, is zonder meer duidelijk.
55 Het aan Confucius toegeschreven geschiedkundig werk: De Lente en Herfstannalen.
56 Hier komen varianten op de tekst van het Boek der Veranderingen voor, volgens welke aan het Scheppende de draak, aan het Ontvangende de merrie, aan het Zich-Hechtende de koe wordt toegewezen.
57 In de tekst is de kleur van het Ontvangende geel, zijn dier de merrie.
58 Dit is een punt, waar het beginsel van het Scheppende en het Ontvangende enerzijds en dat van de Griekse Logos en Eros anderzijds elkaar zeer dicht benaderen.
59 Men merke op, dat zelfs hier de later zo veelvuldig gebruikte benamingen Yin en Yang nog niet gekozen zijn. Daaruit blijkt, hoe oud deze tekst is.
60 Zie: R. Wilhelm – C.G. Jung, Het Geheim van de Gouden Bloem.
61 Dao is datgene wat het spel dezer krachten in beweging brengt en houdt. Omdat er slechts een richting mee bedoeld wordt, die onzichtbaar en volkomen onstoffelijk is, gebruikt het Chinees hier het woord Dao: de weg, de loop, die op zichzelf immers ook niets is en toch alle bewegingen regelt.
62 Hier ziet men, hoezeer de zienswijze van het Boek der Veranderingen op het organische is ingesteld. Het organische kent geen entropie.
63 Dit is waarschijnlijk de uitspraak, waarop de leer van Mengzi – dat het wezen der mensen goed is – later is opgebouwd.
64 Vgl. R. Wilhelm, Chinesische Lebensweisheit, Darmstadt, pag. 16 e.v.
65 Zie noot Inleiding Wilhelm pag. 43.
66 Het Chinese jaar komt in wezen met het metonische jaar overeen.
67 Hier dient opgemerkt te worden dat Wilhelm bij jong Yang en jong Yin afwijkt van de gangbare Chinese opvatting, die stelt dat
jong Yang voorstelt en
jong Yin. (red.)
68 Evenals Fu Xi, een der legendarische heersers van China. Het stichten van de eerste dynastie van China wordt aan Yu toegeschreven, nl. de Xia-dynastie, die zou geduurd hebben van ca. 2070 tot 1600 v.Chr.
69 Zelfde als Fu Xi.
70 Samengesteld in de Han-periode door Ban Gu (32-92 n.Chr.)
71 Shijing, een verzameling van gedichten die Confucius zou hebben samengesteld. Het laatste gedicht dateert uit het jaar 585 v.Chr.; de oudste zijn enkele eeuwen vroeger.
72 Voor de betekenis van ‘kerntekens’ zie men de verklaring op blz. 299.
73 Eerste vleugel, tweede vleugel.
74 Zie p. 277, §7 (red.)
75 Door beweging of verandering ontstaat uit een sterke een zwakke, uit een zwakke een sterke lijn.
76 In de Duitse vertaling worden de laatste vier zinnen gepresenteerd alsof ze uit de Wen Yan komen. De regels komen in de Wen Yan echter niet voor, en er wordt dan ook aangenomen dat het onderdeel is van de toelichting van Wilhelm op a. 1. (red.)
77 Een andere leeswijze: Treedt men op rijp: het donkere begint te verstarren. Gaat het op deze wijze voort, dan komt het tot vast ijs.
78 De zes op de tweede plaats wordt in de tekst van de Commentaar uitdrukkelijk genoemd als heer van het teken.
79 De zin ‘li zhi yan
’ kan men het beste zo vertalen, dat het woord yan
(dat spreken, verklaren beduidt) hier – evenals in het Boek der Liederen – eenvoudig als uitroepteken dient; dan krijgt men de vertaling ‘bevorderlijk is, het vast te houden, te vangen’ (het wild nl.).
80 Hier wordt door Wilhelm ongetwijfeld ‘week op sterke plaats’ bedoeld; de eerste lijn is een sterke plaats. (red.)
81 De tien cyclische tekens zijn:
jia en yi |
Oosten |
Lente |
Hout |
Liefde |
82 In verband met wat gezegd is over de verhouding der lijnen onderling, blz. 301-303 Boek II, zal hier de vierde lijn bedoeld zijn, i.pl.v. de tweede, die immers sterk is. Bij de vierde lijn wordt gelijk men zal zien, ook naar deze eerste lijn terug verwezen. De Engelse uitgave heeft als oplossing de noot: “De lijn zelf is wel sterk, maar de plaats is zwak.” Daar de auteur R. Wilhelm inmiddels is overleden, zijn wij helaas niet in staat, zijn persoonlijk oordeel hierover te vernemen.
83 Wij zouden hier spreken van een vergelijking met positieve en negatieve elektriciteit, waarvan de ontlading tot bliksem leidt.
84 In dit hexagram komen gedachten tot uiting, die met de mythische verklaringen van de sagen van de paradijstoestand en de zondeval overeenstemmen.
85 Tu
betekent ‘aarde, (vruchtbare) grond’. Di
betekent ‘aarde’ als hemellichaam. (red.)
86 Zoals uit deze verhoudingen blijkt, is het Chinese gezin de patriarchale ‘clan’, die de kiemcel van de patriarchale staat vormt. Deze gedachtegang wordt in het geschrift over de Grote Leer nog uitvoeriger behandeld.
87 Vgl. de pijlen van Helios.
88 Volgens een andere opvatting is de grote teen, waarvan men afstand moet doen, de zes aan het begin; de verhouding tot deze lijn is er een van harmonie, waarvan men zich moet bevrijden.
89 Een woordenboek, dat omstreeks 100 n.Chr. werd samengesteld.
90 De Chinese tekst luidt letterlijk: ‘De plaats is niet correct’. Wilhelms vertaling volgt suggesties van de Chinese commentatoren.
91 Daar het de bedoeling van de waterput is, dat het water eruit naar boven wordt gebracht, worden de afzonderlijke lijnen steeds gunstiger van betekenis, naarmate ze hoger gelegen zijn.
92 De spijspotten in het oude China hadden drie of vier poten. Doordat de gedeelde lijn aan het begin a.h.w. slechts met twee punten de aarde raakt, ligt de gedachte voor de hand, dat wij met een omgekeerde spijspot te doen hebben.
93 De zin: ‘Zijn stilstaan stilhouden’ (Chin. gen qi zhi
) is een tekstfout sinds Wang Bi (226-249); er behoorde te staan: ‘Zijn rug stilhouden’ (gen qi bei
), net als in het Oordeel. Een vergelijking met de oudere verklaringen maakt dit duidelijk.
94 Hier wordt door Wilhelm ongetwijfeld 'week op sterke plaats' bedoeld; de eerste lijn is een sterke plaats. (red.)
95 Vgl. de moderne theorieën over het wezen van de suggestie.
Deze ebook licentie is jouw eigendom en kan gelezen worden op een Mac, pc of laptop, e-reader, tablet en/of mobiele telefoon.
(Door)verkopen, verspreiden (sub)licenseren, verhuren, leasen of op een andere manier overdragen van enig recht in of op deze licentie of dit eBook, danwel reproduceren, uitgeven, uitzenden of op enige andere manier beschikbaar stellen van dit digitale bestand aan een 3de partij is ten strengste verboden.
Dit bestand is voorzien van een watermerk met informatie die jou aanmerkt als de eigenaar van de licentie om misbruik voorkomen.
Veel leesplezier!
2a821149f42dc3b3279ea7c788931ecbafc97a2a149731e8c3d42d7784d2f68